r
s
rond de selectie bij
het hoger onderwijs
CRISIS VAN HET
HONDEPRAAT
II1^ |K1«
wwmÊm mmmmm
ZATERDAG 15 SEPTEMBER 1956
PAGINA 8
ll
OVER DE GROENTIJD
Stuuentenpogingen
Nijmegen
P0F
Elders geen weerklank
mmm
m M Ijl mm i W i
w S
m i wm
mm
I
Een moderne Diogenes
Is er bij u nog plaats in huis?
Om de maatstaf
Eisen te zwaar?
Ingewikkeld
STUDENTENLEVEN
ONZE TIJD wordt gekenmerkt
door een sterk crisiskarakter.
Ook de universiteit en het stu
dentenleven hebben zich hieraan niet
kunnen onttrekken. Beiden zqn in een
crisis geraakt, doordat zij de idealen
van vroeger in de snelle dynamiek
van onze tijd steeds minder waar
kunnen maken.
De universiteit beantwoordt nau
welijks nog aan haar oude ideaal van
„universitas magistrorum et scola-
rium" een echte, denk- en werkge
meenschap van docenten en studen
ten. Zij dreigt te verworden tot een
losse samenvoeging van vakken, fa
culteiten, docenten en studenten, een
hogere vakschool, die de studenten
opleidt tot voortreffelijke specialis
ten, maar tot echte geestelijke lei
ding in algemene zin niet meer in
staat is.
Ook de studentenorganisaties ver
keren in een duidelijke crisis. De ou
de idealen doen het niet meer zoals
vroeger. Na de oorlog zijn de studen
tenverenigingen veelal gerestaureerd
naar vooroorlogs model, maar de
geest, waardoor zij vroeger bezield
werden, is veelal verdwenen.
De student van na de oorlog is veel
ernstiger, problematischer gewor
den. Het oude studententype van de
pretmaker, zoals dat nog voortleeft
in de verbeelding van talrijke „bur
gers" is in de studentenvereniging
zelf een folkloristische verschijning,
een anachronisme geworden.
En hoe kan het ootf anders? In
plaats van de vroegere zorgeloos
heid, treedt in toenemende mate
een kwellend gevoel van bestaans-
onzekerheid. Dit gevoel, waar
onder vroeger de arbeidersklasse
zwaar gebukt ging, is nu in het le
ven van veel studenten zij het
op andere wijze een benauwen
de realiteit. Een groeiend aantal
Over de groentijd in de heden
daagse studentengemeenschap heeft
de praeses van het Collegium Studio-
sorum Veritas, de heer J. Th. Broek-
huyse deze maand een rede ge
houden voor de Unie van Katholieke
Studentenverenigingen. In een ge
sprek met hem over deze aangele
genheid heeft hij zijn mening hier-
lover nog eens toegelicht.
De restauratie van de studenten
organisaties na de oorlog, zo is zijn
mening, is van weinig betekenis
voor de student van nu. Sommige
verenigingen handhaven zich als
„pressure group" door hun strijd
naar buiten, maar allen lijden in
wendig een noodlijdend bestaan.
En dat is geen wonder, want de
oude sfeer is er niet meer en de
oude idealen doen het niet meer.
In verband hiermede wijst hij op
het gebrek aan geborgenheid, aan
geld, aan werkelijke vriendschap,
aan enige zekerheid welke dan ook
waardoor het studentenleven van
onze tijd gekenmerkt wordt.
Vandaar de grote ernst die in
het tegenwoordige studentenleven
naar voren treedt.
De aankomende student, die in
levensgevoel en mentaliteit zo op
vallend verschilt van de vroegere
abituriënt, staat hierdoor ook heel
anders tegenover de groentijd. Hij is
zo constateert de heer Broekhuijse in
zijn inleiding, oud van verstand en
gevoel. Hierdoor ervaart hij het ritu
eel van de groentijd oude stijl in ster
ke mate als een onwezenlijke rim
ram, die hem tegenstaat, en waarin
hij geen spel noch ernst noch zin kan
ontdekken. H|j is niet meer bereid
te spelen, althans niet meer in de
oude vorm.
studenten moet leven uit kleine,
particuliere of staatsbeurzen en
wordt zodoende veel meer gecon
fronteerd met materiële zorgen en
onzekerheid. Het scherpst open
baart zich dit zorgvolle bestaan in
het na de oorlog sterk opgekomen
verschijnsel van de werkstudent.
Is het heden voor veel studenten
zorgelijk, de toekomst is het niet
minder. De proletarisering van het
„intellect" voor de oorlog reeds be
gonnen, heeft zich na de oorlog in
oversterke mate doorgezet. Door het
groeiend aantal academisch gevorm-
den is de concurrentie in het alge
meen veel scherper geworden en
de kans om onderbetaald te worden,
aanzienlijk gestegen. De strijd om
het bestaan, die de studenten later
wacht, doet de meesten hun heil zoe
ken in steeds verdergaande speciali
satie. De universiteit is voor hen, zo
als een hoogleraar onlangs schreef,
verworden tot een noodzakelijk
kwaad, een open jachtterrein van ti
tels en banen, een hordeloop met de
hindernissen en onberekenbare han
dicaps van overbezette professoren
en onvermijdelijke examenwillekèur.
Wat het studentenleven aangaat,
na de oorlog zijn, zoals we in het be
gin opmerkten, de studentencorpora
veelal naar vooroorlogs model geres
taureerd. In Leiden is er door de ci-
vitas gedachte inzoverre verande
ring gekomen, dat de confessionele
studentenorganisaties als gezellig
heidsverenigingen het veld hebben
geruimd voor één algemene gezellig
heidsvereniging. Hierdoor, zo meen
de men, zou ook het „nihilisme" on
der de studenten effectiever bestre
den kunnen worden. In feite is nog
altijd ongeveer de helft der studen
ten niet aangesloten bij het corps
En het is niet zozeer om financiële
redenen, dat zovelen weigeren het
corps binnen te treden, maar zo ver
zekerde ons de praeses der Katholie
ke Studentenvereniging te Leiden de
heer van Moorse], het is veeleer de
oude mentaliteit, die in het corps nog
overheerst, welke zo'n grote groep
van de na-oorlogse studenten afstoot.
Van de verwezenlijking van één
grote studentengemeenschap is nog
lang geen sprake. In het b ijzonder
heeft men in Leiden grote moeite
om vat te krijgen op de grote groep
van spoorstudenten en op de buiten
landse studenten.
In Nijmegen is men in 1953 tot een
ingrijpende verandering gekomen.
De restauratie van het corps na de
oorlog was geen succes. De verplich
te corpscontributie welke na de oor
log is ingevoerd, was een formele
maatregel, welke voor de oplossing
van het nihilistenprobleem bitter
weinig betekende.
Daarom werd naast de so
ciëteit een Trefcentrum geopend
en tevens werd de corps
ontgroening vervangen door een
introductie-tijd welke de aankomen
de student op voet van gelijkheid
binnenleid in het academische le
ven in al zijn aspecten. Na de in-
troduktie-tijd wordt de aankomen
de student als corps-lid geïnaugu
reerd en heeft hij toegang tot het
trefcentrum dat zich van een ge
woon café-restaurant slechts on
derscheidt, doordat het speciaal
voor studenten is bestemd. Van mo
res is hier geen sprake.
Hiernaast staat de oude sociëteit
die onverkort vasthoudt aan mo
res en ontgroening. Over deze ver
nieuwingspoging hebben we een
gesprek gehad met de vice-prae-
„De meeste kabinetten vallen op
den duur tegen", aldus Hond moe
deloos op de haardmat uitgestrekt.
„Sommige kabinetten worden al
afgedankt, nog vóórdat ze in ge
bruik worden genomen. Neem b.v.
al die kabinetten, die Drees en
Romme en Lieftinck en De Gaay
Fortman en de pers de laatste we.
ken hebben uitgedacht. Er wordt
een week over gepraat en dan
worden ze weer opzij gezet. Maar
nu schijnt er dan toch echt een
kabinet te komen. Extra-parle
mentair nog wel. Voor „onze par
lementaire medewerker" zit er dus
weinig aardigheid aan.
Intussen is de heer Van Tilburg
wederom in zijn residentie aange
komen. Voor hem heeft de kabi
netscrisis een prettig intermezzo
betekend. Willemstad op Curasao
is een mooie plaats om te wonen,
maar een mens wil er wel eens
tussen uit. Van Tilburg is óók een
mens en dat de informateur daar-
mede rekening heeft willen hou
den, strekt hem tot eer.
Drees ligt er nu helemaal uit,
ondanks het feit dat hij bij de
verkiezingen de meeste stemmen
op zijn naam kreeg. Weet u nog
wel: heel lang geleden, een paar
dagen vóórdat dat gescharrel met
kabinetten begon, hebben we vrije
verkiezingen gehad. Toen kon u
kenbaar maken aan welk program
u de voorkeur gaf en volgens wel
ke lijnen naar uw inzicht het land
zou moeten worden geregeerd. En
fin, u hebt uw plicht gedaan toen
tertijd. Nu is het allang weer bit
tere ernst geworden en is er geen
tijd meer voor democratische grap
jes. Het kabinet, waarop we meer
dan drie maanden hebben gewacht
en dat nu gaat komen, zal het re
sultaat zijn van serieuze bespre
kingen tussen deskundigen en niet
het resultaat van een willekeurige
verkiezings-uitslag. Een hond kan
inzien, dat dit een belangrijk
winstpunt betekent
ses van „Carolus Magnus" de heer
van Neerven, die er hard voor
heeft gevochten.
Wat zijn na een drietal jaren de re
sultaten? In de eerste plaats, zo kre
gen we van he mten antwoord, is het
accent verschoven van het corps
als gezelligheidsvereniging, naar
het corps als algemene studen
tenorganisatie. Legden de faculteits
verenigingen vroeger weinig vitaliteit
aan de dag, door deze verschuiving
zijn zij sterk in betekenis gestegen.
Zij zijn niet meer puur-wetenschap-
pelijk, organiseren tal van excursies,
en bevorderen in sterke mate het in
ternationale contact en de interna
tionale uitwisseling.
Door deze opbloei der faculteitsver
enigingen, en het ontmoetingspunt,
dat het trefcentrum heeft geschapen
voor al degenen die niets voor de so
ciëteit voelen, is het aantal „knor
ren" lieden die zich geheel buiten
het georganiseerd studentenleven
houden snel afgenomen, aldus de
heer Van Neerven. Het Trefcentrum
is overigens, zo gaf hij toe, nog geen
werkelijk succes. Het bezoek is niet
denderend. Maar men mag niet ver
geten, dat het nog geen eerlijke kans
heeft gekregen. Ondergebracht in
hetzelfde gebouw, waarin ook de
mensen en de sociëteit gehuisvest
waren, bood het niet voldoende ac
commodatie.
Deze week heeft de sociëteit echter
een nieuw gebouw betrokken. Nu
pas krijgt het trefcentrum de kans
zijn betekenis te bewijzen.
Voor de spoorstudenten is het tref
centrum een uitkomst. In tegenstel
ling met Leiden vormen de spoor
studenten in Nijmegen geen moeilij
ke categorie. Zowat allen zijn corps
lid en de meesten zijn goed corpslid
zo verzekerde ons de heer Van Neer
ven. Zij hebben zich verenigd in een
eigen vereniging „Mercurius" die
een onderafdeling is van het corps en
als voornaamste doelstelling heeft:
zichzelf zo spoedig mogelijk overbo
dig te maken. Het merendeel van de
spoorstudenten is dit n.l. noodgedwon
gen, omdat zij in Nijmegen geen ge
schikte kamer kunnen vinden.
Bij de zusterverenigingen heeft de
ze vernieuwingspoging echter geen
enkele weerklank gevonden. Integen
deel, men wijst haar met beslistheid
van de hand, naar wij ons uit ver
schillende gesprekken in andere uni
versiteitssteden is gebleken.
De sociëteit dient haar centrale
plaats in het studentenleven te be
houden en "niet zoals we het in Delft
hoorden uitdrukken, het exclusieve
ontmoetingspunt te worden van de
„wilde jongens".
Ook de praeses van Veritas, de
heer Broekhuijse verwerpt de
oplossing van Nijmegen, die naar
zijn mening tezeer aan de opper
vlakte blijft. De sociëteit is een socio
logische experimenteerbak die voor
alle studenten een groot goed is en
derhalve voor allen gehandhaafd
moet worden.
Maar zij zal wel zo gaf hij te ken
nen, van een nieuwe geest doortrok
ken moeten worden.
Wij geloven, dat de aversie van veel
studenten tegen de sociëteit niet zo-
Op initiatief van de Nederland-
se Studentenraad wordt er tegen-
woordig ook jaarlijks een voor- 5
lichtingsdag gehouden voor nes-
tors van eerste-jaarsstudenten. Dit
is een zeer nuttig initiatief. Onder
invloed van de democratische
geest van onze tijd worden onze
universiteiten steeds meer bevolkt t
door studenten uit eenvoudige
milieus, die volkomen vreemd
staan tegen de universiteit. Ter S
voorkoming van een groeiende
vervreemding tussen ouders en
studerende kinderen is het van j
groot belang, dat ook de ouders
voorgelicht worden omtrent het
nieuwe milieu, waarin hun kinde-
ren opgenomen zijn.
Hoe vreemd tal van ouders te-
genover dit milieu staan moge
blijken uit volgende voorbeelden, i
die we hoorden van de vice prae-
ses van het Nijmeegse Studenten j
Corps, de heer Van Neerven. Onze
Piet, zo luidt ongeveer een brief,
die door ouders van een in Nijme- j
gen studerende student aan de se-
naat van het Nijmeegse Studenten
Corps werd gestuurd, zegt, dat hij
aan de universiteit geen rapport
krijgt. We geloven echter, dat hij
ons maar wat wijs maakt. Daarom
zouden wij van u graag eens ho- j
ren of dit werkelijk waar is
De senaat van „Carolus Magnus"
ontving ook tientallen brieven van i
ouders, die wilden weten, of op
het verzuimen van colleges geen
straf volgt. Als hun zoon vroeger
spijbelde, werd hun dit medege-
deeld. i
Een andere ouder van een Nij-
meegse student was op de gedach- j
te gekomen om zijn zoon een huis-
houdboekje mee te geven, waarin
deze al zijn uitgaven moest no-
teren. Als zijn zakgeld op was en
hij kon dit via het huishoudboekje
verantwoorden, dan kwam hij in
aanmerking voor een nieuwe 'toe- j
lage! Gelukkig heeft de senaat van
Carolus Magnus de man aan het
verstand kunnen brengen dat dit
'niet de manier was om het ver-
trouwen van zijn zoon te behou-
den.
m W W m WëM Hr
■.V;/'
$is& SSs? vgas»
Woningnood
zeer het instituut zelf betreft als wel
de feitelijke verschijningsvorm de te
eenzijdige accentuering van het „stu
dentikoze" in oude zin. De intense
behoefte aan een kleine leefgemeen
schap, waarin in een sfeer van echt
vriendschappelijke openheid de ern
stigste zaken ook, asjeblieft!, on
der hun dwaze gezichtshoek wor
den bekeken, zal immers blijven be
staan zolang er studenten zijn. Het
zelfde geldt voor de ontgroening. Ook
hier is het meer de feitelijke ver
schijningsvorm dan het instituut zelf
dat weerzin wekt. Het instituut zelf
is nog altijd zeer waardevol voor de
aankomende student, maar het moet
in een nieuwe geest worden gereali
seerd.
De groentijd zal ook een meer vra
gend karakter moeten aannemen. De
vanzelfsprekendheden van vroeger
(mores!) spreken niet meer zo van
zelf. De vragen naar de zin en de
vorm ervan worden des te nadrukke
lijker gesteld. Het zijn vragen aldus
de heer Broekhuijse waarop de oude
re jaars het antwoord ook niet pas
klaar in hun broekzak hebben.
Het lijkt ons, dat in de juist aan
geduide richting inderdaad de ver
nieuwing van het studentenleven ge
zocht moet worden.
C.
schoon en zulk een historisch de
cor tot achtergrond hebben, het
probleem is daar in wezen even
tragisch.
Amsterdam heeft in zekere zin
de grootste moeilijkheden omdat
nieuwe tehuizen wel bijzonder ver
van universiteitsgebouwen en bin
nenstad zouden dienen te worden
opgetrokken. Vandaar dat daar tot
het uiterste tegen de dreiging van
een dergelijke noodzaak wordt ge
vochten, onder andere met een
serie cartoons die op een door de
ASVA uitgeschreven prijsvraag
voor studenten zijn binnengeko
men. Ze worden op allerlei plaat
sen afgedrukt en aangeplakt om
de burgerij op te wekken kamers
voor studenten beschikbaar te
stellen. Een tweetal aardige inzen
dingen, die op de gisteren geopen
de tentoonstelling der cartoons in
het Kriterion-theater te zien zijn,
drukken wij hierbij af.
Succes, Amsterdam, succes alle
studenten, die iets van een door
de tijden geheiligde traditie willen
redden.
DE WONINGNOOD, die tot
vlak voor de kabinetscrisis
als volksvijand no. 1 werd
aangewezen en nu in het politieke
spel naar het achterplan is ge
drongen, is ook een bron van pro
blematiek voor de jongelingsge
meenschappen, die samen de stu
dentenwereld uitmaken. Daar zijn
oude universiteitssteden als Am
sterdam, Leiden, Groningen en
Delft, waar de voortdurend was
sende vloed van studenten dik
wijls slechts aan primitieve huis
vesting kan worden geholpen.
Grootscheepse maatregelen zijn
nodig maar die blijken even sterk
in strijd met de aard van die ste
den als met de traditie van het
studentenleven zelf. Want wat zich
eenmaal in grachtenhuizen af
speelde waarover het oude feno
meen „hospita" de pollepel zwaai
de, zal zich wellicht moeten gaan
voortzetten in mastodont-achtige
flatblokken voorzien van blok
hoofd en subalterne beheersamb-
tenaren. Piet Paaltjens en Pieter
Bas behoren duidelijk tot een ro
mantisch verleden, dat in zijn on
geschonden melancholie en poëzie
nimmer zal terugkeren. Ook hei
studentenleven krijgt een stroom
lijn al is dan het „Consilium
abeundi" voorlopig van de baan;
en die stroomlijn versteent zich
hier en daar al letterlijk in stu
dentenhuizen, die ook bij de gega
digden maar weinig in de smaak
vallen. In steden als Nijmegen en
Tilburg en Wageningen mag het
vraagstuk niet zoveel oud stede-
PROBLEMEN
Meer dan de helft der studenten
aan Universiteiten en Hogescholen
doen hun examens met aanmerkelijke
vertraging, 30 pet. verlaat de Univer
siteit zonder examen-resultaat, slechts
I procent komt uit het milieu
van industrie- en landarbeiders. Der
gelijke uitspraken komen bij ons op
als we denken aan het probleem der
selectie b|j het Hoger Onderwijs. De
selectie bij het Hoger Onderwijs om
vat aldus vele facetten, hetgeen bij
discussie over dit probleem gemak
kelijk tot misverstand leidt. Enkele
van de belangrijkste zullen we in het
kort onderscheiden en nader beschou
wen.
1. De selectie van de studenten,
die Hoger Onderwijs volgen, naar hun
milieu, de economische draagkracht
van het gezin, waaruit ze voortkomen
dit heet ook wel het sociale aspect
der selectie. Het is bekend, dat ruw
weg slechts 1 procent der academi
sche studenten uit de kringen van
industrie- en landarbeiders komt;
daarentegen rond 14 pet. uit de kring
van zelfstandige ambachten, leiders
van kleine bedrijven en winkeliers;
rond 6 pet. uit de kring van genees
kundigen en apothekers.
Verdeelt men de sociale milieus
naar niveau van inkomen en genoten
vooropleiding in vier categorieën,
dan komt van de studenten die Ho
ger Onderwijs volgen 46 pet. uit ca
tegorie 1, 45 pet. uit categorie 2, 8 pet-
uit categorie 3 en 1 pet. uit catego
rie 4.
Naast problemen van erfelijke aan
leg spelen hier zeker ook economi
sche motieven een belangrijke rol.
Als men communistisch denkt moet
men natuurlijk aannemen, dat alleen
economische achteruitstelling hier
een rol speelt. Om de economische
weerstanden te verminderen gaat
men de weg op van uitbreiding der
studiebeurzen en andere faciliteiten.
Kwesties als het nut of de wense
lijkheid van studieloon e.d. hangen
hiermee samen. Deze sociale selectie
ofwel rekrutering der studenten la
ten we hier rusten.
2. Er is een geografische selectie,
die berust op het feit, dat de Univer
siteiten en Hogescholen aan een be
paalde plaats verbonden zijn. Dege
nen, die ver van deze plaatsen af
wonen, hebben meer moeilijkheden
te overwinnen om een hogere studie
te volgen, dan diegenen, die in of
dichtbij zulk een vestigingsplaats wo
nen. Zo blijken van de studenten, die
aan de Technische Hogeschool stu
deren er 6.8 per duizend inwoners
uit Delft zelf te komen, terwijl slechts
0.41 per duizend Amsterdammers te
Delft studeren en slechts 0.39 per 1000
inwoners uit Enschede.
Met het oog hierop is dus een sprei-
ding van de inrichtingen voor Hoger
Onderwijs zeer gewenst en een ves
tiging b.v. te Eindhoven van een 2e
Technische Hogeschool alleszins ge
rechtvaardigd.
3. De selectie, waarop we thans
iets nader zullen ingaan, is die naar
persoonlijke capaciteiten en geschikt
heid. Dit probleem is in vrijwel al
le beschaafde landen zeer dringend.
Het rendement der Hogere studie
blijkt in vele gevallen niet bevredi
gend. Bezien we eerst enige statis
tische gegevens omtrent dit studie
rendement om ons vervolgens met
enkele oorzaken van deze moeilijk
heden en eventuele oplossingen be
zig te houden.
Van de 491 studenten, die in 1948
hun studie in de wis- en natuurkunde
begonnen, had na 4'/s jaar slechts
49 pet. hun kandidaatsexamen ge
haald. Voor de Letteren en Wijsbe
geerte bedroeg dit percentage na
4'i jaar 46 pet. in de Economische
Wetenschappen was het 54 pet.; in
de Landbouwkunde bedroeg het 61
pet.; in de Technische Wetenschap
pen bedroeg het percentage van de
genen, die hun propaedeutisch exa
men gedaan hadden na 4V= jaar 57
pet.
Globaal kan men dus zeggen, dat
bij vrijwel alle studierichtingen on
geveer de helft der studenten er niet
in slagen om in een tijd, die met
meer dan één jaar de normaal er
voor gestelde tijd overschrijdt, het
eerste deel van hun Hogere studie
met een geslaagd examen te bekro
nen.
Nog meer concreet gesteld, waarbij
we als voorbeeld de universiteit van
Utrecht nemen: in de loop der jaren
blijken 30 pet. van alle studenten uit
Utrecht te vertrekken zonder afge
studeerd te zijn. Na 9 jaar is onge
veer de helft van alle aangekomen
studenten afgestudeerd, terwijl 22
pet. nog wel is ingeschreven maar
nog niet afgestudeerd. He' omzwaai
en van studie-richting blijft tot een
kleine groep beperkt; gemiddeld is
na een jaar 2.9 pet. van alle studen
ten omgezwaaid, na twee jaar 4.3 pet.
na drie jaar 4.7 pet en na vijf jaar
5.9 pet. Daarna stijgt het praktisch
niet meer.
Het is mogelijk, dat er wat studen
ten, die hun studie te Utrecht sta
ken, elders verder gaan, maar hier
over zijn geen cijfers bekend. (Do
cumentatieblad O.. K. "n W., 10, 1956
7, p. 506, uit een verwerking door
A. C. Rumke). Uit dit all'-' blijkt wel.
dat er zeer veel tussen 30 en 50
pet. der studenten, die aan een ho
gere studie beginnen, deze niet vol
tooien.
Op zichzelf lijkt dit inderdaad een
bedroevend rendement, Men moet
echter bedenken, dat men hier niet
zuiver in economische termen over
„rendement" kan denken. Het feit,
dat iemand niet afstudeert, is niet ge
heel en niet steeds „verlies". Er zijn
een aantal meisjes-studenten, die ge
durende hun studie verloofd en ge
trouwd raken: men kan niet „bere
kenen" van hoeveel nut het geleerde
is voor hun verdere leven, voor de
steun die zij, dank zij hun hogere
studie, aan echtgenoot en kinderen
kunnen bieden e.d. Ook de mannelij
ke studenten, die voortijdig hun stu
die beëindigen, zullen het geleerde
toch vaak nog nuttig kunnen aanwen
den in het latere leven, nog afgezien
van de verdere betekenis, die een ho
gere vorming voor ieder persoonlijk
en dus ook voor de gemeenschap kan
hebben. Men denkt op dit punt wel
eens te zeer in financiële maatsta
ven: en deze schieten t.a.v. een gees
telijk „produkt" toch steeds ernstig
te kort.
Maar ook als men dit wil toegeven,
blijft er toch iets zeer onbevredigends
in schuilen, dat veel studenten blijk
baar een studie ondernemen, waar
voor ze niet of niet voldoende ge
schikt blijken. Dit openbaart zich dan
in het hoge percentage van nietaf-
gestudeerden en van ernstig-ver-
traagden. Welke zijn de oorzaken van
dit euvel?
Men spreekt van slechte selectie.
Maar wie oefent die slechte selectie
dan uit?
Ten dele zoekt men de oorzaak in
de onvoldoende vooropleiding: het
Middelbaar en V.H.O. (H.B.S. dus
en Gymnasium) zouden niet voldoen
de op de hogere studies voorbereiden.
Men gaat echter uit van een ver
keerde veronderstelling als men
denkt, dat ieder, die een eindexamen
H.B.S. of Gymnasium behaald heeft,
daarom ook vanzelf geschikt zou'zijn
voor het volgen van Hoger Onder
wijs. In feite is slechts een bepaalde
elite van deze eindexamen-bezitters
in staat om verder te studeren, al
thans aan een Universiteit of Hoge
school. En dat kan ook moeilijk an
ders in de gegeven situatie, omdat
b.v. blijkt dat het gemiddelde intel
ligentie-niveau der middelbare-eind-
examen-kandidaten vijf tot vijftien
punten (al naar gelang studie-facul
teit) ligt beneden dat der Hoger On-
derwijsbevolking.
Nu kan men stellen, dat het mid
delbaar onderwijs, ieder afgestudeer
de in staat moet stellen om Hoger-
Onderwijs te volgen. Dan zou men
echter het Middelbaar Onderwijs ge
heel van karakter moeten doen ver
anderen daar het nu ook zeker b.v.
voor meer dan de helft der H.B.S.-
ers het karakter van eindonderwijs
heeft. Maar ook dan is men er nog
niet: want wie garandeert, dat het
eindexamen een afdoende zeef kan
zijn voor toelating tot het Hoger On
derwijs? Dat kan nooit van een der
gelijk examen gevraagd worden:
toetsing van parate kennis kan op
zichzelf nooit een bevredigend crite
rium zijn voor hoger-onderwijsge-
schiktheid. Zo bleek b.v. dat van de
genen, die op hun eindexamen ge
middeld 8 als cijfers van de wiskun
devakken hadden (dat is voor dit vak
dus zeer hoog) er slechts 60 pet.
slaagden voor het eerste T.H.-exa-
men te Delft.
Men kan ook stellen, dat de eisen
van het Hoger Onderwijs te hoog op
geschroefd zijn. Ten dele is dit ze
ker waar: ook dit komt voort uit een
hinken op twee gedachten bij dit on
derwijs evenals bij het middeibare on
derwijs. Men moet enerzijds weten
schappelijke onderzoekers kweken,
anderzijds mensen voor een hoger-
maatschappelijke functie opleiden.
De nadruk komt dan wel vaak te lig
gen op het eerste met het gevolg dat
de tweede doelstelling niet tot haar
recht komt. Een scheiding b.v. door
de invoering van een studie-afsluiting
met een graad, waarmee men het le
ven in kan, en een verdere graad
voor de wetenschappelijke elite zou
hier redding kunnen brengen. De in
voering van de Baccalaureus-graad
waarover overleg gaande is, zoekt een
oplossing in deze richting.
Op dit punt zou zeker een grote
verbetering bereikt kunnen worden-
Het komt mij geheel onbegrijpeiu*
voor, dat de Zwitserse Technische
Hogeschool te Zurich haar ingenmurs
aflevert na 3'/» en 4x/s jaar maximaal
en Delft minimaal 6 jaar nodlg "eelt
voor de gemiddelde student. Men kan
toch niet volhouden dat de Zwitserse
techniek daardoor van lager niveau
is dan de Nederlandse, noch dat de
Nederlandse student dommer is dan
de Zwitserse. Men zit nier eenvoudig
op het vlak, waarop bij ons aan theo
retische kennis en intelligentie over
vraagd wordt. Het Nederlands per
fectionisme stelt b.v. meer prijs op
theoretisch goed onderlegde tandart
sen, die alles weten te vertellen over
mond- en kaak^iekten, maar die met
moeite een kies kunnen vullen, dan
op v°°ral praktisch en klinisch goed
geschoolden met een noodzakelijk
minimum aan theoretische achter
grond. Het resultaat is een steeds
ft tekort aan tandartsen. Als men
de theoretische normen te hoog legt,
sluit men automat-h voor praktisch
goed begaafden, die op theoretisch
gebied minder aanleg of minder be
langstelling hebben, de weg af. Maar
ook wanneer dit alles idealiter ver
wezenlijkt ware, dan bleef toch het
feit, dat nog steeds omtrent 25 pet.
der beginners niet aan het einde van
hun studie zou komen.
Is dit percentage nu niet door een
beter selectie-middel dan het eindex
amen omlaag te drukken?
Men denkt dan b.v. aan een pro
paedeutisch jaar, waarin de schif
ting zich zou kunnen voltrekken.
Frankrijk neemt hiermee sinds enke
le jaren proeven. Ik verwacht daar
van niet veel, eerder een verschui
ving dan een oplossing van het pro
bleem. Men denkt verder aan een
algemeen psychologisch onderzoek.
De deskundigen zijn het er echter
over het algemeen wel over eens,
dat een dergelijk globaal psycholo
gisch onderzoek wel een bepaald per
centage beslist incapabelen zou kun
nen uitschiften, maar of dit percen
tage zo heel groot zou zijn, is twij
felachtig.
Een grondig individueel-psycholo-
gisch onderzoek zou veel betere re
sultaten opleveren. Maar hoe zoi
men in kort tijdsbestek enkel t
maanden duizenden aankomende
studenten grondig psychologisch kun
nen onderzoeken? En zelfs als dat
lukte: ook dan blijft er nog een be
langrijke marge van onzekerheid om
dat over de psychologische ontwik
keling der begaafdheid en nog meer
over de wijze, waarop die begaafd
heid door de persoon gebruikt zal wor
den, over de karakterontwikkeling
met name, nog veel wetenschappe
lijk onzeker is. En dlt komt weer
doordat o.a. nog veel te weinig ge_
legenheid geboden is om op dit punt
grondig wetenschappelijk onderzoek
te doen. Me", ^f^mke, dat hier de
vooruitgang siecntj zeer geleidelijk
kan zijn, w?"* de zaak is zeer inge
wikkeld. v eie studie-mislukkingen
zijn S a zozeer een gevolg
vaniJr ian capaciteiten, maar
befangstelhn rr ort aan intellectuele
stiptheid én aan toewijding, aan
aan al li zorgvuldigheid, kortom
vppi j karakterkwaliteiten, die
moeüijker in hun wezen en hun
ei lng te beoordelen zijn dan de
pure capaciteiten en begaafdheden.
Haarnaast blijft het waar, dat
ook bij een bevredigend werkende
combinatie van selectie-middelen
men steeds rekening moet houden
niet onverwachte ontwikkelings-
sprongen en men zich moet blijven
afvragen of en wanneer men een der
gelijk selectie-middel als dwingend
aan de ouders of de student kan op
leggen.
Het probleem is nijpend, de oplos
sing niet eenvoudig en zeker in vele
richtingen na te streven.
Daarom was het een goede gedach
te van Minister Cals om een Com
missie in te stellen onder voorzitter
schap van oud-Minister Rutten, die
ten doel heeft advies te geven voor
te treffen voorzieningen t.b.v. stu
denten. Sub-commissie IV van deze
commissie heeft tot speciale taak: de
selectie.
Het rapport dezer sub-commissie,
waarvan de ondergetekende lid is, zal
binnen afzienbare tijd nader licht op
deze problematiek werpen en uitvoe
rig van advies dienen.
Prof. Dr. A. M. J. Chorus.
raaa
jiice