Romeo Julia
K
Volkskunst
WERELP
drum
ft
Als
in een
pagina^
niet had ontmoet i
Dominee-dichter
Duitse muziek van Franse inspiratie
I
museum
m
Amerikac»15
r
POLEMISCH
DAGBOEK
BLAD
Liturgie, poëzie
en toneel
Mag
Toneel
Adam
Kans voor
Liechtenstein
•'mê
A A. A.
i
(VB
DINSDAG 26 FEBRUARI 1957
ie
Of het spel ooit voltooid zal
worden en opgevoerd? Ds. Bar
nard twijfelt eraan. „Ik heb wel
voor leketoneel geschreven
maar of ik de dramatische toon
en techniek te pakken heb? Ik
zal altijd wel de schrijver van
dramatische gedichten, bijbel
spelen en liturgische tonelen
blijven. Wie weet blijft „Paris"
daarom liggen. Als u op een
goede dag fragmenten ervan ge
publiceerd ziet, neem dan ge
rust aan dat ik de moed heb op
gegeven
„Maar dat komt dan misschien
ook omdat ik nu weer zo bezeten
ben van die nocturnen, litur
gische beurtzangen, liederen,
kortom de poëzie in de bedie
ning van het woord, als openba
ringsvoertuig". Ds. Barnard
vertelde ons dat veel van zijn
kunstvrienden hem helpen met
bijdragen in woord of melodie.
Gabriel Smit en Mies Bou-
huys, Jan Mul en vele anderen.
En juist vanmiddag vond ik een
bijdrage van Henk Badings, in
de vorm van muziek voor Kyrië,
Gloria, Sanctus, Benedictus en
Agnus Dei, in de bus."
mm
NIEUWE
GRAMMOFOON
PLATEN
Carl Orff.
Cuevas Serge Golovine, Rosella Hightower,
George Zoritch en nog vele anderen,
zal een belangrijk ballet in première
brengen „Song of Unending Sorrow".
Dit werk de choreografie is van
Ana Ricarda is gebaseerd op een
Chinees liefdesgedicht uit de T'ang
periode. Daarnaast worden nog vele
bekende balletten opgevoerd. Onder
de optredende solisten zijn Rosella
Hightower, Jacqueline Moreau, Ana
Ricarda, Serge Golovine, Vladimir
Skonratoff en George Zoritch.
mm*.
iV en
f
+L- oi^U
TK begrijp niet goed, waarom
A pastoor Loots zo verbolgen is op
Péret.- Op de keper beschouwd,
ontdaan van een bepaalde franje
(en keper en franje vindt ge in De
Nieuwe Eeuw van 12 jan.), is wat
Péret vertelt over de liefde van
man en vrouw toch niets nieuws of
schokkends. In feite zegt hij:
1. dat in de liefde „geest, vlees
en hart samenvloeien'', en dat „de
geliefde gezien wordt als de bron
van alle geluk";
2. dat deze (voor pastoor Loots
dwaze) beschouwingswijze er een
is van de laatste eeuwen en bij
geen andere volkeren voorkomt dan
de westerse
3. dat aan iedere man één be
paalde vrouw als levensgezellin is
voorbehouden; ontmoet hij die, dan
bereikt hij zijn hoogste geluk; ont
moet hij die niet, dan zal hij het
in het huwelijk met minder geluk
moeten stellen.
Met betrekking tot 1. zouden we het
navolgende willen opmerken. Het
feit dat een man niet de kloosterlij
ke staat, maar het huwelijk, het leven
in twee-een-heid, als de grondvorm
en in zoverre als de natuurlijke be
stemming en vervulling van zijn men
selijk bestaan ervaart, betekent te
vens dat door deze twee-eenheid zijn
menselijke onvoltooidheid als eenling
beëindigd werd, dat hij eindelijk zich
zelf werd, bij zichzelf „zu Hause" is.
Eerst door deze voltooiing, dit bereikt
hebben van de grondstructuur van
zijn bestaan, zijn de voor hem be
stemde mogelijkhe
den aan persoonlijk
geluk bereikbaar ge
worden. Welk geluk
hij ook vindt buiten
de vrouw in de kunst,
de wetenschap, de
arbeid God, de zijns
wijze van al het voor
hem bereikbare ge
luk wordt zolang
deze twee-eenheid
duurt, bepaald door
deze twee-eenheid.
En men bemerk
te, dat geluk alleen maar reëel be
staat in zijn „zijnswijze". Aan deze
twee-eenheid, en daarmee aan de
vrouw, heeft hij alles te danken (zo
als de kloosterling al het voor hem
bereikbare geluk te danken heeft aan
de kloosterlijke staat, die voor hem
éérste bestaansvoorwaarde en daar
mee toegang tot alle geluk werd.)
Reeds om die reden is het vanzelf
sprekend, dat hij de geliefde bezit
„als de bron van alle geluk"; zoals
het ook vanzelfsprekend is dat in de
liefde, deze twee-eenheid, „geest,
vlees en hart samenvloeien".
Wat 2 betreft. Als we de liefde van
punt 1 als een misverstand moeten
afboeken omdat ze een ideaal is van
later tijden en uitsluitend van het
westen, dan kunnen we met evenveel
recht de liefde tot God, het God be
minnen boven alles, zoals Christus ons
dat geleerd heeft, als een misver
stand opzij schuiven, want tot en met
Christus zijn er alleen maar tijden
en volken geweest, ook religieuze tij
den en volken, die dat ideaal, als be
horend tot de orde van het menszijn
in het geheel niet gekend hebben. Op
ontelbare wijzen hebben de volkeren
in de loop der tijden getracht hun le
ven religieus vorm te geven, maar
pas in en met Christus heeft het zijn
definitieve gestalte ontvangen de
normatieve grondslag ervoor. Even
als het godsdienstig leven is ook de
geschiedenis van de verbintenis man
vrouw een eeuwenlange chaotische
reeks pogingen geweest om aan deze
verhouding vorm en gestalte te geven
een tasten naar zijn vormgeving, een
(telkens anders) vastleggen ervan in
voorschriften en verboden etc. Soms
schoon, soms absurd, soms rondweg
afgrijselijk etc., en tenslotte is dan
(als voorlopig laatste resultaat?) de
onze ontstaan, 'n Betrekkelijk nor
male wordingsgeschiedenis. En wat
nieuw is, is nu eenmaal nooit ge
weest; daarom is het nieuw.
En wat 3 betreft. Ik begrijp niet wat
het „totaal valse" is van deze thesis.
We moeten toch aannemen, dat elke
mens, behalve uitermate gecompli
ceerd en steeds zichzelf goeddeels on
bewust, een uniek, onherhaalbaar en
onverwisselbaar wezen is. Reeds hier
uit volgt, dat er voor de man hoog
uit één vrouw kan bestaan, met wie
hij de hoogste geluksmogelijkheden,
die er met zijn leven gegeven zijn, re
aliseert. Evenmin als hij verwissel
baar is, is de vrouw een willekeurig
te verwisselen grootheid. - Péret
vervolgt: Vindt hij die ene vrouw, dan
verwerkelijken zich de voor hem
hoogste geluksmogelijkheden; vindt
hij haar niet, dan moet hij met min
der genoegen nemen. Volkomen nor
maal, lijkt me. Dat hij met minder
genoegen moet nemen, betekent ove
rigens in het geheel niet, dat hij niet
gelukkig of niet zeer gelukkig zou kun
nen worden, alleen zijn hóógste ge-
luksmogelijkheid bereikt hij niet. Ook
het feit, dat de man de vrouw, die
door haar wezen bestemd is zijn hoog
ste geluk te worden, vrijwel altijd mis
loopt, doet aan Péret's stelling geen
afbreuk. Daaruit yolgt alleen, dat de
mens meestentijds genoopt is het met
minder te stellen dan zijn hoogste ge-
luksmogelijkheid. Nu, dat is niets uit
zonderlijks: ook overal elders is de
mens gedoemd beneden de mogelijk
heden te blijven die met zijn persoon
gegeven zijn. Zo gaat, om een voor
beeld te noemen, elke perfectie die
de mens op een bepaald gebied be
reikt, ten koste van andere perfecties
die hij moet verwaarlozen om die
ene perfectie te worden.
Pastoor Loots attaqueert echter
iets anders nog dan een paar
stellingen. In wezen loopt hij
storm (en nogal honend) tegen de
„sublieme liefde" met haar grote, ge
vaarlijke vervoeringen en hartstoch
ten. Die sublieme liefde is voor hem
een romantisch, enigszins ridicuul
misverstand, een samenstel van gro
te woorden, een laat waan-idee van
de blanke mens dat nergens anders
voorkomt, in geen enkele literatuur,
„het koeren van enkele Islamitische
tortelduifjes" uitgezonderd. Wij zou
den hier toch even willen herinneren
aan het „sublieme" Hooglied, dat,
hoe ook allegorisch of mystiek ver-
Waan, weergave moest zijn van reëel
bestaande aardse liefdegevoelens
vooral eer het allegorie kón worden.
Die schone „islamitische tortelduif
jes" koeren overigens ook elders nog
dan in het Hooglied: in de Chinese
poëzie, de Egyptische („vrolijke lie
deren"), de Indonesische, in allerlei
negerpoëzie (oude en moderne), -
och, zouden ze eigenlijk niet overal
koeren, en subliem kunnen koeren,
waar twee mensenkinderen tot el
kaar worden aangetrokken?
Als onwezenlijke koerders moeten
het echter vooral Romeo en Julia
ontgelden. Met hen vooral moet de
stelling weggeveegd en geridiculi
seerd, dat aan iedere man slechts één
vrouw is voorbehouden. In hem im
mers wordt die waan-idee een super- j
latief van zelfbedrog. Want „als Ro- i
meo in de straten van Verone eerder i
links dan rechts ware omgeslagen,
dan zou hij een an- i
dere Julia ontdekt j
hebben". Hoe kluch- I
voortredenerend,
tig. Op die manier j
moet ik besluiten dat j
ook ik (evenals een-
ieder) een volkomen j
waardeloos en te ver- I
waarlozen feit ben,
en wel omdat ook j
mijn bestaan (zoals j
elk) in voorsprong op j
een bloot toeval be- i
rust. Er behoefde
maar iets een weinig anders te zijn j
geweest, en mijn broers en zusjes
hadden een geheel „ander' broertje
(of zusje) mogen begroeten, d.w.z. i
ik was er helemaal niet geweest. Ben
ik (of is de mens) daarom een waar- j
deloos of te verwaarlozen feit? Maar i
pastoor Loots meent bovendien, dat i
Romeo dezelfde gevoelens en harts- j
tochten voor elke andere vrouw zou
hebben gekend. Dat is natuurlijk een i
onhoudbare veronderstelling. Zoals
de ervaring leert wekken nog geen
twee vrouwen dezelfde gevoelens; en I
helemaal op een fictie berust de hier
veronderstelde bereidheid, om met
willekeurig wélke juffrouw de dood in
te gaan. Wat rest er dan, als we nu
eens aannemen, dat Romeo inderdaad
een andere straat was ingeslagen en I
voor een andere vrouw liefde had op- j
gevat. Wel, dan nemen we niet méér
aan dan we reeds hierboven aanna- i
men en ook door Péret werd aange- I
nomen, nl. dat Romeo dan een min-
der volmaakte vorm van persoonlijk j
liefdegeluk had gevonden.
R REST echter nog een geheel I
J-J andere mogelijkheid, nl. dat Ro- I
meo, ondanks alle doorleefde I
vervoeringen, ten onrechte heeft ge- f
meend, dat hij met Julia de enige, I
waarlijk voor hem bestemde vrouw I
had gevonden. Het is dan niet enkel
mogelijk, dat hij bestemd zou blijken
voor een nog „subliemer" liefde (een 1
goddelijke b.v. of opnieuw 'n aardse), 1
maar eveneens: dat hij bestemd zou f
blijken voor een veel alledaagser
vrouw en daarmee voor een aanmer- 1
kelijk burgerlijker staat van geluk. In
het laatste geval is Romeo door het
aanschouwen van Julia kortstondig
doch op sublieme wijze boven zich
zelf uitgetild. Zo kan men ook, gegre
pen door de schoonheid van het kloos
terleven, daarin tijdelijk de bestem
ming van zijn leven zien (met alle
prachtige en waardevolle gevoelens
van dien), om later te ontdekken dat
men voor een veel minder volmaakte
staat van leven bestemd is. En in het
eerste geval bewijst Romeo enkel,
hoezeer reeds de vrouw die nog maar
een benadering is van de vrouw, met
welke men een waarachtige twee-een
heid zou vormen, „een storm van
geluk", van reëel geluk, en meer dan
dat, vermag los te slaan.
Zo kan ons ook een kunstwerk de
hoogste ontroering schenken die we
op dat ogenblik denkbaar achten, ter
wijl later een ander kunstwerk, dat
een nog zuiverder en volmaakter re
alisatie is, pas die hoogste ontroering
rechtvaardigt. Doch in belde geval
len is niets van gewekte gevoe
lens waardeloos; zij behoren tot het
schoonste en reëelste dat de mens
mag ervaren. Zij 't dan naar aanlei
ding van een misverstand. Maar ook
sublieme misverstanden zijn waarde
vol en soms een het gehele verdere
leven bevruchtende ervaring
BINNENKORT herbergt het hoofdstedelijk museum een
tentoonstelling Moderne kerkenbouw"Daar zal blijken
hoe ook in de protestantse kerkenbouw een vernieuwing
doorbreekt. Een vernieuwing, nie-t zozeer gericht op
uiterlijke architecturale effecten dan op ruimtelijke aan
passing aan gegroeide liturgische behoeften. Het meest
opvallende daarbij is wellicht het streven, los te komen
van de typische preek-kerk. Zo zal bijvoorbeeld de aan
dacht vallen op kerken, voorzien van een aparte Avond-
maalruimte. Zij zullen de traditionele misvatting helpen
opheffen, dat de eredienst der protestanten vrijwel uit
sluitend de verkondiging zou betreffen van het Woord.
van der Graff
Dit vertelt ons ds. W. Barnard,
voor velen beter bekend onder zijn
j schuilnaam als dichter Guillaume
van der Graft. Het is niet mogelijk
de predikant Barnard te scheiden
van de dichter Van der Graft. Spre-
ken over de poeet alleen zou de
dominee te kort doen. In beide op-
zichten mag men zijn arbeid expe
rimenteel noemen. Op de door hem
geschapen dinsdagavondse „Noctur-
nen" in de Amsterdamse Marana-
thakerk- experimenteert hij met een
liturgische vormvernieuwing, ge-
ent op oud-christelijk gemeengoed,
in de dichtkunst met poëtische be
gripsvernieuwing, opgeroepen door
woorden, die hij bevrijdt uit de
sleur van de spreektaal. Beide acti
viteiten worden geprikkeld door de
zelfde inspiratie: iets openbaar ma
ken van het Woord. Enerzijds met
een liturgie die in haar vroeg-chris-
telijke terminologie, haar moderne
lied-teksten en blijmoedige melodie-
en een poëtische inslag vertoont,
anderzijds met een poëzie, die door
grondtoon en thematiek de neiging
wekt haar liturgisch te noemen.
Guillaume van der Graft laat
ons zijn jongste gedicht zien: let
terlijk poezie voor de liturgie. Het
is een lied voor de avonddienst,
geïnspireerd op het epistel van
Septuagesima. „Wat ik met de
ze liederen probeer is het kerk
lied te herstellen in zijn oude
rechtstreeksheid. Het volk moet
persoonlijk achter de tekst staan
die het zingt. Geen stichtelijke
versjes dus, maar kernachtige
getuigenissen met de magie van
oude hymnen".
Magie, dat is een term, die bij
Van der Graft's kunst past. Zijn
woorden hebben nooit een be
schrijvende taak, zij roepen iets
op, beelden, gedachten of begrip,
en brengen op een suggestie
ve manier het woord van God
onder de mensen en omgekeerd
het woord van de mensen voor
God.
„Woorden van brood" heet zijn
jongste bundel („De Windroos")
waarin Van der Graft weer weet te
toveren met gewone woorden, die
opeens een diepe inhoud krijgen.
„Het schijnt met mij een wonder
lijk geval te zijn" zegt de dominee
dichter, wiens optreden zo geheel
afwijkt van het beeld dat onze 19e
eeuw van de predikant-poeet heeft
geijkt. „Ziet men in eigen kring met
enige verbazing titels als „Eucharis
tie" (maar mag ik soms geen
Grieks gebruiken?) en vindt men
daarin aanleiding mij te vertellen
dat ik de Moederkerk wel zeer dicht
ben genaderd,, van rooms,-katholie-
ke zijde krijg ik juist te horen, dat
ik met mijn gehechtheid aan „het
woord" typisch protestant ben".
Graft is een smid die zijn beste werk
stuk volbrengt met alledaags ma
teriaal. Ruw ijzer hervormen in
een ongedachte zinvolle vormge-
ving: daar komt het meer aan op j
scheppen dan op ciseleren en po
lijsten.
Een kunstenaar die het liefst
woorden herdoopt en met woor
den als toverformules het leven
herschept tot zijn droom, kan haast
geen romanliefhebber zijn. Van der
Graft geeft het toe „Ik voel niets f-
voor romans en voor de daarin nood
zakelijke beschrijvingen. Wel voor
toneel waar de beschrijving dan
ook uit de boze is en als het ten- i,
minste goed toneel is elk woord II
meetelt". Hij heeft al verschillende
spelen op zijn naam staan. Een spel S
over Ezau en Jacob, een spel over
de engelen vóór de schepping van
de mens, een paar lekespelen en s
fragmenten voor een stuk van gro- f§
ter omvang op het thema van het
oordeel van Paris.
Hierin boeide mij de symboliek
van de drie kandidaten: Hera als
het zinnebeeld van het religieuze
Athene van het ethische, Aphrodite
van het esthetische. De fragmenten
hebben al jaren in een la gelegen.
Maar ze bevallen mij nog steeds en
wanneer dit zo is dan zit het ge
woonlijk wel goed.
V -V' - -
Maranathakerk in Amsterdam-Zuid.
Het woord de naamgeving aan de
dingen intrigeert Guillaume van
der Graft inderdaad in hoge mate.
Tal van versregels maar speciaal
het gedicht „Adam" in zijn nieuwe
bundel bevestigen het weer. Voor
de eerste mens, het prototype van
de dichter heeft hij een aandacht, die
bijna grenst aan afgunst. Even
Adams rol van eerste naam-gever te
mogen overnemen, zoals hij doet in
dit gedicht, moet voor hem tot de
grootste verrukking behoren. Hij
is een woordkunstenaar maar in
andere zin dan de Tachtigers, an
ders zeker dan een Toussaint van
Boelaere, de „goudsmid". Van der
lllll
Bach met castagnetten!
Er heeff, zich dc laatste decennia een
merkwaardige evolutie voltrokken in de
Duitse muziek. De jongeren: Carl Orff,
Boris Blacher, We'r.r Egk of Hugo Dust
ier zoeken minder aanknopingspunten bij
de Uebermensch Wagner, noch bp diens
godenkinderen R. Strauss en Pfitzner,
noch zelfs bij de School van Schönberg-
Haba-Berg, maar bij Latijnse volkeren,
vooral dc Fransen. Althans te oordelen
naar de voortreffelijk geslaagde opname
door het Deutsche Gramophon Gesell-
schaft der werken van Egk en van Dist-
Ier zouden we zeggen dat, andermaal de
Franse geest gelijk eens Voltaire. Frc-
derik de Grote beïnvloedde zich van
deze Duitsers heeft meester gemaakt.
Werner Egk komt er rond voor uit met
de hier op een L.P.-plaat vastgelegde
Französische Suite naar motieven van
Jean-Philippe Rameau voor groot orkest
bewerkt, benevens La Tentation de Saint-
Antome op wat frivol teksten van de 18e
eeuwse Opera-comique-dichter Michel Le-
daine.
Wat Egk hier van de Fransen geleerd
heeft is niet het, melodisch substraat dat
hij van de schepper van Castor et Pollux
heeft overgenomen, alsmede de lichtheid,
de transparantie van vorm en kleur, de
lichtvoetige ritmiek welke in de dagen
van Brahms en Strauss op Duitse bodem
eerder een militair marsgedreun en uni
formiteit verried.
In de chansonreeks begeleid door strijk
kwartet gaat hij nog een stap verder in
de Franse richting door te doen alsof hij
niet in Auchsenheim in Beieren maar in
Versailles geboren zou zijn. Hij assimi
leert zich zo joyeus met deze galante
teksten, dat men bijna zou vergeten hier
met een Duitse muziekvinder te doen te
hebben.
Alleen de overigens heel mooie altstem
van Lilian Benningen heeft ons voor een
probleem gesteld: men heeft n.l. de groot
ste moeite om vast te stellen dat deze
soliste een Franse tekst zingt. Hier volgt
uit dat er geen sprake zijn kan dat men
verstaat wat de tekst inhoudt. En dit
llllllllllllll
ondank3 het onbetwistbare feit. dat. aan
de welluidendheid van deze melodieën alle
recht wordt gedaan door haar nobel zang
orgaan. Men geniet namelijk ten volle
van deze muziek, van Egk's melodische
inventie en zijn doeltreffende gebruik
van het strijkkwartet ter begeleiding en
men neemt gaarne de tekst al of niet
verstaan °P de koop toe.
OUDE TRADITIES.
Hugo Distlcr's muzikale geloofsbrieven
zjjn anders gesteld dan van Egk. Hij komt
voort uit de jeugdbeweging van de jaren
twintig toen Frits Jöde openbare zang
lessen op pleinen en in parken hield, waar
aan een ieder en passant kon deelnemen.
Behalve tot Duitse volksliederen wendden
zij zich ook (weer) tot de koorcultuur,
tot de polyfonie, tot dc echte zang-
vreugde die behalve Jöde, ook Pepping
en Distier tot animators had. Maar hier
sluiten deze componisten zich aan bij een
zangtraditie zoals die in Hongarije, Joego
slavië, Italië en Frankrijk nog voortleeft
en die reeds dateert vanaf de tijd dat
onze Orlandus Lassus chansons kis de
Landsknechtserenade componeerde. In d®
geest van het klassieke chanson is het
dat Distier zijn Mörike-Chorliederbuch
op. 19 (een uittreksel van 48 melodieën
voor vrouwen-, mannen- en gemengd-
kioor) componeerde.
Hier worden we minder door persoonlijke
inventie gelijk bij Egk, dan door een
herleven van oude tradities getroffen:
van de melismatiek en psalmodie, van
techniek en van de motet en madrigaal-
vormen. Dit alles herleeft in een weinig
conventionele vorm en met veel begrip
voor de welluidendheid.
Van geheel andere aard is de zoeven
verschenen Deoca L.P.-plaat (L.K. 4142)
Antonio and his Spanish Dancers ge
naamd. De grote Spaanse danser prijkt
trouwens met breed armgebaar op de om
slag zodat men niet anders verwacht dan
dat dit dansfenomeen hier via de plaat
ten tonele zal verschijnen. Het ongeluk
is echter dat een grammofoonplaat (tot nu
toe) een louter auditief element is en
dat men de ogen sluitend de rest er maar
bij moet fantaseren. Decca steekt ons
hierbij de behulpzame hand toe wijl de
zeer strenge dansvormen, die Spanje even
goed als Duitsland en Frankrijk in de tijd
dat Joh. Seb. Bach zijn Franse-, Engelse
en Duitse Danssuiten componeerde, ge
kend heef.t hier „per sumptibus Decca"
worden vergezeld door castagnetten ge
klepper Bij de later volgende dans
wijze van Granados, Turina en De Falla
doen deze klepperinstrumenten meer ver
trouwd aan en ook al blijft men van de
over het aardvlak zwevende verschijning
van Antonio visueel verstoken, toch worde
door deze Spaanse muziek, voor orkest
en piano getransponeerd, dusdanige herin
neringen opgeroepen, dat we nolens vo-
lens even de lucht, van Iberia voelen
trillen
MARIUS MONNIKENDAM.
HENRI BRUNING. 1
DIT SEIZOEN ZULLEN ER op het
Edinburgh Festival weer verschillen
de voor Engeland nieuwe balletten
worden opgevoerd. Daarvoor komen
drie buitenlandse balletgroepen naar
de Festival-stad, nl. The Swedish
Royal Ballet, Les Ballets Africains de
Keita Fodéba en het ook in Neder
land bekende Grand Ballet du Mar
quis de Cuevas. Deze laatste groep,
die al een groot aantal sterren van
de eerste rang heeft opgeleverd zoals
Marjorie Talichieff, George Skibine,
Zweedse Koninklijk Ballet
drie nieuwe balletten.
Het
brengt
VOOR HET EERST is in het pro
gramma van de kunstmaand Amster
dam, die voor de zevende maal ge
houden wordt van 15 mei tot 15 juni,
een opera opgenomen. Uitgevoerd zal
worden „Die lustigen Weiber von
Windsor" van Otto Nicolai in de
Duitse tekst. Deze opera wordt niet
door een bestaand operagezelschap
uitgevoerd, doch de leiding vari de
kunstmaand is erin geslaagd hier
voor de medewerking te verkrijgen
van een aantal operazangers en -zan
geressen. Welk koor met het Kunst-
maandorkest zal medewerken, is nog
niet bekend. De solisten zijn o.a. Guus
Hoekman, Erna Spoorenberg, Hans
Wilbrink, Laura Cormonte, Hans van
de Leeuw, Annet de la Beye en Henk
Meyer.
De decors en kostuums worden ont
worpen door Loni Lichtveld. Er zul
len drie uitvoeringen worden gege
ven. De leiding berust bij Hans Liech
tenstein, die hier eindelijk eens de
kans krijgt te bewijzen wat hij als
opera-regisseur en -dirigent in zijn
mars heeft. Is de Ned. Opera niet op
zoek naar een bekwame en ervaren
opera-dirigent? Laat men eens bij de
Amsterdamse kunstmaand gaan kij
ken en luisteren.
wMSrssssiHtL
.•.v.v.-..-.v:-AV.V.S
Hoekje uit het museum
kunst uit India
straties, concerten etc. Het
een centrum voor studie
zoekingswerk, speciaal v°'-tjjdV
pologen. In de korte bestaan- g(li
het museum hebben al ve®
zoekers uit alle delen van d
het museum bezocht.
Studenten die aan het g o
werken hebben de beschik
'n fotografisch laboratoria opri,
kamers, een kamer voor j,jP
men van microfilms en e
theek,
„De revolutie laat h®a eo^
gaan", door Wolfg®nf! .[pst^flf
Bij*
>eder "'V
litsland „j
h« $45
munistisch opgevoed en ineCial's ,gjjt yi
Uitg. De Bezige Bii' Ic d« t''j:
Als dertienjarige jongen tr0uit Kf
ver in 1935 met zijn moeder gS
tionaal-socialistische DuitóJ® nneil%,f
Sovjet-Unie. Daar werd hÜ v]f,45
munistiseh opgevoed en in uste_i
bij het kleine groepje
onder leiding van Wdter p° rij
Berlijn aankwam —a daar
leven in de communistische fix
pen opbouwen. Geleidelijk istj5c A
echter twijfelen aan de s'aA; 0a
thoden met als gevolg, dat g «Gt
tussen Tito en Stalin in eo
Stalinisten de rug toekeerde tf-y?
nam naar Belgrado. In dit jt zijli pP
Leonard deze hele periode
Het is bijzonder interessant d J
om te lezen hoe de zuivel"'nJflje fil,
ren dertig zich in de Sovje jee»y
hoe de Sovjet-Unie march® ^1^ ,1
het Hitler-Duitsland. hoe
in de Sovjet-Unie zijn °P°'
:ebou'
vVe
Hans Liechtenstein
communistische propagandai j„ J
hoe de communistische s f
Duitsland is opgebouwd enZ' crjsis
ze tijd, nu we de ernstigst ji
wereldcommunisme beleven )f<
üjks de tegenstelling ervare'jS he ofj
Stalinisme enhet T,t0ÏS!rltt V* a
van dit werk van zeer gr°
dat men hierdoor de Sele°
een ruime blik achter de
slaan.
Drie jaar geleden is in h® jp
van de staat Nieuw Mexicp
VerenigdeStaten, vlak bij ^ep'
Fé (nog geen 500 km van d .^gp^
caanse grens en tussen de Ü1 j#
van de Rocky Mountains) e
seum uit de rotsige grond S® 0
dat de naam draagt van Mu» ee
International Folk Art. Het
laag bakstenen gebouw v 0vs
men een groots uitzicht he® us®
de omliggende dalen. Het 0<jefi'
ligt op een punt waar de
Amerikaanse, de middel
Spaanse en de oorspronkelijk
aanse culturen in elkaar ove ze>'
en, hetgeen ook in het gebo«
tot uiting komt.
De collectie van het
voor een groot deel een sCnartle
van Miss Florence Dibell
een kunstverzamelaarster uit of
go, die de halve wereld afre'
zoek naar oude kostuums, gie,
werk, meubelen etc. Zo
zich in dit museum voor volK ii-
honderden kunstvoorwerpriG^','
Zweden, Hongarije, Noori
Afrika, Zuid-Amerika, MeXlC
verre Oosten etc.
Miss Bartlett heeft Santa
gekozen voor haai museum,
dit culturele centrum van efi
Amerika haar het meest bet"
Onder de meest opmerkelijk^
zienswaardigheden zijn o.a. z j^o'/
snuifdozen uit Bolivia en een
masker uit Liberia.
■et
De kunstschatten worden
schermd door glas of r< n(jtsA
suppoosten, maar iedere haL.oh'v
lijke bezoeker wordt elek1 „p»,
betrapt door middel van ®agrJ fi
perende lampjes. Ook w°r? K
kunstschatten elektroniscn^,0eti
schermd tegen kwalijke e(l 0
van temperatuur, vochtigh®10
zuivere lucht.
Het museum is niet uitslin^jiï^j
stemd als tentoonstelling
maar ook als centrum v°°Sng
activiteiten met betrek»
volkskunst, zoals lezingen.