i iU naverteld ioor Frans V< n Houtert ft «9 i-aecemb over peimz mg yan gipóf naar 9 y Omhelzing Dwaze opmerking Tevreden Aanstellerig schouwspel grom Lumineus idee Visite voor Jeanne Bijverdienste! Kopje of Ontmaskering ST.-NICOLAAS-NUMMER PAGINA S 7Z//y 4- BUB6ERL» mn Die avond hadden wij geen brokje steenkool meer voor ons eetgrage potkacheltje. Het laatste restje zuurkool, dat wij met veel goede woorden en nog veel schonere beloften van de groenteboer hadden weten af te pingelen, was door onze monden verdwenen. Ons zolderkamertje was koud, kil en klammig. Een zwakke schemering versluierde de harde hoeken van ons schamel aangeklede hokje. Jeanne had met de moed der wanhoop nog geprobeerd, de laatste streken aan haar nieuwe schilderij „Compositie", aan te brengen, maar in haar doodongelukkige stemming was zij niet verder gekomen dan wat onfris geklieder met een onbestemd soort grijs. Met een zucht liet zij haar palet in de schoot vallen, keek nog even naar het kleine, natte doekje en zuchtte opnieuw. Zij draaide liaar krukje naar mij toe en sprak toen diepzinnig: Het wordt een sof, Karei. Dit nu had ik al eerder ontdekt, maar ik wilde niet onaardig zijn. Ten slotte had zij 's middags pas de loftrompet gestoken over mijn nieuwe meesterwerk „De Zwervers". Ik zuchtte dus maar met haar mee en zei verder niets. Jeanne sprong op, sloeg de dekens van haar slecht in de veren zittend bed terug en liet zich in haar sponde glijden. Hè, nu even heerlijk uitrusten van dat ver moeiende werk, genoot zij en ze begon te spinnen als een lief klein poesje. Jeanne, begon ik toen, intussen in de plooi en van mijn corduroy-colbert zoekend naar ta- baksresten, Jeanne, weet jij, welke dag het van daag is? Mijn dierbare echtgenote lag lui achterover, de handen onder het hoofd gevouwen. Dromerig staar de zij naar het plafond. Keen, is er iets bijzonders dan? Haar stem kwam van ver weg, een teken, dat zij weer droomde over verre landen met bekoor lijke landschappen, die zij zo graag zou willen schilderen. Willen, maar nog niet kunnen, want, onder ons gezegd en gezwegen, Jeanne was niet zo'n geweldig grote kunstenares. Zij was nog lang niet zo hoog gestegen op de kunstenaarsladder als ik. Trouwens, die hoogte zou zij dan ook wel nooit bereiken. Mijn talenten waren nu eenmaal groter dan de hare. Soit, daar was niets aan te doen. Jeanne, ging ik dringend door, lieve Jeanne, het is vandaag vijf december. Oh ja? vroeg Jeanne lusteloos zij droom de nog steeds, de arme1 stakker maar toen zat zij opeens rechtop in bed. Wat zeg je, vijf december? Maar oh, Ka- rel, dan is het- St.-Nicolaas! Heerlijke naïviteit toch. Jeanne klauterde uit het bed, sprong op mij toe en viel mij om de forse hals. Niet helemaal ter zake doende, feliciteerde zij mij met de verjaar dag van de Goedheilig Man. Zij nestelde zich ver volgens behaaglijk op mijn schoot. Juist wilde zij een opgewekt verhaal beginnen, toen plot seling haar gezicht betrok; zij trok een pruillipje en zei wat beverig: —Oh maar, Karei, dat is vreselijk. Wat is er vreselijk, liefste? informeerde ik met de diepe basstem die mij zo eigen is. Karei, piepte ze verlegen, op vijf december is het de gewoonte, dat de mensen elkaar ge schenken geven, maar ik., ik.. Ja, liefste, hielp ik haar een beetje. Ik heb er helemaal niet aan gedacht en., ze schreeuwde het bijna uit, al had ik er aan ge dacht, ik had toch geen geld genoeg gehad om iets voor je te kopen. Jeannes woorden maakten een snaar, diep in mijn binnenste, aan het trillen. Ik was geroerd, al wilde ik dat aan Jeanne niet laten merken. Ik streek even langs mijn Abbé Pierre-baardje en zei toen hard: Jear.ne, ik wil niet hebben, dat je je aan dergelijke gedachten schuldig maakt. Vijf decem ber vieren doen de burgers, de mannetjes van alle dag, met hun nette boordjes, hun zware akten- tassen en hun twaalfuurtje in een plastiek zakje. En de dames, die 's middags in een dure tent gaan tea-en. Maar wij, kunstenaars, wij moeten breken met al deze burgerlijke gewoonten. Sin terklaasfeest, bah, wat intens burgerlijk. Jeanne had aandachtig naar mijn filosofische re devoering zitten luisteren. Maar schat, informeerde' zij toen, waarom ben je dan zelf over die vijfde december begon nen? Welk een dwaze opmerking! Vrouwen kunnen toch zo volstrekt onlogisch redeneren. Ik bepaal de mij dus maar tot een zachtmoedig ophalen van mijn fraai gevormde schouders. Jeanne was hierdoor echter niet tevreden ge steld. Zij gleed van mijn schoot en liep peinzend ons zolderkamertje rond in een tempo, dat een brevierend geestelijke niet slecht zou hebben ge staan. Ik wachtte geduldig met het typerende geduld, waardoor ik ook zo bekend en geliefd ben geworden op onze Kunstenaarssociëteit op wat er nu zou komen. Want Jeanne liep op iets te broeden; ik kende dat van haar. Zo is zij nu eenmaal. Waarom zij zo is? vraag het mij niet. Daarover heb ik mij nooit druk gemaakt. Een kunstenaar, een schilder wel te verstaan, heeft an dere zorgen aan zijn hoofd, dan zich te verdiepen in de innerlijke roerselen van een vrouw, ook al is die vrouw dan door de banden van een wettig huwelijk met hem verbonden. Jeanne broedde nog steeds, maar zij had haar snelheid al iets verhoogd, teken dat het ogenblik waarop „Het Plan" gereed zou zijn, met rasse schreden naderde. En inderdaad, daar kwam het: Jeanne stond stil, vlak voor mijn „Zwervers", Priemde een dun vingertje in de lucht en sprak toen nadrukkelijk: Het is vandaag vijf december. Dus St.-Nicolaas- feest. Maar wij, kunstenaars, vieren geen Sinter klaas, omdat het burgerlijk is. Dus ga ik weer naar bed. En zonder zich nog een ogenblik verder te be denken, liet zij zich weer vallen op dezelfde plaats, die zojuist met zoveel enthousiasme was verlaten. Ik gromde tevreden. Dat was de juiste men taliteit. De mentaliteit van het neo-realistische, sub-kubistische, klassiek gevormde, existentialis tisch denkende kunstenaarsgeweten. Zó mocht ik het horen. Ik stond op. Bonjour, Jeanne, zei ik achteloos en toen verliet ik het vertrek. Ik ging het huis uit en wan delde met forse, welgekozen stappen door de kille damp van de koude decemberavond. Het licht van de straatlantaarns scheen wollig door de mist heen, kleurige lichtvlekken vormend op het nat-glimmende asfalt. Met mijn handen diep in de zakken van mijn camelcoat geborgen, het hoofd schuil gaand onder een zwierige baret liep ik daar een aantrekkelijk object te wezen voor de vrouwelijke jeugd. Ik wist, dat zij me met haar blikken trachtten te veroveren en dat ik alleen door mijn verschijning al, de harten van heel wat jonge maagden en niet-maagden in vuur en vlam zette. Ik wist het, maar het deerde mij niet. Kun stenaars kunnen zich met zo iets banaals als de liefde niet encanailleren, ten slotte. Zelfs mijn huwelijk met Jeanne was niet uit liefde, maar uit geld voortgesproten. Ik had namelijk geen geld en zijoch, zij had het ook niet, dus pas ten wij wonderwel bij elkaar. Kunstenaars hech ten zich niet aan al wat aards is. Zij dienen een hogere zaak. Zij dienen de Kunst. En hieraan geven zij zich met hun gehele ziel. Juist daarom was het voor mij zo in en in triest, dat mijn laat ste tentoonstelling door de critici zo afschuwelijk slecht was begrepen. Eén had zelfs geschreven, dat mijn doeken getuigden van „een vérgaande wansmaak, geïnspireerd op hoogmoedswaanzin". Men moest zich niets van zulke kritieken behoe ven aan te trekken, maar mij, met mijn gevoe lige ziel, deden ze pijn tot in het merg van mijn ongetwijfeld weelderig gevormde botten. En daar liep ik nu door de natte mist. Mijn handen nog steeds diep in de zakken van mijn camelcoat, mijn hoofd nog immer schuil gaand onder een zwierige baret. Plotseling werd mijn blik getrokken door een helverlicht etalageraam van een groot warenhuis. Door het glas heen kon ik in de zaak kijken, waar juist een man, gekleed in een wijde rode jas, een sneeuwwitte baard rond zijn kin gevleid en 'n krul- staf in de hand, kinderen klopjes op de burger lijk-blozende wangetjes stond te geven. Ik hield mijn schreden in, om mij een ogenblik te ver bazen over dit aanstellerige schouwspel. De man met de baard in wie ik zonder moeite Sint- Nicolaas herkende; ik had al genoeg walgelijk- zoet gekleurde prentjes van hem gezien bleek O onvermoeibaar. Een lange rij kinderen, al dan niet voorzien van flink uit de kluiten gegroeide vrou- wen, die kennelijk de moeders waren, schoof sta-, melend en bedeesd knikkend langs de kinder-1 vriend (ha, het zou wat!) heen. Opeens verstarde - mijn'bhk. In de trekken van de Sint zag ik iets, dat mij bekend voorkwam. Ik bleef de man met r mijn doordringende blik fixeren. Toen wist ik hel en ik walgde van schaamte. De man in de rood fluwelen kleren was Piet Post, of, zoals hij liever genoemd werd, Pietro Postra, kunstschilder en voorzitter van onze kunstenaarssociëteit. Wel een afschuwelijke geschiedenis. Een kunstenaar, die zich zo verlaagde, door op zo'n burgerlijke ma nier te koop te gaan staan, notabene als Sint- Nicolaas! Hete tranen van woede persten zich een uitweg naar mijn oogballen. Nu besefte ik eerst goed, dat deze inburgerlijke Piet Post niet de man was, om als voorzitter van onze sociëteit te fun geren. Het was voor mij steeds een raadsel ge weest, waarom ze deze prul gekozen hadden en mij voorbij waren gegaan, maar nu begreep ik toch wel duidelijk, dat zij een misgreep hadden gedaan. Piet Post had zijn plaats in onze gelede ren verspeeld door deze wansmakelijke vertoning. De voorstelling in het warenhuis was' inmiddels aan het einde gekomen. De kinderen werden, met de moeders, de zaak uitgezet en Piet Post trok zich terug. Toen kreeg ik een lumineus idee. Voordat de portier de gelegenheid kreeg, de deuren van zijn paleis te sluiten, glipte ik naar binnen en daverde nu zo snel mogelijk achter Piet Post aan. Ik haalde hem in, gaf hem met een van mijn bekende krachtige gebaren een tikje op de schouder. P.P. kromp lichtelijk in elkaar, draaide zich om met een duistere blik in zijn ogen, maar toen herkende hij mij. „Ha, die Karei Peer!" riep hij enthousiast uit, de onbeschaamde. „Kom je ook een handje halen van Sinterklaas?" en hij grinnikte laf, de waar deloze. Ik bedwong mijn woede, want mijn plan nen stonden een hatelijke bejegening van P.P. in de weg. Met uiterste krachtsinspanning wrong ik zoiets als een glimlach om mijn volle, rode lip pen. „Pietro," zei ik toen met een vriendelijkheid, zoals alleen ik die maar in dit soort ogenblikken kan opbrengen. „Pietro, je kunt mij een dienst bewijzen. Mijn vrouw, Jeanne, gelooft nog in St.- Nicolaas, ofschoon ik haar aan het verstand heb pogen te brengen, dat.nu ja, dat doet er op dit ogenblik niet toe. Ik wilde je voorstellen, met mij naar huis te gaan en daar op te treden als., als., nu goed, als St.-Nicolaas." Het hoge woord was eruit. Wat had mij dit een moeite gekost! Het had gelukkig resultaat: P.P. ging mee., In vol ornaat. Ik schaamde mij wel, toen ik naast hem, in zijn afschuwelijke uitrusting, over straat liep, maar mijn plan was zo groots, zo geniaal, dat ik er dit wel voor over had. Het viel mij trou wens op, dat de meeste mensen niet naar P.P. keken, doch naar mij. Begrijpelijk, uiteraard. P. P. had, thuisgekomen, enige moeite met het bestijgen van de trap, die hij wat smal vond. Bo ven wierp ik met een brede zwaai de deur van ons vertrek open. „Jeanne, riep ik met opgeschroefd enthousias me, maar toch wel zeer welluidend, Jeanne, hier is visite voor je!" Jeanne sprong met een dwaas-verheugd kreetje op. Visite, hoe burgerlijk ook, betekende voor haar altijd nog iets. Maar toen zij de verschijning van Sint-Nicolaas zag, werd het haar toch wel iets te veel. Zij zonk op haar knietjes en fluisterde aan gedaan: „Oh, lieve Sinterklaas, wat vind ik het heerlijk, dat u voor mij hier bent gekomen!" P.P. knikte op een manier, die kennelijk als goed moedig was bedoeld. Ik walgde van deze verto ning, maar ik moest wel doorgaan. Ik moest. En dus liet ik maar toe, met alle grootheid van mijn hart, die al door zovelen is geroemd, dat Jeanne zich bespottelijk aanstelde en dat P.P. nu ja, laat ik over hém maar zwijgen. Het was afschuwelijk. Jeanne en P.P. voerden samen een gesprek, dat zo intens burgerlijk, zo platvoers en zo een kun stenaars-ziel onwaardig was, dat het mij bijkans de adem benam. Bijna had ik spijt gekregen van mijn geniale plan: een ogenblik wilde ik P.P. zelfs met kracht van de trap afsmijten, maar ik kon mij bedwingen. Vanzelfsprekend overigens, want aan mijn ijzeren wil kan ik iedereen onder geschikt maken, zelfs mijzelf. stok op een stuk hout. Steeds naderbij kwam Set geluid om tenslotte vlak voor onze kamerdeur stil te houden. Het intermezzo kwam precies op tijd, dat wel, want het had niet lang meer geduurd of ik had P.P. ontmaskerd. Dit was trouwens de gehele op zet van mijn plan: ik wilde Jeanne bewijzen, dat St.-Nicolaas niet bestond. Dan zou zij wel voor goed genezen zijn van haar klein-burgerlijk ge loof in de Goed Heilig Man uit Spanje. Maar nu kwam dit voorval mijn plannen toch wel enigs zins in de war sturen. Juist op het ogenblik, dat ik wilde gaan kijken, wie er aansprakelijk was voor het geluid van de voetstappen, werd de deur geopend. Daar stondhet duizelde mij een ogen blik. een getrouwe kopie van P. P. in vermom ming. Alleen, ik weet niej goed, hoe ik mij moet uitdrukken: het was geen kopie, het zag er eer der uit, of P. P. de kopie was van de St.-Nicolaas- figuur, die nu ons kamertje binnentrad. „Goede avond, beste mensen", zei de pas aan gekomene. Ik vind het prettig, hier op mijn lange tocht door deze koude avond, een ogenblikje ver pozing te mogen genieten. Ik ben vermoeid, zoudt u mij wellicht een zetel willen aanbieden?" Een ogenblik stond ik verstomd. Wie was deze man, die er ook als St.-Nicolaas uitzag? Soms een ander lid van onze gedegenereerde kunstenaarsso ciëteit? Jeanne en P.P., bleken inmiddels hun verstand te hebben teruggekregen. P.P. takelde zijn zware lichaam uit zijn stoel omhoog en bood zijn collega deze stoel aan. Plotseling echter hielden Jeanne en P.P. met hun alleronaangenaamst gekout op. Er klonken voetstappen op de trap, langzaam, slepend, alsof een zeer bejaard man de treden kwam oplopen. Jeanne en P.P. luisterden ademloos en ik moet toe geven dat zelfs ik geboeid werd door dit vreem de geluid, dat bovendien nog gepaard ging met een ritmisch getik als van het gestamp van een |iVvv „Gaat u zitten, St.-Nicolaas", zei hij op eer biedige toon en met een buiging liet hij de andere St.-Niclaas plaats nemen. „Ik dank u", sprak deze laatste waardig, met een hoofs knikje in de richting van P.P. „Ik vind het prettig, u hier te ontmoeten, alleen bevreemdt het mij, dat u juist zo gekleed bent als ik. Kunt u mij de reden van deze vermomming mededelen?" P.P. stootte een korte hinnik uit, die kennelijk als een lach was bedoeld. „Hihi, grappig. Jij behoort immers tot dezelfde soort als ik? Ik doe het ook maar om wat bij te verdienen! Van schilderen alleen word je niet rijk hoor!" „Wat bedoelt mijnheer?" vroeg St.-Nicolaas verbaasd. „Iets bijverdienen? Ik verdien hele maal niets, integendeel, het kost mij ieder jaar opnieuw handen vol geld. Ik ben ook absoluut niet in vermomming, ik ga gekleed, zoals ik al tijd gekleed ben. Ik bèn namelijk St.-Nicolaas!" Een ogenblik bleef het stil. P.P. keek de Sint verbaasd aan. Jeanne blikte van mij naar P.P. van P.P, naar St.-Nicolaas en van St.-Nicolaas weer naar mij. Uiteraard was ik het, die de situa tie redde. Ik sprak de volgende gedenkwaardige worden: „Mijnheer! Vindt u niet, dat u deze grap te ver drijft? Ik heb hier op het ogenblik al een Sinter klaas in huis. Dat u er nog bijkomt, vind ik uit stekend, want het komt mijn bedoelingen slechts ten goede. Maar nu moet u niet met het baker sprookje aankomen, dat u de Sint zelf bent, want daar trap ik niet in. St.-Nicolaas bestaat name lijk niet, ziet u?" Met een droef gebaar schudde St.-Nicolaas het gebaarde hoofd: „Alweer iemand, die zijn geloof in mij heeft verloren", zuchtte hij. Nu werd het mij toch te bar. „Inderdaad heb ik het geloof in u verloren", brulde ik. „U bent net zo min echt als deze Piei Post hier. Ik zal het u bewijzen". En de koene daad bij het even koene woord voegend, sprong ik op P.P. af. Ik gaf een ferme ruk aan het witte wattenpak, dat onder zijn kin kleefde. P.P. gaf een kreet van pijn en ik een van verrukking. Ik hield de dot watten in mijn hand. P. P.'s mijter was door de schok op één oor gezakt. Zijn gezicht was droevig om te zien. Tot even boven zijn lippen zat de schmink er dui- mendik op, daaronder was zijn gezicht gelig van de lijm, waarmee de baard vastgeplakt had ge zeten. De van zijn waardigheid ontluisterde P.P. vormde een zielige vertoning. Maar ik was nog niet tevreden. Ik sloeg hem de mijter van het hoofd en nikte zijn witte pruik af en daar stond P.P. nu: in al zijn naaktheid van een van St.-Ni colaas tot een armzalig schildertje onttroond •enkind.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1957 | | pagina 7