„Fens-mail Geen AUTOMAAT Het kan PREDIKING best gemoedelijker Niet alleen in woorden irr Naar een VERNIEUWING van de VERKONDIGEN HONDEPRAAT INLEIDING Bezorgdheid om Kerk de voor Geert en Marjolijntje maar mens tussen de mensen Eerste taak: ZATERDAG 14 APRIL 1956 PAGINA 9 UTRECHT. De man met wie we een gesprekje willen hebben is een oudej aarsstudent die wis- en natuurkunde studeert. Moeten we nog een beschrij ving geven van het milieu! Dat is eenvoudig en eenvoudig voor te stellen: een rommel, een al- leenleversverblijf van een man (dat laatste moet er echt bij ge zegd worden)Binnen reikafstand van een zeer gemakkelijke stoel zijn de zeer essentiële zaken uit het studentenleven te vinden, o.a. een bed (nauwelijks opgemaakt), bestek en een half leeg gedronken fles melk, iets te eten, boeken en sigaretten. „Hij is ook gezonden." Het meisje construeert hieruit een leuke redenering. „Juist daarom. God leverde ons geen automaat tot distributie van Zijn genade; Hij zond ons men- seri, mensen die tussen de mensen zijn gezonden." „De Linie" ontdekt de braafheid „Ik vind het ook fijn als hij voor onze groep de mis leest dat je er omheen kunt staan. Dat doen we eens in de maand en er ontbreekt dan bijna niemand. Het is dan wel duidelijk dat hij pries ter is en jij niet, maar we horen toch allemaal bij elkaar". Dat heeft eigenlijk ook iets met afstand, maar zeker ook iets met het algemeen priesterschap van de leek. Want hier kan toch een samen offeren uit groeien, als het al niet gegroeid is. 0 0 0 0 0 0 Kerk en wereld EEN ANDERE CHRISTUS Men kan het een vraag noemen of dit het juiste klimaat is voor een gesprek over de priester. Laten we dit probleem rusten. Het was een maal zo. „Waar we het tegenwoor dig veel over hebben, is de „verkon diging" als zeer belangrijk aspect van de priesterlijke taak". „Maar wat verstaat u dan onder verkondiging?" „Verkondigen van 'n priester, is Christus brengen onder de mensen, en denk eraan, dat is meer dan Zijn Leer verkondigen. Ik geloof dat een kluizenaar die nooit een woord spreekt en Abbé Pierre die alleen maar goed doet, ook verkondi gen. Een priester is een andere Chris tus, dat moet dan blijken". „Dus u vindt dat leer en leven van een pries ter met elkaar in overeenstemming moeten zijn. Dat lijkt me een op vatting, waarvan de consequenties moeilijk te overzien zijn. Een blik in de geschiedenis doet huiveren. Leer en leven liepen soms nogal wat uit een om het zo maar eens voorzich tig te zeggen. Gelukkig, voor de leer!" „Ik stel het ook als ideaal geval, het lijkt me toch wel dat de leugen de prediking binnensluipt als het ei gen leven in hoge mate van de predi king verschilt." Samen kwamen we hier op een punt waarop misverstanden dreigden. We stelden toen dit: prediken, ver kondigen is niet de leer van Christus „uitleggen", het is veel meer getui gen van en over Christus en dat gaat toch inderdaad verder en dieper, raakt We ontmoetten een groepje jonge lui, toevallig. Het klimaat was wel zo, dat het gemakkelijk tot een gesprek kon komen. De typen lopen nogal uit een. Er is een meisje bij. Allen heb ben na de lagere school nog doorge studeerd. „Het moeilijkste vind ik, wanneer ik over priesters denk, de afstand. Ik voel altijd een afstand en op een of andere manier hindert me dat, als ik het eerlijk mag zeggen". Allen verklaarden te verlangen naar priesters die midden in de we reld staan, één van hen is. „Ik voel me soms als een object dat door hem bewerkt wordt om heilig te worden gemaakt, ik zou het liever wat kameraadschappelijker willen zien, dat we het samen doen. Ik weet heus wel dat ik hem nodig heb". Weer valt de naam Abbé Pierre. Die blijkt met andere priesters die midden onder het volk leven, ge weldig populair te zijn. Ook worden aalmoezeniers genoemd van leger en jeugdbeweging. Het meedoen, mee leven, tussen de mensen in leven wordt als ideaal gezien. Het meisje stelt de paradox op die heden als een artistiek^ vertaling van een moeilijkheid zo en vogue is. „De afstand van priester tot leek als mens moet kleiner worden, dan zal de afstand tot zijn priesterschap groter worden". Bedoeld is natuurlijk de eerbiediging voor zijn priester schap kan alleen maar winnen, door het reliëf dat het krijgt, wanneer de afstand op het menselijk vlak klei ner wordt. „En dan nog wat. In de kerk moet de priester goed weten dat er mensen in de banken zitten, namens wie hij handelt. Dat zal hij wel weten, maar ik vind, dat je in die banken niet altijd dat gevoel krijgt". Een ander: „Het is belangrijk dat ik ervaar, dat hijzelf gelooft in wat hij doet en zegt, d.w.z. zijn hart moet er bij zijn". de verkondiger meer dan alleen in het verstandelijk vlak. Achter „uit leggen" staat alleen het verstand; achter getuigen, de hele persoon. „Verkondiging en zielzorg, dekken die begrippen elkaar?" „Bij zielzorg behoort ook de sa cramentele bediening. Overigens houd ik niet van dat woord. Het sugge reert allemaal weer scheidingen in vakken. Een priester die alleen be langstelling heeft voor mijn ziel en niet voor ïnijn reilen en zeilen in deze wereld, is er naast en bovendien on uitstaanbaar!" „Wat zyn uw ervaringen?" „Ik geloof dat w(j hier verwend zijn. Onze priesters zijn hecht gebonden in een milieu, dat wel gevarieerd is, maar toch zeer onderscheiden en typisch. Het studentenmilieu is veel meer een gemeenschap van gelijk gestemde zielen en lotgenoten dan een parochie. Onze priesters pas sen daar geweldig in". „Een pijnlijke zaak is het vraag stuk van de kritiek op hen. Niet dat ik u vragen wil, om kritiek te spuien, maar wat dunkt u van dat vraagstuk?" „Ik zeg u al, wij zijn verwend en hebben dus weinig kritiek en voor kritiek in 't algemeen voel ik weinig. Dat zou voor mij maar meepraten zijn. Ik geloof dat dit het kardinale punt is waarop we het omtrent alle kritiek eens kunnen worden. De H. Geest leeft in de Kerk. Dat is: in ieder van ons, leken en priesters. Sa men dienen we bedacht te zijn op en bezorgd te zijn om Christus en Zijn leer. Paus, bisschoppen, priesters en leken. Ieder naar staat en stand. Ik denk hier aan een verhouding zoals die kan bestaan in de hoogste klas sen van het gymnasium bijvoorbeeld Daar moeten de leerlingen wel de gelijk kritisch zijn en op hun beta melijke wijze als ze menen dat ze Onze jongeren pagina heeft „de Linie" tot bijkans een hele pagina commentaar bewogen; een satirisch commentaar op onze Paaszaterdag pagina. U weet wel, die brief van Geert aan Hein over zijn Marjo lijntje. Kees Fens heeft het er eens eventjes over gehad in het num mer van 7 april. Nu, het was echte „Fens-mail" want Geert en Marjo lijntje kregen uitvoerige complimen ten; over hun braafheid. Over de braafheid echter moeten we 't even hebben. Laat die Kees Fens nu het Joop-ter-Heul-complex ontdekt heb ben. Weet u wat dat is? Beter is het te vragen wat dat was. Dit was iets wat een jaar of vijfentwintig (of daaromtrent) geleden een moei- lijkheidje vormde; ook een hinder- lijkheidje waar ieder normaal mens zich aan ergerde en waarover heel, heel veel grapjes zijn gemaakt. Het was een soort geschrijf of gepraat waarin zogenaamde frisse Roomse blijheid, gepaard aan kwasi kor daatheid in de „stormen des levens" aan de hoofdpersonen (bijv. Joop ter Heul) te bewonderen viel. Je werd akelig van de braafheid. De reactie had het nogal gemakkelijk want de spot ermee drijven was opgelegd pandoer. Het is dan ook wat gedaan! Jonge mensen van nu hebben van de hele grappenmakerij weinig weet. Het heeft geen zin er verder op in te gaan, de zaak is volkomen dood, de zaak zelf en de spotter nij ermee ook; al bestaan de boeken nog steeds. Tenminste, dat zou je zo veron derstellen. Maar, nee hoor, de Li nie ontdekt het Joop-ter-Heul-com- plex in de Geert-en-Marjolijntje-af- faire, en reageert prompt met drie kwart pagina spotternij, waaruit no- tabene blijkt, dat die heer Fens waarschijnlijk goed met die litera tuur op de hoogte is! Het zat er natuurlijk niet in, er was hier anno 1956, geen mens meer die nog aan het Joop-ter-Heul-com plex dacht, Geert niet, Hein niet, P. Wesseling niet, ondergetekende niet, niemand. Dat onze Kees Fens het er toch uithaalde is wel te ver klaren. Als je immers geestelijk met iets aan het afrekenen bent, zie je dat iets overal in rondspoken. Dat gaat meestal opeens over. Een beetje 4euk vinden we het gevalletje wel, want al is het nor maal zó, dat we samen op onze pagina een weg trachten te vinden in eigentijdse problematiek, waar bij je elkaar wel eens diensten kunt bewijzen, het is juist ook wel eens prettig een achterblijvertje te hel pen, al is het dan onbedoeld. De Linie ontdekt de braafheid; als ze het echte vrijen begint te ont dekken zal het wel spoedig beter gaan!. Houdt vol Linie en de tijd is in gehaald, misschien dat je dan nog eens reageert op andere zaken die onder de beschermende stola van pater P. Wesseling C.S.S.R. op on ze pagina verschijnen. Bijv. de ver wondering om een ontdekking die ieder echt levend mens pure vreug de verschaft..zoals Geert over kwam. Wat hebben we vandaag aan de dag nog aan een Hollandse wa ter Linie? F.B. We spraken ook nog een jonge ar beider. Dat kon je niet aan hem zien, want we spraken hem niet onder hel werk (een werf), al zou dat Qua re portage wat aantrekkelijker geweest zijn. Hij kwam min of meer toevallig bij ons aan. „Ik heb er wel eens over nagedacht, maar niet zo dat ik wat kan gaan zeggen, ik vind het maar moeilijk „Je ontmoet toch wel priesters in de organisatie, in de parochie?" „Dat is te zeggen, de enige met wie ik nogal eens omga is de aalmoeze nier, verder zie ik zoveel priesters niet, althans ik ken ze niet echt. Twee of drie zie ik wel de mis lezen die ik bijwoon en ik hoor preken, maar ik ken hen eigenlijk niet". Ik vraag ook geen algemeen oor deel, dat hebt u waarschijnlijk ook niet, maar zo maar losjesweg naar uw bevindingen. „Mijn moeder doet altijd nog heel druk als de pastoor komt, jaagt mijn broertje uit de beste stoel en gaat si garen zoeken. Ik doe geloof ik niets meer, tenminste niet zo overdreven. Het kan best gemoedelijker". Voor de aalmoezenier worden vleiende termen gebruikt in het ge bruikelijke jargon. Maar steeds blijkt dat maatgevend voor het fijn vinden in de graad waarin hij „meedoet". „Hij kan je ook wat meegeven, waar je wat aanhebt, hij preekt niet over dingen waar je nooit wat mee te maken hebt. Je hebt er wat aan in je dagelijkse werk. Hij is gelukkig niet zo hoog en ver weg". Er is zo juist een hoek ver schenen, dat de weinig sensationele titel draagt: „Theologie en Predi king", geschreven door dr. H. Bur gert C.ss.R. Ik heb het voorrecht gehad dit boek hoofdstuk na hoofd stuk te zien groeien. En nu het dan eindelijk op tafel ligt is het mij niet mogelijk erover te zwijgen. Pater Borgert is voor de lezers van deze pagina geen onbekende. Maar als U het precies vult weten: hij is in 1912 te Almelo geboren; na zijn priesterwijding heeft hij zeven jaar lang de volledige praktijk van een missionaris gehad; daarna ging hij op de universiteit van Nijmegen studeren en doctoreerde in 1951 op het proefschrift: „In Geest en Waarheid", dit proefschrift han- delde over de Inwoning van de H. Geest door onze vereniging met Christus; hij studeerde vervolgens nog een jaar in Parijs aan de theo logische faculteit en leidt sindsdien in Wittem het z.g. Practicum en het 2e Noviciaat van de paters Redemp toristen. Een bespreking en beoor deling van het pas uitgekomen bock zal t.z.t. elders in deze krant te vin den zijn. Maar op deze plaats gaat het mij meer om de verschijning of, als u wilt, om het „verschijnsel" van dit boek. Momenteel wordt er niet. alleen veel vuldig kx-itiek geleverd op de predi king, maar ook de zin van de predi king schijnt voor velen verloren te zÜn gegaan. Men hoort vaak beweren, dat een discussie en een debat waar devoller zijn en eigenlijk de preek best konden vervangen. Het boek van pater Borgert geeft een prachtige be zinning op de prediking. In het le ven van de Kerk heeft de prediking altijd een zeer belangrijke plaats in genomen. De bisschoppen zijn tot het predikambt verplicht en de priesters zijn „door geen andere verplichting méér gebonden" (Pius X). Dit is ge heel volgens de uitspraken van de H. Schrift. De nadruk ligt altijd op het luisteren, het horen en via het horen op het geloven. De prediking neemt dan ook een heel bijzondere en onvervangbare plaats in in het geheel van de heilseconomie. De pre diking in de Kerk moet men zien als een voortzetting van Christus' prediking; het is de prediking van Christus zelf. De inhoud ervan is dan vanzelfsprekend de Blijde Boodschap van de Verlossing; van het Rijk Gods dat altijd in aantocht is. Het onmid dellijke doel is niet de be-lering maar de be-kering tot Christus. Het Woord Gods dat verkondigd wordt vraagt een wederwoord, vraagt het roekeloze geloof van hen die Chris- 0 0 0 0 0 0 0 tus door de prediking ontmoeten. Dit behoeft geen toetreden te zijn uit het ongeloof alleen; het is eveneens mogelijk uit de zonde, uit de onver schilligheid en uit elke situatie van ontrouw. De altijd actuele en altijd noodzakelijke en nooit door welk mo dern publiciteitsmiddel te vervangen prediking is dus wezenlijk een luid, officieel, publiek proclameren van de heilsdaden van Christus. Het is een herautendienst. De eerste taak van de priester is dus de Verkondiging. Hij moet een boodschap doorgeven, welke hij zen ontvangen heeft. Maar dit getuigen vraagt een persoonlijk werk van de predikant. In elke tijd worden aan de priester bijzondere eisen gesteld. Elke tijd heeft andere noden, andere problemen; elke tijd heeft een an der geestesklimaat. Hij moet zo spre ken, dat hij het Woord Gods onge schonden verstaanbaar maakt aan de mensen van nu. Telkens opnieuw moet hij de goddelijke werkelijkheid ver talen. Dit eist van hem niet alleen een kennis van het menselijk hart tot in zijn verborgen diepten, maar óok een kennis van de tijd en de tijds- sfeer; van het milieu, waarvoor hij moet optreden; van de woorden en uitdrukkingen, die in gebruik zijn van de problemen en gedachten die er le ven; van de vooroordelen, de zorgen en de angsten, de zwakheden en het lijden. Hij zal het christelijk Myste rie zó moeten brengen, dat de men sen het verstaan en tegelijk gegre pen worden door het eigenlijk onzeg bare: door dat „wat geen oog ge zien heeft, geen oor gehoord en in geen mensenhart is opgekomen". Maar bovenal moet hij zich bewust zijn, dat de boofdnadruk moet liggen op het getuigen van de Heilsdaden van Christus. Hij moet dus een zoda nige kennis van de Heilsfeiten heb ben, dat hij ze kan vertalen en in carneren in het bevattingsvermogen van zijn gehoor. Vanuit de Open baring als maatstaf zal hij moeten komen tot een synthese met de rea liteit van de wereld: om in de ver warring van het ogenblik de zeker heid Gods te brengen. Hij zal moeten optreden voor elk gehoor, geletter den en ongeletterden, in het stellige bewustzijn, dat de Goddelijke wer kelijkheid, die hij brengt boven deze verschillen uitgaat en dat hij haar aanvaardbaar moet maken voor al len. Geldt dit alles in elke tijd, dan ze ker in de tijd die wij doormaken. Er valt nu immers eens steeds groeiende onkerkelijkheid te constateren. Een der diepste oorzaken van het ver schrompeld geloofsbewustzijn is zon der twijfel de scheiding die er bestaat tussen Kerk en wereld. De Kerk schijnt een eenzaam anachronisme te zijn in een wordende en heftig woelen de wereld, zoals de Domtoren temid den van bet driftig verkeer rond de Jaarbeurs. De kerk is allerminst de veilige en gezochte ruimte, waarin de moderne mens zich thuisvoelt. En de moderne mens vewijt haar dan ook, dat zij buiten de tijd staat of nog erger: dat zij een tijd vertegenwoor digt, die onherroepelijk voorbij is. De christen kan onmogelijk aanvaar den, dat de Kerk ooit, in welke pe riode van de geschiedenis ook, ver ouderd zou kunnen zijn. En hij weet dat zonder de Kerk mens en gemeen schap tot zinloosheid gedoemd zou den wezen. In deze crisis leven wij nu. We vra gen ons dan af welke de oorzaken zijn van het feit, dat de Kerk niet meer inheems schijnt. Persoonlijk zijn we van mening, zo schrijft pater Borgert, dat een van de redenen gelegen moet zijn in een gebrek aan persoonlijk ge loofsbewustzijn bij zovelen. En dit vloeit weer met name voort o.a. uit een weinig actuele prediking. Het ge loof, zowel in aanvang als vernieu wing is volgens de Schriftuur uit de prediking. En hier ligt dan de we zenlijke opgave, die pater Borgert zich met zijn boek gesteld heeft. Hier enkele gesprekjes over de priester, gevoerd met jonge mensen. Misschien ontdekt de lezer een afstand tussen wat om trent zo'n onderwerp leeft en wat er allemaal van geschre ven kan worden wanneer de menselijke geest in het licht van de Geest er zich mee bezig gaat houden. Laten we ditmaal zonder di rect commentaar afdrukken wat we bijeen gaarden. De jonge lezer moge er zichzelf in herkennen. F. B. „De priester in ons midden Achtergronden van de preek Het gaat in dit boek om de achter gronden van de preek. Immers de taak van de predikant is niet op de eerste plaats om actueel en praktisch te preken. Het gaat er niet om dat hij uitgaat van het a.s. huwelijk in Monaco, of dat hij spreekt over ge mengd zwemmen. Maar zijn taak is primair te preken vanuit God. Dit wil zeggen: hij moet trouw zijn aan de Openbaring en aan de oorspronke lijke christelijke prediking. En hij zal deze werkelijkheid van God ongerept moeten brengen in de werkelijkheid van de mensen. Het spreekt vanzelf, dat niemand in dit boek pasklare preken zal vin den. De priester vindt hierin een weergave van de grote worsteling, die t momenteel gaande is in binnen- en buitenland om te komen tot een meer aangepaste theologie. Hij vindt hier- in óók een poging om tot een oplos- I sing en een uitweg te komen. Het is het waagstuk van een theoloog. Een waagstuk, dat werd ondernomen uit 1 eerlijke bezorgdheid. Het boek van pater Borgert beve- len we niet aan bij de jonge lezers J van deze pagina. Zij kunnen het niet aan. En een reclame hier zou oneer- l lijk zijn. Maar de redenen waarom I ik toch het verschijnen van dit boek t aan de orde wilde stellen zijn: op de I eerste plaats: de aankondiging van dit 1 boek alleen al kan er toe bijdragen 1 in deze tijd van discussie en gesprek I de waarde van de prediking te bena- i drukken; vervolgens men zal gemak- I keiijker inzien, dat de dagelijkse kri- I tiek op de preek gauw ontaardt in j goedkope kritiek, wanneer men er geen weet van heeft welke eisen aan de predikant van nu gesteld worden; en tenslotte: het zal allen die wer- I kelijk bezorgd zijn voor „de kern van j de zaak", allen die niet meer mee I willen doen aan de zolfvoldane aan- I bidding van het grote getal, allen j die genoeg hebben van de valse uiter- I lijke schijn waardoor al zo dikwijls het wezen van ons geloof verduisterd 5 werd het zal hun allen moed ge- ven. P. WESSELING C.S.S.R. dat moeten doen, ook kritiek leveren. Dat komt en hun en mij die er les geeft ten goede. We zijn samen be dacht op wat we te doen hebben. Het is maar een vergelijking, maar voor mij zegt ze wel iets, al ligt de van God afkomstige gezagskwestie in de Kerk wel anders". „Typisch, dat u tenminste niet begint over slecht pre ken, dat is doorgaans een bekend kritisch geluid". „Die kritiek heeft nog steeds recht van bestaan, zoals zoveel kritiek op dat gebied, die al zoveel gehoord is. Er in een groot gebied, waaromtrent ik kritiek niet eens aan de orde zou willen stellen als een vraagstuk. Een priester moet zijn voeten vegen en zijn hoed afnemen zoals ieder ander. Je hoort veel dergelijke kritiek maar daar doe ik niet aan mee. Dat is te onbenullig om lang bij stil te staan. Belangrijk is alleen de bezorgdheid om de Kerk. Als leken menen te moe ten spreken vanuit die bezorgdheid dan moeten ze dat doen". „Gelukkig heeft Romme nu zelf die jongens afgestraft", aldus Hond niet z°nc*er v°Moening uit het ochtendblad opkijkend. „U weet wel: die jongens die niet enthousiast wilden zijn voor be zitsvorming e.1? °P deze pagina zijn uitgegleden over dat boekje van eenzekere Lucas, die, zonder partijlid te ziJn, aan het begin van onze jaartelling (een voorbarig man'-) ®"lge losse ideeën schijnt te hebben ontwik keld over onthechting. „Bezitsvor ming voor wie?" wilden die jon gens weten, „houdt h t op bij de Nederlandse grens? o f l s„h e t voor- heel de wereld bedoeld? Vervol gens wilden ze weten waar al dat bezit vandaan moest komen, uit wiens portemonnee of portefeuille. Aan de hand van dergelijke bij komstige en niet ter zake dienende vragen kwamen ze tot een zeer ondeskundig pleidooi voor meer verloochening van de menselijke neiging om zich bezit te verwer- ven- Terecht vraagt Romme zich in het bestraffende ochtendbladko lommetje af, of dit nog wel ta van jongeren is. Hoe kan men immers jong zijn, als men zie beroept op onduidelijke documen ten uit 19 eeuwen geleden m plaats van zich te houden aan het urgentie-program? Om misverstand te voorkomen, geeft de professor dan te kennen, dat hij een zekere onthechting van bezit van harte kan toejuichen, om daar dan echter onmiddellijk om nog erger misverstand te voorkomen aan toe te voegen, dat men toch van de goede gaven mag genieten en dat het geven van bezit aan anderen toch een goed werk moet heten. Mijn honds commentaar kan uiterst beperkt zijn: inderdaad, het vlees is beter dan de benen; en, jongelieden, als je bezorgd bent voor de bezitlozen van over onze grenzen, bedenk dan wat Romme zelf al eerder heeft ge leerd: die stumperds zijn 't beste gediend met een welvarend Ne derland. Hebben alle jongeren dat nu goed begrepen? Dan gaan we verder

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1956 | | pagina 9