L
Reizende Dichters
Karei Jonckheere - Bertus Aafjes
is
1 i LM s
- ff
Beethoven's Rasumawsky's
Kwartetten
IDEALE
WEERGAVE
Wat eerst lelijk en oud leek
blijkt nu een kostbaar bezit
—ft
'WW.
ff
Een zeldzame ontdekking
„De man die zelf
komt kijken 9
NSC
OKTOBER 1957
ff
(Van onze speciale verslaggever)
Het kruisbeeld was te groot om in het huis op te hangen. Het had
haast meer dan twintig jaar op de zolder van de werkplaats achter
het huis gelegen; de storm van granaatscherven in de laatste oor
log had het getrotseerd en de vochtigheid van de telkens natte
herfst bleek geen invloed te hebben op de dikke verflaag. In die
twintig jaar hadden alleen een enkele keer eerbiedige kinderhan
den het opgezocht om het naar de huiskamer te dragen en het er
middelpunt te maken van het vrome, onschuldige „altaartje spelen"
Nu zouden wij ditzelfde beeld met bewondering de naam: „de
Kruislieveheer van Zeddam" kunnen geven. Geleerden en kunst
experts hebben uit verschillende delen van het land een reis naar
het achter de bossen van Montferland verscholen dorpje Zeddam
ondernomen. Er zijn liefhebbers geweest, die urenlang het beeld
van alle kanten hebben bekeken en bestudeerd in de huiskamer
van de familie Wissing, eerbiedig en bewonderend.
„De Kruislieveheer van Zeddam"Het is te onderscheiden hoe
zuiver het corpus is gesneden.
Heel toevallig
Relieken
Het geschonden gelaat
Het toeval wilde, dat vrijwel
tegelijkertijd bij J. M. Meulenhoff
'te Amsterdam twee reisboeken
van belangrijke dichters het licht
zagen: Kongo zonder buks of boy,
van Karei Jonckheere en Capric
cio Italiano, van Bertus Aafjes.
Beiden zijn vrienden en elkan
ders bewonderaars Jonckheere
schreef een interessant essay over
onze beroemde voetreiziger
beiden ook zijn grote reizigers,
toeristen ter lange omvaart, te
water en te land. Maar daarmee
houdt alle overeenkomst op en
een vergelijking, die het toeval
ons zou willen opdringen, is niet
mogelijk. Al hierom niet, daar
Jonckheere zich in dit proza aan
merkelijk minder kunstenaar
toont dan Aafjes in het zijne.
Trouwens als prozaïst in het al
gemeen is het ietwat vreemd met
hem gesteld. Hij schreef enkele
gave verhalen, waarin Binnen
dijk aanleiding vond om hem on
der de Meesters der Nederlandse
Vertelkunst (titel der bekende
bloemlezing) te rangschikken.
Maar afgezien van de intrinsieke
waarde dier verhalen, wordt dit
m.i. voorbarig toegekende mees
terschap overtuigend weerspro
ken door Jonckheeres ander en
omvangrijker proza.
-r-"—-
WM SM
r
mi
IS# V'
Karei Jonckheere
Een zwerver verliefd
Detail van het kruisbeeld, dat enige tijd geleden werd herontdekt
en dat als Nedderrijns houtsnijwerk uit de vijftiende eeuw door
experts wordt erkend.
Het is niet de eerste maal dat
we het Deutsche Grammophon
Gesellschaft lof toezwaaien voor
zijn voorbeeldige opnamen van
geijkte en minder geijkte muziek.
Ditmaal echter bij de integrale
opname van Beethovens drie z.g.
Russische kwartetten past een
woord van hulde om een in het
huidig stadium van technische
ontwikkeling schier volmaakte
weergave, zowel wat de uitvoe
ring door het Koeckertkwartet
betreft, als wat de getrouwe kopij
aangaat van het klankbeeld.
Eigen kwartet
Bertus Aafjes
C
5Ï
K'
De Kruislieveheer
van Zeddam
Het zal meer dan vijfentwintig
jaar geleden zijn geweest, dat de
heer Th. W. Wissing, die een schil,
dersbedrijf leidde in de Beneden-
dorpsstraat te Zeddam, op karwei
ging in de oude Havesatihe, „De Pa
devoort" in de buurt van het dorp.
Reeds in de dertiende eeuw werd
van dit „buiten" gewaagd en in de
dagen dat de heer Wissing op pad
toog, was het als klooster voor zus
ters Franciscanessen ingericht. Er
viel het een en ander op te knappen
en de zusters gaven hem na recht
vaardig loon voor arbeid óók nog
twee beelden mee, die zij niet meer
gebruikten en waarvan ze af wilden
zijn. Een lelijk gips beeld en een
niet fraai geschilderd kruisbeeld, dat
op het eerste gezicht ook van gips
was. Na enige tijd verhuisden de
aanwinsten dan ook naar de zolder.
Te groot en te lelijk.
Jaren gingen voorbij en behalve
die momenten, dat de kinderen van
de familie het beeld in hun spel
betrokken, werd er niet aan ge
dacht om er meer belangstelling aan
te besteden.
„Altaar spelen gaat snel over",
verklaart de zoon A. J. Wissing, „en
eerlijk gezegd vonden wij deze
Kruislieveheer ook niet erg mooi".
Heel toevallig omdat het zo bij het
praten te pas kwam, is het beeld
enige tijd geleden naar beneden ge
haald. Stel je nu eens voor, dacht
de gehele familie: laat ik het eens
proberen, dacht de zoon. „De lelijke
verflaag" kon niet tegen de sterke
causticsoda op en na een nacht we
ken bleef er een houten Christus
beeld over, een tamelijk gaaf stuk
houtsnijwerk. Heel andere vormen
kwamen bloot dan toen nog een
dikke verflaag het prachtige beeld
bedekte. Toen wisten de „heront
dekkers" nog niet, dat er eigenlijk
iets ergs was gebeurd. Met de verf
laag ging ook de polychromie verlo
ren zodat men hier en daar in de
uitsnijdingen later nog weinig van
de oorspronkelijke kleuren kon te
rugvinden. Waarschijnlijk zou het
beeld echter alleen bekend zijn ge
worden in. de plaats Zeddam, als er
geen andere ontdekking werd- ge
daan. Want de familie zag de kunst
waarde van het beeld nog niet on
middellijk in.
Het beeld, dat ongeveer 110 bij 75
cm groot is, kon van de kruisstam
worden afgehaald. Bij het schoon
maken ontdekte men in de rug een
luikje. Na dit geopend te hebben,
vond de verbaasde familie in de
borstholte een grof linnen doekje,
dichtgebonden met een koordje van
primitief maaksel. Het doekje bleek
een groot aantal relieken te bevat
ten Velen daarvan zijn apart ver
pakt in stukjes perkament met daar
op een tekst in het Latijn, oud-Ne
derlands en een nog niet achterhaald
schrift. Nu komt het een enkele
keer voor, dat dit soort beelden,
het wordt geschat als Nederrijns
houtsnijwerk uit de jaren 1490 tot
1510, aan het slot van de Middel
eeuwen tegelijk als reliekenschrijn
werd gebruikt. De opening in de rug
en de uitholling in de borstkas zijn
echter zeker niet alleen gemaakt
voor dit vrome doel. Technisch was
het van groot belang dat de borst
kas werd uitgesneden om de duur
zaamheid van het werk te bevorde
ren en het barsten van het hout te
voorkomen.
De relieken, vanzelfsprekend
past een grote mate van voorzichtig
heid in deze kwestie, worden door
deskundigen nog een 50-tal jaren
ouder geschat dan het beeld. De fa
milie Wissing heeft na de vondst de
rector van de „Padevoort" erbij ge
roepen, die alles in aparte doosjes
heeft opgeborgen en de meeste La
tijnse teksten heeft vertaald. Twee
konden er niet vertaald worden en
zijn momenteel bij de paters Bene
dictijnen van de Abdij Slangenburg.
Wij laten hier enkele van de teksten
volgen:
„De s. cruce; de lignoDmi"; In
dit perkament zit een klein stukje
hout. Vervolgens: „De purpura Dmi"
(vlokje purper). Dan o.a. „Ad calum-
nem ons liefs Here Jhesu Cristi",
(stukje zwart steen. Calumnis ge
selpaal red.) „Van de XI dusent
meghede", (stukje been). Dit laatste
duidt waarschijnlijk op de H. Ursula
die zoals het verhaal luidt met „elf
duizend" maagden bij Keulen werd
vermoord. Ook al zou men hier te
maken hebben met werkelijke over
blijfselen van gebruiksvoorwerpen
en dingen uit het leven van Jesus
Christus of stukjes gebeente van een
of andere heilige, dan past het toch
wel omtrent deze zaken een zekere
schroom en eerbiedige terughou
dendheid aan de dag te leggen, al
was het alleen al om het feit dat
men hier kennis maakt met voor
werpen waarnaar de devotie van een
oerchristelijke tijd is uitgegaan.
Over het beeld zelf nog dit. Wie
de „Kruislieveheer van Zeddam" ge
concentreerd bekijkt, zal bemerken,
dat door de val van de haren en de
stand van het hoofd een bijzondere
kracht uitgaat van dit overigens
wrede, (lees realistische), crucifix.
Het enigszins geschonden gelaat
geeft aan de oorspronkelijke expres
sie met de half geopende mond en
de tot zichzelfgekeerde blik een
aparte kracht. Het valt te betreuren
dat een van de haarlokken is afge
broken en is kwijtgeraakt. De lin
kervoet vertoont duidelijk de eigen
schappen van onoorspronkelijkheid.
Klaarblijkelijk is deze er veel later
aangezet. De vingers ontbreken ge
heel. Het corpus vertoont een sohit-
terende beheersing van de anatomie,
maar is tegelijkertijd zo eenvoudig
van structuur, dat er een grote zui
verheid uit spreekt. Door verschil
lende musea o.a. het Aartsbisschop
pelijk museum uit Utrecht en het
Stedelijk museum uit Arnhem zijn
er blijken van belangstelling gege
ven. Dat heeft de nodige beroering
in het gezin Wissing gegeven. Wat
eerst alleen maar oud leek en be
waard werd omdat het een Christus
beeld is, blijkt nu een kostbaar be
zit te zijn. Omtrent de bestemming is
er nog geen beslissing genomen.
Speciaal voor zijn reisverhalen
hanteert hij een nonchalante, spor
tieve pen, een dikwijls geestige en
altijd boeiende pen weliswaar, maar
een die zich allerlei onartistieke bui
telingen veroorlooft, duistere ellipsen
en taal-onfraaiheden, welke het ont
staan van stijl ten enenmale belem
meren. Wat nu niet zeggen wil dat
hij geen eigen schrijftrant zou bezit
ten; integendeel, men herkent hem
dadelijk aan een zekere sans-gêne,
het feitelijk of schijnbaar improvise
rend gemak van de causeur, waar
alles vóór en niets tégen zou zijn, in
dien het artistieke waarmerk van een
doorvoeld taalgebruik niet ontbrak.
Stelt men de eigengereidheid van een
te pragmatische, anderzijds tot het
gewilde en geforceerde neigende uit
drukkingswijze (zie de titel) terzijde,
dan blijft er een onderhoudend en
geestig causeur over, die aardig
vertelt over hetgeen hij met gretige
ogen en intelligente aandacht heeft
waargenomen. Jonckheere is er juist
de man naar, om zich geen pittig
detail te laten ontschieten, terwijl hij
de algemene lijn evenmin uit het oog
verliest.
Drie maanden heeft hij, uitgezon
den door de Belgische regering, aan
zijn Kongolese reis besteed; zijn ver
slag, dat overigens niet veel meer
dan de eerste maand behandelt,
weerspiegelt een ongeveinsde vreug
de over de ontmoetingen met men
sen en dingen in een voor hem en
ons onbekende wereld. Allicht is
zijn tekening van de verschillende
Kongovaarders, van de atmosfeer
onder de kolonisten ter plaatse het
volledigst, maar het scmlderachtigst
zijn ongetwijfeld toch zijn voorzich
tige karakteristieken der zwarte
broeders, voor zover hij er mee in
aanraking kwam. Dat negers heel ge
vat kunnen zijn in het karakteriseren
van vreemdelingen blijkt b.v. uit het
portret dat zij van een versleten en
ziekelijke man, een medepassagier,
geven: „De man die niet weet dat
hij dood is". En Jonckheere heet bij
hen: „De man die zelf komt kijken".
Intussen zal hij in de twee en halve
maand aan de Kongolese wal wel
méér gezien hebben dan hij hier ver-
vmmsi
WA#/'
H
Rk, 'Mr - - 7!
telt en er staat ons dus wellicht een
vervolg op dit (met zeer mooie fo
to's verluchte) reisboek te wachten.
Zonder Bertus Aafjes met de figuur
van Tamalone te willen vereenzelvi
gen hij had overigens, in vroeger
eeuwen geboren, heel goed een Ta
malone kunnen zijn lijkt de bena
ming „verliefde zwerver" met be
trekking tot Italië volkomen toepas
selijk. Nergens immers, niet in Egyp
te, noch in Palestina, het zuiden der
Verenigde Staten of in Griekenland,
is hij zozeer zwerver geweest als in
dit klassieke land, zozeer verliefd ook
op de schoonheid van land en volk,
van zijn beschavingsrijkdom en
levenskunst.
Iets in dit land heeft hem dieper dan
elders aangegrepen en de band met
Italië lijkt dan ook sterker dan die
met andere contreien, het vaderland
niet te na gesproken. Geen wonder
dat een weerzien van Italië, na acht
tien jaar, herinneringen wekte aan
de straatarme voetreiziger die des
tijds naar Rome pelgrimeerde, in
nachtasiels, schuren en volksherber-
gen logeerde en in bedelaarseethui
zen of aan een kloosterpoort zijn po
ver maal gebruikte, als hij niet de
gast was van een beminlijk abt, een
nieuwsgierige pastoor of een graaf
met artistieke belangstelling. In Ca
priccio Italiano vertelt hij deze her
inneringen, en tezamen met legenden
uit heden en verleden alsmede zijn
nieuwe ervaringen bij het jongste
weerzien, maken zij van dit boek, dat
veel meer dan een „reisboek" is, een
literair kunstwerk van bijzondere be
koring. De prozaschrijver Aafjes, die
overigens reeds menig bewijs heeft
geleverd van groot talent, is hier
dunkt mij op zijn best. Al dadelijk bij
het begin (het verhaal Nachtasyl).
treft die vaste en toch lichte toon,
welke zich lenig voortbeweegt en
dichterlijke waarnemingen met nuch
tere constateringen moeiteloos sa
menbindt tot een natuurlijk geheel:
„De nacht is over Venetië geval
len. Een nacht vol groene en gou
den sterren. Ik ben naar de lan
dingsplaats der gondels gewandeld
om er een te nemen. Het kost vijf
lires. Ik heb er nog twee. En nU
ga ik dan maar zitten op een der
stenen hoofden van het nachtelijk
aanlegplaatsje en steek een pijp op-
Iets wat ik Ook sinds lang verleerd
ben door de sigaret. Door de fluwe
len avond schuiven de droombeel
den der gondels aan, een rimpe
lende klad karmijn voor en achter
zich in het water. Dodenbarken,
maar niet beladen met doden doch
met karmijnen karnavaisgezichten.
Zij zwieren geruisloos in en uit het
portiek van een zijkanaal, de gon
delier gebaart op de boeg als een
ontzaglijke vleermuis, wiens vler
ken tienvoudig vergroot in scha
duw over de paleizen wapperen-
Hij boomt, hij zingt, hij kronkelt
van het zingen. Een aria ketst als
een steen over het water, telkens
duidelijker of minder duidelijk".
Men denkt bij deze aanhef éven aan
Jac. van Looy: „Het sneeuwde over
Venetië"; maar deze woordimpres
sionist, wie Ter Braak niet geheel ten
onrechte zijn „floeptuiterige drillen"
verweet, had een beperkter en te
vens pretentieuzer doelstelling dan
Aafjes. Aafjes maakt van de atmo
sfeer geen woordschilderij, maar laat
ze zijn, ook in zijn verhaal, wat zij
is: een dampkring, een ruimte vol
droombeelden, de achtergrond van
het gebeuren dat hij vertelt. Inder
daad, hij vertelt, en doet dat voor
treffelijk. Want niet alleen weet hij
eenvoudig te blijven terwijl hij uit
een rijke woordenschat put en pra®"-
tige beelden vindt, hij past ook steeds
de toon bij het onderwerp aan. Om
dit te illustreren een tweede voor
beeld, de aanhef van de vertelling
De Familie:
„Ik was hoe kon het anders
verliefd op Lucia. Zij was een
beeldje. Neen, zij was een beeld-
Men denke zich een lijn, met aan
YAtKzsms.
Zelden hoorde men of het moes
ten de Budapesters zijn, het Calvet-
of Poulet-kwartet een strijkkwar
tetensemble van zulk een homogene
en volzongen klank, van zulk een
verdieping en overgave in Beetho
vens visoenen als van de vier hier
tot één individualiteit versmolten
spelers: Koeckert, Buchner, Riedl en
Merx genaamd. Maar ook is het een
uitzonderlijk gebeuren dat drie lang
speelplaten tot stand komen, waarin
nauwelijks van enige hapering of
onevenwichtigheid sprake is.
Voeg daar nog aan toe een ver
luchting van deze cassette met een
klein boekwerk, waarin naast ter
zake doende illustraties een in drie
talen kundig geschreven commen
taar op deze kwartetten gegeven
wordt, dan betekent deze D.G.G.-
produktie een even instructief als
recreatief werkstuk, dat in het bij
zonder in de intieme sfeer van onze
huiskamer een edele verstrooiing
kan betekenen. Méér misschien nog
dan simpele verstrooiing! De tijd van
„muziek om de muziek" waaraan
meesters als Haydn en Mozart zich
ook in het medium van het strijk
kwartet verlustigden, is voorbij als
Beethoven zijn Rasumawsky's kwar
tetten aanvangt.
Er is in het laatste der voorafgaan
de kwartetten (opus 18) een deel
dat „La Melancholia" is genaamd.
En het is alsof de meester der IXe
Symfonie hier met een myste
rieuze allegorie afscheid nam van
zijn jeugdjaren, jaren die zo zon
nig voor menig mensenkind, voor
hém vol waren van droeve herinne
ringen.
Niet louter muzikant
Op 36-jarige leeftijd is dit men
senkind reeds door het leven dusda
nig gelouterd en beproefd, dat hij te
beginnen met het eerste der drie
Rasumawsky-kwartetten een klank
aanslaat welke diep in het hart ligt
versoholen. Voor het eerst wordt het
strijkkwartet de woordvoerder van
menselijk lief en leed van strijd en
lijden, van nederlagen en zegepralen,
terwijl de muziekschepper zelf zich
niet louter meer als muzikant pre
senteert, maar als een strijder voor
idealen, een vechter op de barrica
des van een mensheid die juist in
die jaren „vrijheid, gelij'kheid en
broederschap" op de bloedige vanen
der Franse revolutie had geschreven.
Pruik en statie-degen, kuitbroek en
zilver-gegespt schoeisel had Beet
hoven op de brandstapel van het ver
leden geworpen en fier liep hij
blootshoofd en met open wambuis
over de heuvels rond Wenen een
zaam met de natuur, maar ook onaf
hankelijk van de conventies der
maatschappij.
Al deze menselijke overwegingen
manifesteren zich in deze drie kwar
tetten. Zij openen het tweede evolu-
tiestadium van Beethovens creativi
teit.
Symfonisch allegro
Voor het eerst in de strijkkwartet-
vorm horen we hier een allegro in
zetten van méér dan tot dusver ge
bruikte proportie. Dit deel groeit uit
tot een vorm van symfonische allure
en onthutste hiermee zijn vormelij
ke tijdgenoten te Wenen.
Het eerste thema der cello bevat
de kiem van het hele werk, want zo
argeloos als vier simpele noten in de
cello (c. d. e. f.) zich voordoen, zo
rijk blijken zij aan ontwikkelings
mogelijkheden te zijn een embryo
waaruit heel dit levend organisme
voort zal spruiten. Méér nog: ook
voor de andere twee volgende kwar
tetten is het een levenwekker, zodat
er nu in een veelheid van motieven
zulk een eenheid wordt geschapen
als componisten vóór Beethoven nim
mer in dit medium hadden bereikt.
Breedivoerige thematische analy
sen welke buiten dit bestek vallen,
zouden deze groei in tientallen dé
tails kunnen demonstreren. Het vol
gend deel brengt wederom een on
gekend element van minder formele
aard.
„Adagio molto e mesto" schrijft de
meester boven dit deel: zeer lang
zaam en droevig. Met dit laatste
doelt hij op het overlijden van zijn
broer, een biografische bijzonder
heid welke men voor kennisgeving
kan aanvaarden, maar die er in ieder
geval op wijst dat het leven niet
meer aan een muziekschepper als
Beethoven rimpelloos voorbijschiet,
dat het hem zowel een lach als een
traan doet kristalliseren, algemeen-
menselijke gevoelens tot klank poogt
te herscheppen om daarmee een soe
laas te brengen voor allen die lijden...
Ook de finale van dit kwartet
overigens nog gelijk de andere delen
in geijkte vormen gehouden ont
lokt aan de cello een Russische
volksmelodie die ondanks haar con
trast met de andere thematiek juist
de eenheid ervan bevordert.
Het opduiken van een Russische
melodie in deze typisch Germaans-
symfonische structuur is als een
„hommage" op te vatten aan Beetho
vens maecenas, de toenmalige Russi
sche afgezant te Wenen, vorst An
dreas Kyrill Rasumawsky. Nog heden
ten dage leeft iets van de aloude
kunstzin en praal voort van deze Rus
in het Rasumawsky-Paleis (thans
voor wetenschappelijke doeleinden
ingericht). In de prachtige Casanova
zaal vol Empire-zuilen en beelden
was het, dat het eigen kwartet van
deze afgezant concerten gaf voor de
Weense aristocratie, en wat nog be
langrijker was, het was ook dit
kwartet dat de vorst aan Beethoven
geheel ter beschikking stelde om zijn
klankvisdoenen aan de werkelijkheid
of technische uitvoerbaarheid te
toetsen. Waar in onze muziekwereld"
bestaat nog zulk een weergaloze
toetssteen voor componisten?
Het klankresultaat van deze Beet
hoven-kwartetten is dan ook nave
nant. Deze voortdurende wisselwer
king tussen inspiratieve schetsen en
reële klank hebben Beethovens
strijkkwartetten doen rijpen tot vol
dragen vruchten die de vreugde zijn
voor het nageslacht.
MARIUS MONNIKENDAM.
Ook het He Strijkkwartet bevat
een Russische volksmelodie die een
driekwart eeuw later door Mous-
sorgsky in de (weldra in het Gebouw
van K. en W. te Den Haag uit te voe
ren) Kroningsscène der Boris Godou-
nov is benut M.
het ene uiteinde de Venus van IV*1,
lo en aan het andere een prac*1
van een Madonna, een Onze Liev
Vrouw uit marmer van Michela0'
gelo, en daar midden tussen,
console of zonder console. Lud®
neergezet; zij had er niet alle®!1
met recht gestaan, zij had er oo^
gestaan als een synthese tusse®
hun beider aardse en hemelse ve*"
schijningsvorm.
Ja, ik was verliefd. Het hoge woor
is eruit, denkt ge. Zo is het nu
weer niet. Dan verstaat ge iets ah'
ders onder verliefdheid dan ik e j
in die dagen tenminste, onder vet'
stond
Eigenlijk zijn de voortreffeli.1Hg
kwaliteiten van dit proza op iedet
bladzijde aan te tonen, nergens w°.rZ,
men gehinderd door enige opzettelÜ1^
heid, die aan maakwerk doet de®'
ken; het vloeit alles zo natuurlijk-^®®
terwijl het nimmer aan spanning 0111
breekt. Men is hier in de wereld v£1,f
de dichter, de „outcast" öir zichze
blijft, hetzij hij met bedelaars of P®
triciërs aanzit, de on■rbeterlü'*
zwerver die, waar hij ook gaat,
spoor van schoonheid achterlaat,
rugwijzend naar een aorspronkeUl1
harmonie, een verloren Elvcvm.
Met Capriccio Italiano heeft ®®.g
tus Aafjes de lichte inzinking, L
zijn vorig prozawerk markeet®,,
-
de1-
(Logboek voor „Dolle Dinsdag-
schitterend gewroken. Het is een d
schoonste boeken, ook qua uitvo
ring: druk, band en illustratie,
di®
n,S
bir r»
A Uil
er in de laatste jaren verschenen
Men beveelt het te liever aan, da
het ook voor een ruime kring van 1
zers geschikt is.
J. ROELAND VERMEI