tijdens ammoet-redevoenngen begrotingsdebat Onderwijs "Bouw van scholen van gelijke 'mportantie als woningbouw Carrouselri j den met Hasenclever Het fenorneen EYCK Rapport over landbouwpolitiek Berliner Schlosstheater vertoonde een uitsmijter tjy Commissie-Thurlings niet eensgezind V erkstudent-systeem is niet juist Normen voor de bouw van scholen Ned. Theater Centrum tien jaar Verraad van oud- NSB-er niet bewezen geacht Veelschilder ^Discriminatie" in Panamakanaal Weer aanslag in noord-ierland Feestelijk Twee perioden WOENSDAG 10 APRIL 1957 PAGINA 3 eft 8$: V) t)e Vier paradoxen Salarisverhogingen Vakantiespreiding Exodus tegengaan Portret van Sternheim in Amsterdamse Stadsschouwburg Hoge Raad bracht straf terug van 15 tot 8 jaar ndcr eam perieure Russische klacht Aun 'A, Vj? tw, tfrlan<?rijven p de «ei ter IV Ve tie ofs «ad ;nd •uie- ve' ertrouwen in minister Cals 's GRAVENHAGE, 9 april 1957- bespreking van de begroting van Onderwijs in de Eerste Kamer betekende "er gr een lange lijst van sprekers, waaronder er zijn, die alleen bij zulk een be- lng hun jaarlijkse kans krijgen en deze dan ook in een soort van mammoet- doering aangrijpen. Het valt dan dikwijls te betreuren, dat de kwaliteit, in bet tenminste de nieuwsfactor betreft, lang niet altijd evenredig is aan de de *ntiteit. Ook nu hadden tot zes uur in de avond nog niet meer dan vier van dertien sprekers het woord gevoerd. »j 3JI1 CIVCl 3 1 (j, et begon al met »i'!'d'A-)> die uitgeb een nogal langademig verhaal van prof. Schermerhorn S( uie uitgebreid uiteenzette, dat opvoeding en onderwijs in ons grond- bet 'narme land belangrijker waren dan elders het delven van mineralen. En hy ®°8de uitvoering, dat wij daarvoor ook belasting zullen moeten opbrengen. depf4 begrlP studieloon werd door hem en naar hij zeide, ook door een groot 'ijti Va" Z''n ParlÜgenoten afgewezen, omdat het suggesties wekt, die niet reëel Sev Iiet zou heter zijn van studietoelage te spreken. Wat dan tot nu toe ook het it*' is Men heeft op het ministerie van Onderwijs immers de afdeling „Ryks- i'etoelagen". ^r°f. Schermerhorn verklaarde zich °°k tegen het systeem van werkstudent, ar zeide het tevens onjuist te ach- dat middelbare scholieren tijdens hiai V de vakanties hun tijd besteden om te ^dienen. Mevr. Schouwenaar-Fransen -V.D.) viel hem daarin bij. Zij von- 6n dit beiden onjuist en zagen hier opvoedende taak voor de scholen. 'h «ti heer Schipper (A.R.) vroeg ruim voor het technische onderwijs, de avondvergadering was prof. Gie- H," de eerste katholieke spreker. Even- W Ptof. Schermerhorn sprak hij vertrou- a |n minister Cals uit. Hij wees én pro- Ojy.®sisme én conservatisme van d< hand, tijn t beide extremistisch, dus eenzijdig Hij wenst vhst te houden aan be- aselen en verworven waarden maar met tje °Pen blik op de feiten van heden en loden van de toekomst. bij noemde vooraf vier paradoxen onderwijs: dat urgente problemen zeer lang- ''tn worden afgehandeld. 2. dat het abnormaal is, als een leer- 'bg de school voor voortgezet onder- Mis normaal doorloopt. dat grotere onderwijsvrijheid ex- jefn vergezeld gaat van geringere in- «fne vrijheid. 4, dat het doel van de onderwijspoli- "ek is: haar te bevrijden van de poli- Mek. b^ver de financiële gelijkstelling zeide Gielen, dat hij het gelukkige com- Jotnis, betreffende de financiële gelijk- foMing, volledig en royaal handhaaft. V„?r toch, zo zeide hij, is er geen be tiding en er moet een onderzoek komen de oorzaken daarvan. Hij bedoelde, er uit dat onderzoek wettelijk vast- b^bgde objectieve normen moeten komen Piet te vervallen in automatisme. Maar Y* als men denkt in objectieve normen f.'Pt men onvermijdelijk bij het getal te- *«cht. ^ok de heer Van Velthoven (KVP) Jj°eg naar deze objectieve normen, ?aPr met een planning, zodat men niet i^elfde financiële gelijkstelling zou V ij gen als voor het lager onderwijs. En 'i voegde daaraan toe, dat hij hoopte, iat. minister Cals dit nog in zijn minis- yiële periode in het Staatsblad zou tf'jgen. Zou dit moeilijkheden opleve rt, dan raadde hij hem aan een basis- en voor de verschillende takken onderwijs deelwetten, die op de Mswet zouden passen, te maken. De openbare school verband met de pacificatie zeide Gielen de positie van de open- ^re school onduidelijk te vinden. '5®nlyk zou zy een aanvulling moeten 'P op de regel der bijzondere school, de feitelijke toestand in Neder- '*"1 is. wilde dan ook gaarne inlichtingen de minister over het feitelijke in- (j''iPen van de gemeenten in het proces veranderde verhoudingen van open- V^r en bijzonder onderwijs ten gupste b het openbaar onderwijs. vroeg verder naar de grondsla- ba,b van het scholensysteem. Enkele eh, de H.O.-wet betreffende, wilde Gielen liever laten wachten tot Vr behandeling van de H.O.-wet. Wel hij nu reeds of de minister de gAbhissie-s'Jacob niet zou kunnen vra- het subsidiëren van de theologische k^teit in haar onderzoek te betrek- De heer Van Velthoven had het ook over de algemene wet op het voortgezet onderwijs, die in de maak is. Daaronder wilde hij ook de Kwcckschoolwet zien gebracht. Hjj achtte het voorts onjuist, dat de Ieraren waren uitgesloten van de salarisverhoging der hogere ambtenaren. Nu had minister Cals in zijn M.v.A. be toogd, dat de salarisverhoging der amb tenaren van 1953 een vooruitlopen was geweest op deze verhoging, maar dat bestreed de heer Van Velthoven. Dit was niet anders geweest dan het inhalen van de achterstand. Deze zaak, zo zeide hij, zal opnieuw moeten worden be zien in een algemene commissie voor het Georganiseerd Overleg voor alle takken van onderwijs, zodat men de salarissen voor deze takken op elkaar kan afstem men. Verder sprak nog de heer Algra (A.R.) die nadere inlichtingen vroeg omtrent de televisieplannen. Worden ze soms stopge zet, totdat er iets besloten is over de commerciële t.v.7 Ook vroeg hij nog, of de minister mededelingen kon doen over de lerarensalarissen. DEN HAAG, hedenmorgen. Vanmorgen z(jn de begrotingsdebatten voortgezet. Ook de heer Derksen (K.V.P.) zeide over de terugkeer van minister Cals verheugd te zjjn. In dat opzicht had de minister dus niets te klagen. Hij zou alleen kunnen zeggen: als jullie allemaal zo blij zijn, dat ik er weer ben, waarom maak je me het dan zo moeilijk? Nu: moeilijk heeft men het hem nog lang niet zo gemaakt als vroeger wel eens is gebeurd. De heer Derksen vroeg ook alweer of het Landbouwonderwijs en het Kweek- schoolonderwijs onder de wet op het Voortgezet Onderwijs zouden komen. Daar moet men toch beslist iets aan doen. Als dat één keer wordt gevraagd, lijkt het ons voldoende. Hij meende, dat gemeenten zich moeten houden buiten de bevoegdheden van de bijzondere school. Zij hebben slechts te maken met de besteding van de gelden. Maar dat was, zoal niet in die vorm, door prof. Gielen ook al gezegd. Wat de scholenbouw betreft was hij niet gerust. Een uitgebreide studie acht te hij hier noodzakelijk, want hij vond de scholenbouw van gelijke importantie als de woningbouw en daar had hij vol komen gelijk in. Hij vroeg dus naar de normen voor de bouw van scholen. Is het zo, vroeg hij, dat degene die het meest vraagt ook het meest krijgt? En moet hier met de bestedingspeperking re kening worden gehouden? Voor de vakantiespreiding vond hij een wettelijke regeling in strijd met onze ideeën omtrent de vrijheid van onderwijs. Hij had voorts bezwaar tegen de spellings regeling vanwege de praktijk en de school. Voor het kleuteronderwijs zag hij een achterstand bij de Alg. Maatregelen van Bestuur. De lijst van opleidingsscholen moet worden uitgebreid. De financiële po sitie van de kleuterleidster achtte hij on voldoende. En ook de heer Derksen pleitte weer voor een commissie voor Georganiseerd Overleg voor het hele onderwijs. Dien aangaande vroeg hij naar het standpunt van de regering. En hij én de heer Van Velthoven vonden deze commissie nodig om de rust in het korps te herstellen. Hij wees voorts op de extra-mocilijk- heden van het Ulo-onderwijs en drong erop aan, dat de uittocht van bevoegde leerkrachten uit het Ulo moest worden tegengegaan. Wat de gehuwde onderwijzeres betreft verklaarde hij nu reeds bezwaren te heb ben tegen de wijziging van de L.O.-wet. Tenslotte pleitte hij voor een recht voor de arbeidende jeugd tussen 14 en 18 japr voor het ontvangen van onderwijs tijdens de werkuren én op doorbetaling van het loon. Dit onderwijs zou door het bedrijfs leven zelf moeten worden gegeven. F. S. (Van onze Amsterdamse redactie) Het Nederlands Theater Centrum, dat zich ten doel stelt tegen goedkope prijzen series toneelvoorstellingen en concerten van het beste gehalte voor werknemers in de bedrijven te organiseren, bestaat tien jaar. In Amsterdam brengt het centrum alleen al 20.000 personeelsleden naar de schouwburg en concertzaal. Het jubileum zal donderdag a.s. gevierd worden, o.a. met het verstrekken van een opdracht aan een Nederlands auteur voor het schrijven van een toneelstuk, het aanbieden van een portret van de overleden acteur Jo Sternheim aan de Amsterdamse Stads schouwburg en een feestelijke opvoering van Macbeth door de Nederlandse Co- medie. Na afloop van die voorstelling zal bekend gemaakt worden aan welke schrij ver de opdracht verleend is. De posthume hulde aan Sternheim is ook bedoeld als eerbewijs aan de man, die zich heeft in gezet om het „gewone volk" te laten delen in de grote cultuurverrichtingen. De Hoge Raad heeft in revisie een voor handel in joods bezit, verraad en optreden als hulplandwachter veroordeelde oud- NSB-er vermindering van straf gegeven. De veroordeelde was wegens genoemde feiten kort na de oorlog 15 jaar gevange nisstraf opgelegd. Na 9 jaar kwam hij voorwaardelijk op vrije voeten. Hij vroeg revisie, omdat hij meende ten onrechte voor verraad veroordeeld te zijn. Na toestemming tot revisie door de Hoge Raad besliste een bijzondere kamer van de Utrechtse rechtbank, dat het ver raad inderdaad niet bewezen was. De straf werd gesteld op 10 jaar. Nadat de procu reur-generaal bij de Hoge Raad tot het terugbrengen van de straf op 5 jaar con cludeerde, bracht de Hoge Raad bij arrest de straf op 8 jaar. Normale Uitsluitend verkrijgbaar bij H.H. apotheker», drogisten, kappers en de specieelbrancbe. Toen Walter Hasenclever in 1940, tot in Frankrijk opgejaagd door de nazi's, de hand aan zichzelf sloeg, liet hij het moderne theater twee soorten stukken na. Felle requisitoiren als ,,Der Sohn" en „Menschen", waarvan vooral het eerste de doorbraak van het toneel-expressionisme bezegelde, en vlotte blijspelen die geschreven werden met een ooglonk naar Holly wood. aties tegenover ontelbare oude vrijsters. Of de ontmoeting met Lia Compass, waarbij Möbius uit zijn rol van gros sier valt door echt verliefd te worden. Stuk voer stuk scènes a faire zoals een speler van kluchten of cabaretsketches ze niet beter kan wensen. Martin Held (links) en Walther Bluhm in 99Ein besserer Hcrr De grote eretentoonstelling die in Heerlen ter gelegen heid van Charles Eyeks zestigste verjaardag is geopend, had eigenlijk te Amsterdam, de hoofdstad van het land, moeten plaats hebben. Want Charles Eyck is als kunste naar een grootheid van nationaal formaat. Tegelijkertijd zou bovendien een eretentoonstelling in het Aarts bisschoppelijk Museum van Nieuwe Religieuze Kunst te Utrecht geopend hebben moeten worden, want onder de religieuze kunstenaars van de Nederlandse kerkprovincie behoort hij tot de weinige grote pioniers, zonder wie er misschien helemaal geen sprake van nieuwe religieuze kunst had kunnen zijn, zeker niet in onze kerken waar hij tegenover bisschoppelijke commissies de spits heeft afgebeten voor een heel geslacht van waarachtige kunstenaars, dat na hem in de kerk aan het werk is gegaan. Dat twee gelijktijdige complete tentoonstellingen, een nationale en een speciaal religieuze, de draagkracht van Eycks oeuvre niet te boven zouden zijn gegaan, dat is welde eerste onomstotelijke indruk die de rondgang in de hallen en zalen van Heerlens raadhuis vestigt. De hier uitgestalde collectie bedraagt meer dan honderdenzestig nummers en van de onafzienbare uitgestrektheid religieuze wandvlakten en -venstervelden die Eyck heeft gevuld is daar maar zeer ternauwernood een kleinigheid bij inbegrepen en stellig niets dat represen tatief kan worden geacht voor wat de naam Eyck op dit terrein betekent. een bericht van Tass van stlrnor8en heeft de Sovjet-Unie bij de tie„ geprotesteerd tegen de „discrirriina- ^lke drie Russische schepen in het van dit jaar zouden hebben onder- 'oen deze bet Panamakanaal pas- n' v°lgens Tass werd een van de «en zeven uur lang opgehouden door a03ez®er uitgebreid douane- en politie. ij trz°€k; twee andere schepen werden vddiv uuui net x aucuua^auaai ytatdurend gevolgd door politieboten. De !«reI waarin het protest is vervat, is g' vaart door het Panamakanaal ash: door de Sovjet-ambassadeur 'hgton overhandigd. vroege ochtenduren van vandaa de onderstations van de elektrici- te Londonderry in Noord- kil J:, opgeblazen. Een gebied van zes- ometer lengte tussen de noorde. 4 O Jtugre •- ueocii vic mwiuu- gl'ens van Londonderry en de grens 1ig0 Ulster en de Ierse republiek kwam .Uren in het donker te zitten. Men p r®telt wederom te doen te hebben etl actie van het „Ierse republi- leger", dat in de afgelopen maan- *6Weads vele andere aanslagen heeft Wie zijn indruk van de tentoonstelling combineert met de herinnering aan de afwezige categorie werken waaraan Eijck het sterkst sprekende deel van zijn algemene reputatie te danken heeft, kan moeilijk het oordeel verzwijgen dat Charles Eyck verdient opgenomen te worden en niet op de laagste plaats in de lijst der notoire „veelschilders" uit de historie. Maar op zijn zestigste verjaardag zal men voor die kwalifica tie misschien met een elegant spron getje terugschrikken, want in de oren van menig aestheet is zij allesbehalve een aanbeveling. Ze wordt zelfs ge woonlijk gehanteerd als een diskwalifi catie op grond van de mening dat zij het begrip „oppervlakkig" in zich sluit. Ten onrechte! De meest notoire veel schilder uit de geschiedenis is onge- twijfeld Domenico Ghirlandajo en ieder Cerumische tegel van Charles Eyck. is het er over eens dat deze een zeer groot kunstenaar was. Ook Picasso is een enornji veelschilder, maar als het er op aan komt te betogen dat hij niet de grote kunstenaar is waarvoor hij wel gehouden wordt - 'n onderneming waar onder menigeen graag zijn schouders zet - dan eindigt deze poging meestal op de vluchtheuvel van de overweging „dat het nog te vroeg is om uit te ma ken dat dit werk zijn huidige officiële reputatie in de tijd za] kunnen handha ven". Dit alles neemt niet weg dat de vraag zich toch opdringt of Charles Eyck mis schien eer een oppervlakkige veel schilder dan een groot kunstenaar is. En op zyii zestigste verjaardag moet men hem zelf de eer aandoen, zo lijkt mij, deze vraag onder ogen te durven zien. Want haar, terwijl ZÜ "ch op dringt angstvallig om redenen van bij het feest passende vriendelijkheid te omzeilen, staat gcljjk met het uitdruk ken van de vrees dat het onderzoek een nadelig resultaat voor de faam van de kunstenaar zal opleveren. Zou het dat echter doen, dan zou er bovendien voor hulde en bijgevolg nok voor de overeenkomstige vriendelijkheid des te minder, tot in het geheel geen, reden zijn. Wij hebben dit onderzoek dan ook volstrekt niet geschuwd. Laat ons allereerst vaststellen dat een wandeling langs de Haarlemse ex positie iets feestelijks is op zich. Het heeft inderdaad iets van een divertis sement. het wordt ücht verteerd en het is snel, het heeft alles een plezierige vaart, het heeft het meeslepende van dingen die te prettig zijn om er zich bij af te vragen hoe lang zij duren zullen, „hoe laat het al is". Het spel begint al met een opwekkend prelude: de eerste zelfportretten, jongenskoppen van grote pienterheid en onbegrensd zelfvertrou wen, het vroegste nog geschilderd naar de trant van Willem van Konijnenburg maar in zijn vloeiende gemakkelijkheid zich wonderwel onttrekkend aan de sfeer van statige gestrengheid, die de composities van die leermeester om geeft. Een landschap bij Stockholm, fris als miniaturen uit middeleeuwse getij- deboeken, en paneeltjes uit de school der Siënezen uit het trecento, maar vluchtig als een fluitliedje op een wan deling. „Saint Germain des Prés" uit '27: al reeds in de eigen Eyckse teken stijl geschilderd, schetsmatig, rapso disch snel noterend de impressies van een verward straatverkeer en de ver- tclline van Parijse schoorsteencompo sieten, vensters, hekspijlen en balus trades, boompjes, reclamezuil en ter ras. en de grijze landelijke toren tegen de Parijse lucht. Dufy zou het hem toen reeds niet verbeterd hebben voor wat betreft de vaart en het rake van de te kening. „Cagnes sur mer" uit '28: een nauwelijks aanrakelijke scheerslag van het cubisme over Eyck's prille doek. een jaar later in „de Zweedse dame" nog net nawijsbaar. Dan uit '30 de eerste monumentale worp in het gebied der religieuze kunst. De reeks van vier-mctcr-langc doe ken voor de kerk van Terwinselcn Eyck's allereerste muurschildering kan men nog altjjd vinden in de rcctoraats- kerk der Lazaristen in Rumpen, onder de gemeente Brunssum een kleur rijke, nog primitieve verteltrant op een wijze die is afgekeken van de vroege quattrocentisten maar die in de kop pen al de onvervreemdbaar Eyckse trekken begint te vertonen. Het portret „Mevrouw S.N." uit '32: een reveren ce aan de grandezza; „Bimba" uit '34: een portret van zijn dochter Anne Mar git in een rembrandtieke houding en een rembrandtiek licht, maar zonder een zweem van de mystiekerigc zwaar wichtigheid die schilderende Rem- brandtvereerders zo dikwijls in hun eigen verf heeft laten versmoren: het is vast en zeker gedaan van dc eerste streek tot de laatste, snel, „kcan" en niette min met tederheid, de tederheid van een sterk hart. Tot zover strekt de prelude van Eyck's vrije schilderkunst. Wat volgt is te ver delen in twee grote perioden: de voor oorlogse en de huidige. De eerste geeft een schilderkunst van tuinen, zon, stads en land-gezichten, portretten en genre stukken, die de bloeiende, gevarieerde, soms plotseling schitterende en von kende coloriet hebben van een Bon- nard, met driftige slagenregens uit het penseel op het doek gebracht; met re miniscenties ook soms aan van Gogh vooral waar het erom gaat de groei zaamheid van aarde's gewassen te be zingen, maar zonder de van Goghse hardheid en de van Goghse verbeten heid; een stromende lyriek, die pro bleemloos is. De tweede, huidige periode laat een hardnekkige poging tot vernieuwing zien naar de trant van de „modernere" pe netraties in de „nieuwe plastische ruim te": pogingen tot constructiviteit die dit vlotte talent niet liggen, tot adopta- ties van de Picassijnse indrukwekken de en soms verscheurende hoekige, al tijd grootse lineatuur, die Eyck's lyri sche hart weerspreken terwijl zij hem onontvluchtbaar uitdagen; pogingen ook tot de experimentele explosiviteit die Er is geen diepgaande studie nodig, om te weten tot welk van de twee „Ein besserer Herr" behoort, het stuk dat het Berliner Schlosstheater gisteravond in de Rotterdamse Schouwburg ver toonde. Hier is de leverancier aan het woord van verfilmbaar amusement. Het programmaboekje ten spijt, dat in deze naar germaanse smaak aangedikte ko medie nog speurt naar belangwekkende waarheden voor de hedendaagse mens. Wie daarnaar speurt komt in Hasen- clevers avondvullende revueschets met jazzmuziek anno 1927 bedrogen uit. Maar er blijven aspecten genoeg over om de avond toch de moeite waard te maken. Hasenclever blijkt nog steeds een toneelman van het zuiverste water die zelfs in een uit zijn mouw geschud kasstuk scène na scène de kansen op stapelt om te acteren. Die zakelijke fa milieconferentie, waarvoor vader Com pass, het horloge in de hand, drie mi nuten uittrekt, op voorwaarde dat er, tussen de telefonades in de haute fi nance door, spijkers met koppen gesla gen worden, in casu een efficiënt hu welijk voor zijn negentienjarige doch ter. Of de taferelen in 't uit zijn krach ten gegroeid kantoor waar Möbius gros siert in liefde en waar de wanhopige klerk Rasper zijn meester uit de archie ven voofücht omtrent .zijn minnaarscre- hem bijv. in „De verwoeste fabriek uit 1956 een schilderij hebben doen ma ken dat eruit ziet als een vrije teke ning op een pasteuze „Appel"; pogin gen tenslotte tot de zo geliefde kinder lijke primitiviteit, waarvoor zijn teken- kunde te schitterend, waarvoor zijn te kenhand in haar gevestigde habitus te snel is, te snel voor de mogelijkheid haar op tijd te doen aarzelen. Maar tegelijkertijd laat in deze periode Eyck's meesterschap op ander gebied dan de vrije schilderkunst zich volop bewonderen: zijn keramiek, zijn tegels, steen- en schotelversieringen, zijn ont werpen voor bedrukte stoffen. Deze zestigjarige schijnt nog onuit puttelijke reservoirs te bezitten voor een werkelijke vernieuwing. Zijn schep pingsdrift verleidt hem tot de ambitie van de „Homo universale": buiten alle besproken beeldende gebieden legt hij zich tevens op beeldhouwwerk en zelfs op de architectuur toe. Zijn beelden zijn stellig het zwakste deel zijner pres taties, al is daar ook zo'n uitmuntend ding bij als het portret van zijn dochter bimba dat ik reeds besprak bij gele genheid van de Haarlemse expositie van Limburgse beeldhouwkunst, vorige maand. Zijn kerkontwerpen zijn afterall interessanter dan ik ze geschat had na de eerste publikatie der foto's in de dagbladpers, ook al blijven ze mij, vooral in de kathedralige pretenties van hun reusachtigheid, die geheel in te genspraak is met de plaats die een kerk in het werkelijke leven van de stadsgemeenschap heden inneemt hun groot gebaar is een léég gebaar niet aanstaan. Voor de vraag naar Eyck's waarde zijn déze exclamaties echter niet rele vant. Maar na alles nog eens goed ge zien en in gedachten vergeleken te heb ben, na de hele Eyckse som nog eens te hebben kunnen opmaken, ben ik de mening vast toegedaan, dat hij in de rijen onzer vaderlandse schilders een der groten is, te groter nog. omdat hij onze cultuur met het accent van een muzikale légèreté wist te verrijken. Dat hij in zekere zin niet geheel meer „van onze tijd is" op zijn zestigste verjaar dag, is een (ware) overweging die daar niets mee te maken heeft. K. S. Het meest van al misschien de uit eenzetting tussen de twee bikkelharde zakenlieden waarbij de bekeerde zwen delaar de zwendelende kapitalist de baas is. Het is grof en juist zo over dreven cynisch dat het nauwelijks meer geestig is, cabaret uit de jaren twintig met een snufje operette en een scheutje jazz. Maar nog speelbaar als je het spelen kunt in het razende, jagende tempo dat de Berlijners er achter zetten, gehol pen door een draaitoneel dat bij open doek carrousel rijdt en dat, terwijl de afgelopen sketch naar de achtergrond draait, al draaiend reeds op de andere halve cirkel in volle beweging is. De „carrousel" is in deze vertoning een geestig gebruikt toneelmiddel. Dat paarse rijtje van negen nerveus brei ende vrijsters, dat in zijn geheel met een halve draai front maakt om Mö bius" vossepreek te aanhoren, is een leuke vondst. Het tempo werd door de regie als beslissende factor begrepen. Daarmee, en met het briljante spel van Martin Held als de superfraudeur Möbius, kreeg de verouderde humor zowaar nog een glans. Goed spel zagen wij, behalve van Martin Held die toonde te begrij pen dat Hasenclever speciaal op bewe gingseffecten schreef, ook van Lora Hartling. Het onmogelijk zakelijke meisje, dat niet zo zakelijk is of ze blijft vrouw, werd door haar uitdagend en hunkerend vertolkt met een beheerste charge die de rol kolderiek maakte maar haar behoedde voor platvloers heid. Herr Compass (Otto Graf) was een karikatuur van een zaken-manager, Frau Compass (Roma Bahn) vooral in de eerste fasen goed getekend in haar berusting, Rasper (Walter Bluhm) een raar archievenmannetje, Von Schmet- tau (Paul Wagner) een opgeblazen po li tiespeurder. Een vreemde cocktail alles bij elkaar, besloten met een alge mene verzoening in een dansje dat 30 jaar geleden wel wild geweest zal zijn. (Van onze landbouwm ede werker). J^EZER dagen heeft het Landbouw schap voor publikatie vrijgegeven het rapport van de studiecommissie landbouwpolitiek. De commissie onder voor zitterschap van prof. dr. Th. L. voorzitterschap van prof. dr. Th. L. M. Thurlings had van het bestuur van het schap de opdracht gekregen zich te beraden over de grote lijnen van de in de naaste toekomst te voeren landbouwpolitiek. De com missie heeft hierover een aantal uit spraken gedaan, zij het niet tot on verdeelde instemming van twee harer leden. Deze twee leden hebben dan ook ieder een minderheidsnota uitgebracht, waarin zij van hun af wijkende inzichten blijk geven. De opdrachtgever zal dit gebrek aan één stemmigheid wel betreuren. Het rap port is echter geworden tot een leer zaam document, dat de lezer in staat stelt in kort bestek kennis te nemen van de belangrijkste tegenstellingen, welke de actuele discussie over het agrarisch markt- en prijsbeleid heeft opgeleverd. De grondslag van de minderheidsnota van dr. ir. A. Vondeling is het tekort aan waardering van en vertrouwen in de particuliere ondennemer, welke voort spruit uit de socialistische maatschappij beschouwing. Hij verzet zich tegen de opvatting van de commissie, dat de kos ten van grond en bedrijfsgebouwen op het sociaal en economisch verantwoorde bedrijf volledig tot uitdrukking moeten komen in de kostprijsberekc ningen ten behoeve van het garantiebeleid. De eigenaars van goede bedrijven zouden daardoor aanzienlijk in vermogen voor uitgaan, hetgeen grotendeels „onver diend" zou zijn Nu beveelt de com missie aan om de vervangingswaarde van de gebouwen te berekenen aan de hand van de algemene prijsindex en niet naar die van de aanzienlijk hogere bouwkostenindex. Te dien aanzien is volgens moderne bedrijfseconomische opvattingen dus eerder een reële ver mogensvermindering dan een -vermeer dering te vrezen. Maar dat nog daar gelaten, welke bedrijfseconoom zou dur ven verdedigen, dat in de prijzen ge calculeerde afschrijvingen op basis van vervangingswaarde zouden leiden tot een onverdiende werkelijke vermogens toeneming? Tenzij men nog niet heeft geleerd door de geldsluier heen te kijken en iedere nominale togneming aanziet voor een reële. Wij weten wel zeker, dat dr. Vondeling beter weêt. De heer Vondeling heeft echter nog enige zorgen, welke overheidsingrijpen zou moeten wegnemen. Vóórkomen moet worden, dat de gebouwen op te kleine bedrijven worden vernieuwd en/of her bouwd. Naar onze smaak moet de be slissing hierover worden overgelaten aan de ondernemer. De consument en/of de schatkist betaalt niet meer dan de kosten van het door de overheid ver antwoord geachte bedrijf. Een werke lijk te klein bedrijf zal dus niet al zijn kosten vergoed krijgen. Aan de onder nemer de beslissing of hij op voortzet ting van zijn bedrijf al dan niet zoveel prijsstelt, dat hij bereid is ten laste van zijn persoonlijk inkomen en/of ver mogen zoveel bij te passen, dat zijn gebouwen onderhouden en vernieuwd kunnen worden. Maar zullen de gelden, die de boer toevloeien op grond van de berekende eigenaarslasten, Inderdaad bestemd wor den voor onderhoud en vernieuwing? Als rechtgeaard socialist meent dr. Vondeling, dat de overheid daarvoor waarborgen moet scheppen. Voor hem is blokkering van een deel der ver goeding voor de eigenaarslasten een kwestie van beginsel. De huidige nood van de schatkist dreigt helaas van dit ons inziens onjuiste beginsel een deugd te maken. AN geheel andere aard zijn de bezwaren van drs. F. W. J. Kriel- Koeienvan Charles Eyck laars, lector aan de Katholieke Economische Hogeschool. Hij keert zich tegen enige uitspraken in het algemeen, met name die, waarin de in- en uitvoerprijzen als richting gevend worden aangemerkt, de voor keur wordt uitgesproken voor toe slagen boven garantieprijzen, via de markt te verwezenlijken en toeslagen per hectare worden aanbevolen boven die per produkt. Het rapport van de commissie zelf lijkt zijn bezwaren te bevestigen. Drs. Krieliaars acht alge mene uitspraken onverantwoord, om dat de praktijk te gecompliceerd is. Het merkwaardige is, dat de com missie algemene stellingen poneert om deze onmiddellijk daarna weer grotendeels terug te nemen op grond van bijzondere omstandigheden. Zo moet zij constateren, dat de garantie voor tarwe, suiker en consumptiemeik met via toeslagen moet worden gereali seerd. Een stelling, die voor de belang rijkste gevallen niet opgaat, kan men toch moeilijk verheffen tot een algemeen geldende richtlijn, welke bruikbaar is voor de ontwikkeling van een verant woorde landbouwpolitiek. De beschouwingen van de commissie over de arbeid op de gezinsbedrijven wijzen erop, dat zij het kleine gemengde bedrijf in het algemeen als uit de tijd beschouwt. Nu wijst de praktijk wel even anders uit. Er zijn kleine gemengde bedrijven onder goede leiding en van goede structuur te over, waarop in het kader van de huidige agrarische con junctuur nog niet zo slecht wordt „ge boerd". Verhoudingsgewijs zijn de be- drijfsuitkomsten beter dan van de grotere bedrijven, die meer aangewezen zijn op produkten, waarvoor vaste en grantieprijzen gelden. Anderzijds.... er dient voor gewaakt te worden dat door een overmatige uitbreiding van de var kens- en kippenstapel de relatief gunstige positie van dit bedrijfstype wordt onder mijnd. De prijsval op de eieren- en baconmarkt wijst erop, dat enig pro- duktiebeperkend ingrijpen met name in de sector varkens- en kippenhouderij niet bedrijfs- of beroepsmatig maar als bijverdienste noodzakelijk is. Bij evenwichtige marktverhoudingen is er echter werkelijk geen reden om het kleine gemengde bedrijf economisch niet verantwoord te achten. De ernstige bezwaren van drs. Kriel iaars tegen de opvattingen, welke de commissie op dit stuk "-ildigt, kunnen wij dan ook gaarne onderschrijven. Het is de praktische ervaring zelve, die aan zijn zijde staat.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1957 | | pagina 3