0
sP
romantiek
traditie
en humor
t
„Ik ben een mismaakte
met een grijnsmond"
lobbes
0
wm
ewï
mm
Terug in het goede spoor
Vastgeworteld
volksfeest
ZATERDAG 11 FEBRUARI 1956
PAGINA
Optochtcommissie
De optocht is dus het werk van de
carnavalsverenigingen, die ieder
jaar opnieuw met onvermoede vond
sten komen en deze op zwierige, en
vaak kunstzinnige wijze weten uit te
voeren. Het is echter voorgekomen,
dat twee verenigingen hetzelfde idee
hadden uitgewerkt of dat te veel ver
enigingen 't hadden gezocht in Oetel-
donkse taveernes, hetgeen voor de
leden niet onplezierig maar voor
de kijkers minder aantrekkelijk was.
Het is daarom dat de Oeteldonkse
Club naasl^ de jury welke de prij
^ZWERFTOCHT MET EEN MASKER
In tegenstelling tot de laatste jaren: nu een (betrekkelijke) stilte voor de bonte storm
Confetti en misverstanden
Terwijl van de ene kant zij die het
goed meenden met het carnavalsfeest,
hun best deden, de carnavalsviering te
houden in de oude, traditionele banen,
ontstond er van de andere kant een soort
van carnavalsindustrie die met het ori"
gine van het feest nauwelijks rekening
hield. Er schuilt geld in carnaval. Mak
kelijk geld, -zoals dat, heet. Tienduizen
den guldens, tonnen! En die tonnen
haalde men er dan uit. Geen dorp, geen
gehucht, geen buurt zonder haar eigen
carnavalsvereniging. Geen zaal zonder
een eigen carnavalsbal. Geen café zonder
een eigen carnavalszitting. Men strui
kelde en men doet dat nog steeds
over de carnavalsprinsen zoals men begin
december in dit land over de sinterkla
zen en de zwarte Pieten struikelen kan.
Dosering der zottern'j
Oeteldonh gaat onder meer deze
mashers gebruiken
Monologue intérieur
Het masker praat betrekkelijk veel
tegen zichzelf want hoewel Carnaval
een collectief feest is blijft het in we
zen toch een eenzaam avontuur. Het
echte plezier heeft het masker met
zichzelf, want hij alleen weet hoe leuk
het is. C.aat hy een ander deelge
noot maken van deze vreugde, dan
moet hij iets van zijn identiteit ont
hullen en het is juist de charme van
het raadsel die hem en de buitenwe
reld de grootste pret verschaft.
„Ik liad nooit gedacht.
O
T
L
O
c
V
carnavalsverenigingen een edele wed
kamp deed ontstaan bij het creëren
van optochtgroepen; en die de stoot
gegeven heeft tot de erkenning van
het carnaval door het Bossche ge
meentebestuur, dat vier jaar gele
den Amadeiro de Zestiende in zijn
zilveren en laatste regeringsjaar voor
het eerst officieel ten stadhuize ont
ving, en dit jaar een subsidie van
f 3.450,voorstelde ten behoeve van
de optocht.
zen toekent een optochtcommissie in
het leven geroepen heeft die lang
voor de grote dagen een prijsvraag
heeft uitgeschreven om ontwerpen
voor optochtgroepen, welke ontwer
pen, als ze voor uitvoering geschikt
werden geacht, gehonoreerd werden.
Beroeps- en (in meerderheid) ama
teur-kunstenaars, de laatste schui
lend onder de leden van de diverse
verenigingen, hebben 'n aantal schet
sen ingezonden dat het aantal te for
meren groepen rijkelijk overtrof en
de meeste ervan bleken aan de eisen
te voldoen. In overleg met de com
missie hebben de verenigingen die
een minder geslaagd ontwerp had
den hun keuze veranderd zodat dit
jaar voor het eerst een optocht door
Oeteldonk zal trekken die in elk on
derdeel de toets van iedere redelijke
carnavalscriticus kan doorstaan.
Hieronder en hiernaast een blik
vooruit op het Maastrichtse Car
naval.
(Van onze verslaggever)
Negenennegentig van de honderd gesprekken welke de afgelopen week
in Oeteldonk zijn gevoerd in de (vele) gelegenheden die zelfs de meest
verstokte purist in deze dagen slechts uit grappigheid koffiehuizen za!
noemen, betroffen het komende carnaval; en het zou ons niet verwonde
ren, als dit onderwerp ook in het honderdste gesprek even is aan
geroerd. Het komende carnaval bestaat overigens alleen nog maar voor
buitenstaanders: de echte Oeteldonkers zitter er al wekenlang middenin,
in de voorbereidingen, maar ook in de carnavaleske bijeenkomsten, die
al enige tijd aan de orde van de (zater) dag zijn.
Oeteldonk, zo werd hierboven bekend verondersteld, is de Brabantse
hoofdstad in carnavalstijd, dus altijd, zeggen sommigen, dus drie dagen,
anderen, maar dat zijn geen Oeteldonkers; de waarheid ligt hier
natuurlijk tussenin, zij het niet precies in het midden
Uit wat we dezer dagen in Oetel
donk hebben beluisterd is ons geble
ken, dat nog niemand op het denk
beeld is gekomen om nu de vasten
„is afgeschaft" ook het carnaval maar
te elimineren. Hetgeen minder illus
treert, dat het Carnavalsfeest zijn
oorsprong vindt in gecombineerde
resten van Romeinse Saturnalia en
Germaanse offerfeesten, dan dat het
een vastgeworteld volksfeest is, dat
een zelfstandig leven leidt.
Het Oeteldonkse carnaval is meer
dan alleen maar „drie dagen gek
doen" al herinnert „burgervaojer
Peer vaan den Muggenheuvel" in
zijn „proklemaotie" telkenjare te
recht aan „de gulden lèfspreuk vaan
ons veurvaojers: Ut is un hil wijs
man, die op zunnen tèd veur gek
goed speule kan" meer dan alleen
maar een gelegenheid om het burger
pak te ruilen voor de boerenkiel en
het gezicht-in-de-plooi, waaraan zelfs
de Bosschenaar niet altijd ontkomt,
te demaskeren: het Oeteldonkse car
naval is een feest, waarin de bevol
king al haar gevoel voor romantiek
traditie, humor en artisticiteit tot
uiting brengt.
Het is de romantiek, die 's zondags
middags bij elke weerstoestand tien
duizenden naar de straten lokt om
Prins Amadeiro een waarlijk vorste
lijke hulde te bereiden; en het is de
traditie, die ieder jaar opnieuw een
optocht doet trekken van 33 num
mers, inclusief „unnen hillen ted
niks", „pelisie" en skrikkeluk veul
volk". Daar spreekt ook de humor al
in mee, die met waarlijk kunstenaar
schap gecombineerd wordt in de va
riabele nummers van de optocht, 't
jaarlijkse hoogtepunt van de open
bare carnavalsviering in de Bra
bantse hoofdstad, voor de vele dui
zenden vreemdelingen, voor de Oetel
donkers en niet het minst voor dege
nen, die er wekenlang aan ge
werkt hebben.
Peil opgevoerd
Er is een tijd geweest, dat het car
naval veel tegenstanders had en dat
er zelfs bepalingen werden uitge
vaardigd om niet alleen de exces
sen, maar heel het carnaval uit de
wereld te helpen; en nu nog kan men
eindeloos debatteren over de vraag
of de excessen de bepalingen, of de
bepalingen de excessen hebben uit
gelokt: het oude probleem van de
kip en het ei.
Die periode ligt intussen al in een
ver verleden, maar Oeteldonk zou
geen gevoel hebben voor traditie, als
niet thans nog liedjes werden gezon
gen die in die tijd zijn ontstaan.
Het is vooral de Oeteldonkse Club
geweest, die in haar meer dan 70-
jarig bestaan het peil van carnaval
heeft opgevoerd; die door het uitlo
ven van prijzen tussen de tientallen
(Van onze redacteur)
Het masker zag ik liggen in een
winkeltje vol carnavalsartikelen.
„Jij wordt het", dacht ik, en ik
kocht het. Het was een afgrijselijk
Quasimodo-gezicht met een huive
ringwekkende grijnslach. Zo wil
de ik de hele avond zijn.
Een van de verrukkelijkste momen
ten van carnaval schuilt in het ogen
blik waarop je de kille kleren van het
jaar over een stoel ziet liggen en je
je schouders behagelijk nestelen kunt
in het gore rommelpak, dat je zal
beschermen tegen die mensen die je
altijd bekijken. In de benauwde lucht,
die er gaat hangen tussen gezicht en
masker, smelten alle zelfontworpen
problemen weg en wat er in het door
een elastiekje bijeengehouden hoofd
overblijft is net voldoende om het ro
botgezicht goedig te doen knikken. De
lucht van het masker dringt als ether
in een verdovingsapparaat naar bin
nen. Ik ben niet langer meer mijzelf.
Ik ben een mismaakte lobbus met een
grijnsmond. De mensen gaan me uit
lachen, maar ze lachen mij niet uit,
maar de lobbus. Ik schud goedig het
hoofd, ze weten tóch niet wie ik ben.
En ik weet het oh psychologisch
wonder zelf eigenlijk al niet meer.
Dan ga ik in deze heerlijke uitgela
ten zuidelijke stad de deur uit en stap
de straat op. Een stel hossende mas
kers neemt me onder de arm. Want ik
ben niet langer 'n vreemde, ik ben ook
een masker. Mijn grootste verdienste
is, dat ik anoniem ben. Mijn grootste
zonde kan ik begaan door te vragen:
„Masker, wie ben jij?".
Er bestaat een ondeugend Duits car
navalsliedje dat zegt:
Je mag me kussen kussen zonder
vragen,
Je mag me kusSen. want dat is je
plicht,
Je mag me kussen zonde dat te vra
gen,
Maar naar mijn naam vragen, neen
dat mag je niet.
ARNAVALSFEEST
(Van onze verslaggever)
MAASTRICHT, februari.
Alaafalaaf!bezuiden de grote rivieren wapent men zich voor
de jaarlijkse Bonte Storm. Nog enige uren slechts, dan zult gij in een
wereld vol maskers, serpentines en zotternij, drie dagen achtereen, tot
dinsdagavond om twaalf, moeite hebben om een verstandig woord op te
vangen. Nog enkele uren, dan schiet men op het Maastrichtse Vrijthof
traditiegetrouw met het oude Momus-kanon, dat slechts enkele dagen ge
leden door enige grappemakers voor de helft werd gedemonteerd, niet zo/i
der plechtigheid liet carnavalsfeest in, voeren de (Nederlandse Spoorwegen
met afgeladen extratreinen tienduizenden naar de centra van het carna
valspleizier en staat men, vervolgens, uren achtereen en desgewenst in uit
gesproken hondeweer te staren naar de carnavalsoptochten die achter de
kakelbonte facade van praalwagens en wild door de straten warrelend con
fetti, trouw aan een oude traditie niet alléén een bui vol zotternij, doch
bovendien wel wat wijze lessen over de toeschouwende menigte uit te
•strooien hebben.
Het feest is, zeker voor wat de pro
vincie Limburg betreft, nu al maanden
in de maak. Op 11 november (de elfde
van de elfde) zong men voor het eerst
de nieuwe carnavalsschlagers en vervol
gens hield men al die tijd het carnavals-
vuur» dan zacht sudderend op het vuur.
Men noemde dat een na-oorlogse carna
valskwaal, en het had inderdaad iets van
een kwaal. Terwijl voor de grote krijgs-
v
bedrijven ook in Limburg het carnavals-
feest zich praktisch beperkte tot de drie
dagen welke de kalender jaarlijks voor
deze feestelijkheden reserveert, ging men
na afloop van de oorlog, min of meer het
Duitse voorbeeld volgend, met de car
navalsviering in een andere richting.
Drie, vier weken vóór het eigenlijke
carnavalsfeest woedde, op die manier,
de bonte storm al in alle hevigheid, en
voor het overige creëerde men dan,^ met
goed gerichte propaganda, een nieuw
soort van carnavalsindustrie, zich voe
dend uit de nieuwsgierigheid van de
tienduizenden vreemdelingen uit binnen-
en buitenland (België) die, eenmaal ge
confronteerd met het carnavalsfeest,
niet altijd wilden inzien, dat hun opvat
tingen aangaande deze feestelijkheden
voornamelijk op een, wellicht begrijpe
lijk doch daarom niet minder pijnlijk
misverstand berustten.
Het misverstand was voornamelijk ge
legen in het feit, dat het carnavalsfeest
in principe méér met kolder dan met
alcohol te maken heeft en dat het voor
het overige een feest is, dat uitsluitend
past in het altijd min of meer intieme
kader van een dorp, een stad of een
streek. Het is voorgekomen, enkele jaren
geleden, dat de Maastrichtse carnavals
vierder vooral op zondagavond zijn eigen
café's afgeladen vol vond met vreem
delingen die van het feest ongetwijfeld
niets anders hebben overgehouden dan
een schromelijke kater, een schorre keel
en de ontdekking, dat de Maastrichte
naar er prijs op stelt, zijn uitbundigheid
aan zekere grenzen te binden. Het is
ook voorgekomen, dat men tijdens een
Maastrichts carnaval meer Waals dan
Limburgs hoorde spreken. Inderdaad, er
bleven vele francs in Limburg en, hier
en daar, ook in Noord-Brabant hangen
en er werden wat records inzake alco-
hol en gebroken ruiten gevestigd, doch
men vreesde niet ten onrechte, dat het
carnavalsfeest druk doende was, voor
goed weg te zakken uit de sfeer waarin
men het jarenlang had kunnen houden.
Het is de verdienste geweest van de
oude, bonafide carnavalsverenigingen
dat zü er, ook tijdens-de hausse-in-car-
navalvicrende-vreemdelingen, voor ge
zorgd hebben, dat van deze oude sfeer
nog zoveel mogelijk werd gered. En
voor het overige heeft het carnavals
feest zich zelf op niet onverdienstelijke
wijze gecorrigeerd. Zeker, ook dit jaar
zijn, weken tevoren reeds, de carnavals
zittingen niet van dc lucht geweest en
ook dit jaar behoeft gij, bij wijze van
spreken, in Limburg geen drie straten
ver te lopen zonder een carnavalsprins
tegen te kómen, doch de storm vooral is
niettemin stukken minder geweest dan
in voorgaande jaren: voornamelijk omdat
tijdens de jongste carnavalsviering dui
delijk te merken viel, dat men onder
hand teveel van het goede had gehad en
dat zelfs de Limburgers langzamerhand
van zotternij verzadigd en carnavalsbeu
dreigden te worden.
Als men nu, zoals deze verslaggever,
slechts enkele dagen voor het losbreken
van de bonte storm door steden als
Maastricht, Sittard, Venlo en Kerkrade
loopt en men de bonte carnavalsetalages»
der winkels even buiten beschouwing
laat, heeft men moeite, zich voor te stel
len, dat men hier zondagmiddag reeds
tot enkelhoogte door het confetti en de
serpentines zal kunnen dwalen, dat de
stad kakelbont zal zijn en uitgelaten tot
in de meest vergeten stegen. Men moet
achter de coulissen der grote carnavals
verenigingen zijn om te zien met hoeveel
zorg, hoeveel vindingrijkheid en hoeveel
humor men de jaarlijkse carnavalsop
tochten voorbereidt, doch in het open
baar ziet men van het gebruikelijke car
navalsdécor nu nog slechts weinig anders
dan het sobere meubilair in- de meeste
café's en restaurants: de kasteleins heb
ben in de loop der jaren wel ervaren,
dat het wijs kan zijn, het bétere meubi
lair gedurende de dagen van zotternij zo
lang op de zolder veilig op te bergen.
Zaterdagavond pas neemt, met
enige grote bals in besloten krin
bét carnavalsfeest zijn eigenlijke
aanloop, en zondagmiddag reeds
zult gij de steden en dorpen die nu
nog stil en wat grauw onder do
winter lijden, niet meer herkennen.
Drie dolle dagen achtereen. Totdat,
dinsdagavond om twaalf uur, d"
klatergouden facade in scherven
valt en men, met tóch wat hoofd
pijn wellicht doch zonder spijt en
zonder morren op aswoensdag op
nieuw en voor een vol jaar gecon
fronteerd wordt met de ernst vau
het dagelijks leven.
Een veelgezongen liedje, dat de pu
riteinen wellicht tot afgrijzen zal bren
gen, maar ik kan hun verzekeren dat.
de uitvoering van deze muzikale raad
geen al te wilde consequenties met
zich meebrengt, ook al vanwege de
door de maskerade geschapen tech
nische problemen.
Zingend trek ik dus door de stra
ten totdat ik ontdek, dat mijn beide ar
men in de hossende menigte even zijn
losgelaten en dorstig als een hert
schiet ik een lokaal in. De ober vraagt
wat het masker drinkt en het masker
noemt de naam van iets lekkers. Over
zeven hoofden heen bereikt het glas
tenslotte de hand van het masker, die
ergens over de schouder van een ander
masker hangt. De muziek zet in. „Ik
geloof", zegt het masker tegen zich
zelf, „dat we de goede sfeer te pakken
hebben".
Het masker blijft dus alleen. Als
een mismaakte lobbus draaft hij door
de stad. Hij vindt het heerlijk, dat de
mensen om hem lachen, omdat hij een
mismaakte lobbus is. Hij weet, dat ze
nergens anders om kunnen lachen,
omdat ze niets anders van hem we
ten. Psychologisch schuilt hierin juist
dc vreugde van het masker.
Als het masker bekenden tegenkomt
gaat hij ze zoals dat heet de waar
heid zeggen. Dat is een kunst op zich.
Men moet in hart en nieren zuiderling
zijn om het te kunnen, want het ver
onderstelt een bijzonder milde humor.
Eén scherp woord kan de sfeer kapot
maken en het is zo gemakkelijk een
lafaard te zijn achter een masker. Er
is eens, op Carnavalsmaandag, toen ik
als braaf ongecostumeerd burger in
een Maastrichts hotel zat, een mon
sterachtige kartonnen kop op mij toe-
gewaggeld die zei: „Jij schrijft stuk
jes in de krant". Het deed mij blozen
én het publiek gnuiven. Niet dat het
in feite onbehoorlijk is om stukjes in
de krant te schrijven, maar het publiek
vindt het altijd heerlijk iemands iden
titeit te grabbel te zien gooien. Het
milde school hier in het feit. dat het
masker wellicht meer en onplezieri
ger dingen had kunnen zeggen, maar 't
niet deed. Het toonde zich in de be
perking een meester. In 't zuiden ver
staat men deze kunst zeer goed. In het
bijzijn van mijn vader, die 's Rijks be-
lastingbelangen pleegt te behartigen,
en dus wel een bijzonder kwetsbare
prooi is voor ieder masker, heb ik al
ontelbare malen het financiële beleid
van ons land horen hekelen maar im
mer bleef men binnen de perken Het
masker immers is wel raak, maar blqft
altijd goedig.
Wanneer men morgen boven de in
dit verband zo graag geroemde Moer
dijk carnaval zou gaan invoeren zou
het voor een belangrijk deel stuklo
pen op de humor. De sterke wetten
van beperking, welke men zich in de
ze moet opleggen kunnen niet zomaar
worden gecreëerd, ze moeten groeien-
Als het op feestvieren aankomt be
hoeft de „noorderling" wellicht met
voor de zuiderling onder te doen. maar
de sfeer is geheel anders. Eens heb >k
op een bal iemand het masker van een
ander zien afrukken. Dit is een in
breuk op de ongeschreven regels van
het carnaval. Het fundament van de
humor wordt weggeslagen. De anoni
miteit van het masker dient als vast
staand te worden geaccepteerd, doet
men dit niet, dan rest slechts een doel
loos masker en verontwaardiging.
Do oh laat mij verder dolen, „ik
ben geen docent, maar een mismaakte
lobbus, die waggelend door de stra
ten gaat. Ik haak weer in, ik hos weer
verder, de eindeloosheid van deze
avond tegemoet. Om me heen
dwarrelt de confetti en schalt de mu
ziek. Bij het vale licht van een lan
taarn zie ik door de schaarse oog
spleten van het masker de stoeprand
niet en ik kom te vallen. De menigte
danst hossend om me heen. Ik vind
het leuk, want ik weet dat hier
slechts de lobbus ligt. Moeizaam komt
de lobbus overeind. Armen grijpen
hem vast en hij host weer verder.
Quasimodo danst en het publiek lacht
Het gezelschap gaat een danszaal
in en het masker gaat mee. Hij danst
met een slank boerinneke, wier ge
laat schuil gaat achter een oude man-
nengezicht. Ze zeggen veel dwaze din
gen tegen elkaar en als het laat wordt
brengt hij haar naar huis. Is dit 't ogen
blik waarop de maskers moeten wor
den getild? „Laten we nog even mas
ker blijven" zeggen ze tegen elkaar
maar de verleiding wordt te groot.
Dan vallen de maskers. De betove
ring is verbroken. Ze blijken elkaat
vaag te kennen.
,.Ik had nooit gedacht, dat 3Ü he
was, zegt het meisje.
„Nee, ik ook niet, dat jij het was",
zegt hij. Ten afscheid geven ze elkaar
een hand. Hij sjokt alleen terug door
de straten, gevuld met mensen die
het feest beëindigen. In een grote ijs
beer, met wie hij deze avond heeft
rondgehost herkent hij een buurman.
In een spiegelruit herkent hij zich
zelf. De lobbus is in het niet ver
dwenen. Hij heeft zijn taak volbracht.
Hij is even ik geweest en ik was even
niemand. Heb ik deze avond werkelijk
plezier gehad, heb ik me goed geamu
seerd. Ik vertel het u niet. Want ik zei
u reeds, carnaval is een eenzaam
avontuur.
wm