Het exemplaar Bewusfwording Katholieke minderheid Judy van Wijnbergen Ernst Krauss 70 jaar H van van de exposeèrt in Prinsenhof O -J Zingen en dichten in Wales POLEMISCH DAGBOEK BLAD Grote gevoeligheid voor toonkleur Dichter-wedstrijden 'SATERDAG 3 AUGUSTUS 1957 N het dubbelnummer dat de redactie van Maatstaf aan Baudelaire eeit gewijd, is een korte bijdrage opgenomen van Anton van Duin- erken: „Het exemplaar van Gerard Bruning". Plaatste deze titel mij v°or een raadsel toen ik hem in een voorgaande aflevering zag aange kondigd, nu ik het stuk heb gelezen, moet ik vaststellen dat er een achteraf pijnlijk misverstand aan ten grondslag ligt. Een misver stand dat correctie behoeft, doch dat ook op een ander, belangrijker I Probleem opnieuw de aandacht vestigt. I Stations met onuitsprekelijk lange namen vindt men langs de spoorbaan in Wales herhaaldelijk M ERGENS in Groot-Brittannië is de overgang van de ene landtreek naar de andere zo ver rassend als bij het passeren van de grens van En geland naar Wales. Dit is inderdaad een land met zijn eigen taal, cultuur en traditie. Het Welsh is nog een levende taal die door een kleine miljoen inwo ners gesproken wordt, niet als een artificiële krampachtige zelfverdediging maar als een spon taan, thuis als kind geleerde en in het gezin ge sproken taal. De vitaliteit van het Welsh komt op de meest frap pante wijze tot uiting op de nationale Eisteddfod, die ieder jaar Op een andere plaas in Wales wordt gehouden als het grote festival van muziek en poëzie waarvoor tot in het kleinste dorp in de ber gen van Wales het hele jaar door wordt gerepe teerd. Ofschoon de Internationale Eisteddfod die ieder jaar in Llangollen wordt gehouden uiteraard meer buitenlandse belangstelling trekt, spreekt de ziel van Wales veel meer op de nationale Eistedd fod, zoals die ook dit jaar van 5 tot 10 augustus gehouden wordt op het prachtige schiereiland van Anglesy, in het kleine plaatsje Llangefi. De eerste Eisteddfod (het woord betekent „zitting") werd bijeengeroepen door Owain Ap Maxem Wiedig, die op het einde van de vierde eeuw werd gekozen tot leider van de Britten na de aftocht van de Romei nen- De eerste uitvoerige beschrijving van een na tionale Eisteddfod dateert van de twaalfde eeuw, *oen dit grote festival van lied en gedicht gehou den werd op de oevers van de rivier de Conway «tussen de ruige bergen van Noord-Wales. T N het Prinsenhof te Delft ex- poseert op het ogenblik de schilderes mevrouw Judy van Wijnbergen-Michiels van Kesse- nich. Het is niet gebruikelijk dat in Delft's Stedelijk Museum een tentoonstelling wordt gewijd aan het werk van een enkele nog le vende kunstenaar; maar de in breuk die thans op deze „mos" ge maakt wordt, krijgt in de catalo gus de verdediging mee, dat uit zonderlijkheid overeenstemt met het karakter van het werk der exposante. Waarin is de uitzon derlijkheid van dat karakter dan gelegen? Eerlijk gezegd is ons dit niet geheel duidelijk geworden. Maar dit wil niet zeggen, dat wij deze expositie in het Prinsenhof betreuren. Want wij hebben hier te doen met het werk van een ge boren schildersnatuur, dat boven dien uitmunt in de levendigheid van zijn spirituele ernst. In Ne derland is men wel eens geneigd te menen dat levendigheid en ernst elkaar uitsluiten. Dat dit een misvatting is kan men inder daad van Judy van Wijnbergen leren, en zo ergens dan moet wel hierin de uitzonderlijkheid van haar boodschap gelegen zijn, zij het dan slechts voor eng-Neder- landse verhoudingen. 1 I Ir i» MSSfflÈmm „Labyrinth", 'n uierk van Judy van WijnbergenMichiels v. Kessenich „Na de dood van Gerard Bruning," begint Van Duinkerken, „kreeg ik an diens familie als aandenken zi.jn xemplaar van „Les "Neürr du Mal." *».ls ik zeg dat dit niet juist is, dan lent de vraag beantwoord, hoe dit «verstand kon ontstaan. Waarschijnlijk ondat Van Duinker- naij na de dood van Gerard Bru- 'nS om een aand°nken vroeg, heb k hem een duidelijk door Gerard ö.runing gebruikt, dus van aanteke ningen voorzien boek willen schenken. at was in dit geval inderdaad de 2°or hem vermelde uitgave van Les 'surs du Mal, verzorgd door Cal- ^•ann-Lévy en verschenen in 1925, en voorafgegaan door het bekende opstel ^an Gautier. Maar dat ik bij die ge legenheid aanleiding heb gegeven tot 7e veronderstelling d~' ^'t „het exem plaar van Gerard Bruning" was, het exemplaar dus dat hij heeft gebruikt l°en hij Les Fleurs du Mal las en bestudeerde, acht ik onwaarschijnlijk en is, zo moet ik aannemen, een con clusie die later door Van Duinkerken e'f is getrokken, tot op zekere hoog- te wel begrijpelijk, doch ten onrechte. Het is, dunkt me, al daarom on waarschijnlijk dat ik gesuggereerd heb Wat Van Duinkerken blijkt aan te ne- rtlen, omdat het exemplaar dat ln Werkelijkheid heeft dienst gedaan om L®s Fleurs du Mal te bestuderen, in JPijn bezit is gebleven; het maakt deel uit van de volledige werken, ürtgegev0n door Louis conard (Paris), en die editie van Les Fleurs "u Mal, voorzien van een inleiding van Jac ques Crépet, verscheen reeds in 1922. In tegen- helling met het exem- P'aar, dat in Van Duin- berkens bezit is en Waarvan, zoals v. D. °Prnerkt, alleen het op- hel van Gutier van ge- Schreven aantekenin- is voorzien, zijn in exemplaar ook échten aantekeningen (in hoofdzaak nderstrepingen) geplaatst. Het is üs duidelijk dat Gerard Bruning net het in 1922 verschenen deel Bau- ®Iaire heeft bestudeerd en dat het s)eeft gediend (en in '25, '26 nog -,echts dienen kón) om het opstel van autier te lezen. j-Ntaar er is nog iets anders. Van Hlnkerken verbond 'an het feit dat ■Jh uitgave eerst in 1925 verscheen Gerard Bruning 9 oktober 1926 cj eHeed, de (overigens logische) con- v^usie: „Het exemplaar kan dus niet langer dan een jaar in zijn bezit Jn geweest" (een conclusie die, het en L geze§d. inderdaad van belang bet vermelden waard zou zijn ep)Weest als G.B. dat ex. werkelijk had Qruikt om Les Fleurs du Mal te le- óhrwn te bestuderen). Het had echter, (j "kt me, juist déze constatering (van jj Weinige tijd dat v. D 's ex. in ^ningg bezit kan zijn geweest) moe- h.in die v. D. had moeten doen bij de ge- brandt-essay, zijn studie „Van André Gide tot André Breton", en is ook voorafgegaan aan zijn (o voltooid ge bleven) opstel over Baudelaire. MEN krijgt de indruk dat Van Duinkerken, aangewezen op de veronderstellinr dat Ge rard Bruning voor '-et bestuderen van Baudelaire slechts één jaar restte, de noodzaak heeft gevoeld van een veel snellere manier van werken waarvoor hij dan een aanwijzing heeft gevonden in de notities bij het opstel van Gautier: „Voor zover na te gaan, werden alle aantekeningen aan gebracht met hetzelfde potlood, dat scherp gepunt bleef tot het einde, zo dat de lectuur van dit stuk nauwelijks onderbroken zal zijn geweest." Ook die conclusie schijnt me te voorbarig. Afgezien ervan dat het minder waar schijnlijk is dat Gerard Bruning een zo important opstel van ongeveer 70 bladzijden in één ri k en, gezien de spitsgebleven potloodpunt, eigenlijk op één avond heeft uitgelezen (over dag immers stompte het potlood af op de journalistiek), is er het feit dat zijn handschrift, dat zeer klein was, hem noopte altijd een scherp gepunt potlood te gebruiken (het aanpunten was een ceremonieel dat hij niet zon der voldoening a?n zijn arbeid liet voorafgaan). Zou de scherpe punt waarmee de aantekeningen bij Gau tier werden gemaakt, de conclusie toelaten die v. D. eraan verbindt, dan zou b.v ook de lectuur van het ruim 500 bladzijden tel lende ex. van Les Fleurs du Mal dat in mijn bezit bleef, op één avond moeten zijn vol tooid. want de „notes et éclaircissements' achterin zijn met pre cies zo puntig potlood van aantekeningen voorzien als de inlei ding van Crépet voor in; ja, eigenlijk kon dan wel Harpspeelster in Cardiff Castle Gedurende vijf dagen zitten eenvou dige mijnwerkers zowel als de nota belen van Wales urenlang met ge spannen aandacht te luisteren naar het ene koorwerk na het andere er de ene zang-solo of harpist na de andere om daarna kritisch te luisteren naar de uitspraak van de jury. De twee hoogtepunten van de week zijn de kro ning en de „chairing" van de twee bes te dichters. De kroon wordt uitgereikt aan de dichter die dat jaar het beste gedicht in het Welsh in vrije vers vorm heeft gemaakt. De hoogste on derscheiding, de „chair", wordt ver leend voor het beste gedicht in het traditionele oude stafrijm. Zowel de kroning als de installatie van deze twee dichter-koningen gaan gepaard met het plechtige ceremoni eel van de „Gorsed Circle" de kring van dichters en zangers die in hun lange groene, witte en rode gewaden het ritueel van de Eisteddfod verzor gen. Deze half-folkloristische, half re ligieuze plechtigheden van de „Gor sed Circle" die in de ochtend aanvan gen met een soort van ochtend-wijding bij de zonne-stenen, is een mengsel van heidense Druïden-religie en chris telijke toevoegsels. Ofschoon de in druk gewekt wordt, dat dit ritueel ontleend zou zijn aan voor-Christeiij- kè tijden, is het in werkelijkheid een produkt dat in de vorige eeuw in deze vorm „is samengesteld. Men ontkomt niet aan de gedachte dat dit hele ce remonieel een surrogaat is voor de li turgie van de Kerk, zoals deze heel de middeleeuwen door dit uitermate ar tistieke volk geboeid moet hebben en ook nu nog fascineert. „Het hele dorp loopt uit, wanneer ik processie houd" zo vertelde de pastoor mij van een klein plaatsje in het dal van de Con way. In de kale, van alle kunst ver stoken kapellen van de Methodisten kunnen de liturgische verlangens van dit dichterlijke volk geen bevrediging vinden. Alleen in de prachtige hymnen vinden zij iets terug van het rijks ver leden. ten tty; '•helen aan de juistheid van zijn °hderstelling. Immers, had Gerard ?in2 eerst in '25 met Les Fleurs et) 'Hal kennis gemaakt, het gelezen k- bestudeerd, dan zou dit vrijwel ze- <ja, eveneens betekenen dat hij in W_etle en tevens 'aatste jaar van zijr «?v. - zi.m Zen n °ok de overige door hem gele kt Werken van en over Baudelaire ip u doorgewerkt en bestudeerd; en br_. delfde jaar van die vrij uitge- 0ps't e lectuur heeft 'lij dar óók zijn ve "w geschreven, uat liii^hillende redenen, die hjk appS 0nbekend kan achten, niet goed te Dat alles is om men nauwe- nemen. levneia eerste waren er, ook dat laatste fiVpf, - ^de aar- z''n journalistieke bezig- OqIj die niet enkel overdag maar alles wat hij de laatste jaren heeft ge lezen en van aantekeningen voorzien, op één avond gelezen zijn. want (ge lijk is „na te gaan") dezelfde scher pe punt ontmoet men steeds. TOT zover over het misverstand. Het hierboven gezegde vermin dert overigens niet de erken telijkheid voor het openbaar maken van de door Gerard Bruning gemaak te, zeer typische kanttekeningen Evenwel: illustreert het bovenstaan de hoe een klein misverstand (of 'n kleine onoplettendheid) aan het be gin vat? een betoog schernzinnige con clusies voorbereidt die genoodzaakt zijn eveneens misverstand te worden, daarnaast illustreert een e:r ander op nieuw hoe hachelijk het is conclusies te verbinden aan buiten het kunst werk om verkregen of achterhaalde feiten, merkwaardigheden, levensbij zonderheden etc.; hachelijk vooral, wanneer deze zaken verzameld en achterhaald worden om het oeuvre van een auteur en diens persoonlijk heid meer verstaanbaar tc maken. Niet alleen blijven er steeds, naast de altijd betrekkelijk weinige geken de feiten, de ongetwüfek" niet min der belangrijke ontelbare ongekende zodat elke conclusie telkens weer kans loopt door een later achter haald feit ontzenuwd te worden, maar ook blijkt steeds weer dat de gekende feiten geheel verschillende interpre taties toelaten. En dit laatste ook: omdat de con clusie welke men aan een gegeven feit verbond, vaak slechts „zekerheid kon word-p doordat det vragen dis met datzelfde feit gegeven zijn en er in verscholen liggen, niet worden op- kSs avonds n°2 korter of langer gemerkt, uitgegraven, gesteld, laat Wa„ ,®?laS op hem legden. Ten 2de staan beantwoord. 'as ■e he hij toen reeds ziek; dat belet- Weliswaar niet „e werken, en hij te Werken (hetgeen blijkt uit wat §ése?aast zijn Baudelaire-opstel nog *tia areven en gepubliceerd heeft), Hord Wel dient dan overwogen te ■iaar ®n hoeveel tijd van dat laatste ^hpP„j nif4 aan Baudelaire heeft I. .en werken, zulks als gevolg niet Van andere literaire werkzaam- maar él héden aok en het - werk overdag, het p n2evolge van zijn verblijf in tpef totterdamse ziekenhuis, zijn reis ten epS] e®n vriend door Frankrijk en, Jhaan e. het ziekbed van de laatste 9eze eQ. otis d rbe' onbekende feiten moeten ®igep].®n besluiten dat er van dat jaar tijd maar een ellendig beetje ?at u-, overgebleven voor het werk, h V» hv-m- Baudelaire moet heb- t)0v rzét en: in feite verzet hééft, h.id ee ndien veronde- stelt die weinig Nhg a Werkwijze welke Gerard Bru- d°0r eëeheel vreemd was. Eenmaal rt eds dichter gpgrepen en voorne- l't hij V®r hem te chrijven, storm- Jtérat niet door diens oeuvre en de rpi„ 5 over die figuur heen, en „'ié grader strookte het met zijn aard d» en belangrijke studies heet t®d eerJïaa'd. d.w.z. onmiddellijk na J; step hliksemlertuur op schrift teNven-, Be§ón hij eenmaal met at st »- 'aan wat zijn definitieve b®rh g u Worden), dan werkte hij h„ 'hs„,C,0?centreerd met een ver- t-6 'apo nde snelheid voort, maar i>ih ieVe ls dan ster dr tijd van in- v0OfVfOrbereidins geweest. Die af aan zijn opstel over de exPressionisten, zijn Rem- Ik wil hiermede het nut van deze sector der literatuurwetenschap niet betwisten; zij is niet de enige weten schap die durend genoodzaakt is óók met onzekerheden en telkens weer te reviseren oordelen te werken maar al deze ongewisheden overwe gend, herinnert men zich wat de lite ratuurwetenschap te vaak schijnt te negeren, n.l. d. het kunstwerk zich zelf verklaart, en volledig, en dat het geheel van een oeuvre de persoon lijkheid van de maker verklaart voor zover diens persoonlijkheid bij de schepping van dat oeuvre betrokken is geweest (en wat gaat ons dan eigenlijk nog de rest van zijn per soonlijkheid aan? Niet veel, dunkt me). En met het kunstwerk eii het geheel van een oeuvre bezit de lite ratuurwetenschap een object dat ge heel kan worden gekend: het is al thans in al zijn kenbaarheden voor handen. En een tweede voordeel van dat object van literatuurwetenschap is, dat haar beoefen- vr dan niet al léén behoeft te beschikken over de spitsvondigheid en speu-zin van een wetenschappelijk detective, maar vóór alles een door en door artistiek mens moet zijn. Het belang hiervan mete men af aan Thomas' stelling, dat het gekende in de ;enner is overeen komstig de aard van de kenner, d. w.z.: de niet-artistielm feitenvorser blijft het eigenlijk object van zijn we tenschap (het kunstwerk) vreemd. Het behoeft niet gezegd: van zelfspre kend slaat dit laatste niet op Van Duinkerken. HENRI BRUNING' De schilderes, die Limburgse is van geboorte, heeft onder meer in München en Wenen gestudeerd en vooral in Parijs, waar zij tussen '33 en '37 lessen ontving van de schilder André Lhote, die wellicht door zijn intelligente geschriften over actuele schilderkunstige problemen nog meer bekendheid geniet dan door zijn vaak sterk vlakmatig geordon neerde schilderijen. Wat de bezoeker op de Delftse expositie onmiddellijk zal treffen, is de aangename coloriteit van deze collectie in liaar geheel. Het is onge twijfeld een Nederlands palet dat mevr. Van Wijnbergen voert, d.w.z. dat het uitermate gevoelig is voor toon-waarden van de kleur, waar den die te maken hebben met at mosfeer en stemmigheid, maar het verraadt ook duidelijk zijn doop in het Franse licht en in de Franse tra dities sedert hef Iuminisme. In het vroege werk belijdt zij vooral de „joie de peindre". De por tretten „Joep Nicolas" en „Jilts Pol" ontlenen aan die vreugde veel zwier en levendigheid en ook dat schijn bare meesterschap dat eerst bij na der toezien ontmaskerd wordt in enige onklaarheden van de vorm en de onduidelijkheid der psycholo gie. Aan dit laatste lijdt het portret Jilts Pol overigens veel minder dan het portret Nicolas. Daarnaast openbaren een vroeg Limburgs koren, en heuvelland schap en vooral het schilderij „schel pen uit '39 een meditatieve aard, die zich in het latere werk laat her kennen als de grondslag van haar gaandeweg kenterende visie op de dingen. Maar dan is het vooral de diepe grond van haar visie geworden verscholen onder de levendigheid en de lyrische dynamiek der uit drukkingswijze, die deze der vol bloed-expressionisten gelijkt. In een heuvel vol wolken, een avondval over de Wolfgangsee, een zonsopgang boven bewogen water vindt zij motief genoeg om zich in deze zin volkomen uit te spreken. Dit zijn stukken uit 1956. Maar uit ditzelfde jaar, waarin de schil deres zich opvallend vernieuwt, da teren ook gouaches als „Domtoren Utrecht", „Kastanje-ontluiken", „La byrinth" en „Boodschap" om mijn voorbeeld te kiezen uit het beste waarin iets nog ingrijpenders gebeurt, beurt. De „Domtoren" geeft zij als een torenspits tegen het hemelveld waar. van een menigte vlaggen waait. Het zijn wellicht maar een paar vlag gen, maar zij schijnen zeer menig vuldig en zoals zij afwaaien van de toren uit gaat hun wappering in tot de beweging van de hemd en open baart een grootser bewegen dan ogen zien kunnen, het waaien uit „overluchtse streken", de stroming die Herakleitos onderkende en die alle ding beweegt in een voortdu rend „worden". Het zou ons te ver voeren het symptoom waarop ik hier doel- ook uit de andere stukken die ik zoéven heb opgesomd te ontleden. Wat ik meen is, dat Judy van Wijnbergen haar ogen in een nog voortdurende ontwikkeling hoe langer hoe meer is gaan richten op de invisibilia die zij als het waarachtingste geheim der werkelijkheid is gaan ervaren. In visibilia en dus is het niet juist te zeggen dat zij daar haar. „ogen" op richt. Zij zelf heeft het juister onder woorden gebracht in de titel die zij haar zelfportret uit '57 mee gaf, en die zij ontleend heeft aan een regel uit Roland Hoists „Harpspeler" „(doe mij nimmer vergeten) dat ik luist'ren moet opdat ik spele". Luisterende met geheel haar in tuïtie ziehier de uiteindelijke me ditatieve grond van haar geëvolu eerde visie ontwaarde zij geluks- geheimen als vitaal bewegende han den in het heelal; zij verliet de stille zekerheden die haar gespeld waren in het g'as van haar tot nu toe misschien mooiste schilderij, het -Berglandschap door raam", om ge heel te .worden opgenomen in dat vreemd gebied der creatieve ver bijstering dat het land der moderne schilders is en waar zij een nieuwe schilderkunstige voertaal nodig heeft om van haar ervaren te vertellen. Waar dit haar brengen zal is mij nog niet duidelijk. Voorshands schijnt zij met haar „taal van tekenen", om het mislei dende woord abstracties hier niet te gebruiken, nog veel te vechten te hebben met het gevaar der decora- tiviteit die het „teken" als zoda nig ontmant en, het veraangena mend, ontzenuwd en de tegen overliggende gevaren van een pseudo-schilderkunstig symbolisme, en een even pseudo-schilderkunstig automatisme, waarvan het laatste nauwelijks boven het strikt manuale uitkomt. Hiermee wil niet gezegd zijn dat het jongste werk van mevr. Van Wijnbergen alle vruchtbaar heids-perspectieven mist en nog min der dat het beter zou zijn geweest dat zij bij haar vroegere schilder wijze gebleven ware. Want tenmin ste dit ene is reeds duidelijk gewor den, dat een sprong-in-het-duister voor haar een kwestie van innerlijk moeten is, wat hij ook moge ople veren. Dit althans werd mij volstrekt duidelijk bij het beschouwen van haar gouache „Einstein". Maar het is voor ons wel de vraag gebleven of die noodzakelijke sprong déze sprong is! K. S. ET MEEST typerend voor het dichterlijke karakter van dit Keltische volk zjjn de wedstrij den in dichten die tijdens de Eistedd fod worden gehouden tussen verte- genwoordigende teams van de steden en dorpen van Wales Deze teams zijn samengesteld uit heel de bevolking; de schoolmeester zit naast de mijn werker en de stationchef. Als regel wordt de competitie gehouden tussen drie teams, bestaande uit tien perso nen, die beurtelings een volgende dichtregel moeten aanvullen uitslui tend op de eerste regel die door de jury wordt aangegeven. Het eindresul taat is wonderlijk genoeg bijna altijd een prachtig stuk poëzie en geen Sin terklaas-rijm. Dit volk dicht en zingt van nature. FSCHOON de hedendaagse cul tuur van Wales sinds de Refor matie sterk verbonden is geweest met de „Chapel" van de Methodisten, beseft de kleine katholieke minder heid en vooral de tegenwoordige bis schop van Menevia, mgr. Petit dat het van wezenlijk belang is voor de beke ring van Walefc, dat de katholieken volop deelnemen aan het nationale culturele leven van het land. Er heerst in Wales nog een sterk vooroordeel tegen de katholieke kerk, die als bui tenlandse import wordt beschouwd en dat in een land waar biina iedere plaatsnaam en historisch bouwwerk spreekt van het grote katholieke ver leden. „Er bestaat daarom", zo verklaarde mgr. Petit tegen mij tijdens een ge sprek, „een sterke behoefte aan een inniger contact met de intellectuelen in Wales om dit vooroordeel te over winnen. Wanneer hiermee gewacht wordt tot het opkomend getjj van het neo-paganisme het land heeft over stroomd, zal dit veel moeilijker zijn. Dit contact moet gelegd worden nu wy beiden nog dezelfde taal van het christendom spreken". Een van de leidende kahtolieke leken op dit ter- rein is de convertiet Saunder Lewis, die ook van een van de grote strijders is voor de eigen nationale cultuur en taal in Wales. De vereniging Cylch Catolig gebruikt ook Welsh in haar publikaties over het katholiek geloof. Het aantal katholieken bedraagt op het ogenblik 114.878 op een totaal van 2.600.000 inwoners in Wales. Een klei ne kudde, maar die zich vooral in haar leiding bewust is van de historisLl:? taak die zij te vervullen heeft in dit land van St.-David. Th. Zvv.. pr. Welsh meisje bij de Internationale Eisteddfod te Llangollen Op donderdag 8 augustus zal het bracht hij zijn inmiddels internationaal I zeventig jaar geleden zijn dat de Am sterdamse impresario Ernst Kraus in het dorpje Eberbach in Zuid-Duitsland werd geboren. Ernst Krauss is sedert 42 jaar in ons land gevestigd en zal binnenkort zijn veertigjarig jubileum als organisator van kunstmanifestaties en zijn gouden jubileum als letterkundige vieren. In 1917 heeft hij samen met de toenma lige burgemeester van Egmond a. d Hoef, mr. Paul van Sonsbeeck, de „Eg- mondse Kunstkring" opgericht en tol 1920 geleid. Gedurende deze jaren heeft hij een honderdtal concerten, to neelvoorstellingen en dansavonden ge organiseerd te Egmond a. d. Hoef, Eg- mond a. Zee, Bergen-Binnen, Bergen aan Zee. Maar ook in de grote kerken te Alk maar en Haarlem en in de Kurzaal u Scheveningen. Tevens verzorgde hij u. eigen onderneming tournees door ge heel Nederland, In het najaar van 19zv geworden concert-directie onder in de N.V. Internationale Concertdirectie Ernst Krauss, waarvan hij nog heden de enige leider is. Gedurende het veer tigjarig bestaan daarvan heeft hij om en nabij 15.000 voorstellingen van een duizendtal solisten en ensembles in on geveer 50 landen georganiseerd. Hier bij waren duizenden ballet- en dans- uitvoeringen. Voorts schreef hij boeken, vooral ge dichten. Oorspronkelijk was Ernst Kraus- voor het ondrewijs bestemd, werk vak zijn vader en ook velen van zijn voor- vaderen beoefenden. Ook vele geeste lijken, kunstenaars en wetenschaps- mensen zijn in de annalen van zijn familie te vinden. Maar Krauss wilde koopman worden, de wereld zien. Hij studeerde aan de Handelshogeschool te Mannheim handelswetenschappen, rechten, psychologie en kunstgeschie denis, en bij Gothein te Heidelberg, staatshuishoudkunde.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1957 | | pagina 7