Bij wijlen lief,
bij wijlen leed
Actualiteiten
J gaat het aan
pagina^
POLEMISCH
DAGBOEK
BLAD
of de schaduwzijde
van een bekroning
Artistieke
n
Vijftig toneelschrijvers
V
zeggen
er
het
hunne
van
Over vervalsing#1
Nieuw kruisbeeld
1 m
VB
ZATERDAG 27 APRIL 1957
Een vijftigtal toneelschrijvers van formaat heeft zich laten
verleiden tot het deelnemen aan een enquête betreffende hun
vak. De enquête was listig opgesteld met vragen omtrent het
wezen van het theater die tot antwoorden respectievelijk tegen
spreken eenvoudig dwingen. Bijvoorbeeld de vraag: „Moet het
theater tot zijn cultische oorsprong terugkeren of moet het een
instrument zijn van ontwikkeling en vooruitgang?" Vooral op
deze vraag gingen de uitgedaagde auteurs in en wat zij hierover
of over andere zaken ten beste gaven, daarvan geeft de volgende
selectie een beeld. De vraagstellers waren de leiders van het
National-theater te Mannheim, die bij de opening van hun
theater in het begin van dit jaar een stunt wilden uithalen en
het resultaat daarvan in een rijk gedlustreed boek neerlegden
of
Er is, gelijk bekend, een geagi
teerd verzet dat alle grote lief
des die „sublieme"! met
hun exessieve, gevaarlijke ver
voeringen en daden als retoriek, ro
mantiek, zelfbedrog, roes, als niet-
standhoudend en irreëel en daarom
waardeloos, van de kaart der mense
lijke waarden maait. Nog onlangs
promoveerde in Parijs abbé Georges
Gargam op soortgelijke zwartgalli
ge overigens niet onweersproken
gebleven stellingen, of stellighe
den. Inplaats van die „illusoire"
liefde (dat „gepleisterde graf")
ziét men sedert kort de „gestadige
wederzijdse tederheid" als de waar
de, de verheven zin en bekroning van
huwelijk en liefde ten troon geheven.
Men is er dermate wèg van, dat, waar
all? grote woorden i.m.v. de ..sublie
me" liefde als bombast mqchten wor
den weggehoond, plotseling geen grote
woorden groot en extatisch genoeg
blijken om de heerlijkheid van de
ze' huwélijkspeis naar waarheid ken
baar te maken. Slechts termen als:
„onvergelijkelijke verrukking",
„prachtige uitzondering", „deze be
tovering zonder ontgoocheling", „dit
heilige samenspel (van geest, hart
en zinnen)", dit „Edelweiss, ver bo
ven de afgronden van valse schijn
en verdwazing" vermogen enige in
druk te geven van het wonder der
„gestadige wederzijdse tederheid".
Wij nemen gaarne aan dat het prach
tig is, doch deden bij enig doorden
ken op deze fraaie tirades toch enke
le merkwaardige ontdekkingen.
We bemerkten het reeds: „de ge
stadige wederzijdse tederheid" valt
niet eenieder in de schoot, en zeker
niet gratis. Zij „komt slechts van tijd
tot tijd voor", als „uitzondering", en
dan als een vrucht van „het geduld
f dat de echtgenoten moeten opbren-
I gen om elkaar in het dagelijks leven
1 te begrijpen"; zij vergt een
J voorspel van langdurige inspannin-
f gen, en bovendien Gods hulp. Dit kan
te minder verbazen als men weet
dat „elke aardse liefde noodzakelijk
(tekort schiet". Dat doet ze inderdaad
maar waarlijk niet enkel in haar bra-
1 ve bedoelingen. Ook het niet ver
staan is, gelijk de gehuwden bekend
is, minder simplistisch dan we hier
boven lazen; ook dat tekort blijft niet
beperkt tot de daits et gestes des
dagelijksen levens. En zo is er
ju meer onprettigs en minder gemoede-
lijks; we komen er nog op terug.
Ti
Maar wat volgt hieruit, wat volgt
reeds uit deze nog zo idyllisch ge
kleurde huwelijksproblematiek? Toch
Jj- op zijn minst, dat
1 het huwelijk, als
levenslang onont
bindbare verbinte
nis die slechts bij
uitzondering de ka-
tharsis van de .be
tovering zonder
ontgoocheling" be
reikt, tot de moei
lijkste opgaven van
het leven en tot
de moeilijkste vorm
gevingen van het
samenleven be
hoort.
Nu kan „de gestadige wederzijdse
tederheid" wel het schone hoogtepunt
zijn (hetgeen ik hier in het midden
laat), maar om deze finish te berei
ken moet men toch tevoren maar al
les hebben kunnen doorstaan wat de
huwelijksverbintenis aan tegenkrach
ten oplevert, dat de partners dreigt
uiteen te drijven en het huwelijk
te ontwrichten, en dat „alles" is
beslist niet zó gemoedelijk. De vraag
die zich dan vanzelf opdringt, is:
waardoor waren dg beide partners in
staat het torment der contrakrachten
tot het moment der overwinning het
hoofd te bieden? Toch op zijn minst
hierdoor, dat de natuurlijke voor
waarde daarvoor bij beiden aanwe
zig was. En welke is die voorwaarde?
Gëen andere, dunkt me, dan: de aan
wezigheid van een werkelijke grote
wederzijdse liefde en deze als een ge
volg va'n htfn (Uiteraard niet volmaak
te); natuurlijke twee-eenheid. Zonder
deze liefdé bezwijkt het huwelijk in
de kortst fnpgelijke tijd aan zijn eigen
spanningen of wat niet veel an
ders is het verwordt tot een knel
lende, gedulde keten van een reeds
innerlijk vernield, innerlijk ontbonden
en verwilderd samenleven. Doch
over dit trieste einde wilden we het
hier niet hebben.
Wat zien we hier? Het huwelijk dat
in staat zal blijken met een „ge
stadige wederzijdse - tederheid"
te eindigen, begint noodzakelijk met
een ongemeen diep geluk: het vinden
van deze grote liefde, deze twee-een
heid, dit ongesmeed aaneengesmeed
zijn èn: met het plotseling aanwe
zig zijn in beiden van een geweldige
kracht; een kracht immers welke in
staat en bestemd zal blijken uiteinde
lijk sterker te zijn dan de contra
krachten, nederlagen, mislukkingen
en ontgoochelingen die men op zijn
weg naar de zege ontmoet.
Het is duidelijk dat het eerste er
varen, door twee jonge mensen, van
deze liefde en eenheid, die niets min-
ler schijnt dan een totale wederge-
>oorte van hun persoonlijkheid, tot
ie helderste, hevigste en gelukkig
ste ervaringen van het leven behoort
?n dat met dit geluk het besef,
erecht in dit geval, dat men elkaar,
onvoorwaardelijk en voor het leven
behoort —heel het aangrijpende en
onbezweerbare van Romeo's en Ju-
'ia's vermetel niet meer omzien in
notentie aanwezig is: Inderdaad,
i;e Romeo en Julia, zo onvrindeüjk
ofgescheept en weggebonjourd door
le sombere der illusoire aardse lief-
iesexaltatie, staan als reële mogelijk
heid aan de oorsprong van wat een
maal na een levensgang vol held
haftige inspanningen „gestadige
wederzijdse tederheid" moet worden—
Duidelijk is nu ook, dat het een
misplaatst glimlachje is het
glimlachje der verkeerd vergeeste
lijkten? zo uit de hoogte van
„groeiziekte" te spreken als een jonge
geliefde bekent: „Ik kan er niet meer
van slapen ik kan er niet meer
va neten", of het eerste zorgeloze spel
der liefde als .verdwazing" en dom
me onzin, „een spel van lieve jonge
kalfjes" opzij te schuiven. Inderdaad,
dat alles kan niets te betekenen heb
ben, maar waar er sprake is van die
van meetaf onverbreekbaar- sterke
liefde welke alle spanningen van het
huwelijk zegerijk gaat doorstaan, daar
behoort dat alles als moment onver
brekelijk tot het spel, het voorspel,
derliefde zelf. Het is dezelfde liefde,
maar op een ander moment. De som
bere wijzen, of juister, de geaberreer-
de finalisten, die de liefde alleen
waardevol en schoon vinden op haar
hoogtepunt, of wat zij daaronder ver
staan, en de rest als misverstand af
doen en negeren, doen eigenlijk pre
cies zo onwijs als de velen die een
plant, welke bloem moet worden,
achteloos voorbijgaan zolang zij nog
geen bloem heeft voortgebracht: dui
zend niet minder prachtige momen
ten van het plant-zijn lopen zij on
verschillig voorbij, d.w.z. duizend mo
menten lang beledigen zij met hun
vroom finalisme— de Schepper.
Doch op iets anders nog wilde ik
wijzen. Er zijn spanningen die
met de komst van de liefde de
finitief beëindigd zijn, doch ook an
dere, die eerst met de liefde, de twee
eenheid en haar vormgeving (het hu
welijk) beginnen, en daarin hun oor
sprong vinden. En dat zijn niet altijd
liefelijke spanningen. Te minder zijn
ze dit omdat mensen nooit ophouden
mens te zijn. „in alles tekort schie
ten", hetgeen hier betekent, omdat
mensen nooit algeheel het antwoord
kunnen zijn dat de situatie vraagt en
zij in hun handelen bovendien nog
door zovele psychische storingsfac
toren verward worden. Over huwe
lijksspanningen sprekend, denken we
gewoonlijk allereerst aan driehoeks
verhoudingen en soortgelijke- „sche
ve" situaties, maar wij bedoelen hier
die storingsfactoren welke met de
liefde zelf gegeven zijn en die, in hun
wisselwerking elkaar niet zelden ver
hevigend, de twee-eenheid van bin
nenuit verstoren, verwarren, vertroe
belen, vergiftigen, en ook dreigen te
ontwrichten. De liefde toch kent niet
enkel het geluk der twee-eenheid,
maar ook, op andere momenten, on
dergronds, en niet alleen ondergronds
de hostiliteit en
wrok der twee-een
heid wegens de
prijsgegeven vrij
heid, de onherroe
pelijkheid der ban
den. Niet alleen
kent zij een diepe
gelijkgezindheid,
maar ook het mis
verstaan en niet-
verstaan zelfs van
wat een handeling
van liefde was. Zij
kent niet enkel de
pijn van het ge
scheiden zijn, maar ook, vaak, de pijn
van het 'oijeen-zijn. De twee-eenheid
doet de mens niet enkel ervaren dat
hij eindelijk „zichzelf" werd, doch
eveneens, dat hij van zichzelf word*
afgedrongen. De twee-eenheid die
een geluk is om de nabijheid van
de diepst gekende, betekent tevens
de martelende ervaring dat d.e meest
beminde eveneens onbenaderbaar
mysterie blijft. De liefde kent niet
alleen de blijdschap der zinnen, maar
ook het ontoereikende der zinnen. De
kinderen de vruoht van een soms
schoonste vereniging zijn niet en
kel een bron van „oudervreugde"
maar betekenen ook (o.m.) het bin-
nengestoten worden in de vale tred
molen en onvrijheid van een stomme
plichtsbetrachting. Etc. etc. Neen,
de. aardse liefde is geen serene stilte
zij is op een ander plan precies zo
als de goddelijke liefde, en van deze
gezegd:
Dien minnen geraakt,
Hij gesmaakt
Vele ongemoeder uren.
Bij wijlen lief, bij wijlen leed,
Bij wijlen verre, bij wijlen gereed;
Die dit met trouwen van minnen
versteet,
Dat es jubileren:
Hoe minne versleet
Ende ommeveef
In één hanteren!
De liefde echter, waarvan gezegd
werd dat zij sterker is dan dood, is
voordien of ^allereerst sterker ge
weest dan het leven: sterker dan al
de met de twee-eenheid gegevente
genkrachten, Eat is haar schoonheid
Zij staat niet buiten en boven twee
spalt en ontgoocheling, zij is zonder
dit alles ondenkbaar en met dit alles
in gevecht en, eeuwig aards en eeuwig
menselijk als zij is, delft zij niet zel
den het onderspit. Om zich echter tel-
kens weer te hernemen. En zo tot het
einde. De liefde is niet pas waar
devol en waarachtig wanneer zij se
rene stilte zonder ontgoocheling is
geworden, zij is dat eveneens in elk
van haar vroegere momenten: van
menselijke onmacht, menselijke twee
dracht, menselijk „onder de maat
blijven"; ook dan, hoezeer ontluisterd
en ontluisterend, bleef zij. blijkens de
uiteindelijke zegepraal, onvoorwaar
delijk liefde. Even onvoorwaardelijk
als.in haar eerste vervoerde mo
ment. Wij zien Romeo en Julia steeds
zoals Shakespeare hen verbeeldde
en via hen aan een moment der lief^
de gestalte gaf; maar men devalueert
hun liefde niet wanneer men, als een
later moment ervan, deze zelfde lief
de ziet als b.v. vertwijfeld, en hen
als een elkaar vertwijfelend, en dit
„menselijk ai te menselijk"..
HENRI BRUNING
''f-
REG BUTLER
Reg Butler bij een grote foto van zijn prijswinnend ontwerp voor
„De onbekende politieke gevangene".
Nadat de actieve Rotterdamsche
Kunstkring mét zijn „Mostra" de mo
derne Italiaanse beeldhouwkunst in
ons land had geïntroduceerd en in
zjjn volgende grote expositie een blik
had geslagen op de nieuwste stromin
gen onder de Britse beeldhouwers,
heeft hij nu een aparte tentoonstelling
ingericht voor een van die Britten, de
beroemdste van hen, Reg Butler.
De roem van Reg Butler heeft een
waf kunstmatig en bedenkelijk karak
ter. Hij berust minder op alom erken
de plastische kwaliteiten dan op de
verwerving van een eerste prijs in de
internationale prijsvraag voor een
ueeld „De onbekende politiek gevan
gene" In 1953 toen hij (je prijs won,
was er nogal wat rumoer over deze
bekroning. Het publiek stond vreemd
tegenover het ontwerp, een ijl bouw
sel, waarin men nauwelijks een kamp-
wachtttoren op hoge palen herkende
met in de „kooi" enkele figuurtjes.
Ten onrechte ontstond dit rumoer.
De architect beeldhouwer Butler
was er werkelijk in geslaagd een al
lang in hem naar vorm zoekend idee
oorspronkelijk en zinvol gestalte te ge
ven. Maar terecht of ten onrechte, de
kranten stonden er vol van.
Vanaf dat moment is Reg Butler de
omstreden maar beroemde kunste
naar. Dat heeft ook zijn werk beïn
vloed en niet ten gunste. Vóór zijn
bekroning voegde hij zich bescheiden
in een genuanceerde groep jongeren,
wier talent nog naar de volwassenheid
groeiende was. Onder dezen was But
ler, door een toeval tijdens de oorlog
in het smidsvak beland, de man van
het ijzeren draadplastiek, de vinder
van een ruimtelijke, grafiek in ab
stracte draadformaties Daarin had
Butler het een heel eind gebracht.
Wel toonde hij nog geen grote per
soonlijkheid, de ontlening aan een
Gonzalez viel niet te ontke.nnen, maar
er waren toch ook elementen die zich
naar een eigen karakter schenen te
ontwikkelen. Zo de archaisering de
schilfering en groenuitgeslagen opper-
hiud, uitgevoerd met Brits gevoel voor
de romantiek van praehistorische
vondsten. Die vormde een wezenlijk
facet van Butler's kunst.
Wie zo'n vitrine van ijzeren klein-
plastiekjes ziet, waant zich in een mu
seum van oudheden. Iets van een bar
baarse fantasie manifesteert zich in
wat lijkt op gecompliceerde toilet
artikelen van Egyptische prinsessen of
van Romeinse matrones, of liever
nog op grillig gevormde weegschaal
tjes van een Etruskische apotheker.
Dit laatste omdat aan de balans, het
evenwicht is deze draadfiguurtje een
opvallende aandacht besteed was.
Hierin lag een kwaliteit, een geeste
lijk niet bijzonder belangwekkende,
maar voor de mogelijkheden van een
plastisch kunstenaar zeker hoopge
vende kwaliteit.
Toen is de prijsvraag gekomen, met
de bekroning en daarmee de nood
zaak om het kleine ontwerp in gi
gantische formaten te gaan verwezen
lijken: ook de figuurtjes. Dat moesten
grote figuren worden, in brons. Zo
ging Butler over van ijzer naar brons,
van archaïserende abstracties tot de
min of meer traditionele uitbeelding
van de menselijke vormen. Het groot
ste deel van de tentoonstelling laat
zien hoe het Butler, de tovenaar met
ijzeren staafjes, in zijn terugkeer naar
de beeldhouwkunsfige traditie ver
gaat.
Naar iedere bezoeker aanstonds zal
kunnen constateren is Butler in dit
voor hem nieuwe genre nog geen
grootmeester. Er is veel schatplichtig
heid aan grote Franse voorbeelden,
weinig variatie in de veelal op de
grens van het ongezond erotische zich
bewegende vrouwenfiguurtjes, en wat
erger is, er z«n duidelijke aanwijzin
gen dat de beeldhouwer technisch nog
buitengewoon veel problemen heeft
op te lossen. Anderzijds toont hij zich
zeer zeker een kunstenaar, een ge
voelig modelleur, die ongetwijfeld zou
kunnen worden tot een der groten.
Daarom is het zo jammer dat hjj in de
ze bevoorrechte categorie al ge
schreven is voordat zijn talent de
tijd heeft gekregen die ieder talent no
dig heeft om tot zijn hoogste kunnen
te evolueren.
■■1
Studie in brons voor een van de
kampwakers in Butlers bekroond
monument.
De „Times" meldde onlangs,
de muurschilderingen, die d
Lothar Malskat in samenwerking
Dietrich Fey in de Mariakerk
Lübeck zijn aangebracht, zUJ!:e.
worden uitgewist. Samen met u
trich Fey had Malskat van de kel'a
lijke autoriteiten opdracht geknfS
om het in de oorlog geschonden xVirrs
rieur van de kerk te restaureren,
vervaardigden muurschilderingen,
zij voor gerestaureerde Gothise
fresco's lieten doorgaan, met het
volg dat de critici jarenlang ,e
schoonheid en de historische waar
van de schilderijen hemelhoog ne
ben geprezen, totdat het
bekend werd en beiden in
werden veroordeeld tot gevangenl
straffen. En nu worden de één®*?
twintig heiligenfiguren, die door
twee kunstenaars werden „ontdek
en arme critici jarenlang w®-
den geprezen, van de muren verWjJ
derd. Toch wel vreemd; laat de W
torische waarde nihil zijn, is °,e
schoonheid van de werken, met 0
ontdekking van 't bedrog, als sneed
voor de zon verdwenen? Of war®,
ze al niet zo best? Het geval geeft
denken. Ook over de critici.
Ter vastlegging van het feit,
op zondag 28 april te Nijmegenj
honderdjarig bestaan wordt gevier
van het Parochiëel Armbestud j
wordt er aan de Groesbeekseweg "r
de St. Annastichting een wegkrp
opgericht met het opschrift
deert der schare Parochiëel Arm.
bestuur 1857—1957". De opdraC?
voor het ontwerp van dit kruis
verleend aan de Limburgse kunst
naar Peter Roovers. Het meer da^
levensgroot bronzen corpus is
een gematigd afwijkende v°rïot
geving. Het hoofdaccent ligt op
silhouet. Het corpus is bevestigd aa
een in de oorspronkelijke staat
houden acaciaboom, die de kunst-
naar hiervoor gekozen heeft naa
aanleiding van een oude legendi
die zegt dat de geur van acaciahod
geneeskrachtig is. Deze acacia wor
gewoon in de grond gezet en vas
gespied, zoals bij kruisen vroeg
algemeen gewoonte was. De bisschop
van Den Bosch, mgr. Mutsaerts, za
het kruis zegenen.
CHRISTOPHER FRY, de schrijver van „Droom der gevangenen"- „Venus
bespied" en „Deze vrouw mag niet branden", acht het religieuze element
in het toneel onvermijdelijk. „Theater kan slechts dan vermijden reli
gieus te zijn, als iedere dramaturg ter wereld zou geloven dat het univer
sum één ontzaglijk lawaai is om rpets". Sprekende over de stof van de
toneelschrijver citeert Fry uit zijn eigen stuk „De eerstgeborene" twee
regels uit een dialoog. Aaron: „Blijf bij de werkelijkheid". Mozes: „Als
ik zover kan doordringen"
JULES SUPERVIEL-
LE (,-De kinderrover")
houdt zich met 't reli
gieuze element in het
theater niet op. „Per
soonlijk word ik het
meest aangetrokken
door het poëtische
theater. Eén onderwerp
interesseert mij alleen
als het tegelijk deel
heeft aan droom en werkelijkheid"
GABRIEL MARCEL, schrijver van
o.a. „Een man Gods", meent, dat de
huidige religieuze functie van het toneel
vooral ligt in het verhelderen van het
menselijke bestaan, in het aantonen „op
het vlak van concrete situaties dat het
niet te scheiden valt van het transcen
dente. Maar zeker niet mag de mense
lijke vrijheid verstikt worden door een
theologisch dogmatisme.
JEAN COCTEAU („De adelaar met
twee koppen") is al even apodictisch
van het tegendeel overtuigd: ,-Het thea
ter is een Mis, een religieuze ceremonie
op zichzelf".
JACQUES DEVAL („Lieve schim")
ziet in het theater noch „sociale medi
cijn, noch religieuze zielsmassage".
SAMUEL BECKET.
de schrijver van het
nihilistische stuk
.Wachten op Godot"
gaf natuurlijk ook een
nihilistisch antwoord
,-Al vaak naar mijn
deeën over toneel ge
vraagd moet ik telkens
bekennen dat ik er
geen heb".
WIILÏAM SAROYAN
(„Moord op de on-
schuldigen") verklaart
zonder meer: „Het
woord religieus lijkt
mij niet bij het thater
te pas komen. Iedere
kunst moet er zijn
voor het goede in het
menselijk leven, ook de
zieke kunst",
T. S. ELIOT („Moord in de kathe
draal") is de enige die de vragenstellers
beschaamt door de onlogische formu
lering der vragen'te bekritiseren. Het
toneel heeft het van tijd tot tijd nodig
terug te keren tot zijn cultische oor
sprong. Maar sluit dit uit dat het een
instrument tot vooruitgang is? „Het
huidige toneel dieiit vele oogmerken en
moet doorgaan dat te doen".
KARL ZUCKMAIER
(..Het koude licht") is
de man van het „Zeit-
theater": „Tua res agi-
tur. U gaat het aan wat
bier gespeeld wordt
dat is de voorwaarde
voor iedere waarach
tige breedte- en diep
tewerking van het
theater".
GüNTER WEISSENBORN acht „in
tegenstelling tot het parlement het thea
ter de innerlijke stem van het volk".
FRITZ HOCHWaLDER („Het heilige
experiment" en kortgeleden „De her
berg") is allerminst nihilistisch. Hij
pleit voor „een beetje hoop in deze ver
warde tijd". De weg voorwaarts ziet hij
voor de toneelschrijvers in de terugkeer
tot enige onveranderlijke waarden, niet
in reactionaire maar in conservatieve
zin.
YT
RONALD DUNCAN, die vertelt, dat
hij bezig Is een stuk over Hitier te
schrijven, vindt, dat we niet terug moe
ten naar kostuumstukken met een bij
bels karakter- waarin iedereen een
baard draagt en er zalvend uitziet. De
werkelijkheid, daar komt het op aan.
Maar aangezien de religie een deel van
de werkelijkheid Is, kan zij niet wor
den uitgesloten.
ARTHUR MILLER („Dood van
handelsreiziger", -,De vuurproef",
de brug af gezien") gelooft dat het
neel diverse taken heeft, waarvan
hoogste is de mens te tonen, „niet alle
wat in hem atavistisch en gewoon 's
slecht, maar ook wat constant is in
streven naar onsterfelijkheid en leve11
ANDRé ROUSSIN (de
vrolijke auteur van
„Bobbeltje", „Nina"
„De grote liefde") ont
wijkt alle problemen
„Mijn enige doel is een
geschiedenis zo goed
mogelijk door de op
het toneel gezette fi
guren te vertellen".
PETER USTIN efi
tenslotte („RomanOv
Juliette") acht de
rugkeer van het to
naar zijn kultis
oorsprong uit den
daar „de inspirere
b O-
ie®1
■ne
,de
"0
krachten van een
driedimensionaal f p
ter niet te vinden
in overtuigingen, 10
In twijfels.