DE DOORTOCHT UIT DE PEN DER JONGEREN BEDEVAART IMPRESSIE HONDEPRAAT Alleen maar van een zonderling vaste woonplaats H Leven zonder ZATERDAG 18 FEBRUARI 1956 PAGINA 8 ALTIJD OP WEG EN NU Wiedend tussen de wielen naar heerlijke oorden Praktijk Uitgeput JO fj jfi| mmm WËÊmm mmA»:- fmmg a b. EEN PELGRIMSTOCHT... „Ik reis, denk ik. Miljoenen men sen reizen. Miljoenen pakken kof fers, vergeten scheermesjes en sok ken, nemen teveel ondeirgoed mee, berekenen honderd keer hun devie zen, worstelen met tegenvallende maaltijden en proberen te slapen op moeilijke bedden: om ergens op de wereld de zon heter te voelen of de vrieswind kouder, om eindeloze laagvlakten te zien of de woeste grootheid van dfe bergen. De men sen reizen. In niets verraadt de mens méér de rusteloosheid van zijn heimwee, die diepste trek van zijn wezen, dan in de onrust van zijn reizen. Ik reis. Miljoenen reizen. De prik kelende onrust van het reizen heeft mij aangeraakt. Ik sta hier nu in de witte en blauwe schoonheid van Zwit serland, precies zo koel en voornaam als op de affiches. Maar ik verlang al naar morgen om verder te trekken. Luzern is mooi. Maar het is voor mij niet meer dan een herberg langs de weg. Langs een van de vele wegen, die leiden naar Rome. Ieder die reist heeft een doel. Meestal niet meer dan een verwachting, een droom. Aan al het andere gaat hij voorbij. Ergens in de oneindige ruimte van zijn verlangens heeft hij een stip ge zet en een grens getrokken. Dat doe ik ook. Waarom? Omdat het niet an ders kan. Met alle mensen ben ik op reis. Waarheen? Naar de oneindige Schoonheid, de onaantastbare puur heid van God. En al de schoonheid van deze aarde, die maar oneindige Schoonheid weerspiegelt in eindige afstraling kan en moet ik zoeken her waarts en derwaarts. In deze beperk te aarde zoek ik de afgrond van de 'Enige die zonder grenzen is. Zo drinkt iemand die dorstig is in één dronk van het koele water de heer lijkheid van alle wijnen. Waarom rei zen we dan? Omdat we bang zijn in de ruimte van ons verlangen het mo ment, de stip van de bevrediging te dicht bij huis te plaatsen. Dit is de nooit stervende droom van elk mens". Enkele jaren geleden schreven we deze woorden („Mijn Eeuwige Stad" Thymfonds, Den Haag), terug van een „pelgrimstocht" naar Rome. Het is een beetje vreemd, op zijn zachtst uitgedrukt, om eigen woorden aan te halen. Maar het was voor ons de con cretisering van een pelgrimstocht en wat we op weg naar Rome hebben ervaren, was precies het beeld, het symbool van wat we nu wilden schrijven. Heel dit leven is niet anders dan een pelgrimstocht. Wij zijn altijd op weg. Een klein kind verlangt naar de dingen die het concreet en onmiddellijk voor zich ziet, tastbaar en grijpbaar. Het vraagt die pop en die bal, daar. Het wil in het vliegtuig, dat het in de lucht ziet. Het wil conducteur worden zoals die man die juist een kaartje in de tram gaf. Het kind drukt zijn neus plat te gen het étalageraam van een speel goedwinkel: wat het daar vóór zich ziet is zijn hoogste zaligheid. Maar bij het groeien van de jaren naar de volwassenheid toe verlangt de mens naar dingen die hij niet ziet: naar een baan, naar een huis. En die din gen worden steeds meer alleen maar tekens en symbolen van dat waar om het in heel het menselijk leven te doen is: geluk. Een huis om in te wonen is alleen nog een teken van het huis waar we blijvend en onbedreigd en altijd zullen wonen. Christus heeft ons het perspectief geopend voor het blijvende, het onbe dreigde, het altijddurende geluk. Voor de christen is Hij de enige gids. De christen vertrouwt zich heel en al, zonder aarzeling, zonder reserve aan Hem toe. Het leven is voor de christen dan slechts een op-weg-zijn. Dwars door alle plagen en vreug den van deze wereld heen. Hij is een pelgrim. En zijn situatie is ook die van een pelgrim. Hij moet los zijn van alle dingen. Wie op reis gaat moet niet teveel bagage bij zich heb ben. Want zwaar met koffers en pak ken belast komt hij niet vooruit. („Zalig de armen!" zij verkeren in een voordelige positie). Hij is eep kampeerder en moet zorgen fit te blijven. Zijn doel trekt hem steeds meer aan en het bedroeft hem tel kens weer afgeleid en verstrooid te worden. („Zalig die treuren!" De lachenden, de verzadigden, de pret makers hebben geen reden en geen neiging om verder te trekken). Het doel waartoe hij zich aangetrokken weet is de inspiratie van al zijn doen en laten en zo zal zijn liefde van mens tot mens opgenomen worden in zijn grote levensidee. Zijn hart blijft zuiver en zijn ogen blijven op God gericht. Deze pelgrim staat niet alleen. 'Hij maakt deel uit van de Gemeenschap, die in de kerk ls. Binnen die kerkge meenschap wordt hem voortdurend de weg gewezen en de kerk, die hem tegen zichzelf beschermt, bemiddelt nu al tijdens .de reis het Goddelijk leven. Telkens kan hij Goddelijke Leeftocht tot zich nemen. En is hij verdwaald of bezweken dan wordt hem de mogelijkheid geboden tot herstel of genezing. Zolang hij op weg is hoeft geen vergissing defini tief te zijn. God kent ons maaksel en Zijn barmhartigheid is even oneindig als 'Zijn liefde. Zo zijn wij allen „mensen van mor gen" altijd uitziend, altijd op weg, altijd verlangend. Nooit in rust. Als wij neerzitten is het voor de „reis kaarten" te raadplegen en als wij gaan slapen is het om morgen weer verder te kunnen trekken. Het leven is dus een tocht. Je leest dit. Aangenomen dat je het leest. Maar biedt nu zo'n gedachte enig houvast? i De tocht-idee eist van ons een ver vuld-zijn van het geloof in Christus. Van ons wordt gevraagd de bewuste, persoonlijke overgave aan Hem, als aan onze Gids - en tegelijk ons Doel. De pelgrimsgedachte vraagt van ons een toeleg op ascese, waardoor wij de dingen om ons heen steeds weer als betrekkelijk en voorbijgaand we ten te zien en te waarderen. Zij vraagt van ons een gerichtheid op de Ander, en door Hem op allen die wij onderweg in het oog krijgen. Maar dan zijn er de problemen, onmiddel lijk als wij de krant toevouwen. De spanningen thuis. Het niet be grepen worden. De eenzaamheid. De 1 teleurstellingen bij het vechten om een baan. Het eeuwige, zo vermoei ende zoeken om wat woonruimte. De innerlijke tegenstrijdigheden. De ge heime afkeer en tegenzin tegen alles wat „vroom" is. De alle dagen opdoe mende twijfels. Dan weet men zich niet meer „op weg". Men zit weer tussen de ruïnes. En een gedachte als: „het leven is een pelgrimage" wekt alleen wre vel op. Het is alles zo vermoeiend. Of zou het juist kunnen zijn, dat juist in een periode van moeilijkhe den deze gedachte werkt als een be vrijding? Alle dingen zijn immers voor de pelgrim maar betrekkelijk: de vreug den, maar ook de tegenslagen. Hij trekt maar door, soms over begaan bare wegen, soms smalle steile paden, dan weer temidden van vreemden en soms weet hij zich bij vrienden. Al leen het doel is doorslaggevend P. W. i Wij in onze dagen pelgrimeren ook weer. Het Heilig Jaar en het Mariajaar hebben het plezier erin niet weinig versterkt. Nu scheelt het dat wij „cars" heb ben en kleurenfotografietoestel len om onze bedevaartfoldertjes lekker te maken. Bedevaarten is weer een beetje in de mode. En Onze Lieve Heer is goed op ons, want er zfjn ge lukkig weinig of geen bedevaart plaatsen in Lapland of op de Waddeneilanden. Rome ligt in de warmte. De pelgrimstocht kan ons voeren door de Rivièra of Zwitserland en dat is iets anders om door te trekken dan naald bomen en polders. De tocht is aantrekkelijk om nog meer redenen, want in de folder staat dat achterin de bus een bar is, waar koele dranken door een kundige stewardess worden geserveefft. Maar het zaligste van alles is dat we gewoon tegen elkaar zeg gen dat een hele vrome reden ons tussen de wielen wiegt naar heilige oorden. De Paus of Ma ria die „wensen" dat de vrome christenen ter beevaart gaan (zo als in genoemde jaren). Beladen met souvenirs en af laten wiegden we terug en dank ten God voor het verkregen heil. Ieder naar staat en stand trokken we naar de heiligdom men. Want, we mogen in Gods ogen hetzelfde zijn onder elkaar doen we dat anders.. In het maatschappelijke ver keer, maar ook als broeders en zusters in Christus die ter be devaart gaan. De ene broeder slaapt in „beste hotels", de andere alleen in „een voudige". Dat ligt aan de porte- monnaie van de broeders en zusters. Een bedevaart voor „heren" en een voor „mannen". De ontberingen zijn gering. Misschien een weinig hardlij vigheid van het zitten in de slaap-zit-achteroverschuifbare geveerde transcontinentale su- percomfort luxe carstoelen. Het kan verkeren. Zelfs de zwervers en bedelaars hebben liun heiligen. Zo begint een verhaaltje over de H. Benedictus Jozef Labre in een boekje over heiligen van Aug Boudens, een boekje dat we als grote jongen met plezier gelezen hebben. (Wel een bewijs dat er leesbare heiligenlevens te schrijven zijn). We dachten aan die eerste zin toen we onder elkaar de grote lijn van deze pagina bepaalden. De Christelijke hoop moet zijn con sequenties vinden in onze levenshou ding, ons gedrag. Die levenshouding is er een van een altijd op weg zijn. De pelgrimsgedachte, de tochtge- dachte. Onze vaste woonplaatsen zijn hier niet. Het land van onze hoop betreden we als we de grenzen van dit leven over zijn. Er is niets zo onchristelijk dan „ge vestigd" zijn in deze wereld. Zo een heeft geen long hope meer. Hij vond zijn geluk op aarde. De geniale Augustinus sprekend over het leven in christelijke zin stelt er het leven in wereldse zin tegen over. AHeen in God leven betekent gelukkig worden. „Laten de mensen niet hopen in deze dingen, die met het voortrollen van de tijd voorbij- stromen, die niets hebben dan „zal zijn" en „was". Want wat daarin toe komstig is, is voorbij, zodra het ge komen is: begerig wordt het ver wacht, smartelijk wordt het verlo ren. Maar in Gods wezen zal niets zijn alsof het nog niet was, en was niets alsof het niet meer is, maar het is eeuwigheid. Laten de mensen dus niet hopen op en verlangen naar tijde lijke dingen, maar vluchten naar de eeuwige hoop, zij die de naam kennen van Hem die gezegd heeft: Ik ben die ben". Onze weg naar God voert door de tijdelijkheid. Het is weer een prach tig beeld van Augustinus die de be trekkelijkheid van dit tijdelijke ten opzichte van de eeuwige vereniging met God tekent. „Tijdelijke weldaden zijn gezond heid, rijkdom, eer en aanzien, vrien den, een huis, kinderen, een echtge note en alle overige dingen van dit leven, waarin wü als pelgrims trek ken. Laten wc ons dus, in de herberg van dit leven, niet beschouwen als eigenaars die er blijven, maar als pelgrims die verder zullen gaan". Augustinus is de man van de pel grimsgedachte. Benedictus Labre was ér van beze ten. Zelfs de zwervers en bedelaars hebben hun Heilige. Bedelaars slof fen langs de wegen en bedelen hun brood. Ze hebben evenals de Godde- lijke Verlosser, geen steen om hun hoofd op neer te leggen. Ze trekken verdér, zonder geldbeurs, zonder reiszak, misschien zonder schoenen, evenals de Apostelen Benedictus heeft links en rechts ge probeerd priester te worden. Het laatst werd hij opgegeven bij de Cis- terciënsers. Toen is hij op weg ge gaan. Vanuit Noord-Frankrijk sloeg hij de weg in naar Rome. Het was in de tweede helft van de 18e eeuw. Lopen hield hij zijn levenlang vol. Als een arme bedelaar, een voorbeeld van de uiterste armoede en verster ving, trok hij van bedevaartplaats tot bedevaartplaats. Oude, versleten, vuile kleren droeg hij, om zijn hals hing een rozenkrans, op zijn rug een bedelzak met een brevier, een Nieuw Testament en een paar kerkboeken. Hij is in Loreto geweest en in Assi- sië en Rome. Duizend kilometer lang was de weg naar Spanje. Daar was hij in Montserrat en Manresa en na tuurlijk in CompQstella. Hij doorliep Frankrijk, Zwitser land, half Italië, een stuk van Span je en Duitsland. In 1776 keerde hij naar Rome terug en bleef er tot zijn dood. Men kende hem daar al spoedig. Hij bracht de nacht door onder een trap, of in een der grotten van het Colosseum. Overdag zag men hem door de straten gaan, zonder op te kijken en kerk na kerk bezoeken. De meesten hielden hem voor een zonderling, voor een dwaas. Enkelen, die dieper zagen, kregen eerbied voor hem. Ze trachtten hem te helpen, ze wilden hem geld geven, kleren, voed sel, slaapgelegenheid. Benedictus wei gerde alles, behalve het uiterst nodi ge. Een eresaluut aan alle slagers. Francesco Zaccarelli, een Romein se slager was een van de weinigen die zag dat de zonderling een bege nadigde vriend van de hemel was. Als Benedictus van uitputting weer eens niet verder Icon, nam hij hem weer op in zijn huis. Eens moest het de laatste keer zijn, dat was in 1783. De Paus deed op zeker moment al le klokken van Rome luiden, als een oproep tot de H. Maagd om te bid den voor een of ander. Precies op het moment dat Bene dictus stierf, begonnen al die klok ken van Rome te luiden. Toeval of niet. Maar dat moet wat geweest zijn! Als een vreemd gerucht waarde het doodsbericht van Benedictus rond. En het volk liep te hoop: „de Heili ge is dood!., de Heilige is dood!" Het lijk moest in een kerk worden opgebaard. Tienduizenden zijn er in een ontzaglijk défilé langs getrokken. Einde van een pelgrimstocht van een Heilige. F. B. Augustinus op weg naar Milaan. Frag ment van een door Benozzo Gozzoli geschilderd fresca in de Sint-Augtts- tinuskerk te San Gemignano. -. Mp - -- - 'A*>~ „Afgezien van de sneeuw, het ijs, de hagel en de gure wind, heb ik tegen de winter als zodanig geen bezwaren", aldus Hond met lichte verontwaardiging naar de ijsbloemen starend. „Mijn baas moet dezer dagen, telkens voor hij zijn huis binnentreedt, zich van zijn schoeisel ontdoen. Waterbui zen, gasleidingen en mensentenen ondervinden allerlei schade van de vorst, en zelfs de kwestie Nieuw Guinea is begin deze week tijdens de befaamde Conferentie te Genè- ve bevroren en officieel in de ijs kast geplaatst. Nu was het in Genève al een paar dagen een flink eind beneden nul en de boel wilde maar niet dooien, ondanks dampende dinees en opgewarmde lunsen. Men wilde elkaar met het oog op het politieke hondeweer zo weinig mogelijk honds behan delen .Men probeerde elkaar men selijk te benaderen. De conferentie is dan ook volkomen mislukt, het geen mij als hond uiteraard niet bevreemdt. Zolang mensen het op hun eigen, menselijke manier wil len klaarspelen, zich ij del en laat dunkend verheffen boven de een voudige hond, zie ik er geen .heil in. Als honden elkaar op hun hondse manier ontmoeten, wordt er duidelijk geblaft en speels ge beten. Er wordt niet gemeen schappelijk gedineerd. Echte ruzie komt zo goed als niet voor. Nog nooit hebben honden een of ander probleem of een onderlinge vete in de ijskast gezet. Zij geloven niet in ijskasten. Zij vriezen nimmer vast en geven de moed nooit op. Blaffend en bijtend gaan zij verder onder het motto: er is altijd wel wat om ovér te kwispelen...." Geachte redactie. Jammer dat de goede bedoelingen en het toch prijzenswaardige streven vin de heer F. B. om de jongeren al lereerst geestelijk en daardoor gevol- gelijk ook voor het leven een stimu lans te geven, door de heer Jan Schik- hof zp schijnbaar persoonlijk is opge vat en verwerkt tot een heftige verde diging. Laten we veronders'ellen dat de heer F. B. directeur is van .en handels zaak of chef in een groot bedrijf, (wat niet waar is; F. B.) Zouden deze klach ten in het algemeen en in grote mate onredelijk zijn, die geringe maatschap pelijke interesse en idealisme? Een groot deel van de maandag gaat voorbij met gesprekken over sport die nauwelijks nog sport genoemd kan worden, helaas ijverig geholpen door pers en radio. Het behoorlijk en toegewijd bedienen van klanten in zaken komt vaak pas op de laatste plaats. De bittere stemming van de heer Schikhof in het streven naar een be hoorlijke levensstatus is begrijpelijk, maar had ook de vorige generatie niet evenveel, zij het andere, redenen tot bitterheid? Die generatie had óók te weerstaan aan de verleiding van het amusement al werd die niet in de huidige maat geboden. Maarzij onthielden er zich van om met meer energie op hun doel aan te streven. Aan een meisje konden ze evenmin denken tenzij er een redelük bestaan in het vooruitzicht lag en dat was allerminst eenvoudig. Vroeger een laag of een schamel loon, wel een wo ning, nu een betere beloning en geen woning. Verpuind in de oorlog. U/ vraagt of dat soms de jeugd was die die ellende bracht. Waren het soms niet de Duitse jongeren die met Hit- Ier in zee gingen? Het afwegen van zorgen en moeilijkheden komt voor iedere generatie neer op een zware struggle for life. Maar dan wil ik toch wel opmerken dat wij de schoolstrijd ook nog ge voerd hebben, die geweldige offers vroeg en dat uw generate op werk vergaderingen van de K.V.P. (om een voorbeeld te noemen) maar slecht te vinden is; dat uw generatie meer voelt voor een Instuif en dat van uw generatie een jong priester moet zeg gen dat de wegblijvers overheersen onder het motto „waardeloos". A. v. Z. Gaarne plaatsen wij deze reactie die van een andere en oudere hoek het portret van de jeugd tracht te tekenen en waarin de schrijver het belangrij ke argument aanvoert dat de jeugd van „toen" (de ouderen van nu) even eens „zwaar werk" hadden.... en daarbij nog spirit genoeg om een hele kerkelijke organisatie uit te bouwen. Overigens blijven de reacties binnen komen die mede bouwen aan het por tret. Jan Schikhof reageert nogmaals en stelt: U verwacht kennelijk iets van de jeugd. Verwacht u niet te veel van de ze jeugd? Kunt u per definitie opge ven wat u meent te mogen verwach ten van deze jeugd? Ik geloof, dat het hier niet iets statisch betreft, maar iets wat steeds in ontwikkeling is. Ik geloof, dat er de laatste 25 jaren ver anderingen hebben plaats gevonden, die op de jeugd een eigenaardige in vloed hebben. Men wordt op steeds jongere leeftijd al maar knapper en kundiger, men barst haast van de ken nis. Wat 25 jaar geleden nog vage be grippen waren voor heel de mensheid dat is voor de jongelui van tegenwoor dig gesneden koek. Vraag aan een jongen van 18 jaar of hij een radiotoe stel voor u in elkaar zet, vraag hem alles, maar verlang van hem geen ori ginaliteit of zelfstandigheid, ik zou willen zeggen, verwacht van hem geen persoonlijkheid. Ik geloof sterk, dat de vorming van een eigen persoon lijkheid, die toch noodzakelijk is om al dat clichéwerk te doorbreken, in de laatste tijd enige jaren achteruit ge schoven is. Op zichzelf is dat ook weer niet zo gek. Als alles gelijke tred had gehou den met de ontwikkeling van de laat ste tijd dan zouden er nu wereldwijze meisjes van 15 of 16 jaar afgeleverd moeten worden. Dit is niet zo, Dit is lekker niet zo. Maar al te dikwijls is gebleken, dat Gods natuur zich niet laat dwingen. Nu, sterftecijfers dalen, de gemiddelde ouderdom vliegt om hoog, ik geloof dat dit alles een terug slag moet hebben op het volwassen worden van de jeugd. Heel de tijd waar in we nu leven, met al zijn luxe, met al zijn gemak, met al zijn kennis draagt mijns inziens niet bij tot de vorming van een sterke persoonlijkheid op jon ge leeftijd. Het komt wel. doch het komt later. Als er sprake is van een zekere degradatie ten opzichte van vroeger, dan zit het mijns inziens hier in. Verder gaande volgen nog enkele meningen en voorzichtig gestelde ad viezen die misschien zoden aan de dijk kunnen zetten bij het proces, dat „vor ming van volwassen Christenen" ge noemd zou kunnen worden: „De Kerk heeft haar greep op de jon ge mensen verloren, of is hem aan het verliezen". De terminologie is gevaarlijk, want de Kerk grijpt niet; de Kerk zijn wij zelf. Vorming van jonge mensen dient op dat besef gericht te worden. Daar over schreven we herhaaldelijk. Uit de adviezen plaatsen we er ter over weging te bevoegder plaatse twee: le. De bijna gebag-'alliseerde zorg voor de militairen. Óp de meest kri tieke leeftijd verblijven bijna alle jon gemannen bijna twee belangrijke ja ren in volkomen vreemde omstandig heden. Men kan er natuurlijk over twisten, maar m.i. besteedt men er niet zoveel, aandacht aan. Is dat waar? 3e. De vrees die bij ouders en op voeders, ook geestelijken schijnt te bestaan om met de jeugd te spreken over de dingen, die hen werkelijk inte resseren. Bijvoorbeeld: seksuele pro blemen. Uit een brief van Marianne de Vis ser (Venlo) dit fragment: Al enkele jaren schrijf ik wekelijks voor ons, jongeren. En langzamerhand ben ik de toestand, waarin wij verke ren, scherper gaan zien. Enerzijds zijn er de veelheid van problemen die da- gelijk opdoemen, de wereldnood die je doet walgen van afschuw als je de krant gelezen hebt, de niet meer men selijke, doch bovenmenselijke hulp, waarom men schreeuwt, die/ons ver lammen. Dit is niet overdreven, het is slechts waarheid. Daarnaast zijn er mensen, zoals U, die trachten idealis me te -kweken, sterke mensen te ma ken van mensen die zich uiteindelijk zwak voelen. U probeert de stemmen in nood te overschreeuwen door stem men van geforceerd idealisme. Alles bij elkaar wordt het een oor-ver dovend lawaai, met als gevolg; een afweermiddel: onverschilligheid. Zijn wij, jongeren, hierdoor vrijge sproken? Nu, zeker niet. Onverschillig heid is nooit goed te praten, somber heid en zwartgalligheid evenmin. Maar wat schieten we ermee op daarover te kankeren? Begrip is er nodig, begrip en humor en geduld, zoals God geduld heeft mét ieder van ons. Begrip ten op zichte van elkaar, ja, doodgewoon men selijk contact, doodgewoon goed zijn voor een ander. De oudere de „vol wassene" zou daarmee zo veel kun nen bereiken bij die „verdomde jeugd" Conferenties in de kerk, jeugdbewegin gen en' verenigingen, huwelijksavonden en cursussen, het zijn allemaal zulke prachtdingen voor prachtmensen. Doch wij zijn maar eenvoudig onver schillige schutters, die vragen om be grip en hartelijkheid, doodgewoon, en die er dan alles voor zullen terugge ven, alles wat u maar wilt, als u eens één keer niet zo erg ernstig bent, als u eens één keer niet tam-tam slaat met problemen en leuzen en idealisti sche daden, als u eens één keer .maar u scheurt dit al weer door. Er staat geen groot idee, geen nieuw, modern initiatief. Wegens plaatsgebrek..! Naschrift. Met alle instemming overigens, wei geren wij toe te geven dat we stem men in nood trachten te overschreeu wen met geforceerd idealisme. We „blazenwel eens in de bus", maar wanneer u regelmatig onze pagi na leest komt u tot de conclusie dat we een heel duidelijk te onderkennen poging ondernemen de jeugd wat meer (laten we het zo maar noemen) geloofs- minded te maken; haar haar Christen dom wat meer bewust te doen worden en dat proberen we uiteraard wat dy namisch te doen. Als we hier iets niet zijn, dan is dat geforceerd idealistisch. Bovendien zijn we zelf jeugd in leef tijd of hart en verkeren we dagelijks met haar, ieder op zijn wijze en zijn gebied, zodat gesproken kan worden van een samenwerken tot dat grote doel. F.B. AAN DE HEER F.B. (II). Mijnheer, Allereerst dank voor het plaatsen van mijn ingezonden stuk van vorige week en Uw aandacht ervoor. Ik aanvaard Uw terechtwijzing, maar ik hoop overigens dat U niet alleen „bijval" heeft met mijn voorstellen. De verkapte uitdaging: „had de daad maar bij het woord gevoegd" neem ik natuurlijk dadelijk aan, omdat mijn brief alleen als een informatie bedoeld was Kritiek op de artikelen in de krant van 28 januari j.l. hoef ik niet meer te geven omdat dit reeds door anderen (beter dan ik het zou kunnen) ge daan is, en bovendien de jongeren-pa gina van vandaag (4 februari) prak tisch hetzelfde probleem behandelt Laten we deze pagina dus eens be kijken. De stukjes „Over U, voor U, zonder U". „De wegblijvers overheersen"., zijn kennelijk bedoeld als illustratie en geven een hard maar waar beeld van het gros van het hedendaagse „groene hout". „Er is veel werk buitengaats", be vat de kern van de zaak. Het behelst dezelfde suggestie als de krant van vo rige week nl. „Wie weet er een ander portret van de jeugd?" Mag ik zo brutaal zijn deze sugges tie verder uit te werken? Inderdaad, de meeste jonge schepen liggen voor de wal en slechts weini gen zijn het zeegat uit „met het Chris tus-avontuur in het vooruitzicht". Het zijn meestal de voortrekkers, de ka- jotters en de gidsenleidsters van Uw kapelaan in de „Wegblijvers overheer sen" en hun geestverwanten. Deze enkelingen zullen zich* echter moeten verenigen tot een vloot, een eenheid dus, willen zij effectief werk verrichten. Die vloot zal ongetwijfeld geen grootse armada worden, en zij zal niet in staat blijken te zijn om alle „slootschoeners en grachtgaljoenen" de zee op te krijgen (we gaan de ge schiedenis maar na: er zijn altijd voor trekkers en er is altijd een massa!), maar de voorzichtigen, de-kat-uit-de- boom-kijkers zal zij ongetwijfeld kun nen losweken van hun kademuren. De kapiteins van deze vloot hebben een vlootvoogd nodig: jong als zij, maar met meer levenservaring; iemand die hun de opdrachten geeft maar met wie ze ook kunnen duelle ren zonder dat een van béide partijen het ideaal uit het oog verliest. Naar een doel zal de vloot niet hoe ven te zoeken want „er is veel werk buitengaats"; eerder zal er de moei lijkheid van de keuze zijn. Maar de ha venmeesters en wallekapiteins dan, die ons liever „voor anker zien liggen in een veilige haven"? Zullen zij de vloot niet trachten te vernietigen met hun vitrioolzuur van Hollandse bekrompen heid en te grote bezorgdheid? Onge twijfeld, daarom zal deze vloot ook een oorlogsvloot moeten zijn! Welaan dan, mijne 'heren, zijt gij onze vlootvoogden; wij, mijn meisje, mijn vrienden en ik bieden als eersten onze vaartuigen aan; broos zijn onze galjoenen en slecht van tuigage, maar ondanks dat willen wij het zeegat uit, om eindelijk eens iets te doen! Als brevet brengen wij onze ideeën en onze wilskracht mee. Neemt gij „een aanvang met het wegsturen"? PIERRON VAN DER GRACHT. Adhesiebetuigingen De passiviteit van de jeugd ligt vol gens mij o.a. hierin: dat ze de durf en de moed niet meer heeft zelf iets te ondernemen; maar diep in hen is toch nog wel de drang actief te zijn en er gens aan deel te nemen. Ze schrikken echter terug voor de mogelijk vele kri tiek die ze te slikken zullen krijgen. Tot deze jeugd zeggen we: gooi deze angst overboord en vaar met ons het zeegat uit. J. LENDERING. Ja, laten we iets doen. Laten wa zelf gaan werken, acteren, zingen, spelen enz. enz. Laten we een kern vormen (en de instuif laten stuiven) .van jonge mensen, die de stenen willen aandra gen voor Christus onze Bouwmeester* We moeten de stenen niet ergens pas klaar kunnen halen, maar ze zelf bak ken met eigen handen naar eigen vorm geving, naar eigen Inzicht. S. FORTUIN* Nu de „mensen van morgen" hun eerste reacties hebben laten horen, zou ik willen zeggen: hou het niet bij (op bouwende en afbrekende) kritiek en bij getheoretiseer alleen. Laten we daarnaast toch vooral met daden ons zelf een geheel nieuw (niet opgeschilderd) portret geven. Met daden en voorbeelden gaat men passiviteit het doeltreffendst te lijf. B. VERBURGH. Gaarne sluit ik mij aan bij de boven staande voorstellen. Het is immers niet voldoende te wegen wat er in beginsel gebeuren moet. Voor een daadwerke lijke activiteitsontplooiing dienen con crete voorstellen te worden gedaan. E. KERSSEBOOM. Naschrift De zee trekt! Hoe kan het anders en zeker voor dé Nederlandse jeugd. We hadden erop gerekend dat die spe culatie niet missen kon. Dit zijn twee belangrijke punten uil deze reactie, die zelfs een aanbod ist 1. De vraag om gezag. Een zeldzaam geluid onder jonge mensen. Maar wij begrijpen wat u met gezag bedóeltt Geen dwingende, maar dringende lei ding. Dwingende leiding kent de jeugd genoeg en het zal ook wel zo zijn dat ze er genoeg van heeft ook. Met heel veel vreugde nemen we kennis van het feit dat u dringende leiding als een be hoefte gevoelt en t-reid bent zulk een gezag op basis van wederzijds vertrou wen en wederzijdse verantwoordelijk heid te aanvaarden. Een doeltreffender argument tegen de van sommige „oude re" zijde vaak (te vaak) gehoorde klacht over de gezagscrisis onder de jeugd, hadden wij niet kunnen schrij ven. Wie in gezag gesteld is moge we ten welk gezag verworpen en welk ge zag aanvaard wordt. 2. De kwestie van de reële activi teit waar men zich voor in kan zetten is een zeer moeilijke. Enerzijds is het waar dat alleen in de activiteit een mens zich kan ontplooien en ontwikke len, anderzijds is het ook zo dat actie onrust brengt en de gevaarlijke me ning post doet vatten dat „praktische oplossingen" en „organiseersels" het geluk zullen brengen, waar 't uiteinde lijk om gaat. Dit laatste moet voorop staan. Het geluk is een persoonlijk doel. Christe nen vinden dat in een Evangelisch Le ven, ieder naar aard en karakter. De consequenties daarvan zijn o.a. een op zoek gaan naar Christus; beoefening van de deugden, inzonderheid van de naastenliefd.e. En deze eist contact met andere mensen (dat we overigens toch moeten hebben). Daar ligt de sleu tel voor de actie, want dat contact is zeer moeilijk, omdat het moeilijk is van de mensen te houden, van vriend en vijand, te luisteren, te waarderen, to helpen enz. Toch is dat uw opgave, die we dan maar meteen als vlootvoogd geven. Verder bent u vrij te gaan waar U wil. Mensen ontmoet u overal. Het is zeker dat er regelmatig men sen uw pad kruisen die u nodig hebben en die omgekeerd u nodig heeft (nodig hebben dan in de ruimste zin van het woord). Overigens hebben we best wel ver trouwen in die schuiten van u lieden- t

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1956 | | pagina 8