DE DOORTOCHT
UIT DE PEN DER JONGEREN
BEDEVAART
IMPRESSIE
HONDEPRAAT
Alleen maar
van een zonderling vaste woonplaats
H
Leven zonder
ZATERDAG 18 FEBRUARI 1956
PAGINA 8
ALTIJD OP WEG
EN NU
Wiedend tussen de wielen
naar heerlijke oorden
Praktijk
Uitgeput
JO fj jfi|
mmm
WËÊmm
mmA»:-
fmmg
a b.
EEN PELGRIMSTOCHT...
„Ik reis, denk ik. Miljoenen men
sen reizen. Miljoenen pakken kof
fers, vergeten scheermesjes en sok
ken, nemen teveel ondeirgoed mee,
berekenen honderd keer hun devie
zen, worstelen met tegenvallende
maaltijden en proberen te slapen op
moeilijke bedden: om ergens op de
wereld de zon heter te voelen of
de vrieswind kouder, om eindeloze
laagvlakten te zien of de woeste
grootheid van dfe bergen. De men
sen reizen. In niets verraadt de
mens méér de rusteloosheid van
zijn heimwee, die diepste trek van
zijn wezen, dan in de onrust van
zijn reizen.
Ik reis. Miljoenen reizen. De prik
kelende onrust van het reizen heeft
mij aangeraakt. Ik sta hier nu in de
witte en blauwe schoonheid van Zwit
serland, precies zo koel en voornaam
als op de affiches. Maar ik verlang
al naar morgen om verder te trekken.
Luzern is mooi. Maar het is voor mij
niet meer dan een herberg langs de
weg. Langs een van de vele wegen,
die leiden naar Rome. Ieder die reist
heeft een doel. Meestal niet meer
dan een verwachting, een droom.
Aan al het andere gaat hij voorbij.
Ergens in de oneindige ruimte van
zijn verlangens heeft hij een stip ge
zet en een grens getrokken. Dat doe
ik ook. Waarom? Omdat het niet an
ders kan. Met alle mensen ben ik op
reis. Waarheen? Naar de oneindige
Schoonheid, de onaantastbare puur
heid van God. En al de schoonheid
van deze aarde, die maar oneindige
Schoonheid weerspiegelt in eindige
afstraling kan en moet ik zoeken her
waarts en derwaarts. In deze beperk
te aarde zoek ik de afgrond van de
'Enige die zonder grenzen is. Zo
drinkt iemand die dorstig is in één
dronk van het koele water de heer
lijkheid van alle wijnen. Waarom rei
zen we dan? Omdat we bang zijn in
de ruimte van ons verlangen het mo
ment, de stip van de bevrediging te
dicht bij huis te plaatsen. Dit is de
nooit stervende droom van elk mens".
Enkele jaren geleden schreven we
deze woorden („Mijn Eeuwige Stad"
Thymfonds, Den Haag), terug van
een „pelgrimstocht" naar Rome. Het
is een beetje vreemd, op zijn zachtst
uitgedrukt, om eigen woorden aan te
halen. Maar het was voor ons de con
cretisering van een pelgrimstocht en
wat we op weg naar Rome hebben
ervaren, was precies het beeld, het
symbool van wat we nu wilden
schrijven.
Heel dit leven is niet anders dan
een pelgrimstocht.
Wij zijn altijd op weg. Een klein
kind verlangt naar de dingen die het
concreet en onmiddellijk voor zich
ziet, tastbaar en grijpbaar. Het vraagt
die pop en die bal, daar. Het wil in
het vliegtuig, dat het in de lucht ziet.
Het wil conducteur worden zoals die
man die juist een kaartje in de tram
gaf. Het kind drukt zijn neus plat te
gen het étalageraam van een speel
goedwinkel: wat het daar vóór zich
ziet is zijn hoogste zaligheid. Maar
bij het groeien van de jaren naar de
volwassenheid toe verlangt de mens
naar dingen die hij niet ziet: naar
een baan, naar een huis. En die din
gen worden steeds meer alleen maar
tekens en symbolen van dat waar
om het in heel het menselijk leven
te doen is: geluk. Een huis om in te
wonen is alleen nog een teken van het
huis waar we blijvend en onbedreigd
en altijd zullen wonen.
Christus heeft ons het perspectief
geopend voor het blijvende, het onbe
dreigde, het altijddurende geluk. Voor
de christen is Hij de enige gids.
De christen vertrouwt zich heel en
al, zonder aarzeling, zonder reserve
aan Hem toe. Het leven is voor de
christen dan slechts een op-weg-zijn.
Dwars door alle plagen en vreug
den van deze wereld heen. Hij is een
pelgrim. En zijn situatie is ook die
van een pelgrim. Hij moet los zijn
van alle dingen. Wie op reis gaat
moet niet teveel bagage bij zich heb
ben. Want zwaar met koffers en pak
ken belast komt hij niet vooruit.
(„Zalig de armen!" zij verkeren
in een voordelige positie). Hij is eep
kampeerder en moet zorgen fit te
blijven. Zijn doel trekt hem steeds
meer aan en het bedroeft hem tel
kens weer afgeleid en verstrooid te
worden. („Zalig die treuren!" De
lachenden, de verzadigden, de pret
makers hebben geen reden en geen
neiging om verder te trekken). Het
doel waartoe hij zich aangetrokken
weet is de inspiratie van al zijn doen
en laten en zo zal zijn liefde van
mens tot mens opgenomen worden in
zijn grote levensidee. Zijn hart blijft
zuiver en zijn ogen blijven op God
gericht.
Deze pelgrim staat niet alleen. 'Hij
maakt deel uit van de Gemeenschap,
die in de kerk ls. Binnen die kerkge
meenschap wordt hem voortdurend
de weg gewezen en de kerk, die hem
tegen zichzelf beschermt, bemiddelt
nu al tijdens .de reis het Goddelijk
leven. Telkens kan hij Goddelijke
Leeftocht tot zich nemen. En is hij
verdwaald of bezweken dan wordt
hem de mogelijkheid geboden tot
herstel of genezing. Zolang hij op
weg is hoeft geen vergissing defini
tief te zijn. God kent ons maaksel en
Zijn barmhartigheid is even oneindig
als 'Zijn liefde.
Zo zijn wij allen „mensen van mor
gen" altijd uitziend, altijd op weg,
altijd verlangend. Nooit in rust. Als
wij neerzitten is het voor de „reis
kaarten" te raadplegen en als wij
gaan slapen is het om morgen weer
verder te kunnen trekken.
Het leven is dus een tocht.
Je leest dit. Aangenomen dat je
het leest.
Maar biedt nu zo'n gedachte enig
houvast? i
De tocht-idee eist van ons een ver
vuld-zijn van het geloof in Christus.
Van ons wordt gevraagd de bewuste,
persoonlijke overgave aan Hem, als
aan onze Gids - en tegelijk ons Doel.
De pelgrimsgedachte vraagt van ons
een toeleg op ascese, waardoor wij
de dingen om ons heen steeds weer
als betrekkelijk en voorbijgaand we
ten te zien en te waarderen. Zij
vraagt van ons een gerichtheid op de
Ander, en door Hem op allen die wij
onderweg in het oog krijgen. Maar
dan zijn er de problemen, onmiddel
lijk als wij de krant toevouwen.
De spanningen thuis. Het niet be
grepen worden. De eenzaamheid. De 1
teleurstellingen bij het vechten om
een baan. Het eeuwige, zo vermoei
ende zoeken om wat woonruimte. De
innerlijke tegenstrijdigheden. De ge
heime afkeer en tegenzin tegen alles
wat „vroom" is. De alle dagen opdoe
mende twijfels.
Dan weet men zich niet meer „op
weg". Men zit weer tussen de ruïnes.
En een gedachte als: „het leven is
een pelgrimage" wekt alleen wre
vel op. Het is alles zo vermoeiend.
Of zou het juist kunnen zijn, dat
juist in een periode van moeilijkhe
den deze gedachte werkt als een be
vrijding?
Alle dingen zijn immers voor de
pelgrim maar betrekkelijk: de vreug
den, maar ook de tegenslagen. Hij
trekt maar door, soms over begaan
bare wegen, soms smalle steile paden,
dan weer temidden van vreemden en
soms weet hij zich bij vrienden. Al
leen het doel is doorslaggevend
P. W. i
Wij in onze dagen pelgrimeren
ook weer. Het Heilig Jaar en het
Mariajaar hebben het plezier
erin niet weinig versterkt. Nu
scheelt het dat wij „cars" heb
ben en kleurenfotografietoestel
len om onze bedevaartfoldertjes
lekker te maken.
Bedevaarten is weer een beetje
in de mode. En Onze Lieve Heer
is goed op ons, want er zfjn ge
lukkig weinig of geen bedevaart
plaatsen in Lapland of op de
Waddeneilanden. Rome ligt in de
warmte. De pelgrimstocht kan
ons voeren door de Rivièra of
Zwitserland en dat is iets anders
om door te trekken dan naald
bomen en polders.
De tocht is aantrekkelijk om
nog meer redenen, want in de
folder staat dat achterin de bus
een bar is, waar koele dranken
door een kundige stewardess
worden geserveefft.
Maar het zaligste van alles is
dat we gewoon tegen elkaar zeg
gen dat een hele vrome reden
ons tussen de wielen wiegt naar
heilige oorden. De Paus of Ma
ria die „wensen" dat de vrome
christenen ter beevaart gaan (zo
als in genoemde jaren).
Beladen met souvenirs en af
laten wiegden we terug en dank
ten God voor het verkregen heil.
Ieder naar staat en stand
trokken we naar de heiligdom
men. Want, we mogen in Gods
ogen hetzelfde zijn onder elkaar
doen we dat anders..
In het maatschappelijke ver
keer, maar ook als broeders en
zusters in Christus die ter be
devaart gaan.
De ene broeder slaapt in „beste
hotels", de andere alleen in „een
voudige". Dat ligt aan de porte-
monnaie van de broeders en
zusters. Een bedevaart voor
„heren" en een voor „mannen".
De ontberingen zijn gering.
Misschien een weinig hardlij
vigheid van het zitten in de
slaap-zit-achteroverschuifbare
geveerde transcontinentale su-
percomfort luxe carstoelen.
Het kan verkeren.
Zelfs de zwervers en bedelaars
hebben liun heiligen.
Zo begint een verhaaltje over de
H. Benedictus Jozef Labre in een
boekje over heiligen van Aug
Boudens, een boekje dat we als
grote jongen met plezier gelezen
hebben. (Wel een bewijs dat er
leesbare heiligenlevens te schrijven
zijn).
We dachten aan die eerste zin toen
we onder elkaar de grote lijn van
deze pagina bepaalden.
De Christelijke hoop moet zijn con
sequenties vinden in onze levenshou
ding, ons gedrag.
Die levenshouding is er een van
een altijd op weg zijn.
De pelgrimsgedachte, de tochtge-
dachte.
Onze vaste woonplaatsen zijn hier
niet.
Het land van onze hoop betreden
we als we de grenzen van dit leven
over zijn.
Er is niets zo onchristelijk dan „ge
vestigd" zijn in deze wereld. Zo een
heeft geen long hope meer. Hij vond
zijn geluk op aarde.
De geniale Augustinus sprekend
over het leven in christelijke zin stelt
er het leven in wereldse zin tegen
over. AHeen in God leven betekent
gelukkig worden. „Laten de mensen
niet hopen in deze dingen, die met
het voortrollen van de tijd voorbij-
stromen, die niets hebben dan „zal
zijn" en „was". Want wat daarin toe
komstig is, is voorbij, zodra het ge
komen is: begerig wordt het ver
wacht, smartelijk wordt het verlo
ren. Maar in Gods wezen zal niets
zijn alsof het nog niet was, en was
niets alsof het niet meer is, maar het
is eeuwigheid. Laten de mensen dus
niet hopen op en verlangen naar tijde
lijke dingen, maar vluchten naar de
eeuwige hoop, zij die de naam kennen
van Hem die gezegd heeft: Ik ben
die ben".
Onze weg naar God voert door de
tijdelijkheid. Het is weer een prach
tig beeld van Augustinus die de be
trekkelijkheid van dit tijdelijke ten
opzichte van de eeuwige vereniging
met God tekent.
„Tijdelijke weldaden zijn gezond
heid, rijkdom, eer en aanzien, vrien
den, een huis, kinderen, een echtge
note en alle overige dingen van dit
leven, waarin wü als pelgrims trek
ken. Laten wc ons dus, in de herberg
van dit leven, niet beschouwen als
eigenaars die er blijven, maar als
pelgrims die verder zullen gaan".
Augustinus is de man van de pel
grimsgedachte.
Benedictus Labre was ér van beze
ten.
Zelfs de zwervers en bedelaars
hebben hun Heilige. Bedelaars slof
fen langs de wegen en bedelen hun
brood. Ze hebben evenals de Godde-
lijke Verlosser, geen steen om hun
hoofd op neer te leggen. Ze trekken
verdér, zonder geldbeurs, zonder
reiszak, misschien zonder schoenen,
evenals de Apostelen
Benedictus heeft links en rechts ge
probeerd priester te worden. Het
laatst werd hij opgegeven bij de Cis-
terciënsers. Toen is hij op weg ge
gaan. Vanuit Noord-Frankrijk sloeg
hij de weg in naar Rome. Het was
in de tweede helft van de 18e eeuw.
Lopen hield hij zijn levenlang vol.
Als een arme bedelaar, een voorbeeld
van de uiterste armoede en verster
ving, trok hij van bedevaartplaats
tot bedevaartplaats. Oude, versleten,
vuile kleren droeg hij, om zijn hals
hing een rozenkrans, op zijn rug een
bedelzak met een brevier, een Nieuw
Testament en een paar kerkboeken.
Hij is in Loreto geweest en in Assi-
sië en Rome. Duizend kilometer lang
was de weg naar Spanje. Daar was
hij in Montserrat en Manresa en na
tuurlijk in CompQstella.
Hij doorliep Frankrijk, Zwitser
land, half Italië, een stuk van Span
je en Duitsland.
In 1776 keerde hij naar Rome terug
en bleef er tot zijn dood.
Men kende hem daar al spoedig.
Hij bracht de nacht door onder een
trap, of in een der grotten van het
Colosseum. Overdag zag men hem
door de straten gaan, zonder op te
kijken en kerk na kerk bezoeken.
De meesten hielden hem voor een
zonderling, voor een dwaas. Enkelen,
die dieper zagen, kregen eerbied voor
hem. Ze trachtten hem te helpen, ze
wilden hem geld geven, kleren, voed
sel, slaapgelegenheid. Benedictus wei
gerde alles, behalve het uiterst nodi
ge.
Een eresaluut aan alle slagers.
Francesco Zaccarelli, een Romein
se slager was een van de weinigen
die zag dat de zonderling een bege
nadigde vriend van de hemel was.
Als Benedictus van uitputting weer
eens niet verder Icon, nam hij hem
weer op in zijn huis.
Eens moest het de laatste keer
zijn, dat was in 1783.
De Paus deed op zeker moment al
le klokken van Rome luiden, als een
oproep tot de H. Maagd om te bid
den voor een of ander.
Precies op het moment dat Bene
dictus stierf, begonnen al die klok
ken van Rome te luiden. Toeval of
niet. Maar dat moet wat geweest zijn!
Als een vreemd gerucht waarde het
doodsbericht van Benedictus rond.
En het volk liep te hoop: „de Heili
ge is dood!., de Heilige is dood!"
Het lijk moest in een kerk worden
opgebaard. Tienduizenden zijn er in
een ontzaglijk défilé langs getrokken.
Einde van een pelgrimstocht van
een Heilige.
F. B.
Augustinus op weg
naar Milaan. Frag
ment van een door
Benozzo Gozzoli
geschilderd fresca
in de Sint-Augtts-
tinuskerk te San
Gemignano.
-. Mp
- -- - 'A*>~
„Afgezien van de sneeuw, het
ijs, de hagel en de gure wind, heb
ik tegen de winter als zodanig
geen bezwaren", aldus Hond met
lichte verontwaardiging naar de
ijsbloemen starend. „Mijn baas
moet dezer dagen, telkens voor hij
zijn huis binnentreedt, zich van
zijn schoeisel ontdoen. Waterbui
zen, gasleidingen en mensentenen
ondervinden allerlei schade van de
vorst, en zelfs de kwestie Nieuw
Guinea is begin deze week tijdens
de befaamde Conferentie te Genè-
ve bevroren en officieel in de ijs
kast geplaatst. Nu was het in
Genève al een paar dagen een
flink eind beneden nul en de boel
wilde maar niet dooien, ondanks
dampende dinees en opgewarmde
lunsen. Men wilde elkaar met het
oog op het politieke hondeweer
zo weinig mogelijk honds behan
delen .Men probeerde elkaar men
selijk te benaderen. De conferentie
is dan ook volkomen mislukt, het
geen mij als hond uiteraard niet
bevreemdt. Zolang mensen het op
hun eigen, menselijke manier wil
len klaarspelen, zich ij del en laat
dunkend verheffen boven de een
voudige hond, zie ik er geen .heil
in. Als honden elkaar op hun
hondse manier ontmoeten, wordt
er duidelijk geblaft en speels ge
beten. Er wordt niet gemeen
schappelijk gedineerd. Echte ruzie
komt zo goed als niet voor. Nog
nooit hebben honden een of ander
probleem of een onderlinge vete
in de ijskast gezet. Zij geloven niet
in ijskasten. Zij vriezen nimmer
vast en geven de moed nooit op.
Blaffend en bijtend gaan zij verder
onder het motto: er is altijd wel
wat om ovér te kwispelen...."
Geachte redactie.
Jammer dat de goede bedoelingen
en het toch prijzenswaardige streven
vin de heer F. B. om de jongeren al
lereerst geestelijk en daardoor gevol-
gelijk ook voor het leven een stimu
lans te geven, door de heer Jan Schik-
hof zp schijnbaar persoonlijk is opge
vat en verwerkt tot een heftige verde
diging.
Laten we veronders'ellen dat de heer
F. B. directeur is van .en handels
zaak of chef in een groot bedrijf, (wat
niet waar is; F. B.) Zouden deze klach
ten in het algemeen en in grote mate
onredelijk zijn, die geringe maatschap
pelijke interesse en idealisme?
Een groot deel van de maandag
gaat voorbij met gesprekken over sport
die nauwelijks nog sport genoemd kan
worden, helaas ijverig geholpen door
pers en radio.
Het behoorlijk en toegewijd bedienen
van klanten in zaken komt vaak pas
op de laatste plaats.
De bittere stemming van de heer
Schikhof in het streven naar een be
hoorlijke levensstatus is begrijpelijk,
maar had ook de vorige generatie niet
evenveel, zij het andere, redenen tot
bitterheid?
Die generatie had óók te weerstaan
aan de verleiding van het amusement
al werd die niet in de huidige maat
geboden.
Maarzij onthielden er zich van
om met meer energie op hun doel aan
te streven. Aan een meisje konden ze
evenmin denken tenzij er een redelük
bestaan in het vooruitzicht lag en dat
was allerminst eenvoudig. Vroeger een
laag of een schamel loon, wel een wo
ning, nu een betere beloning en geen
woning. Verpuind in de oorlog. U/
vraagt of dat soms de jeugd was die
die ellende bracht. Waren het soms
niet de Duitse jongeren die met Hit-
Ier in zee gingen? Het afwegen van
zorgen en moeilijkheden komt voor
iedere generatie neer op een zware
struggle for life.
Maar dan wil ik toch wel opmerken
dat wij de schoolstrijd ook nog ge
voerd hebben, die geweldige offers
vroeg en dat uw generate op werk
vergaderingen van de K.V.P. (om een
voorbeeld te noemen) maar slecht te
vinden is; dat uw generatie meer
voelt voor een Instuif en dat van uw
generatie een jong priester moet zeg
gen dat de wegblijvers overheersen
onder het motto „waardeloos".
A. v. Z.
Gaarne plaatsen wij deze reactie die
van een andere en oudere hoek het
portret van de jeugd tracht te tekenen
en waarin de schrijver het belangrij
ke argument aanvoert dat de jeugd
van „toen" (de ouderen van nu) even
eens „zwaar werk" hadden.... en
daarbij nog spirit genoeg om een hele
kerkelijke organisatie uit te bouwen.
Overigens blijven de reacties binnen
komen die mede bouwen aan het por
tret.
Jan Schikhof reageert nogmaals en
stelt:
U verwacht kennelijk iets van de
jeugd. Verwacht u niet te veel van de
ze jeugd? Kunt u per definitie opge
ven wat u meent te mogen verwach
ten van deze jeugd? Ik geloof, dat het
hier niet iets statisch betreft, maar
iets wat steeds in ontwikkeling is. Ik
geloof, dat er de laatste 25 jaren ver
anderingen hebben plaats gevonden,
die op de jeugd een eigenaardige in
vloed hebben. Men wordt op steeds
jongere leeftijd al maar knapper en
kundiger, men barst haast van de ken
nis. Wat 25 jaar geleden nog vage be
grippen waren voor heel de mensheid
dat is voor de jongelui van tegenwoor
dig gesneden koek. Vraag aan een
jongen van 18 jaar of hij een radiotoe
stel voor u in elkaar zet, vraag hem
alles, maar verlang van hem geen ori
ginaliteit of zelfstandigheid, ik zou
willen zeggen, verwacht van hem
geen persoonlijkheid. Ik geloof sterk,
dat de vorming van een eigen persoon
lijkheid, die toch noodzakelijk is om
al dat clichéwerk te doorbreken, in
de laatste tijd enige jaren achteruit ge
schoven is.
Op zichzelf is dat ook weer niet zo
gek. Als alles gelijke tred had gehou
den met de ontwikkeling van de laat
ste tijd dan zouden er nu wereldwijze
meisjes van 15 of 16 jaar afgeleverd
moeten worden. Dit is niet zo, Dit is
lekker niet zo. Maar al te dikwijls is
gebleken, dat Gods natuur zich niet
laat dwingen. Nu, sterftecijfers dalen,
de gemiddelde ouderdom vliegt om
hoog, ik geloof dat dit alles een terug
slag moet hebben op het volwassen
worden van de jeugd. Heel de tijd waar
in we nu leven, met al zijn luxe, met
al zijn gemak, met al zijn kennis draagt
mijns inziens niet bij tot de vorming
van een sterke persoonlijkheid op jon
ge leeftijd. Het komt wel. doch het
komt later. Als er sprake is van een
zekere degradatie ten opzichte van
vroeger, dan zit het mijns inziens hier
in.
Verder gaande volgen nog enkele
meningen en voorzichtig gestelde ad
viezen die misschien zoden aan de dijk
kunnen zetten bij het proces, dat „vor
ming van volwassen Christenen" ge
noemd zou kunnen worden:
„De Kerk heeft haar greep op de jon
ge mensen verloren, of is hem aan
het verliezen".
De terminologie is gevaarlijk, want
de Kerk grijpt niet; de Kerk zijn wij
zelf. Vorming van jonge mensen dient
op dat besef gericht te worden. Daar
over schreven we herhaaldelijk. Uit
de adviezen plaatsen we er ter over
weging te bevoegder plaatse twee:
le. De bijna gebag-'alliseerde zorg
voor de militairen. Óp de meest kri
tieke leeftijd verblijven bijna alle jon
gemannen bijna twee belangrijke ja
ren in volkomen vreemde omstandig
heden. Men kan er natuurlijk over
twisten, maar m.i. besteedt men er
niet zoveel, aandacht aan. Is dat
waar?
3e. De vrees die bij ouders en op
voeders, ook geestelijken schijnt te
bestaan om met de jeugd te spreken
over de dingen, die hen werkelijk inte
resseren. Bijvoorbeeld: seksuele pro
blemen.
Uit een brief van Marianne de Vis
ser (Venlo) dit fragment:
Al enkele jaren schrijf ik wekelijks
voor ons, jongeren. En langzamerhand
ben ik de toestand, waarin wij verke
ren, scherper gaan zien. Enerzijds zijn
er de veelheid van problemen die da-
gelijk opdoemen, de wereldnood die je
doet walgen van afschuw als je de
krant gelezen hebt, de niet meer men
selijke, doch bovenmenselijke hulp,
waarom men schreeuwt, die/ons ver
lammen. Dit is niet overdreven, het
is slechts waarheid. Daarnaast zijn er
mensen, zoals U, die trachten idealis
me te -kweken, sterke mensen te ma
ken van mensen die zich uiteindelijk
zwak voelen. U probeert de stemmen
in nood te overschreeuwen door stem
men van geforceerd idealisme.
Alles bij elkaar wordt het een oor-ver
dovend lawaai, met als gevolg; een
afweermiddel: onverschilligheid.
Zijn wij, jongeren, hierdoor vrijge
sproken? Nu, zeker niet. Onverschillig
heid is nooit goed te praten, somber
heid en zwartgalligheid evenmin. Maar
wat schieten we ermee op daarover
te kankeren? Begrip is er nodig, begrip
en humor en geduld, zoals God geduld
heeft mét ieder van ons. Begrip ten op
zichte van elkaar, ja, doodgewoon men
selijk contact, doodgewoon goed zijn
voor een ander. De oudere de „vol
wassene" zou daarmee zo veel kun
nen bereiken bij die „verdomde jeugd"
Conferenties in de kerk, jeugdbewegin
gen en' verenigingen, huwelijksavonden
en cursussen, het zijn allemaal zulke
prachtdingen voor prachtmensen.
Doch wij zijn maar eenvoudig onver
schillige schutters, die vragen om be
grip en hartelijkheid, doodgewoon, en
die er dan alles voor zullen terugge
ven, alles wat u maar wilt, als u eens
één keer niet zo erg ernstig bent, als
u eens één keer niet tam-tam slaat
met problemen en leuzen en idealisti
sche daden, als u eens één keer .maar
u scheurt dit al weer door. Er staat
geen groot idee, geen nieuw, modern
initiatief. Wegens plaatsgebrek..!
Naschrift.
Met alle instemming overigens, wei
geren wij toe te geven dat we stem
men in nood trachten te overschreeu
wen met geforceerd idealisme.
We „blazenwel eens in de bus",
maar wanneer u regelmatig onze pagi
na leest komt u tot de conclusie dat
we een heel duidelijk te onderkennen
poging ondernemen de jeugd wat meer
(laten we het zo maar noemen) geloofs-
minded te maken; haar haar Christen
dom wat meer bewust te doen worden
en dat proberen we uiteraard wat dy
namisch te doen. Als we hier iets niet
zijn, dan is dat geforceerd idealistisch.
Bovendien zijn we zelf jeugd in leef
tijd of hart en verkeren we dagelijks
met haar, ieder op zijn wijze en zijn
gebied, zodat gesproken kan worden
van een samenwerken tot dat grote
doel.
F.B.
AAN DE HEER F.B. (II).
Mijnheer,
Allereerst dank voor het plaatsen van
mijn ingezonden stuk van vorige week
en Uw aandacht ervoor.
Ik aanvaard Uw terechtwijzing, maar
ik hoop overigens dat U niet alleen
„bijval" heeft met mijn voorstellen.
De verkapte uitdaging: „had de daad
maar bij het woord gevoegd" neem ik
natuurlijk dadelijk aan, omdat mijn
brief alleen als een informatie bedoeld
was
Kritiek op de artikelen in de krant
van 28 januari j.l. hoef ik niet meer te
geven omdat dit reeds door anderen
(beter dan ik het zou kunnen) ge
daan is, en bovendien de jongeren-pa
gina van vandaag (4 februari) prak
tisch hetzelfde probleem behandelt
Laten we deze pagina dus eens be
kijken.
De stukjes „Over U, voor U, zonder
U". „De wegblijvers overheersen".,
zijn kennelijk bedoeld als illustratie en
geven een hard maar waar beeld van
het gros van het hedendaagse „groene
hout".
„Er is veel werk buitengaats", be
vat de kern van de zaak. Het behelst
dezelfde suggestie als de krant van vo
rige week nl. „Wie weet er een ander
portret van de jeugd?"
Mag ik zo brutaal zijn deze sugges
tie verder uit te werken?
Inderdaad, de meeste jonge schepen
liggen voor de wal en slechts weini
gen zijn het zeegat uit „met het Chris
tus-avontuur in het vooruitzicht". Het
zijn meestal de voortrekkers, de ka-
jotters en de gidsenleidsters van Uw
kapelaan in de „Wegblijvers overheer
sen" en hun geestverwanten.
Deze enkelingen zullen zich* echter
moeten verenigen tot een vloot, een
eenheid dus, willen zij effectief werk
verrichten. Die vloot zal ongetwijfeld
geen grootse armada worden, en zij
zal niet in staat blijken te zijn om alle
„slootschoeners en grachtgaljoenen"
de zee op te krijgen (we gaan de ge
schiedenis maar na: er zijn altijd voor
trekkers en er is altijd een massa!),
maar de voorzichtigen, de-kat-uit-de-
boom-kijkers zal zij ongetwijfeld kun
nen losweken van hun kademuren.
De kapiteins van deze vloot hebben
een vlootvoogd nodig: jong als zij,
maar met meer levenservaring;
iemand die hun de opdrachten geeft
maar met wie ze ook kunnen duelle
ren zonder dat een van béide partijen
het ideaal uit het oog verliest.
Naar een doel zal de vloot niet hoe
ven te zoeken want „er is veel werk
buitengaats"; eerder zal er de moei
lijkheid van de keuze zijn. Maar de ha
venmeesters en wallekapiteins dan, die
ons liever „voor anker zien liggen in
een veilige haven"? Zullen zij de vloot
niet trachten te vernietigen met hun
vitrioolzuur van Hollandse bekrompen
heid en te grote bezorgdheid? Onge
twijfeld, daarom zal deze vloot ook een
oorlogsvloot moeten zijn!
Welaan dan, mijne 'heren, zijt gij
onze vlootvoogden; wij, mijn meisje,
mijn vrienden en ik bieden als eersten
onze vaartuigen aan; broos zijn onze
galjoenen en slecht van tuigage, maar
ondanks dat willen wij het zeegat uit,
om eindelijk eens iets te doen!
Als brevet brengen wij onze ideeën
en onze wilskracht mee.
Neemt gij „een aanvang met het
wegsturen"?
PIERRON VAN DER GRACHT.
Adhesiebetuigingen
De passiviteit van de jeugd ligt vol
gens mij o.a. hierin: dat ze de durf en
de moed niet meer heeft zelf iets te
ondernemen; maar diep in hen is toch
nog wel de drang actief te zijn en er
gens aan deel te nemen. Ze schrikken
echter terug voor de mogelijk vele kri
tiek die ze te slikken zullen krijgen.
Tot deze jeugd zeggen we: gooi deze
angst overboord en vaar met ons het
zeegat uit.
J. LENDERING.
Ja, laten we iets doen. Laten wa zelf
gaan werken, acteren, zingen, spelen
enz. enz. Laten we een kern vormen
(en de instuif laten stuiven) .van jonge
mensen, die de stenen willen aandra
gen voor Christus onze Bouwmeester*
We moeten de stenen niet ergens pas
klaar kunnen halen, maar ze zelf bak
ken met eigen handen naar eigen vorm
geving, naar eigen Inzicht.
S. FORTUIN*
Nu de „mensen van morgen" hun
eerste reacties hebben laten horen, zou
ik willen zeggen: hou het niet bij (op
bouwende en afbrekende) kritiek en bij
getheoretiseer alleen.
Laten we daarnaast toch vooral met
daden ons zelf een geheel nieuw (niet
opgeschilderd) portret geven.
Met daden en voorbeelden gaat men
passiviteit het doeltreffendst te lijf.
B. VERBURGH.
Gaarne sluit ik mij aan bij de boven
staande voorstellen. Het is immers niet
voldoende te wegen wat er in beginsel
gebeuren moet. Voor een daadwerke
lijke activiteitsontplooiing dienen con
crete voorstellen te worden gedaan.
E. KERSSEBOOM.
Naschrift
De zee trekt! Hoe kan het anders
en zeker voor dé Nederlandse jeugd.
We hadden erop gerekend dat die spe
culatie niet missen kon.
Dit zijn twee belangrijke punten uil
deze reactie, die zelfs een aanbod ist
1. De vraag om gezag. Een zeldzaam
geluid onder jonge mensen. Maar wij
begrijpen wat u met gezag bedóeltt
Geen dwingende, maar dringende lei
ding. Dwingende leiding kent de jeugd
genoeg en het zal ook wel zo zijn dat
ze er genoeg van heeft ook. Met heel
veel vreugde nemen we kennis van het
feit dat u dringende leiding als een be
hoefte gevoelt en t-reid bent zulk een
gezag op basis van wederzijds vertrou
wen en wederzijdse verantwoordelijk
heid te aanvaarden. Een doeltreffender
argument tegen de van sommige „oude
re" zijde vaak (te vaak) gehoorde
klacht over de gezagscrisis onder de
jeugd, hadden wij niet kunnen schrij
ven. Wie in gezag gesteld is moge we
ten welk gezag verworpen en welk ge
zag aanvaard wordt.
2. De kwestie van de reële activi
teit waar men zich voor in kan zetten
is een zeer moeilijke. Enerzijds is het
waar dat alleen in de activiteit een
mens zich kan ontplooien en ontwikke
len, anderzijds is het ook zo dat actie
onrust brengt en de gevaarlijke me
ning post doet vatten dat „praktische
oplossingen" en „organiseersels" het
geluk zullen brengen, waar 't uiteinde
lijk om gaat.
Dit laatste moet voorop staan. Het
geluk is een persoonlijk doel. Christe
nen vinden dat in een Evangelisch Le
ven, ieder naar aard en karakter. De
consequenties daarvan zijn o.a. een op
zoek gaan naar Christus; beoefening
van de deugden, inzonderheid van de
naastenliefd.e. En deze eist contact
met andere mensen (dat we overigens
toch moeten hebben). Daar ligt de sleu
tel voor de actie, want dat contact is
zeer moeilijk, omdat het moeilijk is van
de mensen te houden, van vriend en
vijand, te luisteren, te waarderen, to
helpen enz.
Toch is dat uw opgave, die we dan
maar meteen als vlootvoogd geven.
Verder bent u vrij te gaan waar U
wil. Mensen ontmoet u overal.
Het is zeker dat er regelmatig men
sen uw pad kruisen die u nodig hebben
en die omgekeerd u nodig heeft (nodig
hebben dan in de ruimste zin van het
woord).
Overigens hebben we best wel ver
trouwen in die schuiten van u lieden-
t