„Fens-mail
Geen AUTOMAAT
Het kan
PREDIKING
best gemoedelijker
Niet alleen in woorden
irr
Naar een VERNIEUWING van de
VERKONDIGEN
HONDEPRAAT
INLEIDING
Bezorgdheid
om
Kerk
de
voor Geert
en Marjolijntje
maar mens tussen
de mensen
Eerste taak:
ZATERDAG 14 APRIL 1956
PAGINA 9
UTRECHT. De man met wie
we een gesprekje willen hebben
is een oudej aarsstudent die wis-
en natuurkunde studeert.
Moeten we nog een beschrij
ving geven van het milieu! Dat
is eenvoudig en eenvoudig voor
te stellen: een rommel, een al-
leenleversverblijf van een man
(dat laatste moet er echt bij ge
zegd worden)Binnen reikafstand
van een zeer gemakkelijke stoel
zijn de zeer essentiële zaken uit
het studentenleven te vinden, o.a.
een bed (nauwelijks opgemaakt),
bestek en een half leeg gedronken
fles melk, iets te eten, boeken en
sigaretten.
„Hij is ook gezonden."
Het meisje construeert hieruit
een leuke redenering.
„Juist daarom. God leverde ons
geen automaat tot distributie van
Zijn genade; Hij zond ons men-
seri, mensen die tussen de mensen
zijn gezonden."
„De Linie" ontdekt de
braafheid
„Ik vind het ook fijn als hij
voor onze groep de mis leest dat
je er omheen kunt staan. Dat
doen we eens in de maand en er
ontbreekt dan bijna niemand. Het
is dan wel duidelijk dat hij pries
ter is en jij niet, maar we horen
toch allemaal bij elkaar".
Dat heeft eigenlijk ook iets met
afstand, maar zeker ook iets met
het algemeen priesterschap van
de leek. Want hier kan toch een
samen offeren uit groeien, als het
al niet gegroeid is.
0
0
0
0
0
0
Kerk en wereld
EEN ANDERE CHRISTUS
Men kan het een vraag noemen
of dit het juiste klimaat is voor een
gesprek over de priester. Laten we
dit probleem rusten. Het was een
maal zo. „Waar we het tegenwoor
dig veel over hebben, is de „verkon
diging" als zeer belangrijk aspect van
de priesterlijke taak".
„Maar wat verstaat u dan onder
verkondiging?" „Verkondigen van 'n
priester, is Christus brengen onder
de mensen, en denk eraan, dat is
meer dan Zijn Leer verkondigen.
Ik geloof dat een kluizenaar die nooit
een woord spreekt en Abbé Pierre die
alleen maar goed doet, ook verkondi
gen. Een priester is een andere Chris
tus, dat moet dan blijken". „Dus u
vindt dat leer en leven van een pries
ter met elkaar in overeenstemming
moeten zijn. Dat lijkt me een op
vatting, waarvan de consequenties
moeilijk te overzien zijn. Een blik in
de geschiedenis doet huiveren. Leer
en leven liepen soms nogal wat uit
een om het zo maar eens voorzich
tig te zeggen. Gelukkig, voor de leer!"
„Ik stel het ook als ideaal geval,
het lijkt me toch wel dat de leugen
de prediking binnensluipt als het ei
gen leven in hoge mate van de predi
king verschilt."
Samen kwamen we hier op een
punt waarop misverstanden dreigden.
We stelden toen dit: prediken, ver
kondigen is niet de leer van Christus
„uitleggen", het is veel meer getui
gen van en over Christus en dat gaat
toch inderdaad verder en dieper, raakt
We ontmoetten een groepje jonge
lui, toevallig. Het klimaat was wel zo,
dat het gemakkelijk tot een gesprek
kon komen. De typen lopen nogal uit
een. Er is een meisje bij. Allen heb
ben na de lagere school nog doorge
studeerd. „Het moeilijkste vind ik,
wanneer ik over priesters denk, de
afstand. Ik voel altijd een afstand en
op een of andere manier hindert me
dat, als ik het eerlijk mag zeggen".
Allen verklaarden te verlangen
naar priesters die midden in de we
reld staan, één van hen is.
„Ik voel me soms als een object dat
door hem bewerkt wordt om heilig
te worden gemaakt, ik zou het liever
wat kameraadschappelijker willen
zien, dat we het samen doen. Ik weet
heus wel dat ik hem nodig heb".
Weer valt de naam Abbé Pierre.
Die blijkt met andere priesters die
midden onder het volk leven, ge
weldig populair te zijn. Ook worden
aalmoezeniers genoemd van leger en
jeugdbeweging. Het meedoen, mee
leven, tussen de mensen in leven
wordt als ideaal gezien.
Het meisje stelt de paradox op
die heden als een artistiek^ vertaling
van een moeilijkheid zo en vogue is.
„De afstand van priester tot leek
als mens moet kleiner worden, dan
zal de afstand tot zijn priesterschap
groter worden". Bedoeld is natuurlijk
de eerbiediging voor zijn priester
schap kan alleen maar winnen, door
het reliëf dat het krijgt, wanneer de
afstand op het menselijk vlak klei
ner wordt.
„En dan nog wat. In de kerk moet
de priester goed weten dat er mensen
in de banken zitten, namens wie hij
handelt. Dat zal hij wel weten, maar
ik vind, dat je in die banken niet
altijd dat gevoel krijgt".
Een ander: „Het is belangrijk dat ik
ervaar, dat hijzelf gelooft in wat hij
doet en zegt, d.w.z. zijn hart moet
er bij zijn".
de verkondiger meer dan alleen in
het verstandelijk vlak. Achter „uit
leggen" staat alleen het verstand;
achter getuigen, de hele persoon.
„Verkondiging en zielzorg, dekken
die begrippen elkaar?"
„Bij zielzorg behoort ook de sa
cramentele bediening. Overigens houd
ik niet van dat woord. Het sugge
reert allemaal weer scheidingen in
vakken. Een priester die alleen be
langstelling heeft voor mijn ziel en
niet voor ïnijn reilen en zeilen in deze
wereld, is er naast en bovendien on
uitstaanbaar!"
„Wat zyn uw ervaringen?"
„Ik geloof dat w(j hier verwend zijn.
Onze priesters zijn hecht gebonden
in een milieu, dat wel gevarieerd
is, maar toch zeer onderscheiden en
typisch. Het studentenmilieu is veel
meer een gemeenschap van gelijk
gestemde zielen en lotgenoten dan
een parochie. Onze priesters pas
sen daar geweldig in".
„Een pijnlijke zaak is het vraag
stuk van de kritiek op hen. Niet dat
ik u vragen wil, om kritiek te spuien,
maar wat dunkt u van dat vraagstuk?"
„Ik zeg u al, wij zijn verwend en
hebben dus weinig kritiek en voor
kritiek in 't algemeen voel ik weinig.
Dat zou voor mij maar meepraten
zijn. Ik geloof dat dit het kardinale
punt is waarop we het omtrent alle
kritiek eens kunnen worden. De H.
Geest leeft in de Kerk. Dat is: in
ieder van ons, leken en priesters. Sa
men dienen we bedacht te zijn op en
bezorgd te zijn om Christus en Zijn
leer. Paus, bisschoppen, priesters en
leken. Ieder naar staat en stand. Ik
denk hier aan een verhouding zoals
die kan bestaan in de hoogste klas
sen van het gymnasium bijvoorbeeld
Daar moeten de leerlingen wel de
gelijk kritisch zijn en op hun beta
melijke wijze als ze menen dat ze
Onze jongeren pagina heeft „de
Linie" tot bijkans een hele pagina
commentaar bewogen; een satirisch
commentaar op onze Paaszaterdag
pagina. U weet wel, die brief van
Geert aan Hein over zijn Marjo
lijntje. Kees Fens heeft het er eens
eventjes over gehad in het num
mer van 7 april. Nu, het was echte
„Fens-mail" want Geert en Marjo
lijntje kregen uitvoerige complimen
ten; over hun braafheid. Over de
braafheid echter moeten we 't even
hebben. Laat die Kees Fens nu het
Joop-ter-Heul-complex ontdekt heb
ben. Weet u wat dat is? Beter is
het te vragen wat dat was. Dit was
iets wat een jaar of vijfentwintig
(of daaromtrent) geleden een moei-
lijkheidje vormde; ook een hinder-
lijkheidje waar ieder normaal mens
zich aan ergerde en waarover heel,
heel veel grapjes zijn gemaakt. Het
was een soort geschrijf of gepraat
waarin zogenaamde frisse Roomse
blijheid, gepaard aan kwasi kor
daatheid in de „stormen des levens"
aan de hoofdpersonen (bijv. Joop
ter Heul) te bewonderen viel. Je
werd akelig van de braafheid. De
reactie had het nogal gemakkelijk
want de spot ermee drijven was
opgelegd pandoer. Het is dan ook
wat gedaan!
Jonge mensen van nu hebben van
de hele grappenmakerij weinig
weet. Het heeft geen zin er verder
op in te gaan, de zaak is volkomen
dood, de zaak zelf en de spotter
nij ermee ook; al bestaan de boeken
nog steeds.
Tenminste, dat zou je zo veron
derstellen. Maar, nee hoor, de Li
nie ontdekt het Joop-ter-Heul-com-
plex in de Geert-en-Marjolijntje-af-
faire, en reageert prompt met drie
kwart pagina spotternij, waaruit no-
tabene blijkt, dat die heer Fens
waarschijnlijk goed met die litera
tuur op de hoogte is!
Het zat er natuurlijk niet in, er
was hier anno 1956, geen mens meer
die nog aan het Joop-ter-Heul-com
plex dacht, Geert niet, Hein niet,
P. Wesseling niet, ondergetekende
niet, niemand. Dat onze Kees Fens
het er toch uithaalde is wel te ver
klaren. Als je immers geestelijk met
iets aan het afrekenen bent, zie je
dat iets overal in rondspoken. Dat
gaat meestal opeens over.
Een beetje 4euk vinden we het
gevalletje wel, want al is het nor
maal zó, dat we samen op onze
pagina een weg trachten te vinden
in eigentijdse problematiek, waar
bij je elkaar wel eens diensten kunt
bewijzen, het is juist ook wel eens
prettig een achterblijvertje te hel
pen, al is het dan onbedoeld.
De Linie ontdekt de braafheid;
als ze het echte vrijen begint te ont
dekken zal het wel spoedig beter
gaan!.
Houdt vol Linie en de tijd is in
gehaald, misschien dat je dan nog
eens reageert op andere zaken die
onder de beschermende stola van
pater P. Wesseling C.S.S.R. op on
ze pagina verschijnen. Bijv. de ver
wondering om een ontdekking die
ieder echt levend mens pure vreug
de verschaft..zoals Geert over
kwam. Wat hebben we vandaag aan
de dag nog aan een Hollandse wa
ter Linie?
F.B.
We spraken ook nog een jonge ar
beider. Dat kon je niet aan hem zien,
want we spraken hem niet onder hel
werk (een werf), al zou dat Qua re
portage wat aantrekkelijker geweest
zijn. Hij kwam min of meer toevallig
bij ons aan.
„Ik heb er wel eens over nagedacht,
maar niet zo dat ik wat kan gaan
zeggen, ik vind het maar moeilijk
„Je ontmoet toch wel priesters in
de organisatie, in de parochie?"
„Dat is te zeggen, de enige met wie
ik nogal eens omga is de aalmoeze
nier, verder zie ik zoveel priesters
niet, althans ik ken ze niet echt. Twee
of drie zie ik wel de mis lezen die
ik bijwoon en ik hoor preken, maar
ik ken hen eigenlijk niet".
Ik vraag ook geen algemeen oor
deel, dat hebt u waarschijnlijk ook
niet, maar zo maar losjesweg naar
uw bevindingen.
„Mijn moeder doet altijd nog heel
druk als de pastoor komt, jaagt mijn
broertje uit de beste stoel en gaat si
garen zoeken. Ik doe geloof ik niets
meer, tenminste niet zo overdreven.
Het kan best gemoedelijker".
Voor de aalmoezenier worden
vleiende termen gebruikt in het ge
bruikelijke jargon. Maar steeds blijkt
dat maatgevend voor het fijn vinden
in de graad waarin hij „meedoet".
„Hij kan je ook wat meegeven,
waar je wat aanhebt, hij preekt niet
over dingen waar je nooit wat mee
te maken hebt. Je hebt er wat aan in
je dagelijkse werk. Hij is gelukkig
niet zo hoog en ver weg".
Er is zo juist een hoek ver
schenen, dat de weinig sensationele
titel draagt: „Theologie en Predi
king", geschreven door dr. H. Bur
gert C.ss.R. Ik heb het voorrecht
gehad dit boek hoofdstuk na hoofd
stuk te zien groeien. En nu het dan
eindelijk op tafel ligt is het mij niet
mogelijk erover te zwijgen. Pater
Borgert is voor de lezers van deze
pagina geen onbekende. Maar als U
het precies vult weten: hij is in
1912 te Almelo geboren; na zijn
priesterwijding heeft hij zeven jaar
lang de volledige praktijk van een
missionaris gehad; daarna ging hij
op de universiteit van Nijmegen
studeren en doctoreerde in 1951 op
het proefschrift: „In Geest en
Waarheid", dit proefschrift han-
delde over de Inwoning van de
H. Geest door onze vereniging met
Christus; hij studeerde vervolgens
nog een jaar in Parijs aan de theo
logische faculteit en leidt sindsdien
in Wittem het z.g. Practicum en het
2e Noviciaat van de paters Redemp
toristen. Een bespreking en beoor
deling van het pas uitgekomen bock
zal t.z.t. elders in deze krant te vin
den zijn. Maar op deze plaats gaat
het mij meer om de verschijning of,
als u wilt, om het „verschijnsel" van
dit boek.
Momenteel wordt er niet. alleen veel
vuldig kx-itiek geleverd op de predi
king, maar ook de zin van de predi
king schijnt voor velen verloren te
zÜn gegaan. Men hoort vaak beweren,
dat een discussie en een debat waar
devoller zijn en eigenlijk de preek
best konden vervangen. Het boek van
pater Borgert geeft een prachtige be
zinning op de prediking. In het le
ven van de Kerk heeft de prediking
altijd een zeer belangrijke plaats in
genomen. De bisschoppen zijn tot het
predikambt verplicht en de priesters
zijn „door geen andere verplichting
méér gebonden" (Pius X). Dit is ge
heel volgens de uitspraken van de
H. Schrift. De nadruk ligt altijd op
het luisteren, het horen en via het
horen op het geloven. De prediking
neemt dan ook een heel bijzondere
en onvervangbare plaats in in het
geheel van de heilseconomie. De pre
diking in de Kerk moet men zien
als een voortzetting van Christus'
prediking; het is de prediking van
Christus zelf. De inhoud ervan is dan
vanzelfsprekend de Blijde Boodschap
van de Verlossing; van het Rijk Gods
dat altijd in aantocht is. Het onmid
dellijke doel is niet de be-lering
maar de be-kering tot Christus. Het
Woord Gods dat verkondigd wordt
vraagt een wederwoord, vraagt het
roekeloze geloof van hen die Chris-
0
0
0
0
0
0
0
tus door de prediking ontmoeten. Dit
behoeft geen toetreden te zijn uit
het ongeloof alleen; het is eveneens
mogelijk uit de zonde, uit de onver
schilligheid en uit elke situatie van
ontrouw. De altijd actuele en altijd
noodzakelijke en nooit door welk mo
dern publiciteitsmiddel te vervangen
prediking is dus wezenlijk een luid,
officieel, publiek proclameren van de
heilsdaden van Christus. Het is een
herautendienst.
De eerste taak van de priester is
dus de Verkondiging. Hij moet een
boodschap doorgeven, welke hij zen
ontvangen heeft. Maar dit getuigen
vraagt een persoonlijk werk van de
predikant. In elke tijd worden aan
de priester bijzondere eisen gesteld.
Elke tijd heeft andere noden, andere
problemen; elke tijd heeft een an
der geestesklimaat. Hij moet zo spre
ken, dat hij het Woord Gods onge
schonden verstaanbaar maakt aan de
mensen van nu. Telkens opnieuw moet
hij de goddelijke werkelijkheid ver
talen. Dit eist van hem niet alleen
een kennis van het menselijk hart tot
in zijn verborgen diepten, maar óok
een kennis van de tijd en de tijds-
sfeer; van het milieu, waarvoor hij
moet optreden; van de woorden en
uitdrukkingen, die in gebruik zijn van
de problemen en gedachten die er le
ven; van de vooroordelen, de zorgen
en de angsten, de zwakheden en het
lijden. Hij zal het christelijk Myste
rie zó moeten brengen, dat de men
sen het verstaan en tegelijk gegre
pen worden door het eigenlijk onzeg
bare: door dat „wat geen oog ge
zien heeft, geen oor gehoord en in
geen mensenhart is opgekomen".
Maar bovenal moet hij zich bewust
zijn, dat de boofdnadruk moet liggen
op het getuigen van de Heilsdaden
van Christus. Hij moet dus een zoda
nige kennis van de Heilsfeiten heb
ben, dat hij ze kan vertalen en in
carneren in het bevattingsvermogen
van zijn gehoor. Vanuit de Open
baring als maatstaf zal hij moeten
komen tot een synthese met de rea
liteit van de wereld: om in de ver
warring van het ogenblik de zeker
heid Gods te brengen. Hij zal moeten
optreden voor elk gehoor, geletter
den en ongeletterden, in het stellige
bewustzijn, dat de Goddelijke wer
kelijkheid, die hij brengt boven deze
verschillen uitgaat en dat hij haar
aanvaardbaar moet maken voor al
len.
Geldt dit alles in elke tijd, dan ze
ker in de tijd die wij doormaken. Er
valt nu immers eens steeds groeiende
onkerkelijkheid te constateren. Een
der diepste oorzaken van het ver
schrompeld geloofsbewustzijn is zon
der twijfel de scheiding die er bestaat
tussen Kerk en wereld. De Kerk
schijnt een eenzaam anachronisme te
zijn in een wordende en heftig woelen
de wereld, zoals de Domtoren temid
den van bet driftig verkeer rond de
Jaarbeurs. De kerk is allerminst de
veilige en gezochte ruimte, waarin de
moderne mens zich thuisvoelt. En
de moderne mens vewijt haar dan ook,
dat zij buiten de tijd staat of nog
erger: dat zij een tijd vertegenwoor
digt, die onherroepelijk voorbij is.
De christen kan onmogelijk aanvaar
den, dat de Kerk ooit, in welke pe
riode van de geschiedenis ook, ver
ouderd zou kunnen zijn. En hij weet
dat zonder de Kerk mens en gemeen
schap tot zinloosheid gedoemd zou
den wezen.
In deze crisis leven wij nu. We vra
gen ons dan af welke de oorzaken zijn
van het feit, dat de Kerk niet meer
inheems schijnt. Persoonlijk zijn we
van mening, zo schrijft pater Borgert,
dat een van de redenen gelegen moet
zijn in een gebrek aan persoonlijk ge
loofsbewustzijn bij zovelen. En dit
vloeit weer met name voort o.a. uit
een weinig actuele prediking. Het ge
loof, zowel in aanvang als vernieu
wing is volgens de Schriftuur uit de
prediking. En hier ligt dan de we
zenlijke opgave, die pater Borgert
zich met zijn boek gesteld heeft.
Hier enkele gesprekjes over
de priester, gevoerd met jonge
mensen.
Misschien ontdekt de lezer
een afstand tussen wat om
trent zo'n onderwerp leeft en
wat er allemaal van geschre
ven kan worden wanneer de
menselijke geest in het licht
van de Geest er zich mee bezig
gaat houden.
Laten we ditmaal zonder di
rect commentaar afdrukken
wat we bijeen gaarden. De
jonge lezer moge er zichzelf
in herkennen.
F. B.
„De priester in ons midden
Achtergronden van de preek
Het gaat in dit boek om de achter
gronden van de preek. Immers de
taak van de predikant is niet op de
eerste plaats om actueel en praktisch
te preken. Het gaat er niet om dat
hij uitgaat van het a.s. huwelijk in
Monaco, of dat hij spreekt over ge
mengd zwemmen. Maar zijn taak is
primair te preken vanuit God. Dit
wil zeggen: hij moet trouw zijn aan
de Openbaring en aan de oorspronke
lijke christelijke prediking. En hij zal
deze werkelijkheid van God ongerept
moeten brengen in de werkelijkheid
van de mensen.
Het spreekt vanzelf, dat niemand
in dit boek pasklare preken zal vin
den. De priester vindt hierin een
weergave van de grote worsteling, die
t momenteel gaande is in binnen- en
buitenland om te komen tot een meer
aangepaste theologie. Hij vindt hier-
in óók een poging om tot een oplos-
I sing en een uitweg te komen. Het is
het waagstuk van een theoloog. Een
waagstuk, dat werd ondernomen uit
1 eerlijke bezorgdheid.
Het boek van pater Borgert beve-
len we niet aan bij de jonge lezers
J van deze pagina. Zij kunnen het niet
aan. En een reclame hier zou oneer-
l lijk zijn. Maar de redenen waarom
I ik toch het verschijnen van dit boek
t aan de orde wilde stellen zijn: op de
I eerste plaats: de aankondiging van dit
1 boek alleen al kan er toe bijdragen
1 in deze tijd van discussie en gesprek
I de waarde van de prediking te bena-
i drukken; vervolgens men zal gemak-
I keiijker inzien, dat de dagelijkse kri-
I tiek op de preek gauw ontaardt in
j goedkope kritiek, wanneer men er
geen weet van heeft welke eisen aan
de predikant van nu gesteld worden;
en tenslotte: het zal allen die wer-
I kelijk bezorgd zijn voor „de kern van
j de zaak", allen die niet meer mee
I willen doen aan de zolfvoldane aan-
I bidding van het grote getal, allen
j die genoeg hebben van de valse uiter-
I lijke schijn waardoor al zo dikwijls
het wezen van ons geloof verduisterd
5 werd het zal hun allen moed ge-
ven.
P. WESSELING C.S.S.R.
dat moeten doen, ook kritiek leveren.
Dat komt en hun en mij die er les
geeft ten goede. We zijn samen be
dacht op wat we te doen hebben. Het
is maar een vergelijking, maar voor
mij zegt ze wel iets, al ligt de van
God afkomstige gezagskwestie in de
Kerk wel anders". „Typisch, dat u
tenminste niet begint over slecht pre
ken, dat is doorgaans een bekend
kritisch geluid".
„Die kritiek heeft nog steeds recht
van bestaan, zoals zoveel kritiek op
dat gebied, die al zoveel gehoord is.
Er in een groot gebied, waaromtrent
ik kritiek niet eens aan de orde zou
willen stellen als een vraagstuk. Een
priester moet zijn voeten vegen en
zijn hoed afnemen zoals ieder ander.
Je hoort veel dergelijke kritiek maar
daar doe ik niet aan mee. Dat is te
onbenullig om lang bij stil te staan.
Belangrijk is alleen de bezorgdheid
om de Kerk. Als leken menen te moe
ten spreken vanuit die bezorgdheid
dan moeten ze dat doen".
„Gelukkig heeft Romme nu zelf
die jongens afgestraft", aldus
Hond niet z°nc*er v°Moening uit
het ochtendblad opkijkend. „U
weet wel: die jongens die niet
enthousiast wilden zijn voor be
zitsvorming e.1? °P
deze pagina zijn uitgegleden over
dat boekje van eenzekere Lucas,
die, zonder partijlid te ziJn, aan
het begin van onze jaartelling (een
voorbarig man'-) ®"lge losse
ideeën schijnt te hebben ontwik
keld over onthechting. „Bezitsvor
ming voor wie?" wilden die jon
gens weten, „houdt h t op bij de
Nederlandse grens? o f l s„h e t voor-
heel de wereld bedoeld? Vervol
gens wilden ze weten waar al dat
bezit vandaan moest komen, uit
wiens portemonnee of portefeuille.
Aan de hand van dergelijke bij
komstige en niet ter zake dienende
vragen kwamen ze tot een zeer
ondeskundig pleidooi voor meer
verloochening van de menselijke
neiging om zich bezit te verwer-
ven-
Terecht vraagt Romme zich in
het bestraffende ochtendbladko
lommetje af, of dit nog wel ta
van jongeren is. Hoe kan men
immers jong zijn, als men zie
beroept op onduidelijke documen
ten uit 19 eeuwen geleden m
plaats van zich te houden aan het
urgentie-program?
Om misverstand te voorkomen,
geeft de professor dan te kennen,
dat hij een zekere onthechting van
bezit van harte kan toejuichen,
om daar dan echter onmiddellijk
om nog erger misverstand te
voorkomen aan toe te voegen,
dat men toch van de goede gaven
mag genieten en dat het geven van
bezit aan anderen toch een goed
werk moet heten.
Mijn honds commentaar kan
uiterst beperkt zijn: inderdaad,
het vlees is beter dan de benen;
en, jongelieden, als je bezorgd
bent voor de bezitlozen van over
onze grenzen, bedenk dan wat
Romme zelf al eerder heeft ge
leerd: die stumperds zijn 't beste
gediend met een welvarend Ne
derland. Hebben alle jongeren dat
nu goed begrepen? Dan gaan we
verder