Het mysterie verwoord in negerkunst
traditie in modern jasje
Snippers poëzie»,Amerika I
DAGBEGIN
„Bloedtransfusie" op de
Westeuropese traditie
een naam om te onthouden
Toch
ACTUALITEITEN
Dom-feest
In een proza-boekje
van Leo Vroman
Tekenend
Aanval en verdediging
Ontdekking
Portret I
Portret II
ZATERDAG 28 JULI 1956
PAGINA 5
„Negerkunst en
christendom"
in Utrecht
„STORMEN
EN
STILTEN"
Als negers uit het oergebied
het Christelijk Mysterie nooit an
ders veraanschouwelijkt krijgen
dan in de gedaante van een God
en heiligen die eruit zien als West-
europeeërs, dan zullen zij moei-
rt?W>a^0e£de ,titel "Stormen en
stilten 1) En daarnaast stuit men
telkens weer op regels of coupletter
die typisch van vroeger zijn:
Ik voel het morgenlicht ontwaken
en luister aan de muren van de nacht;
er gaan schepselen die gebaren zacht
als schaduwen tussen de huizen maken,
gestalten in de slaap mij toegebracht,
die langzaam hun waarneembaarheid verzaken,
lopende tussen droom en leven wacht.
eer zij als wolken uit het zicht geraken.
De ruimte achter mijn gesloten ogen
blijft nog een wijle onbeschreven,
een open blad in het getijdenboek
der wereld; dan verheft zich uit de hoge
toppen der bomen een begin van leven,
vogels en wind langs een blauw hemeldoek.
Echt
Waar de neger erin slaagde
een christelijk kunstwerk te
scheppen dat de kenmerken van
zijn eigen oorspronkelijke vorm
geving bezit; wezenlijke massa's,
directe expressie, vrij en vaak ge
durfd ritme, daar mogen wij zijn
werkstuk als beduidende winst
voor de Christelijke kunst be
schouwen die ook voor ons
vruchtbaar kan zijn in het zoe
ken naar een uitdrukkingswijze
die zuiverder tot het mysterie in
betrekking staat dan wat een
aangevochten renaissancistische
traditie ons nog steeds blijft op
dringen. En zo'n negerwerkstuk
van een kunst die het mysterie
verwoordt op de eigen, voor het
mysterieuze zo diep gevoelige
negerwijze, zou inderdaad een
toekomstige missionaris kunnen
inspireren en een heilzaam in
zicht. geven als hij straks in zijn
missiegebied opdrachten heeft te
vergeven. Hij ga het in Utrecht
beschouwen!
K. S.
Artistieke
ONGEVEER een jaar geleden schreven wij u over
de expositie Missiekunst", die toen in het
Paleis-Raadhuis te Tilburg werd gehouden. Zij om
vatte uitingen van Christelijke kunst uit vrijwel alle
missiegebieden van de wereld. Er was veel te zien
uit Afrika en bijna evenveel uit China. Maar ook
uit India, Japan, Ceylon, Vietnam. Deze ten-toon
stelling, voorzover zij althans enigszins maatgevend
mocht worden genoemd, toonde wel aan dat er nog
niet veel te juichen viel over de missiekunst in de
wereld. Bemoedigend leken vrijwel alleen de Afri
kaanse stukken, uit Belgisch Kongo, uit Tanganyika,
Nigeria en de Goudkust. Daar had, hoe schamel en
wankel ook, de christelijke kunst althans zuiverder
dan elders de eigen spiritualiteit bewaard van de
inheemse cultuur, de eigen stem, het eigen plastische
karakter.
En juist uit die gebieden is de
boeiende collectie verzameld die nu
—tot 3 september in het Aarts-
bisschoppelijk Museum wordt geëx-
poseerd en nadien nog in Den Bosch
en Breda te zien zal zijn, resp. tot
3 november 1956 en tot 26 januari
1957. Het boeiende en leerzame van
deze tentoonstelling, welker titel
luiidt: „Negerkunst en Christendom"',
is hierin gelegen, dat voorbeelden
van de vrije inheemse kunst van eik
betrokken gebied te zien is naast
voorbeelden van haar gechristiani-
seerde voortzetting.
Gelukkig zijn de initiatiefnemers
er van uitgegaan, dat de tentoonstel-
mg principieel een arüstieke mani
festatie moest zijn. Zij is dat ook wer
kelijk en kan daarom eventueel ook
zonder enige belangstelling voor M,s
sie en Missiekunst als zodanig Keno
ten worden. Maar dit ic
de bedoeling. De hpHnoi; niet
deze selectie van stnl u- 1S' door
nen, dat het Voor ?an te to"
keling van een i. goede ontwik
te kunst, geliit 1111116611186 christelij
ke eerste plaats V°?-r alle kunst> in
diend wordt dL lg ls dat zij ge"
stenaars. waarachtige kun-
Onbeseftc beeldenstorm
et valt gemakkelijk in te zien,
dat het hele probleem van de
natuurlijke christianisatie van een
|hheemse heidense kunst, vervat ligt
»n de voorwaarde, dat men zulke
kunst geen vormen opdringt, die
haar vreemd zijn. Ten eerste zou dat
de inheemse kunstenaar vervreem
den van zijn artitieke voedings-
Fragment uit kerstgroep
afkomstig uit Angola.
bodem, hij zou zijn artistieke ha
bitus geweld moeten aandoen en haar
daarmee vermoorden. In feite zijn
op die manier in heel wat landen
door katholieke missionarissen de
grofste beeldenstormerijen gepleegd
en dat zp dit niet beseften en dus
met zozeer daarmee gezondigd heb
ben ze deden het integendeel met
ae o es te bedoelingen, zo nemen wij
vern,iudert niet de schadelijk
heid van wat zij deden.
Wllden slechts het Rijk Gods
eibreiden, en het is nauwelijks hun
persoonlijke schuld te noemen, dat
zij maar niet begrepen hoe zij door
hun culturele usurpaties dit werk, in-
plaats van het te bevorderen, veel
eer in de kiem zelf hebben aange
tast. Want dat is het tweede aspect
van de zaak: dringt men die vol
ken tot uitbeelding van het christe
lijke in hun kunst vormen op die hen
vreemd zijn, dan dringt men hun het
idee op dat het christelijke een vreem
de zaak is, die hen niet past. In vor
men, welke hun vreemd zijn, kan zo'n
volk geen enkele echte levenserva
ring ook geen religieuze, ja
vooral geen religieuze uitspreken
of begrijpen. Dit is des te stelliger
waar, naarmate het volk waarvan
sprake is, naar cultuur en denkver
mogen primitief is.
Vanuit Amerika, waar hij zulk
een prozaïsch beroep uitoefent
als assistent in een ziekenhuis,
laat Leo Vroman af en toe wat
snippers poëzie naar zijn vader
land overwaaien. Het is nooit om
vangrijk wat hij publiceert. Vro
man is geen man van trilogieën.
Men kan zich zelfs afvragen of hij
de „adem" en de geestesgesteld
heid bezit om bijvoorbeeld een ro
man te schrijven. Veeleer is hij
een vlindervanger in onze lette
ren, een auteur die voor zijn ple
zier, maar ook omdat hij het niet
laten kan, m verloren ogenblikken
wat invallen noteert en laat kris
talliseren tot gedichten of brokjes
proza. Geen dichter van professie
als die tenminste bestaan
maar wel een poëet van harte
Dat bewijzen zijn gedichten waar
in het woord; ontwapenend een
voudig lot in het sublieme de
menselijke dingen raakt.
Nu is er een boekje met proza-
fragmenten van zijn hand versche-
hen. Autobiografisch. Maar dat is
eigenlijk alles wat uit Vroman s
pen komt. In „De adem van
Mars" gaat het over ervaringen
sedert het begin van de oorlog. De
meidagen in de buurt van Utrecht
de vlucht naar Engeland, de Jap
penkampen, Amerika. Vergis u
niet. Het is geen nieuwe collectie
huiveringwekkende oorlogstafere
len. Modder en bloed laat hij aan
mensen als Norman Mailer over.
Vroman kan niet anders schrijven
dan hij is, een gevoelige jongen
met de verwonderde ogen van
een kind. Allerlei kleinigheden
vallen hem op, die voor de door
snee mens gewoon zijn. Hij ont
doet ze van de stoffige alledaags
heid en dan krijgt zo'n detail in
eens een onverwachte, oorspron
kelijke schittering. Schrijvend over
de eerste oorlogsdagen roept hij
geen enkele van de gangbare som
bere beelden op. Hij schijnt er
maar wat luchtig omheen te pra
ten. Maar toch is de hele sfeer
van angst en psychische druk in
dit kleine relaas aanwezig. En ais
hij schrijft over een bioscoop in
Amerika typeert hij nauwelijks
iets Amerikaans; deze bioscoop-
scene kon zich precies zo in Am
sterdam of Utrecht afspelen. Maar
het is zo raak en fijntjes spottend
gezien, zozeer een persoonlijke
belevenis geworden, dat het welis
waar niet Amerika maar wel on
miskenbaar Vroman is.
Autobiografisch is het boekje ei
genlijk meer door wat niet gezegd
wordt, door wat achter de woor-
Leo Vromans zelfportret
den voelbaar is. Een stille hunke
ring naar het vaderland, waar
van de radio en bezoekende vrien
den slechts vage flarden overbren
gen en een verdriet om het drei
gend verloren gaan van zijn taal
beheersing. Daarover mijmert hij
in de laatste der gebundelde stuk
jes, waarin hij zich een bewon
deraar toont van de dichter Nij-
hoff en waarin hij overigens de
Nederlandse lezer laat ervaren
dat er voorlopig nog niets hapert
aan zijn bekwaamheid om zich in
het Nederlands uit te drukken.
Onder al de zogezegd geestige
stukjes-schrijvers die de laatste
tijd in ons land opduiken, kennen
wij er geen die met zo weinig
woorden en zoveel speelsheid zo-
.veel waarachtig menselijke erva
ring vorm kan geven als de Ame
rikaanse Nederlander Leo Vroman
„De adem van Mars" dat soms
plotseling in het Engels over gaat
en dat één geheel in het Engels
geschreven verhaal bevat, behoort
tot het meest markante klein pro
za dat dit jaar het licht zag.
N.a.v. „De adem van Mars"
door Leo Vroman Uitg. Queri-
do, Amsterdam.
lijk anders kunnen dan de zaak
van die God en die heiligen in
enig opzicht voor een Westeuro
pese zaak aan te zien. Het aan
vaarden van het Christelijk Ge
loof zullen zij ervaren als het aan
vaarden van een Westeuropese
zaak. En als zij die Westeuropea
nen en de manier waarop deze
gewoon zijn hun bleke neus in
andermans zaken te steken gron
dig beu zijn en wie meent nog
dat zij die niet beu zullen wor
den? dan zullen zij mét de'
Europese zaak ook het Christe
lijk Geloof gaan haten en de deur
uitboniouren. De bevordering,
door de Kerk, van een echte,
oorspronkelijk levende, inheem
se Christelijk kunst in de missie
landen, i$ dus behalve een zaak
van wijs inzicht in de aard van-
de kunst zelf en van haar waarde
voor de culturele groei van het
volk waaruit zii voortkomt,^ er
ook een van wiize tactiek bij de
uitbreiding van het Rijk Gods.
In Afrika
IN Afrika is Mgr. Dellepiane, die
van Kardinaal van Rossum de
opdracht had ontvangen die wijze
tactiek aldaar in de Missie toe te
passen, er betrekkelijk zó snel in ge
slaagd bij de missionarissen de ver
eiste belangstelling voor inheemse
kunst op te wekken, dat hii reeds in
1938 in de hoofdstad van Kongo een
expositie van Christelijke Kongolese
kunst kon inrichten. Naar verhou
ding was hij. wat de zuiverheid van
die kunst onder de bedoelde opzichten
betreft, nog beter geslaagd dan het
"cval was in CMna, waar de huidi
ge kardinaal Costantini, eveneens
in opdracht van Kardinaal van Ros
sum. hetzelfde had geprobeerd. Over
al elders in de missielanden kon .toen
en nu nog nauwelijks enige poging
zo die er al gedaan was op be
hoorlijk resultaat wijzen.
Maar zelfs in Afrika is het nog
lang niet vat: het zijn moet. Overal
toont de uitgebreide vergelijking
die de Utrechtse tentoonstelling "trekt
tussen de oorspronkelijke heidense
kunst en de inheemse „gedoopte"
kunst ten duidelijkste aan, dat de
laatste, in artistiek en inspiratief op
zicht voorlopig nog als een verval,
een degeneratie van de eerste moet
worden beschouwd. Dit is overigens
niet in die mate waar, dat men de
hoop zou moeten opgeven, dat zij in
haar Christelijke gedaante dit verval
te boven zou kunnen komen. Want
ook in deze gedaante ontbreekt het
haar niet aan vormkracht en gevoels
intensiteit. Maar deze halen nog
steeds op verre na niet bij de oor
spronkelijke.
Blanke invloed
„Want hoewel de „reeds" gestu
deerde en „weldra" gestudeerde ne
ger, als de schrik hem om het hart
slaat, zich afgeeft met magie, heeft
hij uit puur zelfrespect de godsdienst
der vaderen openlijk afgezworen,
het christendom van de machtige
blanke omhelsd en daarmede aan
zijn kunst haar noodzakelijke voe
dingsbodem ontnomen". Zo lezen wij
in de catalogusinleiding.
Vervolgens verklaart de inleider
dat ook in dit missiegebied weleer
een christelijke kunst door de r.-k.
missionarissen ingevoerd is, die geen
geestelijke verwantschap bezat met
de kunst der negers. Zij bouwden er
in de tweede helft der vorige eeuw
neogothische of in het gunstigse
geval neoromaanse kerken en
brachten scheepsladingen Europese
bazarbeelden met zich mee, die wei
nig of niets kostten, „daar ook het
idealisme van de zielenijver maar tot
een zeker bedrag gaat". De neger
deed er in zover" zijn voordeel mee
dat hij, waar het aanbod kleiner was
ONDER tie bekende namen, die
dit jaar in het literaire nieuws
terugkeren, vinden we ook die an
M. Mok. Zeven jaar geleden, een
jaar dus voor bet uitbreken van dc
1 1.. 11 r, 1 i r» ctoodc
NMMMIMHNMMMHtHttKUMMIItHNtmtMIMHMHMimiHIMNHUIIMIMHNMIMIWIMMUMKI
nigKcren, vmucu
M. Mok. Zeven jaar geleden, een
jaar dns voor bet uitbreken \an dc
sperimenbele revolutie, die steeds
meer een datum van betekenis
wordt, bundelde hij voor bet laatst.
Overigens is bet niet moeilijk Mok
als een voor-oorlogs dichter te
dateren. Ter Braak rekende hem
inderfljd niet ten onrechte tot de
„Amsterdamse school", waarmee
hij bedoelde de dichters Hoornik,
Van Hattum en Den Brabander.
Ook nu nog vertoont Mok duide
lijke trekken van verwantschap met
deze groep, zowel in zijn houding
als dichter als in de gedichten zelf,
waaronder zelfs een zuiver anek
dotisch exemplaar niet ontbreekt.
zich^al bundel onderscheid;
zich al meteen door de ietwat ouder-
De ramen gaan open, het kleine
huis
opent zijn ziel naar de jonge dag
en vangt de geuren en het wit
ge sun
der stilte, nagebleven in de nacht
„Wit gesuis" doet ons denken aar
Gorter, dat is te zeggen aan een ma
nier van spreken, die al sinds lang
een maniertje geworden is. „Nage
bleven" is ëen echt stukje „dichter
lijke taal", zo'n woord dat op een ai
te gemakkelijke manier poëtisch is.
Een ander voorbeeld:
Ik moet mijn ogen even laten
zakken
te diep dringt deze blik in mijr
bestaan
en tenslotte:
De mensenwereld wankelt en
verdwijnt.
Welke laatste regel zelfs nog wel
da slotregel yam een gedicht is,
Intussen is het reeds tekenend voor
de situatie van deze verzen, dat wij
het woord „ouderwets" gebruikt heb
ben. Wanneer deze gedichten in op
vatting en bouw consequent, dat wil
zeggen harmonisch traditioneel wa
ren zouden wij dit woord immers be
slist niet bezigen. Het woord ouder
wets wordt opgeroepen door 't woord
modern. Mok's verzen „doen in vele
opzichten modern aan", zoals men
pleegt te zeggen. Het harmonisch le
vensbesef, dat aan de traditionele
wijze van dichten ten grondslag ligt,
is ook hem ontvallen en hij rang
schikt zich daarmee tussen de mo
derne dichters, die toch traditionele
versvormen vasthouden.
Overigens kan men zich ook af
vragen of die ouderwetsheid niet
eigenlijk uit een gebrek aan vorm
kracht bestaat. beeft, zoals ik
dan de vraag een goed zaakje maak
te van het copiëren dezer modellen
en een reeks kruischristussen, ma
donna's en Antoniussen ter we
reld hielp, die een aanfluiting zij-n
van heidense en Christelijke kunst
beide.
Maar het gebeurde ook wel eens
A'at ook in Europa wel eens mutatis
mutandis gebeurd is dat die model
len een transfusie ondergingen van
negerbioed volgens 't proces van het
„doorcopiëren", waarbij geleidelijk al
het zoetelijke en halfzacht-menselijke
uit de trekken der heiligen verdween,
om plaats te maken voor de bekende
negerstarheid en ferociteit.
„De neger" zo schrijft de inleider
pater Van Trigt, „staat tegenover het
heilige als het mysterium tremens et
facians, het tegelijk afstotende en lok
kende mysterie. Om bet niet-mense-
lijke uit te drukken, gebruikt hij de
gegevens van het menselijk lichaam,
niet als zodanig maar als teken. De
neger die meer wil be-tekenen dan te
kenen, beperkt zijn vormentaal tot
het wezenlijke. Het direct uitdrukken
van wat hij denkt en voelt tegenover
het geheimzinnige, het benadrukken
van de wezenlijke vormen, die vrij
ritmisch worden geordend, zijn ken
merkend voor zijn vormgeving en
zijn ook te vinden in de beste werk
stukken van de z.g. inheemse chris
telijke kunst. In de kruischristussen
van Ba-Kongo en Angola kan men
het proces van de doorcopiëring op de
voet volgen".
reeds zei, de traditionele versvorm
behouden en terwijl deze aan de ene
kant meer steun geeft dan een ge
heel vrije vorm, stelt zij aan de ande
re kant soms problemen, waartegen
een middelmatig talent niet is opge
wassen. Een voorbeeld daarvan
vindt men in de volgende regels:
Ik kan de morgen niet meer aan
schreeuwend uit lege keel
dat weer op zoveel mensenpracht
mijn voeten zullen gaan.
Vooral aan de woorden „zoveel
mensenpracht" kan men voeleh, wat
de dichter allemaal bedoelde en hoe
ver hij daarin is tekort geschoten.
Het ligt voor de hand, dat ook een
zo ingrijpende manifestatie als de
proefondervindelijke poëzie Mok niet
onberoerd heeft gelaten. Hij heeft
er, vooral op het punt van beeld
spraak, veel van geleerd en dat
pleit voor hem. Maar van de andere
kant levert hij ook weer het proef
ondervindelijke bewijs, dat de expe
rimentele poëzie niet enkel een vorm
kwestie is, dat men niet iets als „een
bepaalde techniek" kan overnemen
en voor de rest alles bij het oude la
ten. In plaats dat daardoor het effect
van een gedicht versterkt wordt,
ontstaat integendeel vaak een twee
slachtigheid, die voor die werking
noodlottig is.
De experimentele poëzie is, zoals
ik al vaker schreef, geen wijze van
dichten, maar een wijze van diehter-
zijn. Als levensfunctie is de experi
mentele poëzie dichterschap in de
aanval, de traditionele (d.w.z. die
van na) dichterschap in de verdedi
ging. Ook bij Mok domineren de voor
traditionele dichters van tegenwoor
dig zo typerende gevoelens van ne
derlaag en terugtocht. De dichter
trekt zich uit een chaotische wereld
terug op die minimale momenten van
harmonische volheid, die hem nog
slechts gelaten worden. Voor Mok
zijn dat bijvoorbeeld de momenten
van ontwaken en inslapen. Momen
ten op de grens van bewustzijn en
droom, waarin men éven kan menen,
dat de droom werkelijkheid is, de
werkelijkheid een boze droom.
Het gedicht „Dagbegin", dat hier
naast staat afgedrukt spreekt voor
zich zelf. Dit gave gedicht moge dan
tevens dienen tot bewijs van Moks
kunnen. Want Mok blijft een naam
om te onthouden.
GOVAERT VAN DEN BERGH
1) Uitg. De Ceder, J.M. Meulenhoff,
Amsterdam.
De DOM VAN MüNSTER (West-
falen), welke in de oorlog werd
herschapen in een puinhoop, is
in zoverre hersteld, dat de bisschop,
mgr. Michael Keller, in oktober het
kerkgebouw opnieuw zal inwijden. In
verband hiermee is een Dom-feest-
week georganiseerd. Uit het hele bis
dom zullen in die week de beste kerk
koren naar Münster komen om de
pontificale en plechtige Hoogmissen
op te luisteren.
EEN OUD KRUISBEELD, dat vijf
tig jaar lang onopgemerkt heeft
gehangen in de St.-Antonkerk
van Fünfhaus (bij Wenen) is plotse
ling in de volle belangstelling geko
men. Toen de kerk een restauratie
onderging viel het oog van een der
kapelaans op het oude met witte
olieverf gesausde beeld. Hij meende
dat het de moeite waard was er een
kunstkenner bij te halen. Een profes
sor van de kunstacademie kwam kij
ken en constateerde na een zorgvul
dige studie dat het een werk was van
de befaamde Duitse beeldhouwer Til-
man Riemenschneider! Onder de witte
verf was de oorspronkelijke polychro
mie gaaf bewaard.
H. Jozef. Een beeld, uit Dahomey.
Primitieve factuur is bij de neger
iets anders dan bij ons. Bij ons ont
aardt het licht tot een maniertje ter
omzeiling van moeilijkheden. Bij de
neger is het ,echt", ook als hij christe
lijke kunst maakt. Zijn „onhandig
heid" is schijn, in werkelijkheid is die
hand in het snijden geoefend volgens
door een eeuwenlange traditie „ge
wijde" handbeweging, waarvan hij
zich niet mocht bevri»len. Want zij
waren het ritueel dat zijn maskers cn
beelden toverkracht verleende.
Een koningsbeeld uit Angola.
OP HET PLEIN te Den Haag zal
van 1 tot 20 augustus de ten
toonstellingsauto van het Ge
meentemuseum staan. Bij ons weten
heeft dit Haags museum de primeur
van de Amerikaanse methode der ge
motoriseerde exposities. Ditmaal
heet de tentoonstelling „Het Portret".
Zij toont de ontwikkelingsfasen van
de portretteerkunst in de loop der
tijden. Vermoedelijk zal daar ook wel
een of ander portret van de hand van
Paul Citroen getoond worden. Dat
herinnert ons aan het nieuwe twee
maandelijkse blad „Parnas", tijd
schrift over de vormgeving, dat in
zijn eerste nummer een aardige bij
drage over de portretkunst van Paul
Citroen bevatte. De bijdrage werd
geschreven doortwee slachtof
fers van Citroen's kunst: Victor van
Vriesland en Hella Haasse. Van Vries
land schreef een korte bespiegeling
over de verhouding tussen „verschij
ning" en „voorstelling" en besloot zijn
praatje aldus: „Ik, die mij denk te
kennen, zie het r
portret, dat mij ,ÉÈg@!r
doet zien door pp"" A;
we wereld gaat
voor mij open W
die, wat ik ver-
trouwd waande, yWpfe
vernieuwt, door ^jUrar*
de diepzinnige
en onweerstaan-
bar e to\ er van y(c van Vriesland,
Zijn gekunde 0)ldr,s dan
kunst dacht
HELLA HAASSE is de andere ge
portretteerde, die in „Parnas"
haar mening weergeeft over Ci
troen's portretkunst. „Met dit por
tret," aldus Hella Haasse „is het won
derlijk gesteld. Niemand van mijn fa
milieleden en vrienden vindt eigen
lijk dat het lijkt. Maar ik herken me
zelf er in. Die gelijkenis heeft betrek
king op meer dan het uiterlijk, al
vind ik wel degelijk, soms, wanneer
ik in het voorbijgaan onder een be
paalde lichtval in een spiegel mijn
eigen beeld ontmoet, de uitdrukking
die Citroen heeft vastgesteld in mijn
gezicht terug. Toen ik de tekening
voor het eerst zag, dacht ik: zo kijk
ik van binnenvol heimelijke felle
belangstelling op waarnemen inge
steld, maar tegelijkertijd waakzaam,
schuw, klaar om bij onraad zich on
middellijk naar binnen toe terug te
trekken, een maskertje van lichte iro
nie. omdat het hart gauw bezeerd is;
stilte, die bedwongen onrust betekent"
HELLA HAASSE
Niemand vindt dat het lijkt
M» MOK,
V- ER VAN HET vaderland, in Gnat
bij Thun, hoopt de musicus Da
niel Ruyneman op 8 augustus
zijn zeventigste verjaardag te vieren.
Hij woont daar op een villa die dienst
doet als zomer vakantie-oord voor
musici. Zo blijft Ruyneman, de ge
boren Amsterdammer, tot op hoge
leeftijd dienstbaar voor het vader
lands muziekleven, dat hij als compo
nist (o.a. twee opera's „Le mariage"
naar Gogol en „De gebroeders Kara-
mazov"), als organisator en als publi
cist veel diensten bewezen heeft. In
1948 organiseerde hij het internatio
naal muziekfeest te Amsterdam en hij
was secretaris van de sectie Holland
der IJS.C.M.