over zichzelf Opgang en tekort dichters als proefkonijn z De schilderijen vertellen de rest Opnieuw een verrassing der vaderlandse architectuur IN actualiteiten O „NEDERLAND BOUWT" HEERLEN P0EZIE-KR0NIEK TENTOONSTELLING IN NIJMEGEN Een artist is geen hansworst der bourgeoisie dit een aandui- ding is dat het boek van een zelfde allure is als zijn laatst verschenen boek „Lo ser takes all", het Monte Carlo-ver- haaltje dat ook eerst in Picture Post is gepubliceerd, dan zou Graham Greene langzamerhand louter tot een schrijver van „entertainments" zijn afgezakt. Laten wij hopen dat we ons vergissen en dat Graham Greene het grote probleem van zonde en genade, dat zijn grote werken domineert, niet prijsgeeft voor goedkope arfiuse- ments verhaalt j es. DE VOORBEREIDING voor de a.s. zomerfestivals is al weer in volle gang. Wat ons eigen Hol land Festival betreft is tot dusver nog niet veel bekend geworden. De op dracht van O.K. en W. aan Henk Ba- dings en J. W. Werumeus Buning om een opera „Rembrandt" te schrijven is op losse schroeven komen staan door de mededeling van de tekstdichter Werumeus Buning dat hij geen kans ziet het libretto te schrijven. Intussen is ook Edinburgh volop bezig met de voorbereidingen voor het tiende Edinburgh-Festival. Sir Arthur Bliss ontving een uitnodiging om een ouver ture te schrijven die de titel „Edin burgh" draagt. Sir Arthur zal zelf de eerste uitvoering tijdens het festi val dirigeren. Ook zal hij dirigent zijn bij de uitvoering van zijn vioolconcert door het Royal Philharmonic Orches tra. ers TOT 12 December houdt de Stichting „Nijmeegs Museum voor Beel dende Kunsteneen tentoonstelling van schilderijen van Jan Sluy- ters in het Waaggebouw te Nijmegen. De schilder zelf geeft in de catalogus aan deze expositie een voorwoord mee waarin hij in het kort een kijk geeft op zijn leven als kunstenaar, en tevens iets laat kennen van zijn opvatting van het begrip schoonheid. Hij gaat daarbij ogenschijnlijk nogal vluchtig te werk. op een heel eenvou dige, sympathieke en soms een beetje raillerende manier. Hij begint zijn verhaal dan ook met de verzekering dat zijn kunstenaarsleven zo weinig verrassende en emotionele gebeurtenissen kent, dat het voor velen, die een kunstenaar als een heel apart wezen zien, wel een teleurstelling moet zijn, het zeer beknopte verhaal te vernemen van een doodgewone mens die'nu eenmaal voor schilderen in de wieg gelegd was. Maar hij vertelt het niettemin, omdat er zo'n opmerkelijk verschil bestaat tussen zijn eigen ontwikkelingsgang en die van de jonge kunstenaars van deze tijd, dat de vertelling toch voorzover zij een licht werpt op zijn ont plooiing tot schilder, lezenswaard zou kunnen zijn. Dat hij inderdaad voor schilder in de wieg is gelegd, daaraan twijfelt Sluyters allerminst. Hij heeft geschilderd en getekend vanaf zover als zijn geheugenis reikt. Maar terwijl de generatie van nu al aanstonds in de jeugdjaren door uitstekende reproducties en exposities m kennis komt met de werken der grote meesters uit vroeger eeuwen en wordt ingescha keld in de verschillende stromingen van moderne en allermodernste kunstuitingen, was er in het 's Hertogenbosch waar Sluyters ge oreJ\ werd en zijn kinderjaren doorbracht, in dit opzicht hoegenaamd niets te beleven. Zijn vader die houtgraveur was, bewonderde Meïssonmer en Alma Tadema, maar hield ook van Daumier en de prentjes van Wxlheim Busch, hetgeen voor die tijd erg genoeg was om de ooms en tantes te doen twijfelen aan 's mans gezond verstand. De mechanische reproductie verkeerde in die tijd. nog m ^9™" stadium zodat een houtgraveur, als de oude heer Sluyters, aan de kost kwam door allerlei voorwerpen die hem werden thuisgestuurd keurig in Zutna te graveren. Als de vader daarmee bezig was, had klem Jantje er zijn grootste plezier in om mee te doen: hij tekende al die HIER ongeveer houdt Sluyters' ver baal op en dit zal wel zo zijn omdat zijn schilderijen de rest verhalen', want over .,het werk"-zelf wat te ver- tellen, lijkt hem „overbodig", naar hij zelf schrijft Waar Sluyters' geschreven verhaal eindigt, begint de collectie waarmee hij in Den Haag vertegenwoordigd is op de tentoonstelling .Nieuwe Beweging" (kor telings hier besproken), en waar op zijn beurt dat vervolg eindigt, gaat nu te Nijmegen de expositie in het Waagge bouw verder. Het zijn, vrijwel alle reeds bekende doeken die hier hangen, althans voor wie al jaren een geregeld bezoeker van tentoonstellingen is', maar ook voor zo iemand is het weerzien in enige gevallen weer opnieuw een verrassing, zoals het weerzien van het meer dan levensgrote, staande portret dat Jan Sluyters in '27 van kardinaal Van Rossum schilderde. Wat h\j daarin gepresteerd heeft zullen hem anno '55 niet veel Nederlandse schilders nadoen, laat staan verbeteren. Het is een portret van buitengewone allure en een verblindende kleurpracht. Daarbij psychologisch hoewel misschien niet diep, volstrekt niet oppervlakkig en in elk geval „waar" genoeg om. echt te kunnen leven. Zo'n portret rechtvaardigt alle roem die men Jan Sluyters eenmaal gegund heeft en waarop men hem in onze dagen is gaan beknibbelen. Ik geef toe dat dit Kardinaalsportret een van de hoogtepunten van Sluyters' gehele oeuvre is. en dat met name de portretkunst niet de geringste der waar devolle sectoren in zijn werk bezet I noem bijv. het portret v.an. dr Wibaut, dat hier eveneens aanwezig is. maar ook dat van Willem Mengelberg dat er niet is en dat men sedert de oorlog nergens meer te zien krijgt, waarschijnlijk omdat wij hier in Nederland te onnozel haten om te onderscheiden wat wij haten. Het groot staande portret van mevr. Sluyters uit 1940. evenals het latere uit '53 waarin de figuur, zittend, ten halve genomen is (het is een portret dat een mens diep treft), maar ook zo'n genrestuk van veel vroeger, bijv. het Vrouwenportret door Jan Sluyters Portret Mademoiselle P. uit '21 of het Portret Annie L. uit 1920 (daar zou een roman over te schrijven zijn!) of het stuk: „Staphorster boerin" uit 1916, getuigen alle met treffend meesterschap van Sluyters' gaven als portretschilder gaven die waarlijk uitzonderlijk zijn, ook al kennen wij schilders die dieper zouden weten door te dringen in wat wij spiritualiteit en ,,ziel" noemen; wam Sluyters ziet zijn sujetten wel wat te uitsluitend als een zintuiglijk animaal levend en lijdend wezen. Kleuren-smulpaup Het laatst genoemde schilderij, dat van de Staphorster Boerin, sluit hier mooi aan op Sluyters' aandeel in de Haagse expositie. Het representeert met 't landschap „Staphorster Boerderij" een der meest eigenaardige en expressionis tische perioden van zijn gehele oeuvre Het brengt dan ook een hele reeks vroege meesterwerken van de schilder in de herinnering, bijv. het grote stuk (Van een medewerker) De tentoonstelling „Nederland Bouwt 1945-1955" heeft drie verras singen opgeleverd", aldus sprak architect W. van Gelderen onlangs in Heerlen kort voor de opening van de expositie in het Heerlense raadhuis. „De eerste verrassing was de intense belangstelling van het publiek voor het Nederlandse bouwen, de tweede was de gunsti ge beoordeling door vele buiten landse experts en de derde mag heten dat de Nederlandse architec tuur door het tekort aan tyd, geld en materiaal na de oorlog vaart heeft gekregen, een dwang naar klare en heldere lijnen, een onont koombaarheid in de functionele or de. Op het eerste gezicht mag men deze bouwmeester gelijk geven. Wij zijn met onze neiging, naar het een voudige en het klare meer inter nationaal georiënteerd geworden, zonder nochtans onze vaderlandse nuchterheid te verliezen. Ir G. Friedhoff heeft er boven dien nog eens uitdrukkelijk op ge wezen dat in de afgelopen jaren Nederland moest bouwen naar de ze maatstaf: zoveel mogelijk, en zoveel mogelijkheden voor zo wei nig mogelijk geld. Ondanks de nood-eisen zijn er niettemin bouwwerken tot stand gebracht die de toets van de critiek kunnen doorstaan en die de be wondering hebben opgewekt van het buil ïland, zoals het Provinciale Gebouw te Arnhem en de nieuwe vleugel van het Departement van O.K. en W. Op de tentoonstelling zelf kan de ijverige bezoeker nog meer voorbeelden vinden. Maar in weerwil van deze lof, on danks het succes, ondanks de toeloop van publiek en experts blij ven er naar aanleiding van deze expositie een aantal vragen open. Op de eerste plaats zijn de ob jecten van de tentoonstelling „Ne derland Bouwt" geselecteerd uit honderden andere, die niet toonbaar zijn. Op de tweede plaats heeft ook het buitenland hetzelfde ge brek aan tijd, geld en materiaal, zodat de vergelijking met andere landen, vooral naast ons, niet on middellijk ten nadele van Neder land kan uitvallen. En op de der de plaats is het zo geprezen func tionele bouwen van de fabriek, van het bedrijfsgebouw, van het zaken- pand ook zozeer doorgedrongen in de woningbouw, dat men de open heid naar de eenvoud van de men selijke dingen juist in de laatste bouwsector nauwelijks meer als een winstpunt in de architectuur kan beschouwen. Er blijven natuurlijk de persoon lijke prestaties van een aantal bouwmeesters en die zijn dan ook zeer goed op de expositie ver tegenwoordigd maar waar is de ideale woon- en leefgemeenschap van het nieuw-gebouwde Neder land te vinden? De noodzaak van het snel bouwen, de dwang naar de klare lijn zijn te gelijk een groot gevaar, het gevaar namelijk van een massificatie die in dc nieuwe stadsuitbreidingen en woonwijken niet of nauwelijks ver meden is. Nu de expositie ook nog midden in het hart van de Mijn streek te zien valt, beseffen de be woners van dit gebied wel zeer pijn lijk hoezeer de architectuur nood gedwongen, het zij toegegeven in de nieuwe woonwijken eigenlijk heeft gefaald. Er zijn in deze wel varende streek van Nederland, waar flink geld wordt verdiend, in derdaad wel enkele uitbreidingen aan te wijzen, die verantwoord zijn en waar het goed en prettig wonen is. Maar voor het merendeel heeft het na-oorlogse bouwen de Mijn streek opgescheept met een zo gru welijke massa-fabricage van wonin gen, dat men zich verbijsterd' af vraagt of men nimmer heeft beseft dat dit soort bouwen op langere ter mijn beslist niet zal bijdragen tot het geluk van de bewoners om nog maar geheel af te zien van de aes- thetische waarde ervan. Het ligt in de bedoeling van het gemeentebestuur van Heerlen om in de loop van het volgend jaar wel licht in Heerlen zelf een tentoon stelling té organiseren van hetgeen de stad en de gehele Mijnstreek in de afgelopen 10 jaar op architecto nisch gebied hebben gepresteerd en van hetgeen niet is gepresteerd om dat voor bepaalde plannen geen toe stemming van de rijksoverheid kon worden verkregen. Wij zijn zeer be nieuwd wat de Mijnstreek niet tot stand heeft kunnen brengen op het gebied van nieuwe woonwijken en moderne stadsuitbreidingen. Als de Heerlense tentoonstelling daarvan een beeld gaat geven, een zo volle dig mogelijk beeld, dan zal meteen niettegenstaande de attractie van thans het tekort van „Nederland Bouwt 19451955" tenminste voor Zuid-Limburg zijn aangetoond. met het levensgrote Staphorster Gez.n dat we graag nog eens terug zouden zien en dat. tot de vaste collectie van een onzer grote-stadsmusea behoort. In stil levens. naakten, colorige interieurs, bloemstukken en kinderportretjes ga men verder de Sluyters genieten zoa.s wij allen hem al jaren lang kennen: een schilder die hevig is van zinnen, een verf- en kleuren-smulpaap als men het zo zeggen mag, bijna een schilder, die zoals Breitner er een was. maar trans paranter, vrouwelijker; dikwijls zfjn doel voorbij ;astend door te grote verliefd heid op de verfmaterie dan wordt zijn verf vettig en zijn kleur vuil dikwijls precies de roos rakend van zijn be doelen en dan zingt het ganse doek een verlokkend lied van geschapen schoon dat om zichzelf, zou willen be mind worden. Het is een expositie die waar maaki wat Sluyters schrijft in de minst luch tige passage van zijn voorwoord: „Het was toch pas in het buitenland, waar ik als Prix de Rome heen gezonden werd, dat ik me ernstig ging bezinnen over dat geheimzinnige vraagstuk „schoonheid". Wat wa» dat eigenlijk? Ik begreep dat schoonheid niet te ontleden of te be schrijven is en dat de kunst in wezen niets anders is, dan het eeuwigdurende zoeken om nader tot dat begrip schoon heid te komen. Van toen af heeft mijn werk een „gezicht" gekregen, is het een strijd geworden met de materie om tot uitdrukking te komen van wat er in mij leeft en groeit en die strijd wordt nog dagelijks gestreden". Die Prix wérd hem afgenomen, die wijsheid niet! Dit zij een vingerwijzing voor paedagogen. K. S. Overzicht op de te,1 toonstelling Nederlaii' houwt. Luc Lutz ICHTKUNST en techniek ontmoeten elkaar in onze dagen steens veelvuldiger. De tijd waarin poëtisch in het spraakgebruik de betekenis kreeg van romantisch of idyllisch is immers voorbij. t^eluKhig voorbij, mogen wij wel zeggen. Dichten om een illusie, een droom ,e scheppen, waarin men aan de iverkelijkheid kan ontkomen is een ver gissing zo niet een vervalsing, die de eigenlijke zin aan het dichterschap otneemt. De allerindividueelste expressie van allerindividueelste emoties vormt een bezigheid voor ongevaarlijke gekken. Het gedicht als taa - schepping kan alleen functionneren in de gemeenschap; de zin van nes dichters bestaan is eerst vervuld als zijn werk onsterfelijk is, dat wil zeggen deel geworden van de menselijke geest, die het hielp vormen. De roeping van de dichter betekent een taak. En die is niet uitvluchten te scheppen voor de werkelijkheid, maar er op poëtische wijzeen zin aan te geven. Wanneer de werking der poezie geen andere was dan die van het gemiddelde Hollywood-product afval der romantiek waarmee de massa der bioscoopbezoekers gevoed wordt dan verdiende zij ook geen beter woord. De dichter is dus teruggekeerd naar de werkelijkheid om zijn plaats onder de mensen weer op te vullen. Artist zijn, „hansworst der bourgeoi sie", zoals Elburg het noemt, is daarom voor hem even zinloos, ja belemmerend, als het spreken van een vreemde taal, de zgn „poëtische taal Hij heeft er geen behoefte aan om een mythe te scheppen uit de eigenaardigheden die het dichter-zijn vanuit algemeen-menselijk oogpunt misschien meebrengen. Hij heeft niets te verbergen en als alles, wat zijn dichterschap uitmaakt een we tenschappelijk onderzoek niet zou doorstaan, zou hij het zelf als eerste afwijzen. O IS HET TE BEGRIJPEN, dat zes experimentelen en juist zij zich (met een enkele uit zondering) zonder bezwaar beschik baar stelden voor een experimenteel- wetenschappelijk onderzoek naar hun spraak, ademhaling, hartslag etc. De uitslag van dit fonetisch on derzoek, uitgevoerd door P. J. J. van Caspel (die zelf ook gedichten schrijft), vinden wij in het boek „Ex perimenten op experimentelen" 1). Het is ook een boek, dat veel dich ters en critici met het intuitieve wan trouwen van ingewijden, die hun ge heim bedreigd zien, zullen openslaan. En dat van sommigen dus een goe de critiek zal krijgen. Het zou intussen een schromelijke vergissing zijn, zulks te doen. Wat betreft de formules en technieken, die voor de fonetische analyses ge bezigd werden, is de leek natuurlijk niet tot oordelen bevoegd, maar wat er overigens in dit boek te lezen staat, is vrijwel zonder betekenis, zo niet erger: een flauwe grap. Ten aan zien van de experimentele poëzie le vert het geen nieuwe gezichtspunten, maar slechts een herhaling van het bekende jargon. De conclusies zijn door de vooronderstellingen bepaald. Dat het physieke motorische patroon van de dichter van invloed is op rhythmick en gestalte van zijn poë zie, zeker bij dichters, die zo spre kenderwijs schrijven als de experi mentelen, was reeds een aan zeker heid grenzend vermoeden, maar het nut van dit inzicht voor dc poëzie lezer maakt ook dit bock niet duide lijk. En uit wetenschappelijk oogpunt is deze stelling met een proef op slechts zes dichters, bovendien van één „richting", uiteraard niet af doende bewezen. Hetzelfde geldt voor de andere con clusies, die de onderzoeker becijfert (bv. de originaliteits-indexZulk een klein aantal proefpersonen wet tigt geen enkele meer algemene con clusie. Bovendien is het uiterst be denkelijk, dat het betoog, voorzover het zich bezig houdt met de bedoe lingen en aard van deze dichters, steunt op niet meer dan een of twee citaten uit het werk van enkelen hunner. Rest ons slechts hoofdstuk 2: een bevattelijk overzicht van de his torie der experimentelen tot nu toe. Dichter en techniek Een TWEEDE ontmoeting van dichter en techniek vond zijn neerslag in het bundeltje tronica"2) twaalf sonnetten van P. A. Soeterboek met een afdoende critiek van twee electro-technici. Waarom deze critiek van twee tech nici afdoende genoemd wordt, moge duidelijk zijn: poëtisch zijn deze twee sonnetten zonder waarde. Een kind zegt tegen de tafel, waaraan het zich stoot „stoute tafel"; de primi tieve mens personifieert de aan zijn heerschappij te boven gaande natuur krachten die hem schaden of voor deel toebrengen. Zoiets noemt men terecht bijgeloof DE DERDE ONTMOETING van poezie en techniek is in zekere zin de gunstigste en misschien zelfs voor de toekomst de vrucht baarste. Zij gaf het aanzijn aan de bloemlezing „Gevleugeld woord" 3) vrucht van het maecenaat van een modern grootbedrijf i.e. de KL.M. Dit moet op de eerste plaats ver meld, want ieder initiatief op dit ge bied verdient onze toejuiching. Mae cenaat van enige omvang heeft al te lang ontbroken en staatszorg hoe zeer ook nodig bleek slechts een gebrekkig surrogaat alleen al omdat de staat krachtens haar eigen taak mede normen moet aanleggen die niet van artistieke aard zijn en dus in sommige gevallen ongewenst. Een door de K.L.M. uitgeschreven prijsvraag werd door Willem van der Molen glansrijk gewonnen met het gedicht „Vliegtuigen" dat de bun del opent. Voor het overige leverde zij 22 gedichten op die, zoals de jury het met gerechte voorzichtigheid uit drukt „aan redelijke normen ldoen" Voorts werd de bundel aangevuld met negen gedichten over de burgerlucht vaart die, omdat zij reeds eerde: gepubliceerd of van de juryleden zelf afkomstig waren, buiten mededinging bleven. Opmerkelijk is wel het duidelijke verschil tussen de gedichten van de dichters die wel en die geen vlieg- ervaring hadden. De eersten doen werkelijk een zij het niet steeds volledig geslaagde poging om de eigenaardige, volkomen nieuwe sen satie van 't vliegen gestalte te geven in een vers. Bij de tweeden is meest al het vliegtuig, dat ding daar boven in de lucht onderwerp en dient dan vaak toch niet meer dan vergelij kingsvariant voor een gedachte die met het vliegen zelf niet veel heeft uit te staan. Over het algemeen zijn de gedichten uit de eerste categorie de beste. Voor het overige valt van deze bundel niet veel meer te zeggen dan van iedere andere bloemlezing: zij maakt weer eens duidelijk, dat het gemiddelde peil van de Nederlandse poezie, zoals het uit zulk een steekproef valt af te lezen weinig reden tot juichen geeft. Overigens bevat de „Verantwoor ding" een aantal onnauwkeurighe den die haar niet sieren. GOVAERT VAN DEN BERGH P U. M. Holland. Amsterdam. 2) De Beuk Amsterdam. 3) A. A. M. Stols, 's Gravenhage. SEDERT ENIGE JAREN komt Luc Lutz naar voren als een talent vol acteur. Zijn „Dauphin" in Anouilh's „De leeuwerik" was een openbaring, die sindsdien beves tiging vond in vele uitstekende rollen. Intussen had Luc Lutz al een reputatie als regisseur van amateur voorstellingen en van studenten-re vues. Vorig seizoen regisseerde hij voor het eerst bij de -Haagsche Co- medie.. en met succes. Bij de radio kwam zijn talent als cabaretier aan het licht en zie, enige weken geleden kwam hij als conferencier in zijn eigen „Literair Cabaret" voortreffe lijk voor de dag. De acteur-regisseur-cabaretier ver scheen dezer dagen in een nieuwe rol: als schrijver. In de Ooievaar reeks (uitg. Daamen) publiceerde hij een boekje „Open Doekjes" een aan tal schetsen betrekking hebbend op het toneel. Het is een soort Neder landse versie van Karei Capek's „To neelgeheimen", maar met dit ver schil dat de humor die er een ruim aandeel in heeft minder naar de caricatuur overslaat dan bij de Tsjech. Lutz blijft dichter bij de werkelijkheid. De nervositeit van re gisseur, souffleur, of kellner, de zelf ingenomenheid van toeschouwer, cri ticus, of toneelcursusleider, schijnen naar het leven getekend, met een kleine ombuiging naar het satyri- sche. Juist door zijn basis te leggen in de realiteit en deze te zien met een olijke blik, kan Lutz zich veroorlo ven hier en daar ook ernstiger waar heden te laten doorschemeren. Het boekje, in zeer genietelijke stijl ge schreven, met meer dan eens een verrassend beeld, vormt voor iede re toneelminnaar verrukkelijke lec tuur. VER TONEEL gesproken, Op 1 Januari zullen de Nederlandse toneelgezelschappen weer met hun Nieuwjaarsstukken voor het voetlicht komen. Dat is in Amster dam dus weer de Gijsbrecht door de Ned. Comedie, in dezelfde opvatting Han Bentz v. d. Berg en Ank. v. d. Moer: weer in de Gysbreclit. als het vorig jaar toen Johan de Mees ter regisseerde. Han Bentz van den Berg (vorig jaar wegens ziekte ver hinderd) is weer Gijsbrecht van Aem- stel, Ank van der Moer weer Bade- loch. Interessant zal het zijn ditmaal Ko van Dijk als de Bode fe zien. De Amsterdamse nieuwjaarswens is ge schreven door E. Jongmans. De Haagsche Comedie gaat met een Nederlands stuk het nieuwe jaar in: „Sybrech Willemsdochter" van Ary den Hertog. Paul Steenberben regisseert dit historische stuk. Den Haag uit zijn nieuwjaarswensen op de tekst van Simon Koster. Rotterdams Toneel brengt Goldoni op de planken bij de Nieuwjaarspre mière. „De ware vriend" van deze Italiaan wordt geregisseerd door Ton Lutz, terwijl de Rotterdamse Caba retkunstenaar Alex de Haas de nieuw jaarswens heeft geschreven. Tenslotte Theater. Dit gezelschap komt voor de dag met „Manon van de Bronnen" van Marcel Pagnol. „Dochter van de bronnenmaker" luidt de titel van het door Hans Tiemeijer geregisseerde spel. Pierre Janssen schreef de tekst voor de Arnhemse nieuwj aarswens. EN NIEUWE roman van Graham Greene „The quiet American" is aangekondigd. In feuilleton vorm verschijnt dit nieuwe boek vanaf 17 De cember in Pic ture Post. Als Sluytersvoortreffelijke portret van kardinaal van Rossum dingen na met de pen en hij deed er zijn uiterste best bij. Zo is het ge beurd dat de opdrachtgever der gravures zo'n pentekening van een nikkelen schenkkan kreeg voorgelegd en er zo verrukt van werd dat hij haar als zinkcliché in zijn catalogus wou overnemen, maar dan moest de tekenaar haar eerst signeren. Het tekenaartje stamelde toen dat hij nog geen schrijven had geleerd, want hij was nog geen zeven jaar. Daar wist zijn vader echter raad op: hij schreef de naam op een stukje papier en voor het kleine ventje was het toen een koud kunstje om die letters na te tekenen. „Zo was dan mijn eerste werk tot stand gekomen, dat practisch nut had," schrijft de nu vier-en-zeventig-jarige. Toen hij twaalf jaar was maakte hij illustraties voor een Frans leer boekje. Het klodderen-met-verf dat men nu alle kinderen laat doen, heeft hij misschien wel gedaan, maar dan toch veel vroeger en wat dal opleverde zal wel meteen naar de prullemand verhuisd zijn, want in die tijd zag niemand iets in dit „kindergebrabbel-met-verf". Hij tekende echter graag met heel fijne potloden, want hij geloofde dat alleen fijn getekende dingen mooi konden zijn. Natuuriijk. wist hij even precies als zijn hele familie wat kunst was: „zo natuurgetrouw mogelijk de dingen die je zag nabootsen, en dan zo glad mogelijk". Bij een eerste bezoek aan het Rijksmuseum m Amsterdam de staa waarheen de familie in dat jaar verhuisde bleek het niet moeilijk zijn enthousiasme voldoende in te tomen om te voorkomen dat hij luid zou gaan roepen, iets waarvoor zijn vader waarschijnlijk uit onder vinding van zijn temperament nogal beducht scheen. Zelfs Rembrandt en Hals brachten hem niet tot juichen. Hij begon pas blijde kreten te slaken, toen hij eindelijk bij de „modernen kwam. Ze golden een „Zee met opgaande zon" of was het een ondergaande? van Mesdag en een Zwitsers landschap van Calame. Mesdag en Joseph Israels in diens vroege werk, werden vervolgens zijn grote favorieten. Toen hij zestien was, werd het de Haagse school: Bosboom, de Marissen, Mauve etc Nog later kwam Breitner aan de beurt, en dat bleef zo totdat hii af en toe iets te zien kreeg van de Franse schilders, die hem innamen voor het impressionisme en hem een tijdlang het „luminisme deden bewonderen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1955 | | pagina 6