Paul van Kempen had gelijk Artistieke
Hedendaagse
Franse
Kerkelijke
Kunst (II)
Kansen voor jongere kunstenaars
D
H1
Verdi's Requiem-mis een hymne
ACTUALITEITEN
Vrijheid
Purisme
Twee Christusbeelden
In het spoor van
Maurice Denis
De „legende"
van Rimbaud
Modern modderen
Geen vlees
Ex-minister
ZATERDAG 22 SEPTEMBER 1956
PAGINA 5
(Van onze Parijse correspondent)
E AANWEZIGHEID van de in ons vorig arti
kel genoemde coöperatie voor de her- en
nieuwbouw der kerken is van grote betekenis ge
weest voor de ontwikkeling der religieuze kunst
in de laatste veertig jaren. Toch is de invloed der
baanbrekers maar langzaam tot het publiek door
gedrongen. Het waren slechts weinige durvers, die
stoutmoedige, bijna revolutionaire voorbeelden
schiepen. Slechts met moeite aanvaard, ontwenden
zij geleidelijk het oog aan de geestloze bazaarkunst
waarvan overal de kerken vol stonden. Ze durfden
eenvoud brengen en eerlijke, verrassende vormen,
die heftig bestreden werden, maar juist door die
strijd het nadenkend publiek wakker schudden
uit de dommel, waarin een paar eeuwen onverschil
ligheid het had gebracht. Toen de „Société de Saint-
Jean" te Parijs de eerste pogingen deed om aan de
decadentie der religieuze kunst in Frankrijk te ont
komen en Denis en Desvallières hun „Ateliers de
l'Art Sacré" openden, ving een pionierswerk aan.
dat begrip moest bijbrengen voor de taak, die de
kunst in de kerk had te vervullen. Het verleden
had voorbeelden van grote kunsttijdvakken nage
laten, van het byzantijns-romaans, het romaans. 'G
gotiek, van de renaissance en de barok, die de
elementen boden voor een zinloze namaa^. rrci.
gevaar bestond, dat het zoeken naar vernieuwing
zou bestaan in het streven naar een bepaalde stijl
overeenkomstig een opvallend voorbeeld en het
was zelfs opmerkelijk hoe de dode namaak van de
zo indrukwekkende Saint-Front van Périgueux op
tal van plaatsen tot een quasi-romaans heeft geleid.
NIEUWE GRAMMOFOON
PLATEN
Bemoedigend slot
Gedichten, essays en novellen
Zuiverende kroniek
Mr. D. G. W, Spitzen
Altaartomhe van
Kaeppelin
De renaissance uit die dagen heeft
niet direct geresulteerd in meester
werken. Het aanvankelijk resultaat
was dat men op ruimer schaal de
rommel ging verwensen die de ker
ken ontsierde en waartegen Huys-
mans fulmineerde. Daarna kwam de
opbloei der architectuur mede gesti
muleerd door de vernielingen in de
eerste wereldoorlog.
De nieuwe oorlog kwam met even
veel vernielingen als haar voorgang
ster. De ervaringen van twintig ja
ren bouwen waren echter niet ver
loren gegaan en het aantal reeds ge
reed of in aanbouw zijnde kerken
dat uit kunstzinnig oogpunt beschou
wing verdient, is dan ook legio. Wat
daarbij opvalt is de grote vrijheid
die aan de kunstenaars is gelaten.
Dat heeft tot werken geleid die zelfs
schandaal verwekten en tot felle
strijd aanleiding gaven, maar die
merkwaardig genoeg steeds meer en
meer in breder kring waardering
gaan vinden. Er is wat te doen ge
weest over Assy en men heeft zich
erover verbaasd toen Matisse zijn ka
pel van Vence ging ontwerpen. En
ook nu weer worden schouders opge
haald nu Jean Cocteau muurschilde
ringen gaat maken voor een nieuwe
kerk in Villefranche aan de Middel-
landse-zeekust. Over die laatste onge
woonheden die zulk een krachtige
verdediging vonden in de „Revue
d'Art Sacré" der Parijse Dominica
nen, hebben wij meermalen geschre
ven. Zij waren schokken voor het
dommelend publiek.
Maar er werd te veel aandacht
aan geschonken, want men zag hier
door over het hoofd, dat het zeer
beperkte aantal kunstrichtingen, die
na de oorlog van 19141918 te voor
schijn traden, thans gevolgd is door
een leger van kunstenaars waar de
coöperatieven de beschikking over
hebben, zodat zij een ensemble kun
nen vormen voor elke bepaalde kerk
bouw.
Wij hebben reeds een aantal van
die kerken genoemd, en op de vol-
komen oorspronkelijke vormgeving
gewezen. Te allen tijde heeft de pro
fane bouw haar vormen aan de kerk
gegeven. Het vroeg romaans was de
toepassing van de architectuur der
Romeinse monumenten in Noord-Ita-
lië. Waarom zouden dan thans niet
de architecten en ingenieurs hun
ideeën toepassen bij de kerkbouw,
die plaats heeft tussen de voortbreng
sels der profane architectuur van de
ze tijd. De kerk van Royan, die wel
licht het verst verwijderd ligt van
ons archaïsche begrip van kerkge
bouw, heeft dezelfde constructie-ele
menten als de moderne machinelood-
sen van de Franse spoorwegmaat
schappij.
MEN kemt bij de moderne kerk
bouw tot wat men in de pro
fane bouw de moderne zake
lijkheid noemt. In wezen is het de
terugkeer tot de schoonheid van de
doelmatige eenvoud. Het streven
naar schoonheid door uiterste een
voud wordt soms overdreven en net
lijkt ons een te vergedreven purisme,
dat bij de restauratie van Saint-Jac
ques te Amiens de barokkerk met by
zantijns grondplan, neo-griekse ko
lommen en gewelven en byzantijnse
schilderingen na de verwoesting der
gewelven alleen de zuilen behouden
bleven; verder slechts vlakke muren
en een tongewelf van zulk een naakt
heid, dat het te begrijpen is dat de
parochianen de kapitelen en de ara
besken en de guirlandes rondom de
halfronden betreuren ook al waren
die slechts pleisterwerk van een
eeuw geleden.
Maar ondanks dit alles is er toch bij
de sobere, moderne bouw ook werk
voor de beeldhouwers, vooral nu de
architecten het „fond" van de kerk
dat minder dan vroeger de absis-
vorm krijgt, een decoratie willen ge
ven wanneer dat niet door het kleur-
raam of een schilderij geschiedt, dal
des te meer zin heeft omdat de reta
bels uit de tijd raken (helaas!). Var
beeldhouwwerk in reliëf voor die be
stemming moet op deze tentoonstel
ling vooral het werk van Kaeppelin
genoemd worden dat voor de kerk
van Roussy in het Moezelgebied be
stemd is. Het is niet in steen doch in
lindehout uitgevoerd, dat door ver
schillende soorten bladgoud gepoly
chromeerd lijkt. Het stelt het Offer
van Kalvarië voor in het bijzijn der
moordenaars, de romeinse ruiter er
Maria en Johannes, de laatsten enigs
zins naar het zijplan.
Voor Pöully in het Maasgebied is
de Christusfiguur van Chavignier
bestemd die, zeer eenvoudig gesne
den, door het polychroom het ietwat
schreeuwend realisme heeft gekre
gen dat een primitief-volkse kunst
veelal eigen is. Het toeval heeft ge
wild dat we juist een week vroeger
het vermaarde crucifix van St.-Savin
(Pyreneeën) hadden gezien, dat in de
voormalige kloosterkerk tegen een
renaissance-orgelbuffet is geplaatst
en uit de Xlle eeuw dateert.
Hoezeer de voorstelling afwijkt,
toch dringt de vergelijking zich op.
In beide kunstwerken doet de bewo
genheid van de kunstenaar zich zo
duidelijk voelen dat het religieus ka
rakter van zijn kunst de quasi-onbe-
holpenheid van zijn techniek ver
doezelt. Voor het crucifix is door
sommige der jongeren de poging van
Richier gevolgd, die voor Assy moest
worden afgewezen. En het kan ons
moeilijk verwonderen dat zowel de
gemeenteraad als de parochiegeeste
lijkheid het bronzen kruis van Pierre
Bonnet, bestemd voor de kerk van
Epenancourt, hebben geweigerd. Op
zich zelf een zeer indrukwekkend
werk, kan het in een tentoonstellings
zaal zijn8sur-realisme overwinnen. In
het kerkgebouw is die schrale plastiek
voor de massa zonder inhoud.
Moeilijk modern te noemen is de
zeer schone madonna in geklopt
brons van Cattant voor de St.-Nico -
laaskerk van Rethel. Men denkt aan
een van die romaanse madonna's van
Auvergne of uit de Rouerge. Opmer
kelijk is de invloed van Zack's be
kende kruisweg voor een terugkeer
naar vroeg-christelijke symboliek in
decoratieve vormen en ook in enige
nieuwe kruiswegen. Het is sculptura
le kunst, die een grote eenvoud toe
laat en die aan het altaar ten goede
komt. Er zijn de laatste tijd veel al
taartafels geplaatst van natuursteen.
Bonnet is daarbij al bijzonder ge
lukkig geslaagd in een Normandische
kerk, doordat het ruwe materiaal
waardig werd van vorm door zijn
kunstzinnige bewerking.
De sobere architectuur, die thans
gevolgd wordt, heeft bijzondere kan
sen gegeven aan het kleurvenster, dat
soms het enige en zeer sobere decor
is om in het inwendige van het kerk
gebouw een opzettelijke toon te bren
gen, ofwel bij wat men de ingenieurs
stijl zou kunnen noemen, geheel de
rol der vlake wanden te gaan vervul
len, hetzij door middel van glas-in-
lood, hetzij door het als mozaïek
aangewende glaswerk. Een groot
deel der tentoonstelling betreft dan
ook het raam. Maar daarover in een
derde artikel.
3OOOOOOOOOOOOOOGOOOOOOOO0
OOOGGGOGGGOOOGOGOGOGGOGO0
Paul van Kempen had gelijk, vóór
zijn afscheid aan dit ondermaan
se zijn hart te verpanden aan
Verdi's Dodenmis. Wilde deze met
de Duitse Muze grootgebrachte Ne
derlandse dirigent nog éénmaal zich
zelf vernieuwen in het land van het
„bel canto" waar hij met name
in Sienna zoveel uren aan de vor
ming van jeugdige orkestleiders had
doorgebracht? Hij deed het, zoals ge
zegd, met de uitvoering van de Mes-
sa da Requiem van het Italiaanse
operagenie Guiseppe Verdi met het
koor en orkest van de „Accademia
nazionale di Santa Cecilia" en een
internationaal team van solisten: Gré
Brouwenstijn; Maria von Ilosvay;
Petre Munteanu en Oscar Czerwenka.
Dit internationaal gezelschap, onder
Van Kempen's leiding heeft geleid tot
een merkwaardige versie, die uitmunt
door grote exactheid en meer een Ger
maans, dan Romeins-vloeiende lyriek
verraadt.
Intussen zijn we met deze Philips-
opname (2 L.P. nr. 00284/285) een
belangrijk document rijker geworden
van de Verdi-litteratuur die in dit
Requiem een top bereikt.
Zijn Dodenzang is geen klaagzang
zonder uitzicht,zonder soelaas; zij
is veeleer een hymne die in één ver
voerende vaart de menselijke geest
verheft tot boven de wolken van het
aards bestaan. Het is nu en dan als
of hier naast momenten van inni
ge vertedering de hemel wordt be
stormd met het geweld van dezelfde
dramatische klanken als waarmede
deze componist eenmaal zijn opera's
maakte tót uitingen van diep-mense-
lijke bewogenheid. In wezen is er
geen verschil tussen de schepper van
La Traviata of Othello en van de
Messa da Requiem; beide uitingen
vloeien voort uit hetzelfde hartstoch
telijke vuur. Alleen de vormen ver
schillen hier en de liturgische woor
den inspireren Verdi tot een ingeto
genheid, tot gevoelsbeheersing en
tot een kinderlijke ontvankelijkheid,
welke hem tot de meest blanke me
lodieën inspireren.
Dat Verdi deze Dodenmis niet tot
een klaaglied maakte ligt geheel
in de lijn aan onze katholieke li
turgie. Zingt men daar niet steeds
bemoedigende woorden als: „Ik ben
de Verrijzenis en het Leven" en „Mo
gen de engelen u in het paradijs ge
leiden"?
Het heeft lang geduurd alvorens
dit Requiem zijn definitieve ge
stalte heeft gekregen en het is
niet onwaarschijnlijk dat deze lange
tijd van voorbereiding dit werk juist
die rijpheid gegeven heeft die het
vandaag nog zo gloednieuw doet schij
nen. Reeds in 1868, toen er een schok
door de muziekwereld trilde bij het
overlijden van Verdi's geniale voor
ganger op het gebied der dramatische
muziek in Italië, Rossini, ontstond
de eerste impuls tot het schrijven van
deze muziek.
Een tweede aanloop tot deze com
positie was het overlijden van de Ita
liaanse dichter Manzoni, één van Ver
di's intieme vrienden. In het jaar
1874 werd het eerste jaar
van deze dichtervorst met veel luis
ter in de Dom van Milaan gevierd
en Verdi's muziek straalde daarbij
als een morgenlicht.
Hendrik de Vries
Bilderdykiaan
Met dit relief werk schiep de kunstenaar Kaeppelin de kerkingang van Roussy.
Paul van Kempen
Niet zodra men na het bijna sta
melen der woorden: „Requiem ae-
temam" door lage koorstemmen
hoort inzetten met een verrukkelijke
melodische sequens of men voelt
zch bjjna door de grond zinken van
aandoening. Alleen reeds deze vijf
maten hier wat vlak gezongen
openbaren een deernis van een on
vergelijkbare kracht. Stel tegenover
deze gelatenheid de engelachtige zui
verheid van de eenstemmige melodie
van het Agnus Dei, of de hemelbe
stormende dubbelfuga's van het Sanc-
tus en de Libera, dan hebben we In
grove trekken de grondpijlers aange
duid waarop dit barok-romantisch
bouwwerk rust.
De opname als zodanig heeft stel
lig grote verdiensten welke meer in
exactheid van het notenbeeld, dan in
spontane bezieling culmineert. Maar
daar zijn zoveel heterogene lementen
in dit geheel( dat men moeilijk een
eenheid had kunnen bereiken. Terwijl
in de meeste Philips-opnamen grote
aandacht is besteed aan de akoesti
sche sfeer, is hier, waarschijnlijk door
lokale omstandigheden, een mini
mum van nagalm bereikt welke juist
deze muziek, die veelal aan de eeu
wigheid ontrukt schijnt, wat stomp
maakt in haar geluidswerking. Was
dit een opname in het Augusteo of
in de geluidslaboratoria der radio?
De prachtig verzorgde toelichting en
hoes geven hierover geen bescheid.
MARIUS MONNIKENDAM
VESTDIJK en het Rembrandt jaar
Het inwendige van de
kerk te Royan
f ET literaire fenomeen Vestdijk
had zijn roep van veelzijdig
heid te kort gedaan, ware het
Rembrandtjaar verlopen zonder
scherpzinnige en virtuoos geschre
ven Rcmbrandt-publikaties van zijn
hand. Die zijn dan ook niet uit
gebleven.
Een der jongste nummers van
„Maatstaf" drukte van Vestdijk een
essay af getiteld „Rembrandt en
zijn mensen" benevens enkele ge
dichten, geïnspireerd op schilde
rijen van de herdachte meester.
In beide genres treedt eenzelfde
kwaliteit aan de dag. Het vermogen
namelijk om een mens in casu een
geschilderde mens te begrijpen,
niet alleen in de hoofdtrek van zijn
karakter, maar, uitgaande van de ge
schilderde situatie, in zijn hele we
zen. Dit nu is duidelijk de kwaliteit
van een romanschrijver. Ook als
Vestdijk schilderijen bekijkt, zoekt
hij allereerst de mens, de synthese
van de waargenomen uiterlijkheden,
de verborgen gewondheden in de ziel.
Trefzeker is Vestdijk in dit opzicht
als geen ander. Zijn visie op de pop
pen die dr. Nicolaas Tulp omringen
bij diens anatomisch werkstuk is
scherp en bijna meedogenloos door
dringend. Zijn dichterlijk commen
taar op Titus of het Joodse bruidje
lijkt wonderlijk adequaat aan de door
Rembrandt geschilderde portretten.
Beperkingen
Maar daar, bij het kundig peilen
van de mensenziel, heeft Vestdijks
legendarische knapheid tevens haar
grens bereikt. Het schilderkunstige
ontsnapt kennelijk aan de scherpte
van zijn ontleedmes. Een vluchtige
vergelijking van zijn „Joodse
bruidje" met het gelijknamige ge
dicht van Pierre Kemp in hetzelfde
Maatstaf-nummer volstaat om dit te
illustreren. Enerzijds de ontmas-
keraar, aan het denken gezet over
mensen; anderzijds de geïmpressio-
neerde, overstelpt door vormen en
kleuren. Waarmee overigens niets
lelijks van Vestdijk gezegd wil zijn.
Uiteraard heeft ook deze veelzijdige
zijn beperkingen. Merkwaardig ge
noeg voor een fervent literator met
een onbetwist meesterschap in het
schrijven van dialoog en een meer
dan amateuristisch begrip voor mu
ziek, behoort het toneel daartoe. En
zoals de gedichten in Maatstaf, in
middels gebundeld onder de titel
„Rembrandt en de engelen", onthul
len, vindt ook de schilderkunst in
Vestdijk niet de geniale ontleder die
hij op vrijwel ieder ander gebied van
de geest is.
Niemand zal hierdoor geschokt
worden in zijn ontzag voor de eru
ditie, de verbijsterende prozatech-
nick, de literaire grandezza van Si
mon Vestdijk, wiens kwaliteiten even
veelsoortig als bekend, hier nauwe
lijks meer opgesomd behoeven te
worden.
AAN deze kwaliteiten getuigen
twee andere boeken die onlangs
zijn verschenen. In „Zuiverende
Kroniek" verzamelde Vestdijk een
aantal literaire essays. Zij staan op
een eenzame hoogte door zijn oor
spronkelijke kijk op de hedendaagse
letteren en ook door zijn geduchte
redeneerkracht verlevendigd met een
in onze loodzware literaire kritiek
nogal zeldzame speelsheid.
Maar soms schijnt een bepaalde
gevoeligheid zijn scherpte van argu
mentatie te beïnvloeden. Dat Vest
dijk niet overloopt van beminnelijke
gevoelens tegenover wat hij bij
voorkeur „de Roomsen" noemt, is be
kend genoeg. Maar het is de moeite
waard hieraan te herinneren in ver
band met het korte essay, een der
laatste uit de bundel, dat hij wijdde
aan Arthur Rimbaud. Diens bekering
tot het katholicisme wordt in dit op
stel weliswaar niet ontkend, maar
dermate handig betrokken in een
ontwarring van onbeduidende mysti
ficaties, dat de.lezer zeer vast in zijn
schoenen moet staan om niet te
zwichten voor de suggestie, die Vest
dijk hem zo laatdunkend opdringt,
als zou de hele bekeringsaffaire van
Rimbaud een valse legende zijn. Het
kost moeite in een dergelijke propa
gandistische vindingrijkheid de we
tenschappelijke objectiviteit te her
kennen die de polemicus Vestdijk
meestal en ook weer in deze bundel
kenmerkt.
Novellen
Het derde boek dat de naam Vest
dijk opnieuw in de literaire actuali
teit brengt bevat een selectie uit zijn
novellen. De keuze is over het alge
meen uitstekend. Men leert er Vest
dijk kennen in zijn meest obsederen
de thema, de wrok om de angsten
van de opgroeiende knaap, een thema
dat o.a. de Anton Wachter-romans
beheerst. Men leert hem ook kennen
in zijn ongeëvenaarde techniek, die
even gemakkelijk in Faulkneriaanse
volzinnen een sfeerschildering ten
uitvoer brengt als een evocatie schept
van middeleeuws leven, even scherp
de verhouding tussen mens en dier
benadert als de sinistere duisterhe
den van de droom.
„Keerpunten" heet de bundel, met
een, alweer scherpzinnig gekozen, ti
tel. Inderdaad beschrijft elk der op
genomen verhalen een keerpunt in
het leven van een mens, een beslis
sende ervaring, die bekrompenheid
verruimt of een levenlang gekoester
de illusie vernietigt. Deze vertellin
gen zijn geschreven met zuiver be
grip voor de short story, streng ge
bonden aan één ding, een sfeer, een
voorval, een menselijke ervaring, en
daarop vanaf de eerste woorden ge
richt- In dit, de laatste jaren hier aan
populariteit winnende genre, wordt
de zuiverheid van opzet te zelden
gaaf gehandhaafd om op deze ver
dienste niet speciaal de aandacht te
vestigen. Overigens vertoont een ver
telling als „De bruine vriend" een
zelfde eigenaardigheid als de boven
genoemde Anton Wachter-romans.
De puber, die hoofdpersoon is ont
leedt zichzelf, gelijk Anton Wachter
deed, met een genadeloze cerebrali-
teit. Het is een kind denkend in de
terminologie van een grauwe volwas
senheid. In dat opzicht'is die knappe
novelle ons te knap.
P.
WAT ELKE LITERATUURLIEF
HEBBER van hem weet, heeft Hendrik
de Vries zelf nog
eens bevestigd:
de verknochtheid
aan zijn vroegste
voorbeeld Wil
lem Bilderdijk.
In het septem
bernummer van
Maatstaf vertelt
hij wat hem in
Bilderdijk aller
eerst aantrok:
jê M agjp. J „de vulkanische
ArfJf W bodem waarop
zijn half echt,
.-ssfaa jggr ,g half ingebeeld
Christendom
woekerde", en
voorts „de gefol
terde stijl, het
vermetel, soms moedwiliig ave
rechts woordgebruik". Het eerbetoon
aan de leermeester van zijn jeugd,,
vervat in het artikel „Mijn leerling
schap" wordt gevolgd door een ge
dicht, dat bewijst hoezeer de geest van
Bilderdijk de ouder en intussen 60
jaar geworden Hendrik de Vries is
blijven fascineren. In puur Bilderdij-
kiaans fulmineert hij tegen de mo
derne poezie en wij kunnen niet na
laten uit dit „Postmortal ingegeven
door wijlen mr. Willem Bilderdijk"
„enkele geladen passages te citeren.
Bijvoorbeeld dit:
Door 't uitlands bastaardfcwijl bezoedeld
en bezwadderd
Wordt ELjot nageprutst, wordt Lorca
nagekladderd".
Of dit:
't Bedrieglijk rüfelspel, 't geknoei der
letterklieken
Ontwortelt woord en zin, bestormt
symiboolf abrieiken*'
Zo gaat de Vries tientallen regels
voort. Maar erg veel vertrouwen heeft
hij er niet in dat zijn filippica ver
staan zal worden:
,,Dooh ik, wat x>reke ik voor de
ontstemde dichtrenkoren.
Is 't modderen modern, mijn lied zal
niemand horen
Geen inzicht biedt mijn waan, verstokt
en ouderwets
Bij 't waarlijk Naakt Bestaan, met
borrels en gezwets''.
DE LEEFTIJD van de Spaanse dan
ser Vicente Escudero wordt zelden
nauwkeurig vermeld. Maar bij zijn af-
scheidstournee waarbij ook Nederland
werd bezocht (in
1954) fluisterde men I
getallen in de buurt f
van.... 70. Ongeloof
lijk lenig is Escu-
dero evenwel ge- S
bleven en de moei
lijkste Andalusische
trappeldans voerde
hij nog glimlachend
en in perfecte stijl
uit. „Ik zou het nog p
wel kunnen" ver-
klaarde hij in een i:
Spaans blad. En op f
de vraag waaraan
hij zijn souplesse op
deze leeftijd toe
schrijft noemde Vi
cente zijn strenge
leefregel: geen
vleesspijzen, geen
sport, geen drank, Escudero
vrijwel geen bioscoop". Wel stieren
gevechten, waarin volgens Escudero
alle kunsten verenigd zijn: schilder
kunst, sculptuur, muziek en dans.
Escudero heeft zich nu op een nieuw
terrein begeven. Hij heeft voor een
grammofoonmaatschappij een aantal
platen doen vervaardigen waarop hij
volksliederen zingt uit alle Spaanse
provincies.
Vicente
N.a.v. „Rembrandt en de Engelen"
Uitg. Daamen, Den Haag; „Zuive
rende Kroniek" Uitg. J. M. Meu-
lenhoff, A'dam; „Keerpunten"
Uitg. De Bezige Bij, A'daim.
IN ROTTERDAM had gisteravond
een niet-alledaagse muzikale gebeur
tenis plaats. Een ex-minister trad in
een concert, onder auspiciën van de
N.V. Ford-fabriek als solist op, samen
met Marinus Flipse in Mozarts con
cert voor twee piano's en orkest. Mr.
D. G. W. Spitzen, die het er uitstekend
afbracht, introduceerde zichzelf in het
programmaboekje op deze wijze: „De
meest op de voorgrond tredende ver
schillen tussen hele en halve noten
werden mij bijgebracht door een
vriendelijke, nochtans gediplomeerde
buurdame. Een te goed sluitend peda
gogisch systeem: lang voor ik thuis
kwam was daar al bekend dat de
les.... enz."
Mr. Spitzen, die A. J. de Wal,
Willem Andriessen en Marinus Flipse
tot zijn leermeesters rekent, besloot
het programmapraatje met een for
mulering van wat volgens hem de
taak dient te zijn van een amateur
musicus: „Zo te spelen als hij meende
te spelen toen het „nog niet moeilijk"
ALBERT VOGEL jr. heeft enkele
nieuwe voordrachten aan zijn reper
toire toegevoegd. Daaronder zijn „De
tyfoon" van Jozef Conrad, „De
leugenaar" van Jean Cocteau, „Amb
telijke siësta van Alphonso Daudet
en „De vulkaan" van Curzio Mala
parte. De vertalingen zijn van Gerard
Messelaar.