Het exemplaar
Bewusfwording
Katholieke minderheid
Judy van Wijnbergen
Ernst Krauss 70 jaar
H
van
van de
exposeèrt in Prinsenhof
O
-J
Zingen en dichten in Wales
POLEMISCH
DAGBOEK
BLAD
Grote
gevoeligheid
voor toonkleur
Dichter-wedstrijden
'SATERDAG 3 AUGUSTUS 1957
N het dubbelnummer dat de redactie van Maatstaf aan Baudelaire
eeit gewijd, is een korte bijdrage opgenomen van Anton van Duin-
erken: „Het exemplaar van Gerard Bruning". Plaatste deze titel mij
v°or een raadsel toen ik hem in een voorgaande aflevering zag aange
kondigd, nu ik het stuk heb gelezen, moet ik vaststellen dat er een
achteraf pijnlijk misverstand aan ten grondslag ligt. Een misver
stand dat correctie behoeft, doch dat ook op een ander, belangrijker I
Probleem opnieuw de aandacht vestigt.
I
Stations met onuitsprekelijk
lange namen vindt men langs de
spoorbaan in Wales herhaaldelijk
M ERGENS in Groot-Brittannië is de overgang
van de ene landtreek naar de andere zo ver
rassend als bij het passeren van de grens van En
geland naar Wales. Dit is inderdaad een land met
zijn eigen taal, cultuur en traditie. Het Welsh is nog
een levende taal die door een kleine miljoen inwo
ners gesproken wordt, niet als een artificiële
krampachtige zelfverdediging maar als een spon
taan, thuis als kind geleerde en in het gezin ge
sproken taal.
De vitaliteit van het Welsh komt op de meest frap
pante wijze tot uiting op de nationale Eisteddfod,
die ieder jaar Op een andere plaas in Wales wordt
gehouden als het grote festival van muziek en
poëzie waarvoor tot in het kleinste dorp in de ber
gen van Wales het hele jaar door wordt gerepe
teerd. Ofschoon de Internationale Eisteddfod die
ieder jaar in Llangollen wordt gehouden uiteraard
meer buitenlandse belangstelling trekt, spreekt de
ziel van Wales veel meer op de nationale Eistedd
fod, zoals die ook dit jaar van 5 tot 10 augustus
gehouden wordt op het prachtige schiereiland van
Anglesy, in het kleine plaatsje Llangefi. De eerste
Eisteddfod (het woord betekent „zitting") werd
bijeengeroepen door Owain Ap Maxem Wiedig, die
op het einde van de vierde eeuw werd gekozen tot
leider van de Britten na de aftocht van de Romei
nen- De eerste uitvoerige beschrijving van een na
tionale Eisteddfod dateert van de twaalfde eeuw,
*oen dit grote festival van lied en gedicht gehou
den werd op de oevers van de rivier de Conway
«tussen de ruige bergen van Noord-Wales.
T N het Prinsenhof te Delft ex-
poseert op het ogenblik de
schilderes mevrouw Judy van
Wijnbergen-Michiels van Kesse-
nich. Het is niet gebruikelijk dat
in Delft's Stedelijk Museum een
tentoonstelling wordt gewijd aan
het werk van een enkele nog le
vende kunstenaar; maar de in
breuk die thans op deze „mos" ge
maakt wordt, krijgt in de catalo
gus de verdediging mee, dat uit
zonderlijkheid overeenstemt met
het karakter van het werk der
exposante. Waarin is de uitzon
derlijkheid van dat karakter dan
gelegen? Eerlijk gezegd is ons dit
niet geheel duidelijk geworden.
Maar dit wil niet zeggen, dat wij
deze expositie in het Prinsenhof
betreuren. Want wij hebben hier
te doen met het werk van een ge
boren schildersnatuur, dat boven
dien uitmunt in de levendigheid
van zijn spirituele ernst. In Ne
derland is men wel eens geneigd
te menen dat levendigheid en
ernst elkaar uitsluiten. Dat dit
een misvatting is kan men inder
daad van Judy van Wijnbergen
leren, en zo ergens dan moet wel
hierin de uitzonderlijkheid van
haar boodschap gelegen zijn, zij
het dan slechts voor eng-Neder-
landse verhoudingen.
1 I
Ir
i»
MSSfflÈmm
„Labyrinth", 'n uierk van Judy van WijnbergenMichiels v. Kessenich
„Na de dood van Gerard Bruning,"
begint Van Duinkerken, „kreeg ik
an diens familie als aandenken zi.jn
xemplaar van „Les "Neürr du Mal."
*».ls ik zeg dat dit niet juist is, dan
lent de vraag beantwoord, hoe dit
«verstand kon ontstaan.
Waarschijnlijk ondat Van Duinker-
naij na de dood van Gerard Bru-
'nS om een aand°nken vroeg, heb
k hem een duidelijk door Gerard
ö.runing gebruikt, dus van aanteke
ningen voorzien boek willen schenken.
at was in dit geval inderdaad de
2°or hem vermelde uitgave van Les
'surs du Mal, verzorgd door Cal-
^•ann-Lévy en verschenen in 1925, en
voorafgegaan door het bekende opstel
^an Gautier. Maar dat ik bij die ge
legenheid aanleiding heb gegeven tot
7e veronderstelling d~' ^'t „het exem
plaar van Gerard Bruning" was, het
exemplaar dus dat hij heeft gebruikt
l°en hij Les Fleurs du Mal las en
bestudeerde, acht ik onwaarschijnlijk
en is, zo moet ik aannemen, een con
clusie die later door Van Duinkerken
e'f is getrokken, tot op zekere hoog-
te wel begrijpelijk, doch ten onrechte.
Het is, dunkt me, al daarom on
waarschijnlijk dat ik gesuggereerd heb
Wat Van Duinkerken blijkt aan te ne-
rtlen, omdat het exemplaar dat ln
Werkelijkheid heeft dienst gedaan om
L®s Fleurs du Mal te bestuderen, in
JPijn bezit is gebleven; het maakt
deel uit van de volledige werken,
ürtgegev0n door Louis
conard (Paris), en die
editie van Les Fleurs
"u Mal, voorzien van
een inleiding van Jac
ques Crépet, verscheen
reeds in 1922. In tegen-
helling met het exem-
P'aar, dat in Van Duin-
berkens bezit is en
Waarvan, zoals v. D.
°Prnerkt, alleen het op-
hel van Gutier van ge-
Schreven aantekenin-
is voorzien, zijn in
exemplaar ook
échten aantekeningen (in hoofdzaak
nderstrepingen) geplaatst. Het is
üs duidelijk dat Gerard Bruning
net het in 1922 verschenen deel Bau-
®Iaire heeft bestudeerd en dat het
s)eeft gediend (en in '25, '26 nog
-,echts dienen kón) om het opstel van
autier te lezen.
j-Ntaar er is nog iets anders. Van
Hlnkerken verbond 'an het feit dat
■Jh uitgave eerst in 1925 verscheen
Gerard Bruning 9 oktober 1926
cj eHeed, de (overigens logische) con-
v^usie: „Het exemplaar kan dus niet
langer dan een jaar in zijn bezit
Jn geweest" (een conclusie die, het
en L geze§d. inderdaad van belang
bet vermelden waard zou zijn
ep)Weest als G.B. dat ex. werkelijk had
Qruikt om Les Fleurs du Mal te le-
óhrwn te bestuderen). Het had echter,
(j "kt me, juist déze constatering (van
jj Weinige tijd dat v. D 's ex. in
^ningg bezit kan zijn geweest) moe-
h.in die v. D. had moeten doen
bij de ge-
brandt-essay, zijn studie „Van André
Gide tot André Breton", en is ook
voorafgegaan aan zijn (o voltooid ge
bleven) opstel over Baudelaire.
MEN krijgt de indruk dat Van
Duinkerken, aangewezen op
de veronderstellinr dat Ge
rard Bruning voor '-et bestuderen van
Baudelaire slechts één jaar restte,
de noodzaak heeft gevoeld van een
veel snellere manier van werken
waarvoor hij dan een aanwijzing
heeft gevonden in de notities bij het
opstel van Gautier: „Voor zover na te
gaan, werden alle aantekeningen aan
gebracht met hetzelfde potlood, dat
scherp gepunt bleef tot het einde, zo
dat de lectuur van dit stuk nauwelijks
onderbroken zal zijn geweest." Ook
die conclusie schijnt me te voorbarig.
Afgezien ervan dat het minder waar
schijnlijk is dat Gerard Bruning een
zo important opstel van ongeveer 70
bladzijden in één ri k en, gezien de
spitsgebleven potloodpunt, eigenlijk
op één avond heeft uitgelezen (over
dag immers stompte het potlood af op
de journalistiek), is er het feit dat
zijn handschrift, dat zeer klein was,
hem noopte altijd een scherp gepunt
potlood te gebruiken (het aanpunten
was een ceremonieel dat hij niet zon
der voldoening a?n zijn arbeid liet
voorafgaan). Zou de scherpe punt
waarmee de aantekeningen bij Gau
tier werden gemaakt, de conclusie
toelaten die v. D. eraan
verbindt, dan zou b.v
ook de lectuur van het
ruim 500 bladzijden tel
lende ex. van Les
Fleurs du Mal dat in
mijn bezit bleef, op één
avond moeten zijn vol
tooid. want de „notes
et éclaircissements'
achterin zijn met pre
cies zo puntig potlood
van aantekeningen
voorzien als de inlei
ding van Crépet voor
in; ja, eigenlijk kon dan wel
Harpspeelster in Cardiff Castle
Gedurende vijf dagen zitten eenvou
dige mijnwerkers zowel als de nota
belen van Wales urenlang met ge
spannen aandacht te luisteren naar
het ene koorwerk na het andere er de
ene zang-solo of harpist na de andere
om daarna kritisch te luisteren naar
de uitspraak van de jury. De twee
hoogtepunten van de week zijn de kro
ning en de „chairing" van de twee bes
te dichters. De kroon wordt uitgereikt
aan de dichter die dat jaar het beste
gedicht in het Welsh in vrije vers
vorm heeft gemaakt. De hoogste on
derscheiding, de „chair", wordt ver
leend voor het beste gedicht in het
traditionele oude stafrijm.
Zowel de kroning als de installatie
van deze twee dichter-koningen gaan
gepaard met het plechtige ceremoni
eel van de „Gorsed Circle" de kring
van dichters en zangers die in hun
lange groene, witte en rode gewaden
het ritueel van de Eisteddfod verzor
gen. Deze half-folkloristische, half re
ligieuze plechtigheden van de „Gor
sed Circle" die in de ochtend aanvan
gen met een soort van ochtend-wijding
bij de zonne-stenen, is een mengsel
van heidense Druïden-religie en chris
telijke toevoegsels. Ofschoon de in
druk gewekt wordt, dat dit ritueel
ontleend zou zijn aan voor-Christeiij-
kè tijden, is het in werkelijkheid een
produkt dat in de vorige eeuw in deze
vorm „is samengesteld. Men ontkomt
niet aan de gedachte dat dit hele ce
remonieel een surrogaat is voor de li
turgie van de Kerk, zoals deze heel de
middeleeuwen door dit uitermate ar
tistieke volk geboeid moet hebben en
ook nu nog fascineert. „Het hele dorp
loopt uit, wanneer ik processie houd"
zo vertelde de pastoor mij van een
klein plaatsje in het dal van de Con
way. In de kale, van alle kunst ver
stoken kapellen van de Methodisten
kunnen de liturgische verlangens van
dit dichterlijke volk geen bevrediging
vinden. Alleen in de prachtige hymnen
vinden zij iets terug van het rijks ver
leden.
ten
tty;
'•helen aan de juistheid van zijn
°hderstelling. Immers, had Gerard
?in2 eerst in '25 met Les Fleurs
et) 'Hal kennis gemaakt, het gelezen
k- bestudeerd, dan zou dit vrijwel ze-
<ja, eveneens betekenen dat hij in
W_etle en tevens 'aatste jaar van zijr
«?v. - zi.m
Zen n °ok de overige door hem gele
kt Werken van en over Baudelaire
ip u doorgewerkt en bestudeerd; en
br_. delfde jaar van die vrij uitge-
0ps't e lectuur heeft 'lij dar óók zijn
ve "w geschreven, uat
liii^hillende redenen, die
hjk
appS 0nbekend kan achten, niet goed
te
Dat alles is om
men nauwe-
nemen.
levneia eerste waren er, ook dat laatste
fiVpf, -
^de aar- z''n journalistieke bezig-
OqIj die niet enkel overdag maar
alles wat hij de laatste jaren heeft ge
lezen en van aantekeningen voorzien,
op één avond gelezen zijn. want (ge
lijk is „na te gaan") dezelfde scher
pe punt ontmoet men steeds.
TOT zover over het misverstand.
Het hierboven gezegde vermin
dert overigens niet de erken
telijkheid voor het openbaar maken
van de door Gerard Bruning gemaak
te, zeer typische kanttekeningen
Evenwel: illustreert het bovenstaan
de hoe een klein misverstand (of
'n kleine onoplettendheid) aan het be
gin vat? een betoog schernzinnige con
clusies voorbereidt die genoodzaakt
zijn eveneens misverstand te worden,
daarnaast illustreert een e:r ander op
nieuw hoe hachelijk het is conclusies
te verbinden aan buiten het kunst
werk om verkregen of achterhaalde
feiten, merkwaardigheden, levensbij
zonderheden etc.; hachelijk vooral,
wanneer deze zaken verzameld en
achterhaald worden om het oeuvre
van een auteur en diens persoonlijk
heid meer verstaanbaar tc maken.
Niet alleen blijven er steeds, naast
de altijd betrekkelijk weinige geken
de feiten, de ongetwüfek" niet min
der belangrijke ontelbare ongekende
zodat elke conclusie telkens weer
kans loopt door een later achter
haald feit ontzenuwd te worden, maar
ook blijkt steeds weer dat de gekende
feiten geheel verschillende interpre
taties toelaten.
En dit laatste ook: omdat de con
clusie welke men aan een gegeven
feit verbond, vaak slechts „zekerheid
kon word-p doordat det vragen dis
met datzelfde feit gegeven zijn en er
in verscholen liggen, niet worden op-
kSs avonds n°2 korter of langer gemerkt, uitgegraven, gesteld, laat
Wa„ ,®?laS op hem legden. Ten 2de staan beantwoord.
'as
■e he
hij toen reeds ziek; dat belet-
Weliswaar niet „e werken, en
hij te Werken (hetgeen blijkt uit wat
§ése?aast zijn Baudelaire-opstel nog
*tia areven en gepubliceerd heeft),
Hord Wel dient dan overwogen te
■iaar ®n hoeveel tijd van dat laatste
^hpP„j nif4 aan Baudelaire heeft
I. .en werken, zulks als gevolg niet
Van andere literaire werkzaam-
maar
él
héden
aok en het - werk overdag,
het p n2evolge van zijn verblijf in
tpef totterdamse ziekenhuis, zijn reis
ten
epS] e®n vriend door Frankrijk en,
Jhaan e. het ziekbed van de laatste
9eze eQ.
otis d rbe' onbekende feiten moeten
®igep].®n besluiten dat er van dat jaar
tijd maar een ellendig beetje
?at u-, overgebleven voor het werk,
h V» hv-m- Baudelaire moet heb-
t)0v rzét en: in feite verzet hééft,
h.id ee ndien veronde- stelt die weinig
Nhg a Werkwijze welke Gerard Bru-
d°0r eëeheel vreemd was. Eenmaal
rt eds dichter gpgrepen en voorne-
l't hij V®r hem te chrijven, storm-
Jtérat niet door diens oeuvre en de
rpi„ 5 over die figuur heen, en
„'ié grader strookte het met zijn aard
d» en belangrijke studies heet
t®d eerJïaa'd. d.w.z. onmiddellijk na
J; step hliksemlertuur op schrift
teNven-, Be§ón hij eenmaal met
at st »- 'aan wat zijn definitieve
b®rh g u Worden), dan werkte hij
h„ 'hs„,C,0?centreerd met een ver-
t-6 'apo nde snelheid voort, maar
i>ih ieVe ls dan ster dr tijd van in-
v0OfVfOrbereidins geweest. Die
af aan zijn opstel over de
exPressionisten, zijn Rem-
Ik wil hiermede het nut van deze
sector der literatuurwetenschap niet
betwisten; zij is niet de enige weten
schap die durend genoodzaakt is óók
met onzekerheden en telkens weer
te reviseren oordelen te werken
maar al deze ongewisheden overwe
gend, herinnert men zich wat de lite
ratuurwetenschap te vaak schijnt te
negeren, n.l. d. het kunstwerk zich
zelf verklaart, en volledig, en dat
het geheel van een oeuvre de persoon
lijkheid van de maker verklaart voor
zover diens persoonlijkheid bij de
schepping van dat oeuvre betrokken
is geweest (en wat gaat ons dan
eigenlijk nog de rest van zijn per
soonlijkheid aan? Niet veel, dunkt
me). En met het kunstwerk eii het
geheel van een oeuvre bezit de lite
ratuurwetenschap een object dat ge
heel kan worden gekend: het is al
thans in al zijn kenbaarheden voor
handen. En een tweede voordeel van
dat object van literatuurwetenschap
is, dat haar beoefen- vr dan niet al
léén behoeft te beschikken over de
spitsvondigheid en speu-zin van een
wetenschappelijk detective, maar
vóór alles een door en door artistiek
mens moet zijn. Het belang hiervan
mete men af aan Thomas' stelling, dat
het gekende in de ;enner is overeen
komstig de aard van de kenner, d.
w.z.: de niet-artistielm feitenvorser
blijft het eigenlijk object van zijn we
tenschap (het kunstwerk) vreemd.
Het behoeft niet gezegd: van zelfspre
kend slaat dit laatste niet op Van
Duinkerken.
HENRI BRUNING'
De schilderes, die Limburgse is
van geboorte, heeft onder meer in
München en Wenen gestudeerd en
vooral in Parijs, waar zij tussen '33
en '37 lessen ontving van de schilder
André Lhote, die wellicht door zijn
intelligente geschriften over actuele
schilderkunstige problemen nog
meer bekendheid geniet dan door
zijn vaak sterk vlakmatig geordon
neerde schilderijen.
Wat de bezoeker op de Delftse
expositie onmiddellijk zal treffen,
is de aangename coloriteit van deze
collectie in liaar geheel. Het is onge
twijfeld een Nederlands palet dat
mevr. Van Wijnbergen voert, d.w.z.
dat het uitermate gevoelig is voor
toon-waarden van de kleur, waar
den die te maken hebben met at
mosfeer en stemmigheid, maar het
verraadt ook duidelijk zijn doop in
het Franse licht en in de Franse tra
dities sedert hef Iuminisme.
In het vroege werk belijdt zij
vooral de „joie de peindre". De por
tretten „Joep Nicolas" en „Jilts Pol"
ontlenen aan die vreugde veel zwier
en levendigheid en ook dat schijn
bare meesterschap dat eerst bij na
der toezien ontmaskerd wordt in
enige onklaarheden van de vorm
en de onduidelijkheid der psycholo
gie. Aan dit laatste lijdt het portret
Jilts Pol overigens veel minder dan
het portret Nicolas.
Daarnaast openbaren een vroeg
Limburgs koren, en heuvelland
schap en vooral het schilderij „schel
pen uit '39 een meditatieve aard,
die zich in het latere werk laat her
kennen als de grondslag van haar
gaandeweg kenterende visie op de
dingen. Maar dan is het vooral de
diepe grond van haar visie geworden
verscholen onder de levendigheid
en de lyrische dynamiek der uit
drukkingswijze, die deze der vol
bloed-expressionisten gelijkt.
In een heuvel vol wolken, een
avondval over de Wolfgangsee, een
zonsopgang boven bewogen water
vindt zij motief genoeg om zich in
deze zin volkomen uit te spreken.
Dit zijn stukken uit 1956. Maar
uit ditzelfde jaar, waarin de schil
deres zich opvallend vernieuwt, da
teren ook gouaches als „Domtoren
Utrecht", „Kastanje-ontluiken", „La
byrinth" en „Boodschap" om mijn
voorbeeld te kiezen uit het beste
waarin iets nog ingrijpenders gebeurt,
beurt.
De „Domtoren" geeft zij als een
torenspits tegen het hemelveld waar.
van een menigte vlaggen waait. Het
zijn wellicht maar een paar vlag
gen, maar zij schijnen zeer menig
vuldig en zoals zij afwaaien van de
toren uit gaat hun wappering in tot
de beweging van de hemd en open
baart een grootser bewegen dan
ogen zien kunnen, het waaien uit
„overluchtse streken", de stroming
die Herakleitos onderkende en die
alle ding beweegt in een voortdu
rend „worden".
Het zou ons te ver voeren het
symptoom waarop ik hier doel- ook
uit de andere stukken die ik zoéven
heb opgesomd te ontleden. Wat ik
meen is, dat Judy van Wijnbergen
haar ogen in een nog voortdurende
ontwikkeling hoe langer hoe meer is
gaan richten op de invisibilia die zij
als het waarachtingste geheim der
werkelijkheid is gaan ervaren. In
visibilia en dus is het niet juist
te zeggen dat zij daar haar. „ogen"
op richt. Zij zelf heeft het juister
onder woorden gebracht in de titel
die zij haar zelfportret uit '57 mee
gaf, en die zij ontleend heeft aan een
regel uit Roland Hoists „Harpspeler"
„(doe mij nimmer vergeten) dat ik
luist'ren moet opdat ik spele".
Luisterende met geheel haar in
tuïtie ziehier de uiteindelijke me
ditatieve grond van haar geëvolu
eerde visie ontwaarde zij geluks-
geheimen als vitaal bewegende han
den in het heelal; zij verliet de stille
zekerheden die haar gespeld waren
in het g'as van haar tot nu toe
misschien mooiste schilderij, het
-Berglandschap door raam", om ge
heel te .worden opgenomen in dat
vreemd gebied der creatieve ver
bijstering dat het land der moderne
schilders is en waar zij een nieuwe
schilderkunstige voertaal nodig heeft
om van haar ervaren te vertellen.
Waar dit haar brengen zal is mij nog
niet duidelijk.
Voorshands schijnt zij met haar
„taal van tekenen", om het mislei
dende woord abstracties hier niet te
gebruiken, nog veel te vechten te
hebben met het gevaar der decora-
tiviteit die het „teken" als zoda
nig ontmant en, het veraangena
mend, ontzenuwd en de tegen
overliggende gevaren van een
pseudo-schilderkunstig symbolisme,
en een even pseudo-schilderkunstig
automatisme, waarvan het laatste
nauwelijks boven het strikt manuale
uitkomt. Hiermee wil niet gezegd
zijn dat het jongste werk van mevr.
Van Wijnbergen alle vruchtbaar
heids-perspectieven mist en nog min
der dat het beter zou zijn geweest
dat zij bij haar vroegere schilder
wijze gebleven ware. Want tenmin
ste dit ene is reeds duidelijk gewor
den, dat een sprong-in-het-duister
voor haar een kwestie van innerlijk
moeten is, wat hij ook moge ople
veren. Dit althans werd mij volstrekt
duidelijk bij het beschouwen van
haar gouache „Einstein". Maar het
is voor ons wel de vraag gebleven
of die noodzakelijke sprong déze
sprong is!
K. S.
ET MEEST typerend voor het
dichterlijke karakter van dit
Keltische volk zjjn de wedstrij
den in dichten die tijdens de Eistedd
fod worden gehouden tussen verte-
genwoordigende teams van de steden
en dorpen van Wales Deze teams zijn
samengesteld uit heel de bevolking;
de schoolmeester zit naast de mijn
werker en de stationchef. Als regel
wordt de competitie gehouden tussen
drie teams, bestaande uit tien perso
nen, die beurtelings een volgende
dichtregel moeten aanvullen uitslui
tend op de eerste regel die door de
jury wordt aangegeven. Het eindresul
taat is wonderlijk genoeg bijna altijd
een prachtig stuk poëzie en geen Sin
terklaas-rijm.
Dit volk dicht en zingt van nature.
FSCHOON de hedendaagse cul
tuur van Wales sinds de Refor
matie sterk verbonden is geweest
met de „Chapel" van de Methodisten,
beseft de kleine katholieke minder
heid en vooral de tegenwoordige bis
schop van Menevia, mgr. Petit dat het
van wezenlijk belang is voor de beke
ring van Walefc, dat de katholieken
volop deelnemen aan het nationale
culturele leven van het land. Er heerst
in Wales nog een sterk vooroordeel
tegen de katholieke kerk, die als bui
tenlandse import wordt beschouwd
en dat in een land waar biina iedere
plaatsnaam en historisch bouwwerk
spreekt van het grote katholieke ver
leden.
„Er bestaat daarom", zo verklaarde
mgr. Petit tegen mij tijdens een ge
sprek, „een sterke behoefte aan een
inniger contact met de intellectuelen
in Wales om dit vooroordeel te over
winnen. Wanneer hiermee gewacht
wordt tot het opkomend getjj van het
neo-paganisme het land heeft over
stroomd, zal dit veel moeilijker zijn.
Dit contact moet gelegd worden nu
wy beiden nog dezelfde taal van het
christendom spreken". Een van de
leidende kahtolieke leken op dit ter-
rein is de convertiet Saunder Lewis,
die ook van een van de grote strijders
is voor de eigen nationale cultuur en
taal in Wales. De vereniging Cylch
Catolig gebruikt ook Welsh in haar
publikaties over het katholiek geloof.
Het aantal katholieken bedraagt op
het ogenblik 114.878 op een totaal van
2.600.000 inwoners in Wales. Een klei
ne kudde, maar die zich vooral in haar
leiding bewust is van de historisLl:?
taak die zij te vervullen heeft in dit
land van St.-David.
Th. Zvv.. pr.
Welsh meisje bij de Internationale Eisteddfod te Llangollen
Op donderdag 8 augustus zal het bracht hij zijn inmiddels internationaal
I
zeventig jaar geleden zijn dat de Am
sterdamse impresario Ernst Kraus in
het dorpje Eberbach in Zuid-Duitsland
werd geboren.
Ernst Krauss is sedert 42 jaar in ons
land gevestigd en zal binnenkort zijn
veertigjarig jubileum als organisator
van kunstmanifestaties en zijn gouden
jubileum als letterkundige vieren. In
1917 heeft hij samen met de toenma
lige burgemeester van Egmond a. d
Hoef, mr. Paul van Sonsbeeck, de „Eg-
mondse Kunstkring" opgericht en tol
1920 geleid. Gedurende deze jaren
heeft hij een honderdtal concerten, to
neelvoorstellingen en dansavonden ge
organiseerd te Egmond a. d. Hoef, Eg-
mond a. Zee, Bergen-Binnen, Bergen
aan Zee.
Maar ook in de grote kerken te Alk
maar en Haarlem en in de Kurzaal u
Scheveningen. Tevens verzorgde hij u.
eigen onderneming tournees door ge
heel Nederland, In het najaar van 19zv
geworden concert-directie onder in de
N.V. Internationale Concertdirectie
Ernst Krauss, waarvan hij nog heden
de enige leider is. Gedurende het veer
tigjarig bestaan daarvan heeft hij om
en nabij 15.000 voorstellingen van een
duizendtal solisten en ensembles in on
geveer 50 landen georganiseerd. Hier
bij waren duizenden ballet- en dans-
uitvoeringen.
Voorts schreef hij boeken, vooral ge
dichten.
Oorspronkelijk was Ernst Kraus-
voor het ondrewijs bestemd, werk vak
zijn vader en ook velen van zijn voor-
vaderen beoefenden. Ook vele geeste
lijken, kunstenaars en wetenschaps-
mensen zijn in de annalen van zijn
familie te vinden. Maar Krauss wilde
koopman worden, de wereld zien. Hij
studeerde aan de Handelshogeschool te
Mannheim handelswetenschappen,
rechten, psychologie en kunstgeschie
denis, en bij Gothein te Heidelberg,
staatshuishoudkunde.