over zichzelf
Opgang en tekort
dichters
als
proefkonijn
z
De schilderijen
vertellen
de rest
Opnieuw een verrassing
der vaderlandse architectuur
IN
actualiteiten
O
„NEDERLAND
BOUWT"
HEERLEN
P0EZIE-KR0NIEK
TENTOONSTELLING
IN NIJMEGEN
Een artist is geen
hansworst der
bourgeoisie
dit een aandui-
ding is dat het
boek van een
zelfde allure is
als zijn laatst verschenen boek „Lo
ser takes all", het Monte Carlo-ver-
haaltje dat ook eerst in Picture Post
is gepubliceerd, dan zou Graham
Greene langzamerhand louter tot een
schrijver van „entertainments" zijn
afgezakt. Laten wij hopen dat we ons
vergissen en dat Graham Greene het
grote probleem van zonde en genade,
dat zijn grote werken domineert, niet
prijsgeeft voor goedkope arfiuse-
ments verhaalt j es.
DE VOORBEREIDING voor de
a.s. zomerfestivals is al weer in
volle gang. Wat ons eigen Hol
land Festival betreft is tot dusver nog
niet veel bekend geworden. De op
dracht van O.K. en W. aan Henk Ba-
dings en J. W. Werumeus Buning om
een opera „Rembrandt" te schrijven is
op losse schroeven komen staan door
de mededeling van de tekstdichter
Werumeus Buning dat hij geen kans
ziet het libretto te schrijven. Intussen
is ook Edinburgh volop bezig met
de voorbereidingen voor het tiende
Edinburgh-Festival. Sir Arthur Bliss
ontving een uitnodiging om een ouver
ture te schrijven die de titel „Edin
burgh" draagt. Sir Arthur zal zelf
de eerste uitvoering tijdens het festi
val dirigeren. Ook zal hij dirigent zijn
bij de uitvoering van zijn vioolconcert
door het Royal Philharmonic Orches
tra.
ers
TOT 12 December houdt de Stichting „Nijmeegs Museum voor Beel
dende Kunsteneen tentoonstelling van schilderijen van Jan Sluy-
ters in het Waaggebouw te Nijmegen.
De schilder zelf geeft in de catalogus aan deze expositie een voorwoord
mee waarin hij in het kort een kijk geeft op zijn leven als kunstenaar, en
tevens iets laat kennen van zijn opvatting van het begrip schoonheid. Hij
gaat daarbij ogenschijnlijk nogal vluchtig te werk. op een heel eenvou
dige, sympathieke en soms een beetje raillerende manier. Hij begint zijn
verhaal dan ook met de verzekering dat zijn kunstenaarsleven zo weinig
verrassende en emotionele gebeurtenissen kent, dat het voor velen, die
een kunstenaar als een heel apart wezen zien, wel een teleurstelling
moet zijn, het zeer beknopte verhaal te vernemen van een doodgewone
mens die'nu eenmaal voor schilderen in de wieg gelegd was. Maar hij
vertelt het niettemin, omdat er zo'n opmerkelijk verschil bestaat tussen
zijn eigen ontwikkelingsgang en die van de jonge kunstenaars van deze
tijd, dat de vertelling toch voorzover zij een licht werpt op zijn ont
plooiing tot schilder, lezenswaard zou kunnen zijn.
Dat hij inderdaad voor schilder in de wieg is gelegd, daaraan twijfelt
Sluyters allerminst. Hij heeft geschilderd en getekend vanaf zover als
zijn geheugenis reikt. Maar terwijl de generatie van nu al aanstonds in
de jeugdjaren door uitstekende reproducties en exposities m kennis komt
met de werken der grote meesters uit vroeger eeuwen en wordt ingescha
keld in de verschillende stromingen van moderne en allermodernste
kunstuitingen, was er in het 's Hertogenbosch waar Sluyters ge oreJ\
werd en zijn kinderjaren doorbracht, in dit opzicht hoegenaamd niets
te beleven. Zijn vader die houtgraveur was, bewonderde Meïssonmer en
Alma Tadema, maar hield ook van Daumier en de prentjes van Wxlheim
Busch, hetgeen voor die tijd erg genoeg was om de ooms en tantes te
doen twijfelen aan 's mans gezond verstand.
De mechanische reproductie verkeerde in die tijd. nog m ^9™"
stadium zodat een houtgraveur, als de oude heer Sluyters, aan de kost
kwam door allerlei voorwerpen die hem werden thuisgestuurd keurig
in Zutna te graveren. Als de vader daarmee bezig was, had klem
Jantje er zijn grootste plezier in om mee te doen: hij tekende al die
HIER ongeveer houdt Sluyters' ver
baal op en dit zal wel zo zijn omdat
zijn schilderijen de rest verhalen',
want over .,het werk"-zelf wat te ver-
tellen, lijkt hem „overbodig", naar hij
zelf schrijft
Waar Sluyters' geschreven verhaal
eindigt, begint de collectie waarmee hij
in Den Haag vertegenwoordigd is op de
tentoonstelling .Nieuwe Beweging" (kor
telings hier besproken), en waar op zijn
beurt dat vervolg eindigt, gaat nu te
Nijmegen de expositie in het Waagge
bouw verder.
Het zijn, vrijwel alle reeds bekende
doeken die hier hangen, althans voor
wie al jaren een geregeld bezoeker van
tentoonstellingen is', maar ook voor zo
iemand is het weerzien in enige gevallen
weer opnieuw een verrassing, zoals het
weerzien van het meer dan levensgrote,
staande portret dat Jan Sluyters in '27
van kardinaal Van Rossum schilderde.
Wat h\j daarin gepresteerd heeft zullen
hem anno '55 niet veel Nederlandse
schilders nadoen, laat staan verbeteren.
Het is een portret van buitengewone
allure en een verblindende kleurpracht.
Daarbij psychologisch hoewel misschien
niet diep, volstrekt niet oppervlakkig en
in elk geval „waar" genoeg om. echt te
kunnen leven. Zo'n portret rechtvaardigt
alle roem die men Jan Sluyters eenmaal
gegund heeft en waarop men hem in
onze dagen is gaan beknibbelen.
Ik geef toe dat dit Kardinaalsportret
een van de hoogtepunten van Sluyters'
gehele oeuvre is. en dat met name de
portretkunst niet de geringste der waar
devolle sectoren in zijn werk bezet I
noem bijv. het portret v.an. dr Wibaut,
dat hier eveneens aanwezig is. maar ook
dat van Willem Mengelberg dat er niet
is en dat men sedert de oorlog nergens
meer te zien krijgt, waarschijnlijk omdat
wij hier in Nederland te onnozel haten
om te onderscheiden wat wij haten.
Het groot staande portret van mevr.
Sluyters uit 1940. evenals het latere
uit '53 waarin de figuur, zittend, ten
halve genomen is (het is een portret dat
een mens diep treft), maar ook zo'n
genrestuk van veel vroeger, bijv. het
Vrouwenportret door
Jan Sluyters
Portret Mademoiselle P. uit '21 of het
Portret Annie L. uit 1920 (daar zou
een roman over te schrijven zijn!) of
het stuk: „Staphorster boerin" uit 1916,
getuigen alle met treffend meesterschap
van Sluyters' gaven als portretschilder
gaven die waarlijk uitzonderlijk zijn,
ook al kennen wij schilders die dieper
zouden weten door te dringen in wat
wij spiritualiteit en ,,ziel" noemen; wam
Sluyters ziet zijn sujetten wel wat te
uitsluitend als een zintuiglijk animaal
levend en lijdend wezen.
Kleuren-smulpaup
Het laatst genoemde schilderij, dat
van de Staphorster Boerin, sluit hier
mooi aan op Sluyters' aandeel in de
Haagse expositie. Het representeert met
't landschap „Staphorster Boerderij" een
der meest eigenaardige en expressionis
tische perioden van zijn gehele oeuvre
Het brengt dan ook een hele reeks
vroege meesterwerken van de schilder
in de herinnering, bijv. het grote stuk
(Van een medewerker)
De tentoonstelling „Nederland
Bouwt 1945-1955" heeft drie verras
singen opgeleverd", aldus sprak
architect W. van Gelderen onlangs
in Heerlen kort voor de opening
van de expositie in het Heerlense
raadhuis. „De eerste verrassing
was de intense belangstelling van
het publiek voor het Nederlandse
bouwen, de tweede was de gunsti
ge beoordeling door vele buiten
landse experts en de derde mag
heten dat de Nederlandse architec
tuur door het tekort aan tyd, geld
en materiaal na de oorlog vaart
heeft gekregen, een dwang naar
klare en heldere lijnen, een onont
koombaarheid in de functionele or
de.
Op het eerste gezicht mag men
deze bouwmeester gelijk geven. Wij
zijn met onze neiging, naar het een
voudige en het klare meer inter
nationaal georiënteerd geworden,
zonder nochtans onze vaderlandse
nuchterheid te verliezen.
Ir G. Friedhoff heeft er boven
dien nog eens uitdrukkelijk op ge
wezen dat in de afgelopen jaren
Nederland moest bouwen naar de
ze maatstaf: zoveel mogelijk, en
zoveel mogelijkheden voor zo wei
nig mogelijk geld.
Ondanks de nood-eisen zijn er
niettemin bouwwerken tot stand
gebracht die de toets van de critiek
kunnen doorstaan en die de be
wondering hebben opgewekt van het
buil ïland, zoals het Provinciale
Gebouw te Arnhem en de nieuwe
vleugel van het Departement van
O.K. en W. Op de tentoonstelling
zelf kan de ijverige bezoeker nog
meer voorbeelden vinden.
Maar in weerwil van deze lof, on
danks het succes, ondanks de
toeloop van publiek en experts blij
ven er naar aanleiding van deze
expositie een aantal vragen open.
Op de eerste plaats zijn de ob
jecten van de tentoonstelling „Ne
derland Bouwt" geselecteerd uit
honderden andere, die niet toonbaar
zijn. Op de tweede plaats heeft
ook het buitenland hetzelfde ge
brek aan tijd, geld en materiaal,
zodat de vergelijking met andere
landen, vooral naast ons, niet on
middellijk ten nadele van Neder
land kan uitvallen. En op de der
de plaats is het zo geprezen func
tionele bouwen van de fabriek, van
het bedrijfsgebouw, van het zaken-
pand ook zozeer doorgedrongen in
de woningbouw, dat men de open
heid naar de eenvoud van de men
selijke dingen juist in de laatste
bouwsector nauwelijks meer als
een winstpunt in de architectuur
kan beschouwen.
Er blijven natuurlijk de persoon
lijke prestaties van een aantal
bouwmeesters en die zijn dan
ook zeer goed op de expositie ver
tegenwoordigd maar waar is de
ideale woon- en leefgemeenschap
van het nieuw-gebouwde Neder
land te vinden?
De noodzaak van het snel bouwen,
de dwang naar de klare lijn zijn te
gelijk een groot gevaar, het gevaar
namelijk van een massificatie die
in dc nieuwe stadsuitbreidingen en
woonwijken niet of nauwelijks ver
meden is. Nu de expositie ook nog
midden in het hart van de Mijn
streek te zien valt, beseffen de be
woners van dit gebied wel zeer pijn
lijk hoezeer de architectuur nood
gedwongen, het zij toegegeven
in de nieuwe woonwijken eigenlijk
heeft gefaald. Er zijn in deze wel
varende streek van Nederland,
waar flink geld wordt verdiend, in
derdaad wel enkele uitbreidingen
aan te wijzen, die verantwoord zijn
en waar het goed en prettig wonen
is. Maar voor het merendeel heeft
het na-oorlogse bouwen de Mijn
streek opgescheept met een zo gru
welijke massa-fabricage van wonin
gen, dat men zich verbijsterd' af
vraagt of men nimmer heeft beseft
dat dit soort bouwen op langere ter
mijn beslist niet zal bijdragen tot
het geluk van de bewoners om nog
maar geheel af te zien van de aes-
thetische waarde ervan.
Het ligt in de bedoeling van het
gemeentebestuur van Heerlen om
in de loop van het volgend jaar wel
licht in Heerlen zelf een tentoon
stelling té organiseren van hetgeen
de stad en de gehele Mijnstreek in
de afgelopen 10 jaar op architecto
nisch gebied hebben gepresteerd en
van hetgeen niet is gepresteerd om
dat voor bepaalde plannen geen toe
stemming van de rijksoverheid kon
worden verkregen. Wij zijn zeer be
nieuwd wat de Mijnstreek niet tot
stand heeft kunnen brengen op het
gebied van nieuwe woonwijken en
moderne stadsuitbreidingen. Als de
Heerlense tentoonstelling daarvan
een beeld gaat geven, een zo volle
dig mogelijk beeld, dan zal meteen
niettegenstaande de attractie van
thans het tekort van „Nederland
Bouwt 19451955" tenminste voor
Zuid-Limburg zijn aangetoond.
met het levensgrote Staphorster Gez.n
dat we graag nog eens terug zouden zien
en dat. tot de vaste collectie van een
onzer grote-stadsmusea behoort. In stil
levens. naakten, colorige interieurs,
bloemstukken en kinderportretjes ga
men verder de Sluyters genieten zoa.s
wij allen hem al jaren lang kennen: een
schilder die hevig is van zinnen, een
verf- en kleuren-smulpaap als men het
zo zeggen mag, bijna een schilder, die
zoals Breitner er een was. maar trans
paranter, vrouwelijker; dikwijls zfjn doel
voorbij ;astend door te grote verliefd
heid op de verfmaterie dan wordt zijn
verf vettig en zijn kleur vuil dikwijls
precies de roos rakend van zijn be
doelen en dan zingt het ganse doek
een verlokkend lied van geschapen
schoon dat om zichzelf, zou willen be
mind worden.
Het is een expositie die waar maaki
wat Sluyters schrijft in de minst luch
tige passage van zijn voorwoord: „Het
was toch pas in het buitenland, waar ik
als Prix de Rome heen gezonden werd,
dat ik me ernstig ging bezinnen over dat
geheimzinnige vraagstuk „schoonheid".
Wat wa» dat eigenlijk? Ik begreep dat
schoonheid niet te ontleden of te be
schrijven is en dat de kunst in wezen
niets anders is, dan het eeuwigdurende
zoeken om nader tot dat begrip schoon
heid te komen. Van toen af heeft mijn
werk een „gezicht" gekregen, is het een
strijd geworden met de materie om tot
uitdrukking te komen van wat er in mij
leeft en groeit en die strijd wordt nog
dagelijks gestreden".
Die Prix wérd hem afgenomen, die
wijsheid niet! Dit zij een vingerwijzing
voor paedagogen.
K. S.
Overzicht op de te,1
toonstelling Nederlaii'
houwt.
Luc Lutz
ICHTKUNST en techniek ontmoeten elkaar in onze dagen steens
veelvuldiger. De tijd waarin poëtisch in het spraakgebruik de
betekenis kreeg van romantisch of idyllisch is immers voorbij. t^eluKhig
voorbij, mogen wij wel zeggen. Dichten om een illusie, een droom ,e
scheppen, waarin men aan de iverkelijkheid kan ontkomen is een ver
gissing zo niet een vervalsing, die de eigenlijke zin aan het dichterschap
otneemt. De allerindividueelste expressie van allerindividueelste emoties
vormt een bezigheid voor ongevaarlijke gekken. Het gedicht als taa -
schepping kan alleen functionneren in de gemeenschap; de zin van nes
dichters bestaan is eerst vervuld als zijn werk onsterfelijk is, dat wil
zeggen deel geworden van de menselijke geest, die het hielp vormen. De
roeping van de dichter betekent een taak. En die is niet uitvluchten te
scheppen voor de werkelijkheid, maar er op poëtische wijzeen zin aan te
geven. Wanneer de werking der poezie geen andere was dan die van het
gemiddelde Hollywood-product afval der romantiek waarmee de massa
der bioscoopbezoekers gevoed wordt dan verdiende zij ook geen beter
woord.
De dichter is dus teruggekeerd
naar de werkelijkheid om zijn plaats
onder de mensen weer op te vullen.
Artist zijn, „hansworst der bourgeoi
sie", zoals Elburg het noemt, is
daarom voor hem even zinloos, ja
belemmerend, als het spreken van
een vreemde taal, de zgn „poëtische
taal Hij heeft er geen behoefte aan
om een mythe te scheppen uit de
eigenaardigheden die het dichter-zijn
vanuit algemeen-menselijk oogpunt
misschien meebrengen. Hij heeft
niets te verbergen en als alles, wat
zijn dichterschap uitmaakt een we
tenschappelijk onderzoek niet zou
doorstaan, zou hij het zelf als eerste
afwijzen.
O IS HET TE BEGRIJPEN, dat
zes experimentelen en juist
zij zich (met een enkele uit
zondering) zonder bezwaar beschik
baar stelden voor een experimenteel-
wetenschappelijk onderzoek naar
hun spraak, ademhaling, hartslag
etc. De uitslag van dit fonetisch on
derzoek, uitgevoerd door P. J. J. van
Caspel (die zelf ook gedichten
schrijft), vinden wij in het boek „Ex
perimenten op experimentelen" 1).
Het is ook een boek, dat veel dich
ters en critici met het intuitieve wan
trouwen van ingewijden, die hun ge
heim bedreigd zien, zullen openslaan.
En dat van sommigen dus een goe
de critiek zal krijgen.
Het zou intussen een schromelijke
vergissing zijn, zulks te doen. Wat
betreft de formules en technieken,
die voor de fonetische analyses ge
bezigd werden, is de leek natuurlijk
niet tot oordelen bevoegd, maar wat
er overigens in dit boek te lezen
staat, is vrijwel zonder betekenis, zo
niet erger: een flauwe grap. Ten aan
zien van de experimentele poëzie le
vert het geen nieuwe gezichtspunten,
maar slechts een herhaling van het
bekende jargon. De conclusies zijn
door de vooronderstellingen bepaald.
Dat het physieke motorische patroon
van de dichter van invloed is op
rhythmick en gestalte van zijn poë
zie, zeker bij dichters, die zo spre
kenderwijs schrijven als de experi
mentelen, was reeds een aan zeker
heid grenzend vermoeden, maar het
nut van dit inzicht voor dc poëzie
lezer maakt ook dit bock niet duide
lijk. En uit wetenschappelijk oogpunt
is deze stelling met een proef op
slechts zes dichters, bovendien van
één „richting", uiteraard niet af
doende bewezen.
Hetzelfde geldt voor de andere con
clusies, die de onderzoeker becijfert
(bv. de originaliteits-indexZulk
een klein aantal proefpersonen wet
tigt geen enkele meer algemene con
clusie. Bovendien is het uiterst be
denkelijk, dat het betoog, voorzover
het zich bezig houdt met de bedoe
lingen en aard van deze dichters,
steunt op niet meer dan een of twee
citaten uit het werk van enkelen
hunner. Rest ons slechts hoofdstuk 2:
een bevattelijk overzicht van de his
torie der experimentelen tot nu toe.
Dichter en techniek
Een TWEEDE ontmoeting van
dichter en techniek vond zijn
neerslag in het bundeltje
tronica"2) twaalf sonnetten van
P. A. Soeterboek met een afdoende
critiek van twee electro-technici.
Waarom deze critiek van twee tech
nici afdoende genoemd wordt, moge
duidelijk zijn: poëtisch zijn deze
twee sonnetten zonder waarde. Een
kind zegt tegen de tafel, waaraan het
zich stoot „stoute tafel"; de primi
tieve mens personifieert de aan zijn
heerschappij te boven gaande natuur
krachten die hem schaden of voor
deel toebrengen. Zoiets noemt men
terecht bijgeloof
DE DERDE ONTMOETING van
poezie en techniek is in zekere
zin de gunstigste en misschien
zelfs voor de toekomst de vrucht
baarste. Zij gaf het aanzijn aan de
bloemlezing „Gevleugeld woord" 3)
vrucht van het maecenaat van een
modern grootbedrijf i.e. de KL.M.
Dit moet op de eerste plaats ver
meld, want ieder initiatief op dit ge
bied verdient onze toejuiching. Mae
cenaat van enige omvang heeft al te
lang ontbroken en staatszorg hoe
zeer ook nodig bleek slechts een
gebrekkig surrogaat alleen al omdat
de staat krachtens haar eigen taak
mede normen moet aanleggen die
niet van artistieke aard zijn en dus
in sommige gevallen ongewenst.
Een door de K.L.M. uitgeschreven
prijsvraag werd door Willem van der
Molen glansrijk gewonnen met het
gedicht „Vliegtuigen" dat de bun
del opent. Voor het overige leverde zij
22 gedichten op die, zoals de jury
het met gerechte voorzichtigheid uit
drukt „aan redelijke normen ldoen"
Voorts werd de bundel aangevuld met
negen gedichten over de burgerlucht
vaart die, omdat zij reeds eerde:
gepubliceerd of van de juryleden zelf
afkomstig waren, buiten mededinging
bleven.
Opmerkelijk is wel het duidelijke
verschil tussen de gedichten van de
dichters die wel en die geen vlieg-
ervaring hadden. De eersten doen
werkelijk een zij het niet steeds
volledig geslaagde poging om de
eigenaardige, volkomen nieuwe sen
satie van 't vliegen gestalte te geven
in een vers. Bij de tweeden is meest
al het vliegtuig, dat ding daar boven
in de lucht onderwerp en dient dan
vaak toch niet meer dan vergelij
kingsvariant voor een gedachte die
met het vliegen zelf niet veel heeft
uit te staan.
Over het algemeen zijn de gedichten
uit de eerste categorie de beste. Voor
het overige valt van deze bundel niet
veel meer te zeggen dan van iedere
andere bloemlezing: zij maakt weer
eens duidelijk, dat het gemiddelde peil
van de Nederlandse poezie, zoals het
uit zulk een steekproef valt af te
lezen weinig reden tot juichen geeft.
Overigens bevat de „Verantwoor
ding" een aantal onnauwkeurighe
den die haar niet sieren.
GOVAERT VAN DEN BERGH
P U. M. Holland. Amsterdam.
2) De Beuk Amsterdam.
3) A. A. M. Stols, 's Gravenhage.
SEDERT ENIGE JAREN komt Luc
Lutz naar voren als een talent
vol acteur. Zijn „Dauphin" in
Anouilh's „De leeuwerik" was een
openbaring, die sindsdien beves
tiging vond in vele uitstekende
rollen. Intussen had Luc Lutz al een
reputatie als regisseur van amateur
voorstellingen en van studenten-re
vues. Vorig seizoen regisseerde hij
voor het eerst bij de -Haagsche Co-
medie.. en met succes. Bij de radio
kwam zijn talent als cabaretier aan
het licht en zie, enige weken geleden
kwam hij als conferencier in zijn
eigen „Literair Cabaret" voortreffe
lijk voor de dag.
De acteur-regisseur-cabaretier ver
scheen dezer dagen in een nieuwe
rol: als schrijver. In de Ooievaar
reeks (uitg. Daamen) publiceerde hij
een boekje „Open Doekjes" een aan
tal schetsen betrekking hebbend op
het toneel. Het is een soort Neder
landse versie van Karei Capek's „To
neelgeheimen", maar met dit ver
schil dat de humor die er een
ruim aandeel in heeft minder
naar de caricatuur overslaat dan bij
de Tsjech. Lutz blijft dichter bij de
werkelijkheid. De nervositeit van re
gisseur, souffleur, of kellner, de zelf
ingenomenheid van toeschouwer, cri
ticus, of toneelcursusleider, schijnen
naar het leven getekend, met een
kleine ombuiging naar het satyri-
sche.
Juist door zijn basis te leggen in
de realiteit en deze te zien met een
olijke blik, kan Lutz zich veroorlo
ven hier en daar ook ernstiger waar
heden te laten doorschemeren. Het
boekje, in zeer genietelijke stijl ge
schreven, met meer dan eens een
verrassend beeld, vormt voor iede
re toneelminnaar verrukkelijke lec
tuur.
VER TONEEL gesproken, Op 1
Januari zullen de Nederlandse
toneelgezelschappen weer met
hun Nieuwjaarsstukken voor het
voetlicht komen. Dat is in Amster
dam dus weer de Gijsbrecht door de
Ned. Comedie, in dezelfde opvatting
Han Bentz v. d. Berg en Ank. v. d.
Moer: weer in de Gysbreclit.
als het vorig jaar toen Johan de Mees
ter regisseerde. Han Bentz van den
Berg (vorig jaar wegens ziekte ver
hinderd) is weer Gijsbrecht van Aem-
stel, Ank van der Moer weer Bade-
loch. Interessant zal het zijn ditmaal
Ko van Dijk als de Bode fe zien. De
Amsterdamse nieuwjaarswens is ge
schreven door E. Jongmans.
De Haagsche Comedie gaat met
een Nederlands stuk het nieuwe jaar
in: „Sybrech Willemsdochter" van
Ary den Hertog. Paul Steenberben
regisseert dit historische stuk. Den
Haag uit zijn nieuwjaarswensen op
de tekst van Simon Koster.
Rotterdams Toneel brengt Goldoni
op de planken bij de Nieuwjaarspre
mière. „De ware vriend" van deze
Italiaan wordt geregisseerd door Ton
Lutz, terwijl de Rotterdamse Caba
retkunstenaar Alex de Haas de nieuw
jaarswens heeft geschreven.
Tenslotte Theater. Dit gezelschap
komt voor de dag met „Manon van
de Bronnen" van Marcel Pagnol.
„Dochter van de bronnenmaker" luidt
de titel van het door Hans Tiemeijer
geregisseerde spel. Pierre Janssen
schreef de tekst voor de Arnhemse
nieuwj aarswens.
EN NIEUWE
roman van
Graham
Greene „The
quiet American"
is aangekondigd.
In feuilleton
vorm verschijnt
dit nieuwe boek
vanaf 17 De
cember in Pic
ture Post. Als
Sluytersvoortreffelijke
portret van kardinaal
van Rossum
dingen na met de pen en hij deed er zijn uiterste best bij. Zo is het ge
beurd dat de opdrachtgever der gravures zo'n pentekening van een
nikkelen schenkkan kreeg voorgelegd en er zo verrukt van werd dat hij
haar als zinkcliché in zijn catalogus wou overnemen, maar dan moest
de tekenaar haar eerst signeren. Het tekenaartje stamelde toen dat hij
nog geen schrijven had geleerd, want hij was nog geen zeven jaar.
Daar wist zijn vader echter raad op: hij schreef de naam op een stukje
papier en voor het kleine ventje was het toen een koud kunstje om die
letters na te tekenen. „Zo was dan mijn eerste werk tot stand gekomen,
dat practisch nut had," schrijft de nu vier-en-zeventig-jarige.
Toen hij twaalf jaar was maakte hij illustraties voor een Frans leer
boekje. Het klodderen-met-verf dat men nu alle kinderen laat doen,
heeft hij misschien wel gedaan, maar dan toch veel vroeger en wat dal
opleverde zal wel meteen naar de prullemand verhuisd zijn, want in die
tijd zag niemand iets in dit „kindergebrabbel-met-verf". Hij tekende
echter graag met heel fijne potloden, want hij geloofde dat alleen fijn
getekende dingen mooi konden zijn. Natuuriijk. wist hij even precies
als zijn hele familie wat kunst was: „zo natuurgetrouw mogelijk de
dingen die je zag nabootsen, en dan zo glad mogelijk".
Bij een eerste bezoek aan het Rijksmuseum m Amsterdam de staa
waarheen de familie in dat jaar verhuisde bleek het niet moeilijk
zijn enthousiasme voldoende in te tomen om te voorkomen dat hij luid
zou gaan roepen, iets waarvoor zijn vader waarschijnlijk uit onder
vinding van zijn temperament nogal beducht scheen. Zelfs Rembrandt
en Hals brachten hem niet tot juichen. Hij begon pas blijde kreten te
slaken, toen hij eindelijk bij de „modernen kwam.
Ze golden een „Zee met opgaande zon" of was het een ondergaande?
van Mesdag en een Zwitsers landschap van Calame. Mesdag en Joseph
Israels in diens vroege werk, werden vervolgens zijn grote favorieten.
Toen hij zestien was, werd het de Haagse school: Bosboom, de Marissen,
Mauve etc Nog later kwam Breitner aan de beurt, en dat bleef zo totdat
hii af en toe iets te zien kreeg van de Franse schilders, die hem innamen
voor het impressionisme en hem een tijdlang het „luminisme deden
bewonderen.