Bij Clair-voyantes ii vm HOE LANG NOGP I HONDENPRAAT aan de bel „Er is geen reden om U bezorgd te maken lAjysi Telefonische afspraak Veel en weinig tegelijk Moe, d'r zijn twee mannen „Ik heb het voorspeld" Alleen de liefde! m 11 m? t li m Communisten of tomaten? ZATERDAG 31 DECEMBER 1955 PAGINA o Soms raadplegen we voor be paalde moeilijkheden een zeer speciale pater. U moet goed be denken dat dat voor iemand die stukjes in de krant schrijft no dig kan zijn. Voor hem immers zit het leven niet altijd zo een voudig in elkaar, dat je met de katechismus volstaan kan; waar moet je van schrijven, hoe moet je ervan schrijven, mag je ervan schrijven? Daar is nu ons geval: We wilden naar de clair-voyan tes toe om te gaan vragen wat of zij dachten dat het nieuwe jaar ons brengen zou. Nu moe ten we eerlijkheidshalve opmer ken dat de pater die wij hebben geraadpleegd ontzettend goed genuanceerd denken kan. Hij zeide dan ook dat hij eventueel onder of boven onze stukken „nihil obstat" zou schrijven in dien wij on« met geen andere intentie naar de waarzegster spoedden dan alleen om van dat maatschappelijk verschijnsel kennis te nemen, teneinde er voortaan beter over geïnfor meerd te zijn. De waarlijk schitterende begin selverklaring die ons gedrag thans verantwoordde, deed natuurlijk niets af aan ons gegniffel om aan de bel te gaan trekken bij de clair- voyantes. iJliWrf k?¥JT^Jg mU: wT» ;- li i WmWÊmm rv-v WmMËi Midden in de tijd Voor de gezelligheid nodigden we een vriendje uit mee te gaan. Dat kostte wel enige moeite want, zeide hij hij wist wel een minder omslachtige weg om helder te zien en noemde toen het quantum ster ke drank dat hij daartoe nodig had. „Na afloop om uit te leggen wat voorzegd zou worden; die lui blij ven altijd in het vage", antwoord den we. We kregen hem in ieder geval mee en hij bezorgde ons zelfs de adressen want het meisje bij hem thuis had een tante en die deed er aan.... en het waren allemaal goeie adressen. Met de eerste van ons lijstje moest tevoren telefonisch worden afgesproken had de helderziende nadrukkelijk verzekerd. „Mevrouw", vroegen we „zouden we met U een onderhoud mogen hebben?" „Even kijken", zei ze, en ze deed net alsof ze in een agenda zocht, „morgen kwart over vieren". „Is nu direct, uitgesloten, me vrouw?" „Nu direct?" mompelde ze, „is het dringend?" „Ochzeiden we met iets van een diepe weemoed. „Komt u dan maar direct, dan help ik u wel tussendoor". „De tandarts!", zei onze vriend James. Het huis van de waarzegster was precies eender als de huizen er naast, allemaal netjes en saai in een nette en saaie straat. Aan de bin nenkant achter het ruitje in de deur was een kaartje in de spon ning gestoken: Mevrouw zus en zo, psychometriste, te raadplegen van tien tot tien uur. Er was een druk- bel. Toen de deur openging vroeg dezelfde krakerige stem van het telefoongesprek wat we wensten. „We hebben u zojuist opgebeld voor een afspraak, mevrouw". We moesten een gewone trap op, niet een gewone loper en een ge wone etenslucht (iets van rooie kool), de intensiteit daarvan nam toe, naarmate we hoger stegen. achterkamer, waar we werden binnengelaten was in- en uitdruk kingsloos. Er brandde een electrisch kachel tje, er stonden pluche stoelen en aan de muur hingen een paar Engelse prenten. Allemaal helemaal niets bijzonders. Het poker-face van James bewees ons dat hij er nog niet in was en uitsluitend wenste te dienen als be geleider of bewaker zo men wil. We zouden alles alleen moeten doen hier. Toen we gezeten waren vroeg de vrouw waarvoor we kwamen. Op die vraag hadden we gerekend en we moesten voorzichtig zijn, want helderziend of niet, mensen kennis moest ze in elk geval heb ben. Ze bleef naar ons kijken ter wijl we langzaam ons bezoekdoel formuleerden. Het waren grijze kij kers in een rimpelige gevel die regelmatig met cosmetica werd on derhouden. Het jaartal van ont staan was niet te zien. Haar haar was peper- en zout-kleurig en stof fig. Ze was in haar geheel kort en gezet. Niet iemand om over te fan taseren, uiteraard niet in het amou reuze en ook niet in het heroïsche. Over een grote passie of een ver leden met een Russische prins of een carrière bij het ballet of -zo. De jongeren van deze pagina moeten het ons maar niet kwalijk nemen, maar we hebben alle mo derne stadhuisuitdrukkingen die we kenden tegen het mens gebruikt. Dat we leefden tegen de achter grond van de angst, dat we geen ja meer durfden zeggen tegen de nieuwe tijd, dat we ergens het ge voel hadden te stikken in een we reld waar alle waarden ontwaard werden en of ze tenminste iets kon zeggen van de toekomst, die ons zo onzeker voorkwam. „Maar dat komt ook omdat je meisje is weggelopen, wees eerlijk kerel!" zei James ineens. De idioot! En met een gezicht alsof hij ernstig helpen wilde met het blootleggen van onze ziel. Enfin de sfeer was er. We hebben nog onze portefeuille en een zak boekje gegeven om aan te voelen. De clair-voyante bleef de hele zit ting voelen en over haar voorhoofd wrijven, de ogen half dicht. Wat ze allemaal vertelde met ellenlange zwijgende voelperioden ertussen is zowat niet te beschrij ven. Wat is dat lastig. Het is veel en weinig tegelijk en er was heel veel persoonlijks bij, dat u met uw wel nemen niets aangaat. Dank zij James ging het natuurlijk over het geluk dat, geloven we, terug zou keren na een korte zorgelijke tijd. En verder was er nog dit: Er was een grote plas veel water, het kon de zee zijn (vaart u? neen, mevrouw). Er is toch een schip in de storm, het ver gaat niet, het komt behouden aan. Er zijn veel mensen om u heen (spreekt u veel mensen? betrek kelijk of, ja mevrouw) dui delijk twee groepen afkeer en ook vriendelijkheid er zijn lange zwarte mannen bij. Ik zie weer het schip de wereldzee blijft ruw. Er is geen reden om u bezorgd te maken. Op een plein zijn weer veel mensen bij elkaar, allemaal verschillende een zwarte man spreekt ze toe. Nu wordt er ge danst de zwarte figuren blijven, u loopt wegU zult het druk heb ben meneer, maar in de wereld zal het rustig blijven, in uw werkkring niét, ik zie nog niet alles, belt u nog eens op, misschien kan ik nog iets meer zeggen. „We hebben heel wat uit te leg gen", zei James gretig toen we weer op straat stonden. Van een andere dame wisten we alleen de naam en de situering ongeveer. We belden aan, alweer in een gewone stads straat en een gewoon huis. Er deed een meisje van een jaar of vijftien open, dat boven in het donkere trapgat met ene hand haar rokje vasthield en met de andere hand het deurtouw. „Woont hier mis schien mevrouw P. een psychome triste?" „Wat meneer?" „een psy chometriste". „Die ken ik niet". „Heeft er hier misschien zo iemand gewoond?" Het kind begon schich tig te worden. James bedierf het helemaal. Hij schoof wat verder het portaal in en riep: „Ja, vraag aan je moeder of hier in de buurt een clair-voyante woont, een somna- bule, een waterkijkster of een hel derziende!" Het kind riep „Moe-oe, d'r zijn twee mannen", en schudde het touw heen en weer. Moeder kwam voor en zag het eerst James met zijn documentenmap, waar doorgaans alleen zijn twaalf-uurtje in zit. Maar het maakte wel in druk. Ze kwam ervoor de trap af. We stelden onze vragen opnieuw en de vrouw, die barstte van arg waan en nieuwsgierigheid wees ons op een huis aan de overkant. „Daar meneer, bij die gordijnen met die kringeltjes, zal ik maar zeggen, daar is het". Er deed een daghit open. Haar mevrouw was zeker in goede doen met haar waarzeggerij. James vroeg belet en verkreeg het. We moesten ook hier een trap op. De hit klopte, op een van de deuren en vroeg: „Mefrou, zal ik de heren binnen laten". Er klonk een gemurmel. „Goed mefrou gaat u maar naar binnen, heren". Deze raadskelder had wel iets leuks. We zagen haast niets, want nauwelijks drong er licht in door. Een hand stak toen een lamp aan met een koordje. Die hand bleek vast te zitten aan een enorme dame die sluimerend op een divan lag, een echte somnabule dus. Van haar gezicht hebben we nau welijks iets gezien omdat ook zij gedurig erover lag te wrijven maar dan met een zakdoek eau-de-co- logne. We geloven er echter niets van dat de struise vrouw daar op die divan haar dagen doorligt. Het zal wel bij de enscenering horen. James vroeg haar pardoes om in lichtingen over de wereld van mor gen. Als om te overtuigen hoe goed ze het schouwen in de toekomst verstond wees ze met een oneindig moe gebaar naar drukwerkjes op een rooktafel aan het voeteneinde van de divan. Daarop stonden de bekende verhalen: Drie maanden tevoren voorspelde ik de waters noodramp en reeds in Januari 1954 wees ik op de ontspanning die in de wereld zou optreden na een conferentie van de machtigen der aarde in een klein bergachtig land. Ook wees ik op de slechte zomer van 1954 en waarschuwde voor de cala miteiten die het gevolg zullen zijn Op het derde kantoor woonde een heel gezellige oude tante, die maar eventjes heel gewoon begon met „zo jongens, kom zitten, wie wil ër wat weten". Op een of andere ma nier moest het wijfje van „gegoede huize" afkomstig zijn want ze had goede schilderijen aan de muur en goede meubelen in de kamer. Wat ons alleen niet beviel was de overtuiging waarvan ze voetstoots uitging dat bij zulke jonge mensen als wij alles wel zou draaien om moeilijkheden met de liefde. „En botert het niet zo erg, wil d'r vader niet?" vroeg ze minzaam ons beur telings aanziend. „Kom maar eens voor de dag er mee; je leeft maar een keer, als je je geluk niet gauw grijpt en een beetje flink, grijp je er naast". Ondertussen had ze kaarten zitten schudden en was nu doende een sigaret aan te steken. Voor haar jaren toch al merkwaardig vitaal, rookte ze ook nog als een schoor steen. Terwijl ze de hele zitting door haar handen nodig had om kaarten uit- en op en naast elkaar te leggen, te schudden en ons te laten pakken, bungelde de sigaret die langzaam peuk werd (de as viel zomaar naar beneden) in haar lin ker mondhoek. Af en toe zoog ze. Rechts uit haar mondje voorspelde ze voortdurend de toekomst, de oog jes (vooral het linker) half dicht vanwege de irriterende opkringe- Iende rook. James heeft één keer nog ge poogd haar te dwingen de toekomst in het algemeen te voorspellen. Daar weet ik niets van zei ze heel gewoon en ging voort met het uit eenrafelen van ons beider toekom stig liefdeleven. Allemaal naar aan leiding van één kaart die we gepakt hadden (wij een boer en James een nel) en die ze gedurig combineerde met de andere kaarten. Een rode en een zwarte nel, was iet^, en onze boer met een dame natuurlijk ook iets enz. enz. Telkens keek ze heel bedachtzaam naar ons, zo met een blik vol olijk begrijpen. Het komt eenvoudig niet in ons hoofd op u te melden wat ze alle maal voorspelde aan intieme din gen. U mag alleen iets weten van de maatschappelijke kant van onze toekomst. „U zal nog veel plannen maken, vele ervan deugen niet. Toch zijn er wel mensen die het interes seert, maar u doet het niet alleen u heeft vrienden die meedoen. Ze zullen alleen staan bij het uit voeren van de plannen die door gaan. Ze zullen zich wel eens druk maken om dingen die niet de moeite waard zijn. Ook moet u de humor goed bewaren". Maar het grootste succes voor het vrouwtje was, aan haar ogen te zien, dat ze James een verloving had aangesmeerd die drie maal uit en aanging, maar tenslotte heel ge- •'V"" m mmm sm. W m m m%m I I 1 w I II 1 mwm van atoomproeven. Hoe lang nog tevergeefs, stond er achter. Van het komend jaar zei ze dat de machtigen der aarde voort zou den gaan met reizen en trekken, maar hun bedoelingen waren niet altijd eerlijk, alhoewel wel bevor derlijk voor de wereldvrede die ten koste van veel inspanning gehand haafd zou blijven. Waar het warm was en veel zand in de omgeving, zou nog veel bloed vloeien (nabije en midden-oosten?). De geest van het kleine bergland zou blijven zweven. Voor ons land geloofde ze dat het met de roden slecht zou gaan Nieuw Guinea bleef Ne derlands met veel opofferingen en ike zou geen president meer wor den. Een lid van de Graal is enkele weken geleden in New York aangekomen. Zij schreef o.a.: „Intussen begin ik hier al aardig te wennen; sinds mijn aankomst hier ben ik opgenomen in een wervelwind van activiteiten. Over mijn werkzaamheden hier kan ik nog weinig zeggen. Ik moet mijn weg zoeken. De laatste week (vóór 15 Dec.) was heel spannend bij de United Nations, vanwege de „pachage-deal". Vooral eergisteren, toen nationalistisch China z'n veto had uitgesproken en Rusland het voor stel deed om Japan toe te laten, was de atmosfeer electrisch geladen. Waarheen zijn we op weg? Je voelt hier meer dan ooit de eenheid van het Communistisch front en de verdeeldheid en laksheid van het Westen. Ik ontmoette pater Buissonette, de Amerikaanse priester die uit Rusland gezet is. Hij zei, dat de sfeer in Rusland onheilspellend is en dat er beslist iels diabolisch huist. En toch komt het Licht dei- wereld weer op aarde! Hoe lang nog voor Hij „werkelijk" komt?" Tot zover dit citaat, 't Is zeker, dat voor iemand die er voor open staat en die niet alleen naar New York ge komen is om 't aantal verdiepingen van de wolkènkrabbers in Rockefel ler-centre te tellen of om naar de pirouetten op de kunstijsbaan te kij ken, New York de stad is waar de wereld „gemaakt" wordt. En voor de schrijfster die kennelijk op de tribu ne gezeten heeft bij de vergaderingen van de Verenigde Naties waren de veto's spannende ervaringen. En van uit dat milieu met de koptelefoon op luisterend naar de afgevaardigden van zoveel landen voelde ze schrij nend de tegenstelling en ze schreef: „Toch komt het Licht der wereld Weer op aarde!" Maar ze kijkt be angstigd naar de strakke eenheid van het communistisch front en ze weet hoe het Westen het op vele punten niet eens is en voortdurend remmingen te verwerken krijgt. Ze staat midden in de tijd. Met die tijd mee tellen we straks 1956. En we plaatsen het nieuwe jaartal boven de kranten en tijdschriften, boven on ze brieven. We hangen de nieuwe ka lender boven de schrijftafel. We staan allen midden in deze tijd. En toch behoren we deze tijd niet toe. Als christenen hebben we een andere tijd rekening. Een Nieuw jaar is voor ons telkens begonnen bij de eerste Zon dag van de Advent. Die jaren tellen. Het Liturgisch jaar van Advent tot Advent is voor ons, christenen, niets anders dan een in kracht en intensi teit toenemend verlangen naar de komst van de Heer. Bij elke werke lijke viering van het mysterie van Christus' Geboorte komt hef Godde lijk leven in ons en wordt de God delijke inspiratie die wij genade noemen in ons heviger. We weten, dat Hij al bij ons is; dat Hij ons ver gezelt op onze pelgrimage naar Hem toe. Maar we zijn geblind doekt. We gaan voort in de overgave van Geloof. En hopen op de grote uit eindelijke openbaring, wanneer Hij zich aan ieder van ons zal laten zien zoals Hij is. Dan zal het geloof weg vallen en is er alleen de blijvende, on bedreigde en altijd weer feestelijke ontmoeting. Maar nog staan wij in de tijd. Bekommernis en optimisme De christen vraagt geen andere tijd rekening. Want hij ziet het verband tussen de twee tijden Hij schrijft 1 Januari 1956 en weet dan dat het komende jaar van dag tot dag mede door hem, door zijn getuigenis, door zijn „deugen" op de plaats waar hij staat, geheiligd en gekerstend moet worden. De christen kan zeker wanneer hij attent meeleeft met de grote gebeur tenissen van de wereld en dus niet in zijn eigen kleine tering zich be graaft in ruzietjes en roddelpraatjes bij een kopje koffie met een koekje beangst worden en zich beklemd voelen. Immers tégenover elk woord dat hij zegt zijn er duizenden wellui dende woorden die hem onverstaan baar maken, en tegenover elk woord, dat hij uit bekommernis neerschrijft zijn er duizenden woorden die eerder gelezen worden en dieper in het hart dringen. Tegenover zijn getuigenis is er het veel welsprekender getuigenis van duizenden die hem met zijn getui genis de eenzaamheid van de woestijn injagen. Toch is de christen optimistisch. Tegen de eerbied in van welk diabo lisch front ook. Niet omdat hij meent, dat hij toch wel succes zal hebben, dat men toch wel naar hem zal gaan luis teren of zijn getuigenis toch wel zal aanvaarden. Zijn optimisme vindt zijn enige maar ook onverwoestbare reden in zekerheid, dat de Heer zal komen. Op het uur door Hem met Goddelijke onwankelbaarheid vastgesteld. Het geloof in de komst van Christus doet Hem bij elke jaarwisseling weer bid den dat dit nieuwe jaar moge opgeno men worden in het élan van de ver wachting. P. Wesseling C. ss. R. lukkig voor hem zou blijken en om een blondine die mooi was, doch fataal als we niet oppastten. Bij de aan James beloofde bor rel hebben we de oogst aan voor spellingen overzien. „Dat water is de wereldzee, en dat schip is onze huwelijksboot", zeiden we. „Kan net zo goed de Kerk zijn of de krant", zei James. In ieder geval komt er geen oor log al blijft de spanning er in, en die kleine berglandgeest is de geest van Genève. „Dan is dat mens com munist", zei James. Er zat een tegenspraak in vonden wij want ze had ook gezegd dat het met de roden slecht zou gaan. Dat zijn natuurlijk de socialisten of de communisten. „Of gewoon de toma ten", zei James. „Alleen iemand van de K.V.P. maakt daar weer com munisten of socialisten van; met die opofferingen voor het behoud van Nïeuw-Guinea ga ik accoord heb je gelezen wat dat geconfereer in Génève, nu al kost?" „Weet jij raad met die zwarte figuren", vroegen wij. „Dat zijn paters", zei James zonder aarzelen, hij begon inderdaad in de klare hoe langer hoe klaarder te zien. „Dat plein dat is Plein 1955 van Jelsma en dat gedans met die zwarte figu ren die er bij blijven, dat is de In stuif dansen met paters in de buurt klopt precies. Het zijn reu ze voorspelsters", riep James bewo gen uit. Plein en Instuif blijven dus. Dan zijn er nog die tweespalt en die plannen en die drukke werk kring en die vrienden die meedoen. Die groep vrienden dat zijn de vooruitstrevenden, gezien die plan nen (waar er vee] ook van deugen!) die ze aandurven. Die twee groepen betekenen natuurlijk dat er mensen zijn die het er niet mee eens zijn, „dat is de grootste groep natuur lijk", zei James hatelijk. Breng dat allemaal in verband met de Zater dagse Jongeren-pagina en de zaak is duidelijk. Theatraal sprak hij: „Jullie zullen voortgaan mee te bouwen aan de wereld in wording en de beïnvloeding van de mensen van morgen tezamen met hen die thans her en der in kleine groepen de toekomst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde in de nieuwe tijd voorbereiden. Er is nog veel verzet, er zal hard gewerkt moeten worden, er zullen fouten gemaakt worden, maar ik beluister in de voorzeggingen toch een zeer opti mistisch geluid". Dit was beslist het laatste heldere dat James gezegd heeft die dagen wij? Dat gaat u niets aan, met uw welnemen. F. B. „.'.v.; „Door de redactie is mij ver zocht om mijn staart te mengen in het koor der oudejaars-stukjes- schrijvers en een beschouwing weg te kwispelen over de bijna voorbije jaargang", aldus Hond met de achteloosheid van de ge routineerde journalist. „Ik voldoe gaarne aan dit ver zoek, vooral omdat ik als hond uiteraard niet in jaarindelingen geloof. Wij honden zien niets in een kalender. Wij leven op de zon en de maan en dat is ons genoeg. Maar goed, mensen zijn nu een maal geen honden en ze zullen het ook nooit worden, hoezeer sommigen ook hun best doen. Mensen maken altijd schema's en vakjes. Deze neiging om alles in stukjes te snijden, ook de tijd, en die stukjes dan weer, in een ka lender bijvoorbeeld, aan elkaar te plakken, zou op zich genomen nog niet zo erg zijn. Ernstiger is hpt te moeten constateren, dat de mensen op gezette tijden door hun eigen sch'ema'tjes worden ontroerd. Zo onder andere op die zogenaam de oudejaarsavond. Dan zijn er weer 365 dagen voorbij en om een of andere duistere reden schijnt zulks tot weemoed te prikkelen; 360 dagen doet ze niets; het jaar schema moet vol zijn: dan komen de weemoedige woordjes los in de kranten, het stamelende toe spraakje van pa, het omfloerste overzicht van de voorzitter van de omroep, de extra-lieve brief van tante en de extra zachtzinnige aanbiedingen van het warenhuis. Er zit iets ontroerends in die ge meenschappelijke ontroering van mensen om een willekeurig sche ma. Dit is weer heel iets anders dan de hondse melancholie bij het opkomen van de volle maan. De volle maan is een natuurverschijn sel. De laatste dag op een kalender is slechts een demonstratie van menselijke willekeur. Zalig uiteinde.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1955 | | pagina 7