waak tegen de
managerziekte
n
IHHHMBHVp «-
Christelijke levenshouding
DE WEG NAAR DE HEL
Dienst is Dienst
Ascese of Dwang?
VLEKKELOOS ALS EEN NIEUW SCHRIFT
mJ
SUngl* 'Jftef li
Geen sterke drank voor baby's
Ingekomen
Alles slijt en vervuilt in het gebruik
msÊËÊWïm.
-
1 A H iJkm M
w. V,... - .£2.',,
Gevaarlijke
bekentenissen
llliffi mm?nm
ZATERDAG 4 JAJNUAK1 1D5L5
WW
Levenswijsheden
mÊmmm
t^Üfl
Voornemens en bedoelingen
De eerste sommen
Overgave en volharding
Nooit helemaal verknoeid
F. B.
>Vv '!'V
Lil
11 piiiii w
IMMlttiÉ
ti lüü Hlli1
I S 1 V -
I
Mf i-
ismié:
I
VNHMHH
r. 21
1 dxéAs*
■- ■- 7-
Spreekwoordelijke lijd
Iedereen mediteert over de tijd rond Nieuwjaar. Er zijn 365 dagen
op komst. Dat is een zee van tijd, die we allemaal van plan zijn goed te
gebruiken.
Maar het nieuwe jaar is nog geen paar dagen oud of er wordt al
allerwege op horloges en klokken gekeken met deze conclusie: „geen tijd".
Als ik liaar niet heb, hoe moet ik ze dan goed gebruiken?
Voor kerk in de week geen tijd.
Om te bidden geen tijd.
Om eenzame mensen op te zoeken
geen tijd.
Voor zieke vrienden geen tijd.
Om te helpen geen tijd.
Om te luisteren naar mensen die
zorgen hebben geen tijd.
Om te eten geen tijd.
Om een behoorlijke nacht te slapen
geen tijd.
't Is onderhand een litanie.
Er zitten 24 uren in een dag, er is
echt niet meer van te maken. Wat een
idee ook.
Moeten we de tering niet naar de
nering zetten?
Het gaat erom hoe soupeer je die
uren op.
't Is meer de verdeling dan de bij
voorbaat mislukte poging een stuk aan
de tijd te breien. Wie het probeert,
krijgt de managerziekte of een maag
kwaal.
En dan te bedenken dat de tijd zelf
zo'n belangrijke rol kan spelen.
Levenswijsheden moet je zoeken in
oude spreekwoorden. Vele daarvan
gaan over de wijze kwaliteiten van de
tijd zelf, waarvan we vinden dat we
zo weinig hebben:
Er is een tijd van spreken en er is
een tijd van zwijgen. M.a.w. wacht op
het geschikte moment, want haastige
spoed is zelden goed.
Komt tijd, komt raad, dat betekent
alweer: weet te wachten.
De tijd baart rozen of de tijd zal 't
leren, dus: alles moet zijn tijd hebben:
Dringender nog wordt het belang
van de tijd zelf uitgedrukt in dit ge
zegde: Tijd gewonnen, veel gewonnen.
Gijsbreght van Amstel zegt het voor
zijn vak zo (volgens Vondel):
Een krijgsman wint al veel
Al wint hij niets dan tijd.
Guido Gezelle wat fijner poëtisch:
Tijd gewonnen
is winste gesponnen.
Het kortst en het duidelijkst kun
je het zo zeggen: „Beidt uw tijd". Dat
heeft Albert Verwey uitgevonden voor
de beursklok van Amsterdam.
De tijd kan wonden helen, want tijd
slijt. Ze kan angsten van te voren in
toom houden, want dan zeg je tegen
je zelf: komen die tijden, komen die
plagen.
Zullen we bet nog éénmaal heel
mooi herhalen?
Met tijd en stro rijpen de mispels,
Maar met dat al: leer er niet uit
lui te zijn, want (heel Bijbels): we
moeten de tijd uitkopen. Dat kun je
lezen bij Eferen V: 15, 16: „Ziet dan,
hoe gij voorzichtelijk wandelt, niet als
onwijzen, maar als wijzen, de tijd uit
kopende, dewijl de dagen boos zijn".
En ook: Tijd is 'geld.En als we
dat zeggen is het nieuwe jaar weer
echt goed op dreef en zitten we al
weer lekker in de mallemolen.Tot
het volgend nieuwjaar, wanneer we
weer gaan mediteren over de tijd.
En denken we voorlopig weer aan
de business.
De weg naar de hel is geplaveid
met, goede voornemens, zeggen ze.
Dat vinden we een eng idee.
Maar er is wel een spreekwoord
achtige opmerking tegenover te stel
len: de weg naar de hemel is gepla
veid met goede bedoelingen.
En waar gaat het nu om: om goede
voornemens of om goede bedoelin
gen.
Dat is leuk om aan het begin van
het nieuwe jaar eens uit te zoeken.
Elke oudejaarsavond nemen we
ons voor zo zuinig mogelijk te zijn in
het spreken op die avond. Het is im
mers een lange avond, een flinke ruk
tot twaalf uur, dan de jaarwisseling
en nog een staart eraan het nieuwe
jaar in. En al die uren doorgebracht
in de schoot van de familie en met
kennissen en vrienden. Er wordt dus
toch nog veel gebabbeld.
En kan het anders een ieder
voelt zich edelmoedig, bereid om te
vergeten en te vergeven, mild, zacht
moedig enz.
En dat zijn de goede stemmingen
om gevaarlijke bekentenissen te doen.
Om meningen en voornemens open
baar te maken, die beter in het ver
borgene hadden kunnen blijven, in
afwachting van daden, die openbaar
gemaakt kunnen worden.
Het is in ieder geval zo, dat wij er
toch elk jaar weer invliegen en het
lijkt wel of heel de bloedverwante §j
gemeente erop wacht.
„Jongens ik ga het toch volgend j
jaar eens wat serieuzer doen".
En dat is dan zo'n oudejaarsavond- g
opwelling waar alle aanwezigen om |f
lachen.
„Hoor hem", „Eerst zien" enz. enz.
Het is ook zo, met pantoffels aan,
in een soezerig warme kamer, achter §j
gevulde glazen en met een oliebol in g
je hand is het lekker goede voorne- H
mens maken.
Er zijn menen we maar wei- jj
nig geestelijke activiteiten die zo wei-
nig nuttig effect hebben als het ma- g
ken van goede voornemens.
Goede bedoelingen, die zijn er vaak s
zonder dat je het zelf weet. Er zijn g
maar weinig mensen die dat lijkt |f
ons tenminste welbewust op eigen g
en anders ongeluk uit zijn. g
De geschiedenisboeken staan vol
met namen van mensen die weiis-
waar ongelukkige dingen hebben ge- g
daan, maar altijd met goede bedoe- g
lingen. g
De man die van de wal in de sloot
helpt, heeft goede bedoelingen. Phi
lips II die duizenden Joden het land
uitsmeet had goede bedoelingen.
Oom Piet die, driftig geworden,
zijn lastige zoon door de kamer sloeg
idem.
Het overgrote deel van de ketters
in de kerkgeschiedenis idem.
Evert Vermeer idem.
Ds. Zandt idem.
F. B. idem.
Alle schrijvers van ingezonden
stukken idem.
Of daarmee ook het optreden van
al die mensen verantwoord is, is een
heel andere kwestie.
Dat vele zwakke pogingen er naast
timmeren blijft een zwakheid van dit
menselijk geslacht. Maar de goede
bedoelingen leiden rechtstreeks naar
de hemel.
En misschien ligt er één steen van
het plaveisel naar de hel toch nog in
de goede richting, nl. het voornemen
bij alle strijd eikaars goede bedoelin
gen te blijven erkennen.
Dat is een mooi voornepien bij het
begin van een jaar.
GEEF EEN BABY geen spek te
eten of sterke drank te drinken.
Alles op zijn tijd. Daar is later
nog tijd genoeg voor. Alles op zijn
tijd. Soms kun je niet aan de indruk
ontkomen, dat deze door iedereen
aangenomen stelregel overal op
gaat, behalve in het christelijke le
ven. Daar begint men meestal van
het begin af aan flink, ongeacht de
desastreuze gevolgen. Hoe vaak ge
beurt het niet, dat er geklaagd
wordt, dat oudere kinderen onver
schillig worden in het geloof of zelfs
afvallen en ze hebben toch van huis
uit zo degelijke godsdienstige op
voeding gekregen? Jawel, zo dege
lijk, dat ze voor heel hun leven er
verder tabak van gekregen hebben.
Ze drinken als het ware de gods
dienst met de moedermelk in. Ze
worden spoedig, zo gauw ze maar
wat brabbelen kunnen, geconfron
teerd met de grote en ernstige
waarheden van het geloof, liefst
met doodzonde en hel, ze worden
getraind in verstervingen en offers
brengen en moeten op de koop toe
God nog liefhebben met geheel hun
hart en geheel hun verstand. En dit
gaat door, ook als ze ouder worden.
Al spoedig wordt 'hun de „deugd"
voorgehouden in gestalte van en
kele heiligen, zoals een H. Aloysius,
met ernstige en goedbegrepen waar
schuwingen van de gevaren, welke
met name de „heilige" deugd be
dreigen. Alsof het godsdienstige een
eigen leven zou leiden, onafhanke
lijk van de psychische groei van
de mens. Natuurlijk bij het H.
Doopsel wordt de kleine mens vol
ledig toegerust met de goddelijke
gaven en deze zijn niet gering, maar
deze gaven leiden geen apart leven,
maar zijn geworteld in deze kleine
mens en moeten psychisch groeien
met hem. De Verlossing voltrekt
zich ook in ieder afzonderlijk men
sen-leven en een geschiedenis,
wordt niet vanaf het eerste ogen
blik voltooid, maar moet zich met
de mens mee ontwikkelen. De Ver
lossing moet gestalte krijgen in het
mensenleven, maar dat kan slechts
vanuit de eigen vrijheid van de
mens. Deugd is immers de gestalte,
de vorm, welke de Verlossing aan
neemt door onze persoonlijke toe
leg, door onze vrije keus.
PERSOONLIJKE DEUGD ver
onderstelt dus reeds een zeke
re mate van vrijheid. De eerste
taak van de ascese, van de leer van
het christelijke leven zal daarom
ook moeten zijn, de mens tot vrij
heid te brengen, het gevoelsleven
te laten ontplooien en ontbloeien en
te doordrenken van de menselijke
geest en de menselijke vrijheid. Eer
der kan er van een persoonlijke
deugd geen sprake zijn. Zoals de
mens steeds in wording is, „mens-
te-zijn", zo is het christelijke leven
ook voortdurend in groei, „te-zijn".
Elke forcering, elk vooruitleven op
de toekomst, brengt de toekomst in
gevaar. Ik kan nu niet, wat ik vol
gend jaar kan doen. Men mag van
geen mens en geen christen eisen nu
v zo te zijn, als hij volgend jaar pas kan
'zijn. Zoals het menselijk leven psy
chisch verschillende fasen kent, zo
moet men die ook kennen in het
christelijke leven. Wanneer men nu
te hoge eisen stelt, een ideaal, dat
pas later verwerkelijkt kan wor
den, al nu te eisen, voorstelt, ver
raden we de toekomst, en brengen
we de christelijke groei in gevaar.
Al wat van buiten af opgelegd is,
niet aangepast, in het voorstellen
van de christelijke waarheid, alle
geboden, toelke nog niet beantwoor
den aan de christelijke groei, bren
gen een splitsing te weeg in de mens
tussen zijn psychisch leven en zijn
godsdienstig leven met de gevolgen
vandien. Hoevelen zijn er immers,
die wel geloven en geloven willen,
maar aan wie het geloof niets meer
zegt, wier geloof geen weerklank
vindt in hun gehele mens-zijn? Ligt
hier de fout vaak niet aan? Hier
ook, zoals op elk gebied, maar nog
meer geldt: alles op zijn tijd.
H. B.
De laatste maand van 1957 is ook
voorbij.
Kerstmis, nieuwjaar, Sint-Nicolaas,
die hele reeks van „prettige feestda
gen!" is voorbij.
De motetten, cantiques en cantates
worden weer voor een tijdlang ver
geten. Het stalletje is weg, de boom
is opgeruimd. Na de warme gezellig
heid van de „feestdagen" lijkt het of
alles weer kaler en koeler is, al ben
je nog vol van „goeden wille" om
weer lekker opnieuw te beginnen.
Dat opnieuw beginnen wil niets an
ders zeggen, dan dat we al het oude
al hetzelfde van vorig jaar, weer ge
woon gaan doen. Behalve dan, dat
je hoopt, het dit jaar met een blij-
der gezicht te kunnen doen, en dat
je nu ook voor die en die vriende
lijker wilt zijn en dat je wat beschei
dener in alles zult wezen en noem
nog maar meer brave voornemens
op.
Je wilt wel. Natuurlijk, je wilt
graag.
Maar toch zagen we allemaal met
zorg die eerste dag na de feestdagen-
reeks naderen. Het leek zoiets als
een vier-dimensionale super-maan
dagochtend.
Als drager van 's konings wapen
rok pak je je weekendtas en ga je
terug naar je onderdeel: „terug van
bewegingsvrijheid". Naar de verza
meling gordijnloze gebouwen en ge
bouwtjes. Naar al je kameraden van
uit heel Nederland. Terug naar je
geweer en je helm, nog met het „vre
de op aarde" in je oren. Iedere mor
gen weer een veel te vroege reveille
beluisteren, wolletjes maken, weer
exerceren, schieten en stormbanen.
Morgen naar de m.g.d. om een prik
te halen.
Vrijdag weer schrobben, vegen,
koperpoetsen en blankoën.
Zaterdag weer gewoon met verlof
gaan: „richting Dordt-Rotterdam-
Den Haag uittreden."
En zo een 1958 tegemoet.
Gewoon weer aan iedere dag mee
doen.
Het lijkt saai te worden zo'n reeks
dagen. Maar dat leek het ieder jaar,
je dacht gewoon voor een aaneen
schakeling van dagen en nachten te
staan met naar school, van school,
naar werk, van werk enz.
Toch zat ieder jaar altijd vol ver
rassende wendingen, gunstige en
minder prettige. De stoffering van
zo'n jaar was altijd kleurrijker dan
je vooraf had gedacht, of kunnen be
kijken. Veel is ieder jaar hetzelfde.
De kalender is weer even dik, maar
toch zouden we ook 1958 niet willen
missen, al wordt het voor ons het
„dienstjaar" bij uitstek.
1. K.
Het is weer zover. We licblien
allemaal een nieuw schrift ge
kregen. Vroeger op school bij zo'n
gebeurtenis bloeide er in je kinder
hart een gelukzalige weelde op. De
meester werd er niet beet of koud
van, die had al zoveel duizend
nieuwe schriften uitgedeeld. Op
dezelfde onbewogen wijze draait de
tijd telkens een jaar in.
Na de geboorte van Christus al on
geveer 1958 maal en er voor is het
eenvoudig niet meer te tellen
Maar ons, die elke eerste januari dat
nieuwe schrift aanpakkenons
doet het iets!
Een schoon nieuw schrift zonder
ezelsoren. Alles is er nog mooi aan.
Het is gewoonweg zonde om er in te
gaan schrijven.
We weten nog goed met hoeveel
overgave we de eerste sommen
het nieuwe schrift begonnen, niet
alleen netjes maar ook zuinig. Eerst
hokjes tellen en dan kijken of die
som erin kon, regeltjes overslaan
voor de optelstreep en nog wat van
die technische dingen. Oh, wat moest
die eerste bladzijde netjes worden.
Gek, dat je op zo'n moment niet
denkt dat je zojuist dat ouwe sme
rige volle schrift zonder enige ont
roering bij de meester hebt ingele
verd.
Die zal het niet ineens in de vuil
nisbak smijten, maar toch wel bin
nen een week. Laat hem smijten,
het doet je niets. Toch is het ook
eens nun»* geweest.
Maar goed. Daar is de eerste kreet
van teleurstelling. Er staat een haal
verkeerd of een fout cijfer, of het
gehele geval heeft kiem gezeten tus
sen jou en de lessenaarrand en nou
zit er een kreuk in. In ieder geval
is het aftakelingsproces begonnen.
Het ergste is wel een stoot van je
buurman. Zo'n knul kun je teisteren
na zo'n daad, vooral als-ie een beetje
begint te grinniken.
Moeten we de vergelijking nog
uitwerken?
Sedert 1 januari zitten we met een
schoon en nieuw schrift. Je moet
eens opletten waar je in maart al
mee zit.
Maar daar hebben we het niet
over. Nu is het nog nieuw en schoon.
Er staat nog maar één zinnetje in:
„Edele bedoelingen". Het wordt een
reuze opgave.
We hebben een jongetje gekend
dat niet bepaald netjes was. Hij had
groezelvingers en zijn moeder had
hem onvoldoende geleerd zijn neus
af te vegen. Ook was hij niet zo bij
de hand. hoewel hij zijn best deed
en we geloven ook wel dat hij een
redelijk plekje onder de zon heeft
veroverd.
Hij had één heel belangrijke kwa
liteit. Half onderweg in zijn schrift
maakte hij met dezelfde overgave
zijn sommen als op die eerste nieuwe
bladzijde. Alleen schreef hij nu om
de vetvlekken heen omdat zijn pen
op de vlekken uitgleed. De laatste
regels van de bladzijde moest hij
ongebruikt laten omdat hij daar op
ezelsoren stuitte.
Met een wonderlijk incasseerver
mogen ving hij bovenaan op de vol
gende bladzijde weer aan, ook niet
aan het begin van de regel omdat
daar ook ezelsoren zaten. Nergens
was er een plaatje van de meester te
vinden, zeker niet daar waar hij
vlakken had gegooid. De knaap
schikte zich in het onvermijdelijke
en ploeterde steeds maar verder. Een
levenswijs jongetje. Heel anders dan
dat andere jongetje dat de aftakeling
van zijn nieuwe schrift niet verkrop
pen kon en toen hij de eerste vlak
gemaakt had uit balorigheid er
drie bijsmeet en zijn gevoel met een
paar grote krassen verder afreageer
de. De meester kwam te laat op de
plaats des onheils. ,,'t Is nou toch
verpest" zei het jongetje half hui
lend.
Dit laatste gedrag is af te raden
voor het schrift 1958.
Als we zo over een poosje de no
dige fouten hebben gemaakt en vlek
ken en kreuken, past het ons alleen
maar ijverig voort te gaan. Hele
maal verknoeid is het nooit.
We kunnen er alleen eens over
piekeren dat alles schoon en mooi
was gable ven als we <üe edele be
doelingen waarmee we ons nieuwe
schrift aanpakten beter in daden
hadden opgezet.
Met een beetje weemoed pakken
we dan in maart of april en zelfs
nog in november en december de
pen maar weer op. Volhouden tot
het volgende nieuwe schrift.
Tenslotte is dit misschien nog een
troostrijk verhaaltje voor dat jam
merlijke fouten, en vuilmaken.
Vroeger trok de meester met zijn
rocle potlood een grote kring om een
inktvlak. Was hij erg nijdig dan
schreef hij in de kantlijn „Bah!" of
„Foei!", aldus de kinderziel een op
voedende trap toegevend, alsof je
het zelf al niet erg genoeg vond.
Tegenwoordig hebben de meesters
op hun lessenaar een ander rood
stiftje staan in een soort flesje. Nu
mag je met je vlek bij de meester
komen, die weliswaar niet stralend
zal glimlachen, maar met een beetje
begrijpende goedheid met zijn rode
glazen stiftje de vlek er voor je uit
zal halen. Zo'n meester lijkt op O. L.
Heer.
Dus lieve mensen van nu, allemaal
met nieuwe schriften, we gaan pro
beren ons schrift zo netjes mogelijk
te houden. Allemaal noteren. Vol
gend jaar inleveren met niets dan
goeie sommen, daar zou ik maar niet
op rekenen, maar laten we ons daar
maar niet door ontmoedigen.
En als we stevig vlakken maken,
daar is nog wel iets aan te doen. Op
de lessenaar van de meester staat
wel zo'n flesje met wegpoets.
Tegenwoordig leest men voortdu
rend het woord „persoonlijke ontmoe
ting". Men krijgt in sommige gevallen
de indruk, dat bij vele jonge mensen
deze gedachte tot een obsessie wordt
van een „losmaking van alles wat
bindt aan de gemeenschap". Ik vind
de persoonlijke ontmoeting het belang
rijkste element in de verhouding van
mens tot mens en bovenal van mens
tot God. Waarom zou deze ontmoeting
in gemeenschappelijk verband niet
kunnen bestaan. Wanneer men geza
menlijk een gezinsfeest viert, is de
persoonlijke ontmoeting geenszins in
gevaar. De bezwaren die bepaalde
jongeren tegen de verplichte zondags
mis hebben komen m. i. voort uit deze
foutieve zienswijze.
Men doet alsof zijn persoonlijke
vrijheid in de knel geraakt, bij gebrek
aan, vrije keuze en dus kan de per
soonlijke ontmoeting niet tot zijn
recht komen. Bovendien is mijn be
zwaar gericht tegen verkeerde begrip
pen over plichten (morele, maatschap
pelijke etc., welke uit de menselijke
natuur voortvloeien, of „opgelegde",
welke deze accentueren). Het feit dat
men hier als Nederlander geboren
wordt, brengt ipso facto mede een
ander feit, nl. dat men deelt in de ver.
plichtingen en voorrechten, welke in
deze gemeenschap bestaan. Wie zal
hier spreken van „dwang". Ditzelfde
geldt t.o.v. de Kerk, waar men als „ge
doopte" deelneemt aan alles wat deze
bovennatuurlijke Gemeenschap bezit.
Zo min als de Staat maakt ook de
Kerk geen wetten zonder doelgericht
heid op het algemeen en indirect in
dividueel belang. Bepaalde wetten
kunnen wel minder prettig aandoen,
doch dit berooft de wet niet van haar
belangrijkheid. Onze vrijheid vereist
bovendien dat wij onszelf opvoeden
tot dit redelijk inzicht en dientenge
volge onszelf brengen tot een zelf
discipline. Bovennatuurlijk spreken
we van het gevreesde en gedegradeer
de woord „ascese". Hierin domineert
juist het verantwoordelijkheidsbesef.
Het mishoren op zondag veronderstelt
boven alle andere menselijke verplich
tingen juist, dat verantwoordelijk
heidsbesef van de ziel jegens haar
Schepper. Het feit, dat de Kerk het
mishoren op zondag „verplicht", de
monstreert dat zij als Moeder weet,
dat niet al haar kinderen zich van
deze plicht bewust zijn en daarom ac
centueert haar wet iets, dat eigenlijk
vanzelfsprekend is. De dienst jegens
God behoeft bovenal ook, dat wij het
brengen tot de liefde voor Zijn H.
Wil, welke in Zijn geboden ligt uit
gedrukt en door de volbrenging hier
van geeft de mens wat God o-a. toe
komt. Was het voor Christus niet een
spijze de Wil van God te volbrengen?
en had de profeet de Wet van God
niet immer voor ogen? Jonge mensen
moeten juist deze ontmoeting tot een
persoonlijke maken. Wij noemen d;t
„devotie-toewijding". Daarom is het
een aanklacht tegen jezelf, als je be
weert „Ik voel geen devotie Dit
heeft niet op de eerste plaats te ma
ken met gevoel, want het is een wils-
daad en ook is het geen sentimentele
of andere kitsch-stemming. Hier ligt
het zuiver realisme. Wanneer de Kerk
haar H. Liturgische handeling begint
met: „Ik zal opgaantot God, Die
mijn jeugd blijmaakt", dan blijkt hier
uit dat dit opgaan, deze devotie een
antwoord van God krijgt: blijdschap.
Je moet jezelf inzetten ook al doe je
het in gemeenschappelijk verband. Ik
ben het overigens volkomen met je
eens, als je eist dat de sfeer in de
Kerk moet beantwoorden aan de ver
hevenheid van onze H. Handelingen.
Om dit te bereiken moeten alle storen
de invloeden verwijderd worden en
positief grote zorg worden besteed aan
de estetische omlijsting. We moeten
God ook op dit terrein het beste ge
ven. Hierin zal onze persoonlijke ont
moeting met God moeten gedijen. Als
ons geloof maar groot genoeg was,
zouden we het woord „dwang" mis
plaatst vinden, in de overtuiging dat
God het is, Die ons roept!
W. G. VETH, pr. Schiedam
"L