Als de zuiltjes van de
Vishal konden spreken
ZADKINE'S
va n Gogh
Ferdinand
Timmermans
neemt afscheid
„Moortje" op hel Holland Festival 1957
Ton Lutz: de regie of de rol
Nieuw stuk van
Claus
Idealistisch?
Plastiek
ACTUALITEITEN
Geen conflicten meer
Agatha
Uit Bussum
ZATERDAG 15 SEPTEMBER 1956
PAGINA 5
Drie verzamelaars van
eigentijdse kunst
Geen visluchtjes
Schalks
Facetten van een schalksheid
te Haarlem.
„Paardrijden, schermen en trommelen"
Karl Böhm
In de Vishal te Haarlem is een
aardige tentoonstelling ingericht die
onder de naam „Facetten der heden
daagse kunst" een aantal stukken uit
drie Nederlandse verzamelingen van
schilder- en beeldhouwkunst te zien
geeft. Het zijn vooral schilderijen, de
meeste in olieverf, andere ip goua
che of pastel, waarnaast enkele teke
ningen en zestien plastieken. In totaal
zijn het een kleine zeventig werken,
hetgeen een prettig aantal is voor
een tijd die herhaaldelijk manifes
teert met tentoonstellingen onover
zichtelijk als bazars. Tot 1 oktober
blijft deze expositie open.
Wie in de Haarlemse Vishal nog
niet geweest is of er tenminste de
exposities van Breitner en Van Gogh
niet is komen bezien zal wellicht
moeite hebben te wennen aan het
idee dat hem een aardige ontmoeting
met schilderijen en beeldhouwwerk in
een vishal wordt bereid. Hij behoeft
daarom echter niet voor de eer
te bedanken. Visluchtjes zijn er in
Haarlems vishal niet meer bij en als
hij straks de langwerpige ruimte be
wandelt die binnen dit nederig ge
bouwtje aan St.-Bavo's voet zo fijntjes
met twee rijen zuiltjes is uitgemeten,
zal het zelfs niet meer bij hem opko
men naar zulke luchtjes te speuren.
Dit is werkelijk een uiterst beminne
lijk expositiezaaltje, en als er nog
twijfel rijst over de juistheid van zijn
huidige bestemming, dan is het en
kel omdat het misschien niet zo ge
schikt lijkt voor juist déze kunst.
Ik heb Gabriël Smit eens met veel
animo horen uiteenzetten dat hij Karei
Appel een béste schilder vindt, wiens
werken een aanstekelijke vitaliteit
openbaren, die het overal uitstekend
„doet" waar zij de ruimte krijgt,
maar dat hij voor geen geld van de
wereld zo'n schilderij in zijn kamer
zou willen hebben omdat het hem dan
zou toeschijnen dat daar iemand dag
en nacht aan zijn oor stond te schreeu
wen en hier zette hij de hand als
een toeter aan de mond en boog even
door de knieën om uit te halen voor
zijn kreet Hée joh!
kunst, losse grepen, vooral in het
abstracte en nauwelijks figuratieve.,
daarom vrij aardig bij elkander pas
send en nochtans uit veel verschil
lende landen bijeengebracht en uit
bijna dertig jaar tijdsruimte. Een
plaksel van Kurt Schwitters is heel
iets anders dan een „compositie"
van Pierre Soulage en een pastel van
Willi Baumeisters is heel iets anders
dan een schilderij van Poliakoff. Het
zijn heel andere facetten, maar het
begint nu toch heel sterk op te vallen
dat het allemaal facetten van een en
dezelfde eenheid zijn, die zijn plaats
veroverd heeft. Onder de goede
stukken vallen op de tekening van
Henry Moore, een meisjesfiguur van
Reg. Butler en een figuurtje van
Kenneth Armitage, de ruiter Atoni-
co van Marini en een doek van Lea
Nikel. De bekendste namen die voorts
vertegenwoordigd zijn metenigestuk-
ken, zijn Corneille.Max Ernst, Es-
tève, Faszbender, Singier, Raóul
Ubac, Vieira da Silva en de beeld
houwers Lynn Chadwick, Germaine
Richier en Ossip Zadkine. De ver
zamelaars zijn de heren H. de Jong
(Hengelo), J. Peynenburg (Geldrop)
en mr. P. Sanders (Schiedam).
Een impressie van onze tekenaar in het atelier van Zadkine te Parijs.
In liet middenhel nieuwste ontwerp voor de kop van Van Gogh.
In de Rue D'Assas 100, Port Royal te Parijs is het atelier gevestigd
van de beeldhouwer Ossip Zadkine. De studio's van de „grand maitre"
liggen op een binnenplaats begroeid met klimop. Heel wat jonge arties
ten hebben op de groene deur van zijn atelier aangeklopt en niet
tevergeefs, want Zadkine is een vriendelijke man, die iedereen mits
men komt met oprechte belangstelling graag te woord staat, en
indien mogelijk, verder helpt. Zo werkten er enige tijd Nederlandse
beeldhouwers op zijn atelier, die hij ongetwijfeld geestelijk heeft ver
rijkt.
Op het ogenblik is Zadkine bezig met een grote opdracht voor
Nederland nl. een bronzen beeld van Vincent van Gogh. Op de
boetseertafel in zijn atelier staat het ontwerp in terracotta, een zuivere
expressie van de nood en het lijden maar vooral van het kunstenaar
schap van Van Gogh.
Zadkine vertelt zelf: „Mijn beeld is geïnspireerd door de brieven en
de talloze zelfportretten van van Gogh. Ieder portret heeft zijn eigen
karakter maar mijn beeld van Van Gogh moet de samenvatting ervan
zijn. Ik vergelijk mijn beeld met een mozaiek, waarvan de stenen alle
een eigen karakter hebben, en toch uiteindelijk samen een beeld
vormen. De stenen zijn de zelfportretten, het brons dat ik moet maken
het resultaat".
Degenen, die het ontwerp voor het 2V2 meter hoge, bronzen beeld
gezien hebben, zijn van mening dat het beeld van Van Gogh een grote
aanwinst voor Nederland zal betekenen
Zonder geheel deze uitspraak, die
zeker krachtig genoeg was, naar
le letter te nemen, zal ieder ook
wie heus wel woonruimten kent waar
sommige van Appels schilderijen tot
hun recht zouden komen toegeven
dat het Appelse soort expressiviteit
rigoureuze ruimte-eisen aan haar en
tourage stelt, wil zij de kans krijgen
>m ten volle te tonen wat zij is en
wil niet al te nadrukkelijk het gemis
voelbaar worden aan datgene wat zij
niet is!
Hier in de Vishal wordt dat inder
daad klaarblijkelijk, niet alleen ten
aanzien van de drie „Appels" die hier
hangen, maar ook van Jean Dubuf-
fets in al zijn manierlijke subtiliteit
vrij grove „Vrijbuiter". En eigen^
lijk weerstreeft het karakter van
de gehele verzameling het karakter
van deze bekoorlijke hal, maar
en dat geldt vooral ten aanzien van
de plastieken die tegenstelling le
vert een kleine, durende spanning op
die deze tentoonstelling juist iets
merkwaardig pittigs meegeeft, een
zekere ironie, bijna een schalksheid.
Het is hier voor het eerst dat ik
et gevoel heb mijn eigen tijd in de
ze toonaard tegen iets aardigs uit het
verleden te horen raisonneren. Het ge
sprek als het ooit die naam mocht
hebben, klonk mij tot nog toe overal
elders alleen als eenzijdig geblaf in
de oren. Hier praten er twéé en het
klinkt alsof de zuiltjes zeggen: „jul
lie hebben een veel te grote mond",
maar ze lachen erbij alsof ze net
een beetje meer van zo'n grote mond
houden dan gepast is.
Wat zullen we u overigens van de
ze collectie berichten? Het zijn in
derdaad facetten van hedendaagse
Met de Rotterdamse stads-
beiaardicr Ferdinand Tim
mermans die wegens het be
reiken van de pensioenge
rechtigde leeftijd afscheid
neemtis niet makkelijk een
afspraak te maken. Het
heeft betekenis, dat waar
schuwende 1 voord, dat hij
eigenhandig op zijn huiska
merdeur heeft geschilderd:
„Ars longa, Vita brevisEn
wanneer wij dan op een tijd
stip, waarop al heel wat
slaapkamergordijnen zijn
dicht getrokken, tegenover
Timmermans zitten, dan
blijkt dat het leven van een
beiaardier ook al niet met
de regelmaat van de klok
verloopt.
Als wij voorzichtig infor
meren wat de plannen zijn
voor het komende otium,
dan is dat een niet ter zake
kundige vraag. „Mijn bei
aardierschap is maar een
klein onderdeel van mijn
werkzaamheden. Het beëindigen van mijn
stadsbeiaardierschap van Rotterdam en
Schiedam brengt mij slechts enkele uren
per week wat meer vrijheid. Als secre
taris van de Nederlandse klokken- en
orgelraad en als lid van de Rijkscommis
sie voor advies voor klokken en klokken
spel héb ik eigenlijk reeds mijn handen
vol en deze functies blijf ik bekleden."
En dan is meteen ook het hek van de
dam. In een oogwenk zitten wij midden
in de problematiek van de carillonbouw,
waarbij de standpunten van de Rijksad
viseurs, de architecten en de mensen van
Monumentenzorg dikwijls recht tegen
over elkaar komen te staan.
Ter illustratie komt dan een zelf ge
maakte houten maquette op tafel van een
grote toren ergens in Nederland alsmede
een heel dossiers met tekeningen en
ontwerpen, die de meest klemmende ar
gumenten tegen de standpunten van de
architecten zullen aandragen. „Het is
meestal wel leuk werk" zegt de 65-jarige
tegenover ons, die nog met een ongelofe
lijke vitaliteit gezegend is," maar die
klimpartijen van 50 meter en nog meer
met alle halsbrekende toeren, die daar
dikwijls aan verbonden zijn. gaan mij toch
soms wel wat zwaar vallen. Zo dacht
ik onlangs toen ik op een hoogte van 40
meter op een stormladdertje stond en ik
mij daar halverwege 0p mijn kant moest
draaien om mij door een luikje van 30
cm. te wringen, dat ik dergelijke kar
weitjes in de toekomst maar aan jonge
ren over moest laten". Het welk ons dan
ook wel zeer verstandig voorkomt.
Het punt carillonbouw en -restauratie
van Nederlandse carillons blijkt intussen
onuitputtelijk te zijn Nauwkeurige be
schrijving met interessante bijzonderheden
worden ons achtereenvolgens vaWgelegd.
waarbij de kritiek op ondeskundige res
tauraties niet uitblijft Niet voor niets zit
ten wij oog in oog met de auteur van
„Luidklokken en Beiaarden in Neder
land". Zo zouden wij haast vergeten, dat
deze kenner bij uitnemendheid van klok
ken en klokkengebouw ook nog de bei
aardier is, gedurende meer dan 30 jaar
Rotterdam en Schiedam met zijn klok-
muziek zoveel genoegen bereid heeft.
„Mijn leraar en voorganger Abraham
Krul was een verklaard tegenstandgi van
de Mechelse kring en toen ik in 1916 bij
hem begon te studeren wist ik tevens dat
ik als ik slechts van Mechelen repte, op
staande voet mijn congé zou krijgen.
Jef Denijn.
De praktische oefening op de St.-Lau-
renstoren bleef intussen zeer miniem
want na de moeizame klim naar boven
was de oude Krul meestal zo slecht te
spreken, dat wij na enkele minuten weer
afdaalden. Ik moest in letterlijke zin op
zijn dood wachten en het was dan ook de
dag na zijn begrafenis, dat ik naar Meche
len ging om mij daar onder de leiding te
stelten van de onvergetelijke Jef Denijn
Een jaar later behaalde ik als eerste Ne
derlander het uitgangsdiploma met onder
scheiding, dit ondanks de bezwaren, die
Denijn in het begin tegen mijn tengere
bouw had. Toen ik terugkwam besefte
ik, dat ik om mijn techniek te vergroten
en te onderhouden de beschikking moest
hebben over een oefeninstrument, zoals
deze aan de Mechelse school voorhanden
waren. Te koop waren die dingen niet,
zodat ik er zelf maar een ging bouwen",
(wij weten, dat het niet bij dit ene geble
ven is!)En even later demonstreert Tim
mermans met een leeg sigarenkistje, een
paar staafjes en een touwtje het oefen
klavier.
De St.-Laurens
Wat zullen we nog over de carillonbe
spelingen van Timmermans vertellen? De
popularisering maar ook het behoud van
het eigen karakter van het klokkenspel is
een zaak. dié Timmermans altijd na aan
het hart gelegen heeft en het is zeker
niet overdreven op te merken dat hij
hiermede belangrijk pionierswerk gele
verd heeft. Aan de restauratie van het
carillon van de St.-Laurens heeft Tim
mermans actief deelgenomen. Het ont
werp van de nieuwe klokkestoel stamt
geheel van zijn hand en toen deze stoel
in 1940 werd geplaatst verkeerde het ca
rillon weer in een ideale staat. Zoals be
kend hebben de klokken de brand van
'40 overleefd, d.w.z. de temperaturen van
500 graden en hoger hebben de klokken
geen schade gedaan, hetgeen totaal an
ders geweest zou zijn. wanneer men ge
poogd zou hebben om de brand met water
te blussen zoals dit in Maastricht geble
ken is. Wanneer de omloop gereed is.
kunnen de oorspronkelijke klokken weer
worden opgehangen, een gebeurtenis, die
onze-beiaardier dan wel niet onverschil
lig zal blijven.
Bij dit alles heeft Timmermans nog tijd
gevonden de functie van organist aan de
Remonstrantse kerk te vervullen, te com
poneren en een klein legertje jonge bei
aardiers te vormen, terwijl hij ook als le
raar aan de Muziekschool grote bekend
heid genoot. Van zijn belangrijkste leer
lingen mogen zeker wel genoemd worden
Leen 't Hart. Chris Bos. Rien Ritter
P. Visser. Cor Don en vele anderen, die
door hem klaar gemaakt werden voor
Mechelen en allen momenteel als beiaar
diers in ons land geplaatst zijn.
Het komende pensioen? Wij geloven niet
dat het Timmermans veel rust zal bren
gen. Zelfs al zou hij al zijn functies neer
leggen. dan zou dat nog geen dolce far
niente betekenen. Want Timmermans
heeft nog vele plannen, zijn sprankelende
energie zal hem voorlopig nog geen rust
gunnen. De minnaars van het Nederland
se klokkenwezen zullen daar blij om zijn.
xAtomicd", een beeld van Marino Marini op de expositie in de Vishal
Bij het volgende Holland Fes
tival zal het Nederlands to
neel van zich doen spreken.
Als het tenminste allemaal
naar wens verloopt. Een gezel
schap, samengesteld uit de bes
te acteurs van onze vijf grote
toneelgroepen zal er met een
Nederlands stuk voor het voet
licht komen. Als regisseur is aan
gezocht Ton Lutz, sinds een jaar
verbonden aan de artistieke lei
ding van Rotterdams Toneel.
Dat is een onderscheiding van
belang. Zo ziet Lutz zelf het ook.
„Maar of het lukken zal zoals
ik het me voorstel? Of met na
me alle acteurs die ik graag zou
hebben door hun directies zullen
worden afgestaan?" Het zou voor
Lutz maar ook voor het Neder
lands toneel jammer zijn wan
neer de leiders der grote toneel
ensembles andere overwegingen
dan die van het nationaal toneel-
prestige zouden laten preva
leren. Want hier ligt voor het
eerst sedert de oorlog de kans
om een cast bijeen te brengen
die over de hele linie werkelijk
representatief is voor het beste
van het vaderlands toneel.
We vragen Ton Lutz of hij al
een stuk gekozen heeft. Ja, dat
heeft hij. Met de mimiek van een
verfijnde gastronoom duikt hij in
zijn aktentas en haalt een exem
plaar te voorschijn van Bredero-
de's „Moortje". „Een héérlijk
stuk" zegt Lutz, fluisterend als
een chef-kok die zijn beste pas
teitje lanceert.
Maar „Moortje" ligt nog in
een verre toekomst. Er zijn meer
nabije dingen die Ton Lutz be
zighouden. Zijn rol van Hjalmar
Ekstad bijvoorbeeld in „De wil
de eend" van Ibsen. „Het is de
eerste grote rol die ik sinds an
derhalf jaar speel. Daar ben ik
erg op gespitst, hoewel ik ook
bijzonder graag regisseer." Als
regisseur begon Ton Lutz het vo
rig jaar bij Rotterdams Toneel.
„Een bruid in de morgen" van
Hugo Claus, een stuk, aangevoch
ten om de morbiditeit van de
sfeer maar als werk van poezie
en dramatische kracht een open
baring in het vaderlands reper
toire, werd door hem in Neder
land geintroduceerd. „Niet als
een stunt" verzekert Ton Lutz
ons, „maar omdat dit stuk mij
zo diep trof dat ik het moest spe
len."
De voorbereidingen brachten
hem natuurlijk in contact met de
Vlaamse auteur Hugo Claus, een
eenvoudige jongen met een zeer
intens gevoel voor sfeer, en voor
wat toneel is. En met wonderlijk
scherpe herinneringsbeelden over
wat hij maar vluchtig ge
zien heeft. Hij werkt nu deels op
mijn instigatie, aan een nieuw
stuk. Het is anders dan „Een
bruid in de morgen"; het wordt
gekenmerkt door een voortduren
de driftige geladenheid."
Lutz' tam-tam op het café-tafel
tje verduidelijkt een en ander.
„Als het stuk goed is, hoop ik
het in het voorjaar bij Rotter
dams Toneel te regisseren.
Pratend over Claus komen wij
op wat Ton Lutz als thea-
terideaal voor ogen staat.
„Ik formuleer het wel eens zo"
zegt Lutz. „Wij leven in een voort
durende geestelijke crisis. Daar
van moet het toneel een weer
spiegeling zijn. Doet het dit niet,
dan raakt het theater zelf in een
crisis. De mens moet zichzelf én
zijn problemen terugvinden op het
toneel. Anders wordt het theater
onbelangrijk divertissement. Op
die gedachten zou ik graag de
hoogtepunten van het repertoire
richten".
Maar in Rotterdam lijkt het
dat een groot deel van het publiek
nog begrip moet krjjgen voor het
belang dat toneel heeft als inten
se weerspiegeling van eigen wer
kelijkheden. „Kon je ze maar
overtuigen dat in de schouwburg
iets gebeurt dat hen zelf aan
gaat. Dat zjj de boot missen als
ze niet komen. Is dat idealistisch,
of zelfs te idealistisch?" Nee,
dit is reëel, meent Lutz. In ze
kere zin is het veel fantastischer
de illussie te hebben dat het pu
bliek ten eeuwige dage naar blü-
speiietjes en thrillers zal blijven
stromen.
Vier stukken heeft Ton Lutz
het vorig jaar geregisseerd. Met
bijzonder plezierige herinneringen
aan het geslaagde waagstuk van
„Medeia". Hij regisseerde ook
nog een openluchtspel in Bloe-
mendaal.Het valt niet mee ama
teurspelers in zo'n open ruimte tot
een eenheid te krijgen. Vooral
niet als er bij paard gereden, ge
schermd en getrommeld moet
worden. Dat kunnen amateurs
doorgaans niet. Maar kunnen be
roepsacteurs het wel?
De bewegingsplastiek is
is dikwijls te beperkt, vind Lutz
„Toevallig ben ik onderofficier
geweest bij de cavallerie. Dus
paardrijden is voor mij niet
vreemd. Schermen en tromme
len ook niet. En als het moet fri
seer ik de haren van mijn doch
tertje ook nog. Voor de bewe
gingskunst op het toneel is het
nuttig de handgrepen en gebaren
uit de praktijk te kennen. Voor
al voor een komische rol. Die
zou ik overigens graag eens spe
len".
Voorlopig komt daar niets van.
„De wilde eend" een stuk
met een indringende sfeer van
meewarigheid vraagt de aan
dacht.
En ook de plannen voor het
Nieuwjaarsstuk van Rotterdams
Toneel. Vorig jaar had Ton Lutz
de regie van Goldoni's „De wa
re vriend". Dat werd een be-
Ton Lutz als Pattini in „Een
bruid in de morgen"
scheiden toneelfeest, waarin al
iets doorschemerde van een wel
verzorgde enigszins aan het bal
let verwante klucht: tjjl. Dat moet
een traditie worden op Nieuw
jaarsavond, vindt Lutz, die voor
de komende jaarwisseling „Le
bourgeois gentilhomme" in een
soortgelijke stijl wil geven. Met,
misschien, als lever de rideau
het onbekende eenaktertje
„l'Impromptu de Marseille",
waarin Molière zelf optreedt,
aanwijzingen gevend aan zijn ac
teurs. Verbaast het de lezer
te vernemen dat deze Molière-
rol dan zou gespeeld worden door
niemand anders dan Ton Lutz?
Artistieke
Op een
perconfe
rentie zei
Herbert von
Karajan, de
nieuwe di
recteur van
de Weense
Staatsopera,
dat hij zou
trachten
een herha
ling van het
conflict, dat
leidde tot
het ontslag
van prof.
Boehm
te voorko
men. Prof.
Karl Boehm
werd, zoals
rnen weet,
enige maan
den geleden
sterk bekritiseerd over zijn veelvul
dige afwezigheid, waardoor het ar
tistieke peil van de opvoeringen van
de Staatsopera daalde.
Herbert von Karajan ziet zich ge
noodzaakt zijn verbintenissen met de
Berliner Filharmoniker en de Scala
te Milaan te beperken. Wel hoopt hij
de verbintenissen met gastdirigenten
als Karl Boehm, Jozef Krips. Dmitri
Mitropoulos en Eduard van Beinum
aan te houden, maar hij streeft er
naar het „gastseizoen" te beperken
tot de maanden na maart. Van no
vember tot maart wil hij alle aan
dacht besteden aan de voorbereiding
en aan het inwerken van nieuwe zan
gers- Ook is hij van plan een uitwis
selingsschema met de Scala in te
voeren, zodat de Weense zangers 2
of 3 maal met de technische staf van
de Scala in Milaan optreden en de
zangers van de Scala in Wenen.
De meeste Weense musici menen,
dat de positie van Herb. v. Karajan
zeer stevig is. De Opera heeft hem
immers nodig evenzeer als hij de
Opera.
Op het ogenblik is Herb. v. Ka
rajan samen met Karl Boehm in
Salzburg, waar de Weense musici de
200e verjaardag van Mozarts geboor
te vieren.
„TOWARDS ZERO" heet de nieuw
ste thriller waarmee Agatha Christie
in Londen het theater veroverde. Er
zijn op het ogenblik welgeteld vier
stukken van deze merkwaardige
dame verknocht aan moord-ver-
tellingen maar allerminst bloeddor
stig die het op de Londense plan
ken uithouden. Agatha Christie is
desondanks helemaal geen uitgespro
ken theaterfiguur zoals haar land
genoten Noel Coward of Terence
Rattigan die bij wijze van spreken
geen première overslaan. Zij leeft
rustig ergens in de county, in Devon,
een omgeving waarin zij overigens bij
voorkeur haar spelen situeert In deze
rustige sfeer fantaseert zij al de
gruwelijkheden bij elkaar die haar
glorie zijn geworden. Die tegenstel
ling lijkt vreemd: een vriendelijke
oude dame die haar roman- of toneel-
karakters creëert met een paar forse
karaktertrekken uitsluitend om ze.,
een kogel door het zo knap beschre
ven hoofd te jagen. Misschien echter
ligt in deze tegenstelling juist het
geheim van Agatha Christie's succes:
zij weet spanning teweeg te brengen
zonder afschuw op te roepen. Haar
publiek moge huiveren van opwinding
het huivert nooit van weerzin. De
moord blijft bij haar spel
AAN
auteurs is
TWINTIG Nederlandse
door „Ons Leekenspel"
opdracht gegeven een spel te schrij
ven dat voldoet aan „zekere artistieke
maatstaven" zo staat het vermeld
in de nieuwe najaarsbrochure van
het Bussumse instituut van Anton
Sweers en dat door amateurs ge
speeld kan worden. De stukken zul
len voor het seizoen 1957-58 beschik
baar komen. Behalve dit nieuwtje
meldt de als gewoonlijk appetijtelijk
uitgegeven brochure nog de uitgave
van twee tijdschriftjes. Het ene heet
„De Engelenbak" en bestrijkt het
lekespel in de meest uitgebreide zin.
De titel laat geen twijfel over de be
doeling om in dit blad zonodig harde
noten te kraken. Het tweede tijd
schrift zal „De amateur" heten.
Voorts zijn ruim honderd korte spe
len voor school en jeugdbeweging
verzameld in de bundel „De Vrije
Reeks". De reeks is vrij o.a. van
auteursrechten. Tenslotte zou de heer
Sweers geen Anton heten als hij niet
nog met tal van plannen voor nieuwe
boekjes, poppenspelteksten enz. rond
liep. Maar dat is voor later.