tijdens
ammoet-redevoenngen
begrotingsdebat Onderwijs
"Bouw van scholen van gelijke
'mportantie als woningbouw
Carrouselri j den met Hasenclever
Het fenorneen EYCK
Rapport over
landbouwpolitiek
Berliner Schlosstheater vertoonde
een uitsmijter
tjy
Commissie-Thurlings niet eensgezind
V
erkstudent-systeem
is niet juist
Normen voor de bouw
van scholen
Ned. Theater Centrum
tien jaar
Verraad van oud-
NSB-er niet bewezen
geacht
Veelschilder
^Discriminatie" in
Panamakanaal
Weer aanslag in
noord-ierland
Feestelijk
Twee perioden
WOENSDAG 10 APRIL 1957
PAGINA 3
eft
8$:
V)
t)e
Vier paradoxen
Salarisverhogingen
Vakantiespreiding
Exodus tegengaan
Portret van Sternheim in
Amsterdamse Stadsschouwburg
Hoge Raad bracht straf terug
van 15 tot 8 jaar
ndcr eam
perieure
Russische klacht
Aun
'A,
Vj? tw,
tfrlan<?rijven
p
de
«ei
ter
IV
Ve
tie
ofs
«ad
;nd
•uie-
ve'
ertrouwen in minister Cals
's GRAVENHAGE, 9 april 1957-
bespreking van de begroting van Onderwijs in de Eerste Kamer betekende
"er
gr een lange lijst van sprekers, waaronder er zijn, die alleen bij zulk een be-
lng hun jaarlijkse kans krijgen en deze dan ook in een soort van mammoet-
doering aangrijpen. Het valt dan dikwijls te betreuren, dat de kwaliteit, in
bet tenminste de nieuwsfactor betreft, lang niet altijd evenredig is aan de
de *ntiteit. Ook nu hadden tot zes uur in de avond nog niet meer dan vier van
dertien sprekers het woord gevoerd.
»j 3JI1 CIVCl 3 1
(j, et begon al met
»i'!'d'A-)> die uitgeb
een nogal langademig verhaal van prof. Schermerhorn
S( uie uitgebreid uiteenzette, dat opvoeding en onderwijs in ons grond-
bet 'narme land belangrijker waren dan elders het delven van mineralen. En hy
®°8de uitvoering, dat wij daarvoor ook belasting zullen moeten opbrengen.
depf4 begrlP studieloon werd door hem en naar hij zeide, ook door een groot
'ijti Va" Z''n ParlÜgenoten afgewezen, omdat het suggesties wekt, die niet reëel
Sev Iiet zou heter zijn van studietoelage te spreken. Wat dan tot nu toe ook het
it*' is Men heeft op het ministerie van Onderwijs immers de afdeling „Ryks-
i'etoelagen".
^r°f. Schermerhorn verklaarde zich
°°k tegen het systeem van werkstudent,
ar zeide het tevens onjuist te ach-
dat middelbare scholieren tijdens
hiai
V
de vakanties hun tijd besteden om te
^dienen. Mevr. Schouwenaar-Fransen
-V.D.) viel hem daarin bij. Zij von-
6n dit beiden onjuist en zagen hier
opvoedende taak voor de scholen.
'h
«ti
heer Schipper (A.R.) vroeg ruim
voor het technische onderwijs,
de avondvergadering was prof. Gie-
H," de eerste katholieke spreker. Even-
W Ptof. Schermerhorn sprak hij vertrou-
a |n minister Cals uit. Hij wees én pro-
Ojy.®sisme én conservatisme van d< hand,
tijn t beide extremistisch, dus eenzijdig
Hij wenst vhst te houden aan be-
aselen en verworven waarden maar met
tje °Pen blik op de feiten van heden en
loden van de toekomst.
bij
noemde vooraf vier paradoxen
onderwijs:
dat urgente problemen zeer lang-
''tn worden afgehandeld.
2. dat het abnormaal is, als een leer-
'bg de school voor voortgezet onder-
Mis normaal doorloopt.
dat grotere onderwijsvrijheid ex-
jefn vergezeld gaat van geringere in-
«fne vrijheid.
4, dat het doel van de onderwijspoli-
"ek is: haar te bevrijden van de poli-
Mek.
b^ver de financiële gelijkstelling zeide
Gielen, dat hij het gelukkige com-
Jotnis, betreffende de financiële gelijk-
foMing, volledig en royaal handhaaft.
V„?r toch, zo zeide hij, is er geen be
tiding en er moet een onderzoek komen
de oorzaken daarvan. Hij bedoelde,
er uit dat onderzoek wettelijk vast-
b^bgde objectieve normen moeten komen
Piet te vervallen in automatisme. Maar
Y* als men denkt in objectieve normen
f.'Pt men onvermijdelijk bij het getal te-
*«cht.
^ok de heer Van Velthoven (KVP)
Jj°eg naar deze objectieve normen,
?aPr met een planning, zodat men niet
i^elfde financiële gelijkstelling zou
V ij gen als voor het lager onderwijs. En
'i voegde daaraan toe, dat hij hoopte,
iat. minister Cals dit nog in zijn minis-
yiële periode in het Staatsblad zou
tf'jgen. Zou dit moeilijkheden opleve
rt, dan raadde hij hem aan een basis-
en voor de verschillende takken
onderwijs deelwetten, die op de
Mswet zouden passen, te maken.
De openbare school
verband met de pacificatie zeide
Gielen de positie van de open-
^re school onduidelijk te vinden.
'5®nlyk zou zy een aanvulling moeten
'P op de regel der bijzondere school,
de feitelijke toestand in Neder-
'*"1 is.
wilde dan ook gaarne inlichtingen
de minister over het feitelijke in-
(j''iPen van de gemeenten in het proces
veranderde verhoudingen van open-
V^r en bijzonder onderwijs ten gupste
b het openbaar onderwijs.
vroeg verder naar de grondsla-
ba,b van het scholensysteem. Enkele
eh, de H.O.-wet betreffende, wilde
Gielen liever laten wachten tot
Vr behandeling van de H.O.-wet. Wel
hij nu reeds of de minister de
gAbhissie-s'Jacob niet zou kunnen vra-
het subsidiëren van de theologische
k^teit in haar onderzoek te betrek-
De heer Van Velthoven had het ook
over de algemene wet op het voortgezet
onderwijs, die in de maak is. Daaronder
wilde hij ook de Kwcckschoolwet zien
gebracht. Hjj achtte het voorts onjuist,
dat de Ieraren waren uitgesloten van de
salarisverhoging der hogere ambtenaren.
Nu had minister Cals in zijn M.v.A. be
toogd, dat de salarisverhoging der amb
tenaren van 1953 een vooruitlopen was
geweest op deze verhoging, maar dat
bestreed de heer Van Velthoven.
Dit was niet anders geweest dan het
inhalen van de achterstand. Deze zaak, zo
zeide hij, zal opnieuw moeten worden be
zien in een algemene commissie voor het
Georganiseerd Overleg voor alle takken
van onderwijs, zodat men de salarissen
voor deze takken op elkaar kan afstem
men.
Verder sprak nog de heer Algra (A.R.)
die nadere inlichtingen vroeg omtrent de
televisieplannen. Worden ze soms stopge
zet, totdat er iets besloten is over de
commerciële t.v.7 Ook vroeg hij nog, of
de minister mededelingen kon doen over
de lerarensalarissen.
DEN HAAG, hedenmorgen.
Vanmorgen z(jn de begrotingsdebatten
voortgezet. Ook de heer Derksen (K.V.P.)
zeide over de terugkeer van minister
Cals verheugd te zjjn. In dat opzicht had
de minister dus niets te klagen. Hij zou
alleen kunnen zeggen: als jullie allemaal
zo blij zijn, dat ik er weer ben, waarom
maak je me het dan zo moeilijk? Nu:
moeilijk heeft men het hem nog lang
niet zo gemaakt als vroeger wel eens is
gebeurd.
De heer Derksen vroeg ook alweer of
het Landbouwonderwijs en het Kweek-
schoolonderwijs onder de wet op het
Voortgezet Onderwijs zouden komen. Daar
moet men toch beslist iets aan doen. Als
dat één keer wordt gevraagd, lijkt het
ons voldoende.
Hij meende, dat gemeenten zich moeten
houden buiten de bevoegdheden van de
bijzondere school. Zij hebben slechts te
maken met de besteding van de gelden.
Maar dat was, zoal niet in die vorm, door
prof. Gielen ook al gezegd.
Wat de scholenbouw betreft was hij
niet gerust. Een uitgebreide studie acht
te hij hier noodzakelijk, want hij vond
de scholenbouw van gelijke importantie
als de woningbouw en daar had hij vol
komen gelijk in. Hij vroeg dus naar de
normen voor de bouw van scholen.
Is het zo, vroeg hij, dat degene die het
meest vraagt ook het meest krijgt? En
moet hier met de bestedingspeperking re
kening worden gehouden?
Voor de vakantiespreiding vond hij een
wettelijke regeling in strijd met onze
ideeën omtrent de vrijheid van onderwijs.
Hij had voorts bezwaar tegen de spellings
regeling vanwege de praktijk en de school.
Voor het kleuteronderwijs zag hij een
achterstand bij de Alg. Maatregelen van
Bestuur. De lijst van opleidingsscholen
moet worden uitgebreid. De financiële po
sitie van de kleuterleidster achtte hij on
voldoende.
En ook de heer Derksen pleitte weer
voor een commissie voor Georganiseerd
Overleg voor het hele onderwijs. Dien
aangaande vroeg hij naar het standpunt
van de regering. En hij én de heer Van
Velthoven vonden deze commissie nodig
om de rust in het korps te herstellen.
Hij wees voorts op de extra-mocilijk-
heden van het Ulo-onderwijs en drong
erop aan, dat de uittocht van bevoegde
leerkrachten uit het Ulo moest worden
tegengegaan.
Wat de gehuwde onderwijzeres betreft
verklaarde hij nu reeds bezwaren te heb
ben tegen de wijziging van de L.O.-wet.
Tenslotte pleitte hij voor een recht voor
de arbeidende jeugd tussen 14 en 18 japr
voor het ontvangen van onderwijs tijdens
de werkuren én op doorbetaling van het
loon. Dit onderwijs zou door het bedrijfs
leven zelf moeten worden gegeven.
F. S.
(Van onze Amsterdamse redactie)
Het Nederlands Theater Centrum, dat
zich ten doel stelt tegen goedkope prijzen
series toneelvoorstellingen en concerten
van het beste gehalte voor werknemers in
de bedrijven te organiseren, bestaat tien
jaar. In Amsterdam brengt het centrum
alleen al 20.000 personeelsleden naar de
schouwburg en concertzaal. Het jubileum
zal donderdag a.s. gevierd worden, o.a.
met het verstrekken van een opdracht aan
een Nederlands auteur voor het schrijven
van een toneelstuk, het aanbieden van
een portret van de overleden acteur Jo
Sternheim aan de Amsterdamse Stads
schouwburg en een feestelijke opvoering
van Macbeth door de Nederlandse Co-
medie. Na afloop van die voorstelling zal
bekend gemaakt worden aan welke schrij
ver de opdracht verleend is. De posthume
hulde aan Sternheim is ook bedoeld als
eerbewijs aan de man, die zich heeft in
gezet om het „gewone volk" te laten
delen in de grote cultuurverrichtingen.
De Hoge Raad heeft in revisie een voor
handel in joods bezit, verraad en optreden
als hulplandwachter veroordeelde oud-
NSB-er vermindering van straf gegeven.
De veroordeelde was wegens genoemde
feiten kort na de oorlog 15 jaar gevange
nisstraf opgelegd. Na 9 jaar kwam hij
voorwaardelijk op vrije voeten. Hij vroeg
revisie, omdat hij meende ten onrechte
voor verraad veroordeeld te zijn.
Na toestemming tot revisie door de
Hoge Raad besliste een bijzondere kamer
van de Utrechtse rechtbank, dat het ver
raad inderdaad niet bewezen was. De straf
werd gesteld op 10 jaar. Nadat de procu
reur-generaal bij de Hoge Raad tot het
terugbrengen van de straf op 5 jaar con
cludeerde, bracht de Hoge Raad bij arrest
de straf op 8 jaar.
Normale
Uitsluitend verkrijgbaar bij H.H. apotheker», drogisten, kappers en de specieelbrancbe.
Toen Walter Hasenclever in 1940,
tot in Frankrijk opgejaagd door de
nazi's, de hand aan zichzelf sloeg, liet
hij het moderne theater twee soorten
stukken na. Felle requisitoiren als
,,Der Sohn" en „Menschen", waarvan
vooral het eerste de doorbraak van
het toneel-expressionisme bezegelde,
en vlotte blijspelen die geschreven
werden met een ooglonk naar Holly
wood.
aties tegenover ontelbare oude vrijsters.
Of de ontmoeting met Lia Compass,
waarbij Möbius uit zijn rol van gros
sier valt door echt verliefd te worden.
Stuk voer stuk scènes a faire zoals een
speler van kluchten of cabaretsketches
ze niet beter kan wensen.
Martin Held (links) en Walther Bluhm in 99Ein besserer Hcrr
De grote eretentoonstelling die in Heerlen ter gelegen
heid van Charles Eyeks zestigste verjaardag is geopend,
had eigenlijk te Amsterdam, de hoofdstad van het land,
moeten plaats hebben. Want Charles Eyck is als kunste
naar een grootheid van nationaal formaat. Tegelijkertijd
zou bovendien een eretentoonstelling in het Aarts
bisschoppelijk Museum van Nieuwe Religieuze Kunst te
Utrecht geopend hebben moeten worden, want onder de
religieuze kunstenaars van de Nederlandse kerkprovincie
behoort hij tot de weinige grote pioniers, zonder wie
er misschien helemaal geen sprake van nieuwe religieuze
kunst had kunnen zijn, zeker niet in onze kerken waar
hij tegenover bisschoppelijke commissies de spits heeft
afgebeten voor een heel geslacht van waarachtige
kunstenaars, dat na hem in de kerk aan het werk is
gegaan. Dat twee gelijktijdige complete tentoonstellingen,
een nationale en een speciaal religieuze, de draagkracht
van Eycks oeuvre niet te boven zouden zijn gegaan, dat is
welde eerste onomstotelijke indruk die de rondgang in de
hallen en zalen van Heerlens raadhuis vestigt. De hier
uitgestalde collectie bedraagt meer dan honderdenzestig
nummers en van de onafzienbare uitgestrektheid
religieuze wandvlakten en -venstervelden die Eyck
heeft gevuld is daar maar zeer ternauwernood een
kleinigheid bij inbegrepen en stellig niets dat represen
tatief kan worden geacht voor wat de naam Eyck op
dit terrein betekent.
een bericht van Tass van
stlrnor8en heeft de Sovjet-Unie bij de
tie„ geprotesteerd tegen de „discrirriina-
^lke drie Russische schepen in het
van dit jaar zouden hebben onder-
'oen deze bet Panamakanaal pas-
n' v°lgens Tass werd een van de
«en zeven uur lang opgehouden door
a03ez®er uitgebreid douane- en politie.
ij trz°€k; twee andere schepen werden
vddiv uuui net x aucuua^auaai
ytatdurend gevolgd door politieboten. De
!«reI waarin het protest is vervat, is g'
vaart door het Panamakanaal
ash:
door de Sovjet-ambassadeur
'hgton overhandigd.
vroege ochtenduren van vandaa
de onderstations van de elektrici-
te Londonderry in Noord-
kil
J:, opgeblazen. Een gebied van zes-
ometer lengte tussen de noorde.
4 O Jtugre •- ueocii vic mwiuu-
gl'ens van Londonderry en de grens
1ig0 Ulster en de Ierse republiek kwam
.Uren in het donker te zitten. Men
p r®telt wederom te doen te hebben
etl actie van het „Ierse republi-
leger", dat in de afgelopen maan-
*6Weads vele andere aanslagen heeft
Wie zijn indruk van de tentoonstelling
combineert met de herinnering aan de
afwezige categorie werken waaraan
Eijck het sterkst sprekende deel van
zijn algemene reputatie te danken heeft,
kan moeilijk het oordeel verzwijgen dat
Charles Eyck verdient opgenomen te
worden en niet op de laagste plaats
in de lijst der notoire „veelschilders"
uit de historie. Maar op zijn zestigste
verjaardag zal men voor die kwalifica
tie misschien met een elegant spron
getje terugschrikken, want in de oren
van menig aestheet is zij allesbehalve
een aanbeveling. Ze wordt zelfs ge
woonlijk gehanteerd als een diskwalifi
catie op grond van de mening dat zij
het begrip „oppervlakkig" in zich sluit.
Ten onrechte! De meest notoire veel
schilder uit de geschiedenis is onge-
twijfeld Domenico Ghirlandajo en ieder Cerumische tegel van Charles Eyck.
is het er over eens dat deze een zeer
groot kunstenaar was. Ook Picasso is
een enornji veelschilder, maar als het
er op aan komt te betogen dat hij niet
de grote kunstenaar is waarvoor hij wel
gehouden wordt - 'n onderneming waar
onder menigeen graag zijn schouders
zet - dan eindigt deze poging meestal
op de vluchtheuvel van de overweging
„dat het nog te vroeg is om uit te ma
ken dat dit werk zijn huidige officiële
reputatie in de tijd za] kunnen handha
ven".
Dit alles neemt niet weg dat de vraag
zich toch opdringt of Charles Eyck mis
schien eer een oppervlakkige veel
schilder dan een groot kunstenaar is.
En op zyii zestigste verjaardag moet
men hem zelf de eer aandoen, zo lijkt
mij, deze vraag onder ogen te durven
zien. Want haar, terwijl ZÜ "ch op
dringt angstvallig om redenen van bij
het feest passende vriendelijkheid te
omzeilen, staat gcljjk met het uitdruk
ken van de vrees dat het onderzoek
een nadelig resultaat voor de faam van
de kunstenaar zal opleveren. Zou het
dat echter doen, dan zou er bovendien
voor hulde en bijgevolg nok voor de
overeenkomstige vriendelijkheid des te
minder, tot in het geheel geen, reden
zijn.
Wij hebben dit onderzoek dan ook
volstrekt niet geschuwd.
Laat ons allereerst vaststellen dat
een wandeling langs de Haarlemse ex
positie iets feestelijks is op zich. Het
heeft inderdaad iets van een divertis
sement. het wordt ücht verteerd en het
is snel, het heeft alles een plezierige
vaart, het heeft het meeslepende van
dingen die te prettig zijn om er zich bij
af te vragen hoe lang zij duren zullen,
„hoe laat het al is". Het spel begint al
met een opwekkend prelude: de eerste
zelfportretten, jongenskoppen van grote
pienterheid en onbegrensd zelfvertrou
wen, het vroegste nog geschilderd naar
de trant van Willem van Konijnenburg
maar in zijn vloeiende gemakkelijkheid
zich wonderwel onttrekkend aan de
sfeer van statige gestrengheid, die de
composities van die leermeester om
geeft. Een landschap bij Stockholm, fris
als miniaturen uit middeleeuwse getij-
deboeken, en paneeltjes uit de school
der Siënezen uit het trecento, maar
vluchtig als een fluitliedje op een wan
deling. „Saint Germain des Prés" uit
'27: al reeds in de eigen Eyckse teken
stijl geschilderd, schetsmatig, rapso
disch snel noterend de impressies van
een verward straatverkeer en de ver-
tclline van Parijse schoorsteencompo
sieten, vensters, hekspijlen en balus
trades, boompjes, reclamezuil en ter
ras. en de grijze landelijke toren tegen
de Parijse lucht. Dufy zou het hem toen
reeds niet verbeterd hebben voor wat
betreft de vaart en het rake van de te
kening. „Cagnes sur mer" uit '28: een
nauwelijks aanrakelijke scheerslag van
het cubisme over Eyck's prille doek.
een jaar later in „de Zweedse dame"
nog net nawijsbaar. Dan uit '30 de
eerste monumentale worp in het gebied
der religieuze kunst.
De reeks van vier-mctcr-langc doe
ken voor de kerk van Terwinselcn
Eyck's allereerste muurschildering kan
men nog altjjd vinden in de rcctoraats-
kerk der Lazaristen in Rumpen, onder
de gemeente Brunssum een kleur
rijke, nog primitieve verteltrant op een
wijze die is afgekeken van de vroege
quattrocentisten maar die in de kop
pen al de onvervreemdbaar Eyckse
trekken begint te vertonen. Het portret
„Mevrouw S.N." uit '32: een reveren
ce aan de grandezza; „Bimba" uit '34:
een portret van zijn dochter Anne Mar
git in een rembrandtieke houding en
een rembrandtiek licht, maar zonder
een zweem van de mystiekerigc zwaar
wichtigheid die schilderende Rem-
brandtvereerders zo dikwijls in hun eigen
verf heeft laten versmoren: het is vast
en zeker gedaan van dc eerste streek
tot de laatste, snel, „kcan" en niette
min met tederheid, de tederheid van
een sterk hart.
Tot zover strekt de prelude van Eyck's
vrije schilderkunst. Wat volgt is te ver
delen in twee grote perioden: de voor
oorlogse en de huidige. De eerste geeft
een schilderkunst van tuinen, zon, stads
en land-gezichten, portretten en genre
stukken, die de bloeiende, gevarieerde,
soms plotseling schitterende en von
kende coloriet hebben van een Bon-
nard, met driftige slagenregens uit het
penseel op het doek gebracht; met re
miniscenties ook soms aan van Gogh
vooral waar het erom gaat de groei
zaamheid van aarde's gewassen te be
zingen, maar zonder de van Goghse
hardheid en de van Goghse verbeten
heid; een stromende lyriek, die pro
bleemloos is.
De tweede, huidige periode laat een
hardnekkige poging tot vernieuwing zien
naar de trant van de „modernere" pe
netraties in de „nieuwe plastische ruim
te": pogingen tot constructiviteit die
dit vlotte talent niet liggen, tot adopta-
ties van de Picassijnse indrukwekken
de en soms verscheurende hoekige, al
tijd grootse lineatuur, die Eyck's lyri
sche hart weerspreken terwijl zij hem
onontvluchtbaar uitdagen; pogingen ook
tot de experimentele explosiviteit die
Er is geen diepgaande studie nodig,
om te weten tot welk van de twee „Ein
besserer Herr" behoort, het stuk dat
het Berliner Schlosstheater gisteravond
in de Rotterdamse Schouwburg ver
toonde. Hier is de leverancier aan het
woord van verfilmbaar amusement. Het
programmaboekje ten spijt, dat in deze
naar germaanse smaak aangedikte ko
medie nog speurt naar belangwekkende
waarheden voor de hedendaagse mens.
Wie daarnaar speurt komt in Hasen-
clevers avondvullende revueschets met
jazzmuziek anno 1927 bedrogen uit.
Maar er blijven aspecten genoeg over
om de avond toch de moeite waard te
maken. Hasenclever blijkt nog steeds
een toneelman van het zuiverste water
die zelfs in een uit zijn mouw geschud
kasstuk scène na scène de kansen op
stapelt om te acteren. Die zakelijke fa
milieconferentie, waarvoor vader Com
pass, het horloge in de hand, drie mi
nuten uittrekt, op voorwaarde dat er,
tussen de telefonades in de haute fi
nance door, spijkers met koppen gesla
gen worden, in casu een efficiënt hu
welijk voor zijn negentienjarige doch
ter. Of de taferelen in 't uit zijn krach
ten gegroeid kantoor waar Möbius gros
siert in liefde en waar de wanhopige
klerk Rasper zijn meester uit de archie
ven voofücht omtrent .zijn minnaarscre-
hem bijv. in „De verwoeste fabriek
uit 1956 een schilderij hebben doen ma
ken dat eruit ziet als een vrije teke
ning op een pasteuze „Appel"; pogin
gen tenslotte tot de zo geliefde kinder
lijke primitiviteit, waarvoor zijn teken-
kunde te schitterend, waarvoor zijn te
kenhand in haar gevestigde habitus
te snel is, te snel voor de mogelijkheid
haar op tijd te doen aarzelen. Maar
tegelijkertijd laat in deze periode
Eyck's meesterschap op ander gebied
dan de vrije schilderkunst zich volop
bewonderen: zijn keramiek, zijn tegels,
steen- en schotelversieringen, zijn ont
werpen voor bedrukte stoffen.
Deze zestigjarige schijnt nog onuit
puttelijke reservoirs te bezitten voor
een werkelijke vernieuwing. Zijn schep
pingsdrift verleidt hem tot de ambitie
van de „Homo universale": buiten alle
besproken beeldende gebieden legt hij
zich tevens op beeldhouwwerk en zelfs
op de architectuur toe. Zijn beelden
zijn stellig het zwakste deel zijner pres
taties, al is daar ook zo'n uitmuntend
ding bij als het portret van zijn dochter
bimba dat ik reeds besprak bij gele
genheid van de Haarlemse expositie van
Limburgse beeldhouwkunst, vorige
maand. Zijn kerkontwerpen zijn afterall
interessanter dan ik ze geschat had
na de eerste publikatie der foto's in
de dagbladpers, ook al blijven ze mij,
vooral in de kathedralige pretenties van
hun reusachtigheid, die geheel in te
genspraak is met de plaats die een
kerk in het werkelijke leven van de
stadsgemeenschap heden inneemt hun
groot gebaar is een léég gebaar niet
aanstaan.
Voor de vraag naar Eyck's waarde
zijn déze exclamaties echter niet rele
vant. Maar na alles nog eens goed ge
zien en in gedachten vergeleken te heb
ben, na de hele Eyckse som nog eens
te hebben kunnen opmaken, ben ik de
mening vast toegedaan, dat hij in de
rijen onzer vaderlandse schilders een
der groten is, te groter nog. omdat hij
onze cultuur met het accent van een
muzikale légèreté wist te verrijken. Dat
hij in zekere zin niet geheel meer „van
onze tijd is" op zijn zestigste verjaar
dag, is een (ware) overweging die daar
niets mee te maken heeft.
K. S.
Het meest van al misschien de uit
eenzetting tussen de twee bikkelharde
zakenlieden waarbij de bekeerde zwen
delaar de zwendelende kapitalist de
baas is. Het is grof en juist zo over
dreven cynisch dat het nauwelijks meer
geestig is, cabaret uit de jaren twintig
met een snufje operette en een scheutje
jazz.
Maar nog speelbaar als je het spelen
kunt in het razende, jagende tempo dat
de Berlijners er achter zetten, gehol
pen door een draaitoneel dat bij open
doek carrousel rijdt en dat, terwijl de
afgelopen sketch naar de achtergrond
draait, al draaiend reeds op de andere
halve cirkel in volle beweging is. De
„carrousel" is in deze vertoning een
geestig gebruikt toneelmiddel. Dat
paarse rijtje van negen nerveus brei
ende vrijsters, dat in zijn geheel met
een halve draai front maakt om Mö
bius" vossepreek te aanhoren, is een
leuke vondst.
Het tempo werd door de regie als
beslissende factor begrepen. Daarmee,
en met het briljante spel van Martin
Held als de superfraudeur Möbius,
kreeg de verouderde humor zowaar nog
een glans. Goed spel zagen wij, behalve
van Martin Held die toonde te begrij
pen dat Hasenclever speciaal op bewe
gingseffecten schreef, ook van Lora
Hartling. Het onmogelijk zakelijke
meisje, dat niet zo zakelijk is of ze blijft
vrouw, werd door haar uitdagend en
hunkerend vertolkt met een beheerste
charge die de rol kolderiek maakte
maar haar behoedde voor platvloers
heid. Herr Compass (Otto Graf) was een
karikatuur van een zaken-manager,
Frau Compass (Roma Bahn) vooral in
de eerste fasen goed getekend in haar
berusting, Rasper (Walter Bluhm) een
raar archievenmannetje, Von Schmet-
tau (Paul Wagner) een opgeblazen po
li tiespeurder. Een vreemde cocktail
alles bij elkaar, besloten met een alge
mene verzoening in een dansje dat 30
jaar geleden wel wild geweest zal zijn.
(Van onze landbouwm ede werker).
J^EZER dagen heeft het Landbouw
schap voor publikatie vrijgegeven
het rapport van de studiecommissie
landbouwpolitiek.
De commissie onder voor
zitterschap van prof. dr. Th. L.
voorzitterschap van prof. dr. Th. L.
M. Thurlings had van het bestuur
van het schap de opdracht gekregen
zich te beraden over de grote lijnen
van de in de naaste toekomst te
voeren landbouwpolitiek. De com
missie heeft hierover een aantal uit
spraken gedaan, zij het niet tot on
verdeelde instemming van twee
harer leden. Deze twee leden hebben
dan ook ieder een minderheidsnota
uitgebracht, waarin zij van hun af
wijkende inzichten blijk geven. De
opdrachtgever zal dit gebrek aan één
stemmigheid wel betreuren. Het rap
port is echter geworden tot een leer
zaam document, dat de lezer in staat
stelt in kort bestek kennis te nemen
van de belangrijkste tegenstellingen,
welke de actuele discussie over het
agrarisch markt- en prijsbeleid heeft
opgeleverd.
De grondslag van de minderheidsnota
van dr. ir. A. Vondeling is het tekort
aan waardering van en vertrouwen in de
particuliere ondennemer, welke voort
spruit uit de socialistische maatschappij
beschouwing. Hij verzet zich tegen de
opvatting van de commissie, dat de kos
ten van grond en bedrijfsgebouwen op
het sociaal en economisch verantwoorde
bedrijf volledig tot uitdrukking moeten
komen in de kostprijsberekc ningen ten
behoeve van het garantiebeleid. De
eigenaars van goede bedrijven zouden
daardoor aanzienlijk in vermogen voor
uitgaan, hetgeen grotendeels „onver
diend" zou zijn Nu beveelt de com
missie aan om de vervangingswaarde
van de gebouwen te berekenen aan de
hand van de algemene prijsindex en niet
naar die van de aanzienlijk hogere
bouwkostenindex. Te dien aanzien is
volgens moderne bedrijfseconomische
opvattingen dus eerder een reële ver
mogensvermindering dan een -vermeer
dering te vrezen. Maar dat nog daar
gelaten, welke bedrijfseconoom zou dur
ven verdedigen, dat in de prijzen ge
calculeerde afschrijvingen op basis van
vervangingswaarde zouden leiden tot
een onverdiende werkelijke vermogens
toeneming? Tenzij men nog niet heeft
geleerd door de geldsluier heen te kijken
en iedere nominale togneming aanziet
voor een reële. Wij weten wel zeker,
dat dr. Vondeling beter weêt.
De heer Vondeling heeft echter nog
enige zorgen, welke overheidsingrijpen
zou moeten wegnemen. Vóórkomen moet
worden, dat de gebouwen op te kleine
bedrijven worden vernieuwd en/of her
bouwd. Naar onze smaak moet de be
slissing hierover worden overgelaten
aan de ondernemer. De consument en/of
de schatkist betaalt niet meer dan de
kosten van het door de overheid ver
antwoord geachte bedrijf. Een werke
lijk te klein bedrijf zal dus niet al zijn
kosten vergoed krijgen. Aan de onder
nemer de beslissing of hij op voortzet
ting van zijn bedrijf al dan niet zoveel
prijsstelt, dat hij bereid is ten laste van
zijn persoonlijk inkomen en/of ver
mogen zoveel bij te passen, dat zijn
gebouwen onderhouden en vernieuwd
kunnen worden.
Maar zullen de gelden, die de boer
toevloeien op grond van de berekende
eigenaarslasten, Inderdaad bestemd wor
den voor onderhoud en vernieuwing?
Als rechtgeaard socialist meent dr.
Vondeling, dat de overheid daarvoor
waarborgen moet scheppen. Voor hem
is blokkering van een deel der ver
goeding voor de eigenaarslasten een
kwestie van beginsel. De huidige nood
van de schatkist dreigt helaas van dit
ons inziens onjuiste beginsel een deugd
te maken.
AN geheel andere aard zijn de
bezwaren van drs. F. W. J. Kriel-
Koeienvan Charles Eyck
laars, lector aan de Katholieke
Economische Hogeschool. Hij keert
zich tegen enige uitspraken in het
algemeen, met name die, waarin de
in- en uitvoerprijzen als richting
gevend worden aangemerkt, de voor
keur wordt uitgesproken voor toe
slagen boven garantieprijzen, via de
markt te verwezenlijken en toeslagen
per hectare worden aanbevolen boven
die per produkt. Het rapport van de
commissie zelf lijkt zijn bezwaren te
bevestigen. Drs. Krieliaars acht alge
mene uitspraken onverantwoord, om
dat de praktijk te gecompliceerd is.
Het merkwaardige is, dat de com
missie algemene stellingen poneert
om deze onmiddellijk daarna weer
grotendeels terug te nemen op grond
van bijzondere omstandigheden.
Zo moet zij constateren, dat de garantie
voor tarwe, suiker en consumptiemeik
met via toeslagen moet worden gereali
seerd. Een stelling, die voor de belang
rijkste gevallen niet opgaat, kan men
toch moeilijk verheffen tot een algemeen
geldende richtlijn, welke bruikbaar is
voor de ontwikkeling van een verant
woorde landbouwpolitiek.
De beschouwingen van de commissie
over de arbeid op de gezinsbedrijven
wijzen erop, dat zij het kleine gemengde
bedrijf in het algemeen als uit de tijd
beschouwt. Nu wijst de praktijk wel
even anders uit. Er zijn kleine gemengde
bedrijven onder goede leiding en van
goede structuur te over, waarop in het
kader van de huidige agrarische con
junctuur nog niet zo slecht wordt „ge
boerd". Verhoudingsgewijs zijn de be-
drijfsuitkomsten beter dan van de
grotere bedrijven, die meer aangewezen
zijn op produkten, waarvoor vaste en
grantieprijzen gelden. Anderzijds.... er
dient voor gewaakt te worden dat door
een overmatige uitbreiding van de var
kens- en kippenstapel de relatief gunstige
positie van dit bedrijfstype wordt onder
mijnd. De prijsval op de eieren- en
baconmarkt wijst erop, dat enig pro-
duktiebeperkend ingrijpen met name
in de sector varkens- en kippenhouderij
niet bedrijfs- of beroepsmatig maar als
bijverdienste noodzakelijk is. Bij
evenwichtige marktverhoudingen is er
echter werkelijk geen reden om het
kleine gemengde bedrijf economisch niet
verantwoord te achten.
De ernstige bezwaren van drs. Kriel
iaars tegen de opvattingen, welke de
commissie op dit stuk "-ildigt, kunnen
wij dan ook gaarne onderschrijven. Het
is de praktische ervaring zelve, die aan
zijn zijde staat.