poppen 1 ALS EEN JUWEEL IN EEN MEDAILLON Eindhovens NIEUWE station DE MAN, DIE NOOIT EEN WOORD TE VEEL ZEGT Eerbied voor het oude en ontvankelijk voor het nieuwe s GRIMMIGE SATIRIEK in m ff: Synthese van functioneel en sierend bouwen ZATERDAG 4 AUGUSTUS 1956 PAGINA T K ZEG nooit een woord te veel.deze uitspraak van peilloze diepte komt uit de mond van de heer Herman Egtberts, de Baarnse kapper, die tijdens het jongste Vrijgezellencongres in Grevenbicht het publiek verraste met de expositie van zijn collec tie even kleurige als realistische poppen. Hij lanceerde zijn poppen daar in Grevenbicht niet, omdat het celibaat voor de bezoekers van zijn tentoonstelling een ver eiste zou zijn, doch hij zocht dit oord van feestende ongehuwden slechts op om, zoals hij zelf zegt, „met zijn expositie een tegen hanger te vormen voor de „per versiteit van dit congres". Een kras oordeel over Grevenbicht! „Kan me niets meer schelen" Weddenschap Hij heeft alleen lagere school opleiding, kapper Egtberts uit Baarn, wiens bruine ogen schuil gaan achter een hoornen bril. Maar hij leest veel, peinst veel en praat veel, deze man die van on derzoeken, experimenteren en modelleren houdt, en daar niet alleen het menselijk haar, maar ook de menselijke psyche voor tot onderwerp kiest. Hij had zijn poppen nodig om over zijn ervaringen te vertellen. „En ook daarmee," besluit hij, „heb ik geen woord teveel ge zegd Vanwaar die inspiratie? TA RIE JAAR GELEDEN maakte kapper Egtberts uit Baarn zijn eerste pop. Dat hij dit deed is zo vreemd niet voor een gri meur die ambtshalve de gehei men kent van de gelaatsexpressie. Die bovendien gevoelig is voor sprekende kostuums. En die graag op zoek naar wat achter de realiteit schuilgaat, het menselijk karakter tracht te peilen door wat hij haarpsychologische stu dies noemt. TWEE INTERESSANTE TENTOONSTELLINGEN L w m wè i i igff >-v LAL .Mil:..,:, - ij» - gag I jail m SliÉliÉiilttS IlilSii i SliliÉ Dit suggestieve beeld van waanzin en honger maakte Egtberts naar aanleiding van een plaat, die hij in een weekblad zag. ,Jn veertien dagen had ik het af," zegt hij„en ik werkte er alleen maar 's avonds aan." De zwoeger, die nu „van Drees" trekt. Kapper Egtberts vindt dat zo, en hij zegt immers nooit een woord teveel. Desondanks vertelt hij véél, de Baarnse haarkunstenaar, die, zoals hij zegt, 4rie jaar geleden de behoef te van het volk aanvoelde het primi tieve te leren kennen en derhalve tot het vervaardigen van poppen overging- Neen, hij had het nog nooit eerder gedaan; zijn creatief vermo gen demonstreerde zich als een „tast bare ontlading van de ziel", zoals hem dat kort tevoren door een in de theo logie bijzonder geïnteresseerde juf frouw uit de omgeving van Baarn was voorspeld. Haar naam valt vele malen, hij noemt haar geniaal, hoe wel hij de laatste tijd aan haar is gaan twijfelen. Belangstelling Kapper H. Egtberts, die zich er op kan beroemen, dat hij in Baarn een bloeiende kapperszaak drijft en die vaak de coiffure van Koningin en Prinsessen verzorgde, heeft een grote belangstelling voor de theolo gie en de menselijke psyche. De mens boeit hem in hoge mate en boven dien, zegt hij, is het niet zo, dat de haarkundige zich met de gevoelig heid van een kunstenaar moet inle ven in alle soorten mensen om hem heen, in hun maatschappelijke stand, in hun geestelijke waardigheid, hun goede en kwade eigenschappen? Toen de vraag van de menselijke interesse hem intrigeerde liet hij, op het dak van zijn Baarnse villa-kap perszaak, Sinterklaas uit een vlie gende schotel stappen „omwille van het experiment", en toen hij de gods dienstzin van het volk wilde onder zoeken, organiseerde hij een groots opgezet kerstvuur. In de kamer waar hij ons, na een lang gesprek in Grevenbicht, ter na dere kennismaking in Baarn ont vangt, prijken langs de wand vele kasten met haar: karakter-heren, vlechten-lang, ongekookt crepe-haar Het is allemaal even verge ten nu het gesprek voortkabbelt op de golfjes van de ideologie. „De grootste kunstenaars (en the ologen) staan perplek over mijn poppen," zegt hij. „Met deze creaties wil ik zeggen dat niet de paskwil maar slechts de realiteit de mens helpen kan. In Grevenbicht hebben velen dat begrepen. Meer dan een is er met tranen in de ogen vandaan gegaan. Ik exposeerde daar op eigen kosten ter kennismaking met het pu bliek en hoewel het de bedoeling was dat alles dinsdag werd ingepakt, zijn de poppen daar nog, op verzoek van de grote kunstcritici. Ze willen de poppen ook in Amsterdam gaan expe l seren. Het kan me allemaal niets meer schelen. Ik heb de poppen ge lanceerd, dat is me voldoende." Op de vraag, of hij van plan is nog meer poppen te gaan maken zegt hij: „Neen, dat kan ik niet meer. Ik kan zelfs geen handje meer maken. Met deze collectie is het afgelopen. Ik heb er mee gezegd, wat ik zeggen wilde. Ik maak geen poppen meer tenzij de kritiek me zal uitdagen, Wanneer ze me zullen kraken tot de grond toe, dan ga ik weer beginnen, maar tot dusverre is dat n°g niet ge schied. Er is nog niemand geweest die er tegen in is gegaan." Hij gelooft in zijn poppen, deze Baarnse kapper, hij gelooft óók in de mensen. Tijdens zijn tentoonstelling in Grevenbicht stopte hij een van zijn poppen een tientje in de handen, een ander een rijksdaalder. „Die zijn zó verdwenen," zeiden de sceptici, maar kapper Egtberts sloot twee wedden schappen en won ze allebei. Want na afloop van de expositie waren de bankbiljetten er nog- „Kijk," zegt Egtberts, „zo is nu de mens, ik had geen woord teveel gezegd Het merkwaardige van zijn poppen is dan ook niet dat zij koppen dragen van een sterke uitdrukkingskracht en dat haardracht en kledij zich op vallend goed bij die expressie voegen. Wat deze poppen opmerkelijk maakt is de onmiskenbare inspiratie, de ge- dachtenwereld die eraan ten grond slag ligt. Zelfs wie ze maar opper vlakkig beschouwt voelt dat al deze poppen uit eenzelfde gedachtenspel werden gecreëerd. Het is geen op wekkend spel. Het heeft nauwelijks met poëzie te maken en niets met schoonheid. Het is een grimmige sa tiriek, die het erop gemunt heeft de mensen de spiegel hunner ondeugden voor te houden. Roddelaarsters vol gen hun slachtoffer met loerende blik. Een pseudo-artiest raaskalt quasi- wijs. De egoïste wijst verontwaar digd haar schuld af. De pocher glo rieert. De ambtenaar trekt bedaard zijn jasje aan, onkundig van enig menselijk leed. Zo krijgt iedere men selijke ongerechtigheid haar beurt. Zinnelijkheid, machtswellust, dron kenschap, liefdeloosheid, decadentie. De ene voorstelling is nog navranter dan de ander. Slechts een enkele pop slaat vrediger tonen aan. Het hele ZALTBOMMEL (Van onze verslaggever) Wij zijn eindelijk weer eens in Zaltbommel afgestapt. Zeker drie keer in de week wenkt; ons de majestueuze St.-Maartenstoren vroeger feeëriek verlicht als een eerbewijs van de grote Boimnelaar dr. A. F. Philips aan zijn ge boortestad wanneer we op door reis zijn naar Brabant om daar nieuws te vergaren. Nu was er weer iets voor de krant in deze schone oude stad, die omringd door oude wallen als een juweel in een medaillon gevat ligt. Het Maarten van Rossum-museum, herinnering aan een ander groot Bommelaar, die er in 1478 geboren werd en ruim drie jaar in dit door hem gebouwd huis, waar het mu seum gevestigd is, aan de Nonnen- straat gewoond heeft, heleeft zijn vijftig-jarig bestaan met een oud heidkundige tentoonstelling hier en een expositie van hedendaagse schilders uit de Bommelerwaard in het stadhuis. Is het samentreffen van deze twee tentoonstellingen niet tekenend voor het stadsbestuur, dat met eerbied het vele mooie door vervlogen eeuwen overgeleverd be waart, zoals tal van fraaie oude gevels getuigen, maar tevens open staat voor het nieuwe, opdat Zalt bommel tevens zijn rol in het moderne, leven speelt en dus alles behalve een ville morte is? Kapper Herman Egtberts uit Baarn, die met zijn poppen in Grevenbicht voor een verrassing zorgde. mensdom lijkt teruggebracht tot hek sen en fantomen, die op de dorre tak ken waarmee de poppenmaker vaak de compositie afrondt, een doden dans uitvoeren. Het heeft geen zin enkele dezer poppen bijzondere aan dacht te schenken omdat zij mooier of geslaagder zouden zijn dan andere, al zouden wij voor het lugubere stuk „De grote honger" graag een uitzon dering maken. Het gaat de maker kennelijk niet om esthetische waar den. Dit werk vormt een eenheid. Het heeft in zijn geheel een bood schap, het opent de massale aanval op het kwaad in de mens. De aanval is 'Zonder twijfel goedbedoeld. Hij berust ook op gezonde beginselen: de ware liefde ontbreekt, de mens grijpt in zijn hoogmoed te hoog, vergeet God en loopt in de handen van satan. Maar hij is wat primitief eenzijdig. Hij laat één kant, de negatieve zien en dat op een wat simplistische ma nier, al worden in de bij de poppen behorende teksten hier en daar naast verwarrende ook verrassende dingen gezegd. Anderzijds is de primitiviteit juist de kracht van deze naar het schijnt bij intuïtie raak getypeerde poppen. Er gaat van deze trefzekere eenvoud een ongemeen boeiende sug gestie uit. De heksen en gedrochten zijn op een wonderlijke manier de menselijke tragiek die zij onthullen. Uit de sinistere koppen, met meester hand gekapt, de stukjes bont, tule, de linnen banden en kleurige lappen komt een gedaante te voorschijn die in expressie en houding met een bijna benauwende directheid van deze1 tragiek spreekt. Men moet zich be dwingen om woorden als hallucinair niet te gebruiken en vraagt zich met verbazing af waar een welvarende kapper met meer theologische dan artistieke ambities zulk een sterke inspiratie vandaan haalt. Bijschrift van kapper Egtberts: „Wat haar het diepste trof, toen ze hem voor het eerst zag, was het orgeltje; want er was een melodietje op: „Reich mir die Hand fürs Leben, komm'mit mir in mei'm Schlosz". En dat deed ze toen, zonder het zelf helemaal te overzien. Dat Schlosz was welis waar niet om in te ver dwalen, en het loten evenmin, maar door zijn oren heeft ze muziek leren horen, waar an dere mensen een suffe stilte idaarnemen. En door zijn ogen ziet ze het hemelblauw weer spiegeld in elke wolk. Het bestaan is nog een bloemetje op de jurk waard het orgeltje speelt nog. Wij weten nog precies, waarom wij de twee keren eerder hier geweest zijn- De laatste maal voeren wij met de „Kasteel van Staverden" in gezel schap van zieken, die dank zij de goede zorgen van het Roode Kruis een vakantietocht maakten, de Waal op en legden aan in de buurt van de prachtig gerestaureerde Waterpoort. In ieder geval lokten ons niet als eertijds Frans Liszt de schone klan ken van het Hemony-carillon in de Gasthuistoren. De componist maakte er kennis met de beiaardier Leenhof! en nam later diens muzikale dochter voor een muzikale opleiding mee naar Parijs, waar zij trouwde met de schilder Manet. Zelfs het koepeltje, dat de klokken droeg, was er bij ons bezoek niet meer. Het moest op be vel van de Duitsers in de laatste we reldoorlog afgebroken worden, maar burgers wisten het carillon in veilig heid te brengen. Gasthuistoren krijgt zijn koepeltje terug. Toen wij een dezer dagen in Zalt bommel waren, hoorden we goed nieuws over de Gasthuistoren en zijn ondergedoken klokken. Pas is topr stemming afgekomen om het koepel tje weer op te bouwen, waarvoor de burgerij zelf - reeds een bedrag van 11 tot 12 duizend gulden heeft bijeen gebracht en gemeente, provincie en rijk verdere steun verlenen, zodat tevens het carillon, dat natuurlijk ge leden heeft, gerestaureerd kan wor den. Ons andere bezoek gold het bijwo nen van de Jeugd-gemeenteraad, waarmee Zaltbommel de primeur had en opnieuw blijk gaf de tekenen van de nieuwe tijd te verstaan. En natuurlijk zijn we in Zaltbom mel geweest, toen de stad in 1950 zijn 1100-jarig bestaan vierde, herinne ren we ons opeens. Als „Bomela" werd de stad in 850 vermeld en ver moedelijk hadden de Romeinen er een kleine nederzetting te midden van dit gebied van moerassen en ri vierarmen. Keizer Otto II schonk aan het bis dom Utrecht in 999 dé jurisdictie over de buurtschap („villa") Bommel piet „tol, munt en gruit". Keizer Hendrik II heeft dit bevestigd. Graaf Reinalda van Gelre verhief de ,villa" Zaltbom mel tot „op'pidum" in 1315 en her haalde dit het volgend jaar, toen we gens het verlies van oude brieven, de rechtsbedeling in de Tieler- en Bom melerwaard opnieuw geregeld werd. Reeds 28 juni 1276 kende men hier schepenen, waaruit blijkt, dat Zalt bommel tevoren stedelijke rechten heeft gehad, waarvan de papieren verloren zijn,, gegaan. Vroeger was er een zouthaven en vermoedelijk is hierdoor de naam Zaltbommel ontstaan. De nog aanwezige wallen, die als vestingwerken dienden, hebben ter dege hun nut bewezen. In 1574 en 1599 doorstond de stad met goed ge volg een beleg der Spanjaarden, al moest zij in juli 1672 als laatste Ne derlandse stad bij het beleg der Fransen het Joodje leggen. Ook in december 1794, toen de grote rivie ren waren dichtgevroren, viel Zalt bommel in handen der Frartsen. In het schip van de Maartenskerk, die in de 14de eeuw gebouwd werd, zijn nog enkele door de Spanjaarden af gevuurde kogels te zien. Deze prachtige Gotische kerk is de sieraad van de stad en de hoge to ren, ook al draagt deze geen spits meer in 1538 door de bliksem ver nield en in 1696 op nieuw, toen een nieuwe was aangebracht is tot ver in de omtrek te zien. Periode van nieuwe bloei. Voor de gouden eeuw behoorde Zaltbommel tot de Kleine Hanze en nog tal van patriciërshuizen o.a. in de Ruiterstraat en Gemersestraat herinneren eraan, dat de stad een grote bloei heeft gekend. Met het op komen van andere steden trad na de Gouden Eeuw een tijdperk van ver val in. Door zijn gunstige ligging aan verkeersweg en spoorlijn, kreeg Zalt bommel later opnieuw zijn kansen. Toen de nieuwe weg van Utrecht naar 's-Hertogenbosch met de Waal brug in 1953 werd geopend en het grote verkeer om de stad heengeleid werd, zag de middenstand dit aan vankelijk met lede ogen aan. Vooral de winkeliers in de Waterstraat za gen zich inkomsten ontgaan van au tomobilisten, die anders voor het veer moesten wachten. Ook een eertijds veelgezocht hotel en café als „Tivoli" aan de Hoge Steenweg, de oude route naar de Hertogstad, verloor zijn faam Eertijds werden hier grote jachtpar tijen gegeven door kasteelheren uit de omtrek en wanneer van de werf een nieuw schip te water werd ge laten, kon de champagne in „Tivoli" rijkelijk vloeien. Toch is alles bij elkaar zeer mee gevallen en het ijverige bestuur van „Vreemdelingenverkeer" wist ande re bezoekers naar Bommel te trek ken, terwijl er voorts nieuwe indus trie kwam, vooral na de tweede we reldoorlog- Een grote conservenfa- briek uit Beverwijk werd naar hiér verplaatst, mede omdat Zaltbommel zich steeds'meer als een belangrijk tuinbouwcentrum met vroege aard beien ontwikkeld heeft. De scheeps werf werd uitgebreid en gemoderni seerd. Toen wij er waren, stond juist een schip voor Djakarta op stapel, waaraan meewerken o wrede iro nie Ambonezen uit Vught, die bijna de gehele autobus bezetten, waarmee we weer naar het station netje werden gebracht. In het Maarten van Rossum-mu seum dan hebben wij tal van voor werpen bezichtigd, waarmee het mo gelijk was de tijd van deze allesbe halve zachtzinnige veldheer te re construeren. Twee handzwaarden uit de vijftiende eeuw herinneren er ons aan, dat het krijgsvolk in die tijd de tegenstander allesbehalve zachtzinnig bewerkte. Merkwaardig is een dik boek met processen over de goederen op de Veluwe en Veluwe-zoom, die door Maarten van Rossum veerden Do Gasthuistoren van Zaltbommel in zijn oude gedaante, die hij weer spoedig terugkrijgt. nagelaten. Daar zal zeker n°g al over te doen geweest zijn, gezien de plun deraar, die Maarten van Rossum nu eenmaal was. Aanwezig zijn verder tal van handschriften met zijn hand tekening, o.a. een overeenkomst tus sen de bisschop van Munster en Maarten van Rossum omtrent de in komsten in het ambt Brede vorst. We bewonderen verschillende tinnen kannen, griezelen van een kaak- of schandpaal en staan voor tal van in teressante stukken, waarvan nog te noemen het slot van de Bommelse Poort. In een geheel andere sfeer, vreed zamer en blijer vanzelf, komen we te midden van de schilderijen, waar voor de hal van het stadhuis een eoe- f *V' i - Het huis van Maar ten van Rossum in Zaltbommel waarin nu een oudheid kundig museum is ondergebracht. de expositie-gelegenheid biedt. Er is goed werk bij o.a. van Joh. Pen sioen, terwijl ons van H. Oltmans opviel door de warme kleur een schilderijtje van een pop. Vele doeken brengen het rivier landschap van de Bommelerwaard in beeld. Het is lang niet allemaal even rijp. Sommig werk komt niet boven de middelmaat uit, maar hier en daar blijft men verrast stilstaan. Levende romantiek. Dicht bij de Waterpoort zijn we even op een terrasje neergevallen. Nauwelijks waren we gezeten of door de poort kwam een visser, met in de ene hand een hengel en in de ander een touwtje, waaraan hij een hond]6 meevoerde. Hij kon zo weggelopen' zijn uit een boek van Herman de Man. De ogen opgeheven naar de gevel aan de overzijde wachtte ons een nieuwe verrassing. „In de Soete In- valle" lazen we op een kostelijke, maar zeer eenvoudige pui van een bakkerswinkel en aan het huis zat een beeld van een man, die in 'n ton gedoken was, terwijl beide benen de lucht instaken. Hij wilde het onder ste uit het vat hebben. Zoiets kan men nog in Zaltbommel vinden, dat het oude met het nieuwe weet te harmoniëren. Wat dit laatste betreft, daarop wezen ons twee scheepsschroeven, die wij aantroffen op een perronwagentje, toen wij ons weer op het station bevonden. Af komstig van de Zaltbommelse Stuw- schroevenfabriek lazen we op een label. Wie weet hoe ver en diep Zalt bommel zijn vleugels uitslaat. Drie sneltreinen, die ons voorbij raasden, gaven weer even de illusie terug van toch ergens in een veilig geborgen stadje te zijn, geweest, al heeft het 'n uur-treinverbinding. Wij wachtten op onze trein naar het noorden en zo deed ook een grijs mannetje met koffer en een fototoe- stelletje op de rug gehangen, zorg vuldig van een adreskaartje voor zien. Hij leek ons beslist een ambte naar, die op vakantie was en het avontuur gezocht en ongetwijfeld ga- vonden had in de „wereldstad" Zalt» bommel. LA. Vrijdagmiddag 10 augustus zal het nieu we stationsgebouw van Eindhoven, de bekroning van het miljoenenproject, dat hoogspoor heet, officieel door dr. ir. F. Q. den Hollander, president van de Neder landse Spoorwegen, worden geopend. Het gebouw. dat een schepping is van de architect ir. K. v. d. Gaast, bezit een grote openheid met veel glas en lichte, heldere kleuren; voor- en achterzijde hebben door de enorme ramen een open, de zijwanden een gesloten karakter. Het interieur is bijzonder smaakvol; de hoge hal is monumentaal zonder zwaar of drukkend te zijn. Het ruime restaurant aan de voorzijde op de eerste etage biedt men prachtig uitzicht over het straks ruime stationsplein. De versieringen aan het gebouw zijn organisch met de architectuur verbonden. Het grote glas-appliqué van Lex Horn bo ven de toegang naar de perrons, stelt voor een aantal facetten van Nederlands wel vaart, zoals de landbouw, de nijverheid, de zeevaart, de inpoldering, de scheeps bouw enz. In drie kleinere rohde sier- ramen aan de oostzijde, een geschenk van de gemeente Eindhoven aan de N. S., is in dezelfde techniek de afbeelding aan gebracht van trekvogels, die het verlangen om zich te verplaatsen uitbeelden. Meer gedetailleerd is het reliëf van de beeld houwer Willy Mignot, die in opdracht van de Eindhovense Fabrikantenkring een sierrand maakte op het uitstekende ge deelte, waarin de telefooncellen zijn aan gebracht. Deze versiering beeldt verschil lende fasen in het leven der mensen uit, waarbij de dichter Roland Holst de tekst schreef: „Wie zich zijn eigen weg baant door het leven hoort in het leven eens zijn eigen lied". Aan de doelmatigheid komt het nieuws station niets te kort. De grote rijwiel» kelder thans reeds in gebruik biedt plaats aan 1800 fietsen en een flink aan» tal brommers en motoren Er zijn in totaal acht kaartjesloketten plus twee voor de bagage. De stations diensten bevinden zich op de twee „balkon» verdiepingen" boven de loketruimte. De schoorsteen van de verwarming!» ketels bevindt zich in de 26 meter hoge toren, die ook als uurwerkdrager fun geert, zoals er ook een grote klok op de glazen voorgevel van het restaurant is aangebracht. De aan de voorzijde open toren is geheel met neon verlicht, evenals de twee uurwerken. ,■-5--ï - v, A" MM L' L L :\LL-::

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1956 | | pagina 8