Paul van Kempen had gelijk Artistieke Hedendaagse Franse Kerkelijke Kunst (II) Kansen voor jongere kunstenaars D H1 Verdi's Requiem-mis een hymne ACTUALITEITEN Vrijheid Purisme Twee Christusbeelden In het spoor van Maurice Denis De „legende" van Rimbaud Modern modderen Geen vlees Ex-minister ZATERDAG 22 SEPTEMBER 1956 PAGINA 5 (Van onze Parijse correspondent) E AANWEZIGHEID van de in ons vorig arti kel genoemde coöperatie voor de her- en nieuwbouw der kerken is van grote betekenis ge weest voor de ontwikkeling der religieuze kunst in de laatste veertig jaren. Toch is de invloed der baanbrekers maar langzaam tot het publiek door gedrongen. Het waren slechts weinige durvers, die stoutmoedige, bijna revolutionaire voorbeelden schiepen. Slechts met moeite aanvaard, ontwenden zij geleidelijk het oog aan de geestloze bazaarkunst waarvan overal de kerken vol stonden. Ze durfden eenvoud brengen en eerlijke, verrassende vormen, die heftig bestreden werden, maar juist door die strijd het nadenkend publiek wakker schudden uit de dommel, waarin een paar eeuwen onverschil ligheid het had gebracht. Toen de „Société de Saint- Jean" te Parijs de eerste pogingen deed om aan de decadentie der religieuze kunst in Frankrijk te ont komen en Denis en Desvallières hun „Ateliers de l'Art Sacré" openden, ving een pionierswerk aan. dat begrip moest bijbrengen voor de taak, die de kunst in de kerk had te vervullen. Het verleden had voorbeelden van grote kunsttijdvakken nage laten, van het byzantijns-romaans, het romaans. 'G gotiek, van de renaissance en de barok, die de elementen boden voor een zinloze namaa^. rrci. gevaar bestond, dat het zoeken naar vernieuwing zou bestaan in het streven naar een bepaalde stijl overeenkomstig een opvallend voorbeeld en het was zelfs opmerkelijk hoe de dode namaak van de zo indrukwekkende Saint-Front van Périgueux op tal van plaatsen tot een quasi-romaans heeft geleid. NIEUWE GRAMMOFOON PLATEN Bemoedigend slot Gedichten, essays en novellen Zuiverende kroniek Mr. D. G. W, Spitzen Altaartomhe van Kaeppelin De renaissance uit die dagen heeft niet direct geresulteerd in meester werken. Het aanvankelijk resultaat was dat men op ruimer schaal de rommel ging verwensen die de ker ken ontsierde en waartegen Huys- mans fulmineerde. Daarna kwam de opbloei der architectuur mede gesti muleerd door de vernielingen in de eerste wereldoorlog. De nieuwe oorlog kwam met even veel vernielingen als haar voorgang ster. De ervaringen van twintig ja ren bouwen waren echter niet ver loren gegaan en het aantal reeds ge reed of in aanbouw zijnde kerken dat uit kunstzinnig oogpunt beschou wing verdient, is dan ook legio. Wat daarbij opvalt is de grote vrijheid die aan de kunstenaars is gelaten. Dat heeft tot werken geleid die zelfs schandaal verwekten en tot felle strijd aanleiding gaven, maar die merkwaardig genoeg steeds meer en meer in breder kring waardering gaan vinden. Er is wat te doen ge weest over Assy en men heeft zich erover verbaasd toen Matisse zijn ka pel van Vence ging ontwerpen. En ook nu weer worden schouders opge haald nu Jean Cocteau muurschilde ringen gaat maken voor een nieuwe kerk in Villefranche aan de Middel- landse-zeekust. Over die laatste onge woonheden die zulk een krachtige verdediging vonden in de „Revue d'Art Sacré" der Parijse Dominica nen, hebben wij meermalen geschre ven. Zij waren schokken voor het dommelend publiek. Maar er werd te veel aandacht aan geschonken, want men zag hier door over het hoofd, dat het zeer beperkte aantal kunstrichtingen, die na de oorlog van 19141918 te voor schijn traden, thans gevolgd is door een leger van kunstenaars waar de coöperatieven de beschikking over hebben, zodat zij een ensemble kun nen vormen voor elke bepaalde kerk bouw. Wij hebben reeds een aantal van die kerken genoemd, en op de vol- komen oorspronkelijke vormgeving gewezen. Te allen tijde heeft de pro fane bouw haar vormen aan de kerk gegeven. Het vroeg romaans was de toepassing van de architectuur der Romeinse monumenten in Noord-Ita- lië. Waarom zouden dan thans niet de architecten en ingenieurs hun ideeën toepassen bij de kerkbouw, die plaats heeft tussen de voortbreng sels der profane architectuur van de ze tijd. De kerk van Royan, die wel licht het verst verwijderd ligt van ons archaïsche begrip van kerkge bouw, heeft dezelfde constructie-ele menten als de moderne machinelood- sen van de Franse spoorwegmaat schappij. MEN kemt bij de moderne kerk bouw tot wat men in de pro fane bouw de moderne zake lijkheid noemt. In wezen is het de terugkeer tot de schoonheid van de doelmatige eenvoud. Het streven naar schoonheid door uiterste een voud wordt soms overdreven en net lijkt ons een te vergedreven purisme, dat bij de restauratie van Saint-Jac ques te Amiens de barokkerk met by zantijns grondplan, neo-griekse ko lommen en gewelven en byzantijnse schilderingen na de verwoesting der gewelven alleen de zuilen behouden bleven; verder slechts vlakke muren en een tongewelf van zulk een naakt heid, dat het te begrijpen is dat de parochianen de kapitelen en de ara besken en de guirlandes rondom de halfronden betreuren ook al waren die slechts pleisterwerk van een eeuw geleden. Maar ondanks dit alles is er toch bij de sobere, moderne bouw ook werk voor de beeldhouwers, vooral nu de architecten het „fond" van de kerk dat minder dan vroeger de absis- vorm krijgt, een decoratie willen ge ven wanneer dat niet door het kleur- raam of een schilderij geschiedt, dal des te meer zin heeft omdat de reta bels uit de tijd raken (helaas!). Var beeldhouwwerk in reliëf voor die be stemming moet op deze tentoonstel ling vooral het werk van Kaeppelin genoemd worden dat voor de kerk van Roussy in het Moezelgebied be stemd is. Het is niet in steen doch in lindehout uitgevoerd, dat door ver schillende soorten bladgoud gepoly chromeerd lijkt. Het stelt het Offer van Kalvarië voor in het bijzijn der moordenaars, de romeinse ruiter er Maria en Johannes, de laatsten enigs zins naar het zijplan. Voor Pöully in het Maasgebied is de Christusfiguur van Chavignier bestemd die, zeer eenvoudig gesne den, door het polychroom het ietwat schreeuwend realisme heeft gekre gen dat een primitief-volkse kunst veelal eigen is. Het toeval heeft ge wild dat we juist een week vroeger het vermaarde crucifix van St.-Savin (Pyreneeën) hadden gezien, dat in de voormalige kloosterkerk tegen een renaissance-orgelbuffet is geplaatst en uit de Xlle eeuw dateert. Hoezeer de voorstelling afwijkt, toch dringt de vergelijking zich op. In beide kunstwerken doet de bewo genheid van de kunstenaar zich zo duidelijk voelen dat het religieus ka rakter van zijn kunst de quasi-onbe- holpenheid van zijn techniek ver doezelt. Voor het crucifix is door sommige der jongeren de poging van Richier gevolgd, die voor Assy moest worden afgewezen. En het kan ons moeilijk verwonderen dat zowel de gemeenteraad als de parochiegeeste lijkheid het bronzen kruis van Pierre Bonnet, bestemd voor de kerk van Epenancourt, hebben geweigerd. Op zich zelf een zeer indrukwekkend werk, kan het in een tentoonstellings zaal zijn8sur-realisme overwinnen. In het kerkgebouw is die schrale plastiek voor de massa zonder inhoud. Moeilijk modern te noemen is de zeer schone madonna in geklopt brons van Cattant voor de St.-Nico - laaskerk van Rethel. Men denkt aan een van die romaanse madonna's van Auvergne of uit de Rouerge. Opmer kelijk is de invloed van Zack's be kende kruisweg voor een terugkeer naar vroeg-christelijke symboliek in decoratieve vormen en ook in enige nieuwe kruiswegen. Het is sculptura le kunst, die een grote eenvoud toe laat en die aan het altaar ten goede komt. Er zijn de laatste tijd veel al taartafels geplaatst van natuursteen. Bonnet is daarbij al bijzonder ge lukkig geslaagd in een Normandische kerk, doordat het ruwe materiaal waardig werd van vorm door zijn kunstzinnige bewerking. De sobere architectuur, die thans gevolgd wordt, heeft bijzondere kan sen gegeven aan het kleurvenster, dat soms het enige en zeer sobere decor is om in het inwendige van het kerk gebouw een opzettelijke toon te bren gen, ofwel bij wat men de ingenieurs stijl zou kunnen noemen, geheel de rol der vlake wanden te gaan vervul len, hetzij door middel van glas-in- lood, hetzij door het als mozaïek aangewende glaswerk. Een groot deel der tentoonstelling betreft dan ook het raam. Maar daarover in een derde artikel. 3OOOOOOOOOOOOOOGOOOOOOOO0 OOOGGGOGGGOOOGOGOGOGGOGO0 Paul van Kempen had gelijk, vóór zijn afscheid aan dit ondermaan se zijn hart te verpanden aan Verdi's Dodenmis. Wilde deze met de Duitse Muze grootgebrachte Ne derlandse dirigent nog éénmaal zich zelf vernieuwen in het land van het „bel canto" waar hij met name in Sienna zoveel uren aan de vor ming van jeugdige orkestleiders had doorgebracht? Hij deed het, zoals ge zegd, met de uitvoering van de Mes- sa da Requiem van het Italiaanse operagenie Guiseppe Verdi met het koor en orkest van de „Accademia nazionale di Santa Cecilia" en een internationaal team van solisten: Gré Brouwenstijn; Maria von Ilosvay; Petre Munteanu en Oscar Czerwenka. Dit internationaal gezelschap, onder Van Kempen's leiding heeft geleid tot een merkwaardige versie, die uitmunt door grote exactheid en meer een Ger maans, dan Romeins-vloeiende lyriek verraadt. Intussen zijn we met deze Philips- opname (2 L.P. nr. 00284/285) een belangrijk document rijker geworden van de Verdi-litteratuur die in dit Requiem een top bereikt. Zijn Dodenzang is geen klaagzang zonder uitzicht,zonder soelaas; zij is veeleer een hymne die in één ver voerende vaart de menselijke geest verheft tot boven de wolken van het aards bestaan. Het is nu en dan als of hier naast momenten van inni ge vertedering de hemel wordt be stormd met het geweld van dezelfde dramatische klanken als waarmede deze componist eenmaal zijn opera's maakte tót uitingen van diep-mense- lijke bewogenheid. In wezen is er geen verschil tussen de schepper van La Traviata of Othello en van de Messa da Requiem; beide uitingen vloeien voort uit hetzelfde hartstoch telijke vuur. Alleen de vormen ver schillen hier en de liturgische woor den inspireren Verdi tot een ingeto genheid, tot gevoelsbeheersing en tot een kinderlijke ontvankelijkheid, welke hem tot de meest blanke me lodieën inspireren. Dat Verdi deze Dodenmis niet tot een klaaglied maakte ligt geheel in de lijn aan onze katholieke li turgie. Zingt men daar niet steeds bemoedigende woorden als: „Ik ben de Verrijzenis en het Leven" en „Mo gen de engelen u in het paradijs ge leiden"? Het heeft lang geduurd alvorens dit Requiem zijn definitieve ge stalte heeft gekregen en het is niet onwaarschijnlijk dat deze lange tijd van voorbereiding dit werk juist die rijpheid gegeven heeft die het vandaag nog zo gloednieuw doet schij nen. Reeds in 1868, toen er een schok door de muziekwereld trilde bij het overlijden van Verdi's geniale voor ganger op het gebied der dramatische muziek in Italië, Rossini, ontstond de eerste impuls tot het schrijven van deze muziek. Een tweede aanloop tot deze com positie was het overlijden van de Ita liaanse dichter Manzoni, één van Ver di's intieme vrienden. In het jaar 1874 werd het eerste jaar van deze dichtervorst met veel luis ter in de Dom van Milaan gevierd en Verdi's muziek straalde daarbij als een morgenlicht. Hendrik de Vries Bilderdykiaan Met dit relief werk schiep de kunstenaar Kaeppelin de kerkingang van Roussy. Paul van Kempen Niet zodra men na het bijna sta melen der woorden: „Requiem ae- temam" door lage koorstemmen hoort inzetten met een verrukkelijke melodische sequens of men voelt zch bjjna door de grond zinken van aandoening. Alleen reeds deze vijf maten hier wat vlak gezongen openbaren een deernis van een on vergelijkbare kracht. Stel tegenover deze gelatenheid de engelachtige zui verheid van de eenstemmige melodie van het Agnus Dei, of de hemelbe stormende dubbelfuga's van het Sanc- tus en de Libera, dan hebben we In grove trekken de grondpijlers aange duid waarop dit barok-romantisch bouwwerk rust. De opname als zodanig heeft stel lig grote verdiensten welke meer in exactheid van het notenbeeld, dan in spontane bezieling culmineert. Maar daar zijn zoveel heterogene lementen in dit geheel( dat men moeilijk een eenheid had kunnen bereiken. Terwijl in de meeste Philips-opnamen grote aandacht is besteed aan de akoesti sche sfeer, is hier, waarschijnlijk door lokale omstandigheden, een mini mum van nagalm bereikt welke juist deze muziek, die veelal aan de eeu wigheid ontrukt schijnt, wat stomp maakt in haar geluidswerking. Was dit een opname in het Augusteo of in de geluidslaboratoria der radio? De prachtig verzorgde toelichting en hoes geven hierover geen bescheid. MARIUS MONNIKENDAM VESTDIJK en het Rembrandt jaar Het inwendige van de kerk te Royan f ET literaire fenomeen Vestdijk had zijn roep van veelzijdig heid te kort gedaan, ware het Rembrandtjaar verlopen zonder scherpzinnige en virtuoos geschre ven Rcmbrandt-publikaties van zijn hand. Die zijn dan ook niet uit gebleven. Een der jongste nummers van „Maatstaf" drukte van Vestdijk een essay af getiteld „Rembrandt en zijn mensen" benevens enkele ge dichten, geïnspireerd op schilde rijen van de herdachte meester. In beide genres treedt eenzelfde kwaliteit aan de dag. Het vermogen namelijk om een mens in casu een geschilderde mens te begrijpen, niet alleen in de hoofdtrek van zijn karakter, maar, uitgaande van de ge schilderde situatie, in zijn hele we zen. Dit nu is duidelijk de kwaliteit van een romanschrijver. Ook als Vestdijk schilderijen bekijkt, zoekt hij allereerst de mens, de synthese van de waargenomen uiterlijkheden, de verborgen gewondheden in de ziel. Trefzeker is Vestdijk in dit opzicht als geen ander. Zijn visie op de pop pen die dr. Nicolaas Tulp omringen bij diens anatomisch werkstuk is scherp en bijna meedogenloos door dringend. Zijn dichterlijk commen taar op Titus of het Joodse bruidje lijkt wonderlijk adequaat aan de door Rembrandt geschilderde portretten. Beperkingen Maar daar, bij het kundig peilen van de mensenziel, heeft Vestdijks legendarische knapheid tevens haar grens bereikt. Het schilderkunstige ontsnapt kennelijk aan de scherpte van zijn ontleedmes. Een vluchtige vergelijking van zijn „Joodse bruidje" met het gelijknamige ge dicht van Pierre Kemp in hetzelfde Maatstaf-nummer volstaat om dit te illustreren. Enerzijds de ontmas- keraar, aan het denken gezet over mensen; anderzijds de geïmpressio- neerde, overstelpt door vormen en kleuren. Waarmee overigens niets lelijks van Vestdijk gezegd wil zijn. Uiteraard heeft ook deze veelzijdige zijn beperkingen. Merkwaardig ge noeg voor een fervent literator met een onbetwist meesterschap in het schrijven van dialoog en een meer dan amateuristisch begrip voor mu ziek, behoort het toneel daartoe. En zoals de gedichten in Maatstaf, in middels gebundeld onder de titel „Rembrandt en de engelen", onthul len, vindt ook de schilderkunst in Vestdijk niet de geniale ontleder die hij op vrijwel ieder ander gebied van de geest is. Niemand zal hierdoor geschokt worden in zijn ontzag voor de eru ditie, de verbijsterende prozatech- nick, de literaire grandezza van Si mon Vestdijk, wiens kwaliteiten even veelsoortig als bekend, hier nauwe lijks meer opgesomd behoeven te worden. AAN deze kwaliteiten getuigen twee andere boeken die onlangs zijn verschenen. In „Zuiverende Kroniek" verzamelde Vestdijk een aantal literaire essays. Zij staan op een eenzame hoogte door zijn oor spronkelijke kijk op de hedendaagse letteren en ook door zijn geduchte redeneerkracht verlevendigd met een in onze loodzware literaire kritiek nogal zeldzame speelsheid. Maar soms schijnt een bepaalde gevoeligheid zijn scherpte van argu mentatie te beïnvloeden. Dat Vest dijk niet overloopt van beminnelijke gevoelens tegenover wat hij bij voorkeur „de Roomsen" noemt, is be kend genoeg. Maar het is de moeite waard hieraan te herinneren in ver band met het korte essay, een der laatste uit de bundel, dat hij wijdde aan Arthur Rimbaud. Diens bekering tot het katholicisme wordt in dit op stel weliswaar niet ontkend, maar dermate handig betrokken in een ontwarring van onbeduidende mysti ficaties, dat de.lezer zeer vast in zijn schoenen moet staan om niet te zwichten voor de suggestie, die Vest dijk hem zo laatdunkend opdringt, als zou de hele bekeringsaffaire van Rimbaud een valse legende zijn. Het kost moeite in een dergelijke propa gandistische vindingrijkheid de we tenschappelijke objectiviteit te her kennen die de polemicus Vestdijk meestal en ook weer in deze bundel kenmerkt. Novellen Het derde boek dat de naam Vest dijk opnieuw in de literaire actuali teit brengt bevat een selectie uit zijn novellen. De keuze is over het alge meen uitstekend. Men leert er Vest dijk kennen in zijn meest obsederen de thema, de wrok om de angsten van de opgroeiende knaap, een thema dat o.a. de Anton Wachter-romans beheerst. Men leert hem ook kennen in zijn ongeëvenaarde techniek, die even gemakkelijk in Faulkneriaanse volzinnen een sfeerschildering ten uitvoer brengt als een evocatie schept van middeleeuws leven, even scherp de verhouding tussen mens en dier benadert als de sinistere duisterhe den van de droom. „Keerpunten" heet de bundel, met een, alweer scherpzinnig gekozen, ti tel. Inderdaad beschrijft elk der op genomen verhalen een keerpunt in het leven van een mens, een beslis sende ervaring, die bekrompenheid verruimt of een levenlang gekoester de illusie vernietigt. Deze vertellin gen zijn geschreven met zuiver be grip voor de short story, streng ge bonden aan één ding, een sfeer, een voorval, een menselijke ervaring, en daarop vanaf de eerste woorden ge richt- In dit, de laatste jaren hier aan populariteit winnende genre, wordt de zuiverheid van opzet te zelden gaaf gehandhaafd om op deze ver dienste niet speciaal de aandacht te vestigen. Overigens vertoont een ver telling als „De bruine vriend" een zelfde eigenaardigheid als de boven genoemde Anton Wachter-romans. De puber, die hoofdpersoon is ont leedt zichzelf, gelijk Anton Wachter deed, met een genadeloze cerebrali- teit. Het is een kind denkend in de terminologie van een grauwe volwas senheid. In dat opzicht'is die knappe novelle ons te knap. P. WAT ELKE LITERATUURLIEF HEBBER van hem weet, heeft Hendrik de Vries zelf nog eens bevestigd: de verknochtheid aan zijn vroegste voorbeeld Wil lem Bilderdijk. In het septem bernummer van Maatstaf vertelt hij wat hem in Bilderdijk aller eerst aantrok: jê M agjp. J „de vulkanische ArfJf W bodem waarop zijn half echt, .-ssfaa jggr ,g half ingebeeld Christendom woekerde", en voorts „de gefol terde stijl, het vermetel, soms moedwiliig ave rechts woordgebruik". Het eerbetoon aan de leermeester van zijn jeugd,, vervat in het artikel „Mijn leerling schap" wordt gevolgd door een ge dicht, dat bewijst hoezeer de geest van Bilderdijk de ouder en intussen 60 jaar geworden Hendrik de Vries is blijven fascineren. In puur Bilderdij- kiaans fulmineert hij tegen de mo derne poezie en wij kunnen niet na laten uit dit „Postmortal ingegeven door wijlen mr. Willem Bilderdijk" „enkele geladen passages te citeren. Bijvoorbeeld dit: Door 't uitlands bastaardfcwijl bezoedeld en bezwadderd Wordt ELjot nageprutst, wordt Lorca nagekladderd". Of dit: 't Bedrieglijk rüfelspel, 't geknoei der letterklieken Ontwortelt woord en zin, bestormt symiboolf abrieiken*' Zo gaat de Vries tientallen regels voort. Maar erg veel vertrouwen heeft hij er niet in dat zijn filippica ver staan zal worden: ,,Dooh ik, wat x>reke ik voor de ontstemde dichtrenkoren. Is 't modderen modern, mijn lied zal niemand horen Geen inzicht biedt mijn waan, verstokt en ouderwets Bij 't waarlijk Naakt Bestaan, met borrels en gezwets''. DE LEEFTIJD van de Spaanse dan ser Vicente Escudero wordt zelden nauwkeurig vermeld. Maar bij zijn af- scheidstournee waarbij ook Nederland werd bezocht (in 1954) fluisterde men I getallen in de buurt f van.... 70. Ongeloof lijk lenig is Escu- dero evenwel ge- S bleven en de moei lijkste Andalusische trappeldans voerde hij nog glimlachend en in perfecte stijl uit. „Ik zou het nog p wel kunnen" ver- klaarde hij in een i: Spaans blad. En op f de vraag waaraan hij zijn souplesse op deze leeftijd toe schrijft noemde Vi cente zijn strenge leefregel: geen vleesspijzen, geen sport, geen drank, Escudero vrijwel geen bioscoop". Wel stieren gevechten, waarin volgens Escudero alle kunsten verenigd zijn: schilder kunst, sculptuur, muziek en dans. Escudero heeft zich nu op een nieuw terrein begeven. Hij heeft voor een grammofoonmaatschappij een aantal platen doen vervaardigen waarop hij volksliederen zingt uit alle Spaanse provincies. Vicente N.a.v. „Rembrandt en de Engelen" Uitg. Daamen, Den Haag; „Zuive rende Kroniek" Uitg. J. M. Meu- lenhoff, A'dam; „Keerpunten" Uitg. De Bezige Bij, A'daim. IN ROTTERDAM had gisteravond een niet-alledaagse muzikale gebeur tenis plaats. Een ex-minister trad in een concert, onder auspiciën van de N.V. Ford-fabriek als solist op, samen met Marinus Flipse in Mozarts con cert voor twee piano's en orkest. Mr. D. G. W. Spitzen, die het er uitstekend afbracht, introduceerde zichzelf in het programmaboekje op deze wijze: „De meest op de voorgrond tredende ver schillen tussen hele en halve noten werden mij bijgebracht door een vriendelijke, nochtans gediplomeerde buurdame. Een te goed sluitend peda gogisch systeem: lang voor ik thuis kwam was daar al bekend dat de les.... enz." Mr. Spitzen, die A. J. de Wal, Willem Andriessen en Marinus Flipse tot zijn leermeesters rekent, besloot het programmapraatje met een for mulering van wat volgens hem de taak dient te zijn van een amateur musicus: „Zo te spelen als hij meende te spelen toen het „nog niet moeilijk" ALBERT VOGEL jr. heeft enkele nieuwe voordrachten aan zijn reper toire toegevoegd. Daaronder zijn „De tyfoon" van Jozef Conrad, „De leugenaar" van Jean Cocteau, „Amb telijke siësta van Alphonso Daudet en „De vulkaan" van Curzio Mala parte. De vertalingen zijn van Gerard Messelaar.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1956 | | pagina 5