BONDIG commentaar Hitiers Petekind Frater Martin Borman: De angst voor de Russen lussen de wielen E Voder zag Christendom uit verkeerde gezichtshoek" De zaak-De Wit Motie als strohalm Melk en Melk Hongaarse impressies (III en slot) ZATERDAG 15 MAART 1953 Verzonnen berichten Zwerftocht Geen uur... Secretaris Borman Frater Martin Borman Geen „sex"-exploitatie m Nederlandse naam ee „Lelijk eendje" niet tw motoren Verkeersleergang in Utrecht Franse atoom-aut'J De zaak-De Wit is door het bezoek van premier Jonckheer der Nederlandse Antillen opnieuw in het nieuws. Onverwacht is dit niet. Op 22 december j.l. maakte de Antilliaanse regering immers een einde aan het hier en daar levende optimisme, dat deze affaire van de baan zou zijn of althans, zoals minister Helders zich nog op 19 december uit drukte: „een verdere rustige afwikkeling" zou krijgen. Op die dag ontving de heer De Wit alsnog aanzegging, dat hij de Antillen binnen dertig dagen zou hebben te verlaten. Minister Helders heeft, als wij het wel hebben, nimmer publiekelijk verklaard, waarop zijn gematigd optimisme van destijds was gebaseerd. Het ligt voor de hand de reden ervan te zoeken in het overleg, door de heer Jonckheer eveneens in Den Haag gepleegd, dat leidde tot de eliminering van de moeilijkheden, welke, zoals bekend, door het standpunt van de toenmalige waarnemend-procureur-generaal van de Antillen, mr. Van Binsbergen, bij de zaak-De Wit waren gerezen. Is er toen een compromis oplossing gevonden, waarbij men meende, dat het gehele probleem uit de wereld zou zijn geholpen? Het is niet duidelijk geworden. De heer Van Bins bergen is heengegaan, maar de Antilliaanse rege ring zette door met haar uitzettingsplan. Het is gegaan, zoals men verwachtte. De heer De Wit ging in beroep. Bij de regering, die, rechter in eigen zaak, zichzelf gelijk gaf. Maar het besluit stuitte op de gouverneur, die op grond van art. 43 van het Statuut hier een schending van de funda mentele menselijke rechten, met name de vrijheid van drukpers, aanwezig achtte, het besluit der halve niet vaststelde en het overeenkomstig art. 24 van het Reglement voor de gouverneur voor legde aan de Kroon. Daarmee is de zaak-De Wit dus een Koninkrijks aangelegenheid geworden. De beslissing, waartoe de Koninkrijksregering de Koningin zal adviseren, de Raad van State gehoord, lijkt ons weinig twijfelachtig. Maar wij willen er hier niet op voor uitlopen. Wij willen er slechts op wijzen, hoezeer van Nederlandse regeringszijde steeds de grootste terughoudendheid in acht is genomen tot op de huidige dag toe; en dat juist' door het verplichte advies van de Raad van State, dat zonder twijfel in dit geval wel zeer zwaar zal wegen, een maximale zekerheid voor een niet door politieke motieven bepaald, doch slechts op juridische overwegingen gebaseerd oordeel is te verwachten. Wij wijzen hierop, omdat op de Antillen deze zaak in een geheel andere sfeer wordt behandeld. Dat is van meet af aan het geval geweest en dat is bijzonder onverkwikkelijk. Wij hebben het ge schrijf van de heer De Wit 'nimmer bewonderd integendeel al achten wij zijn politieke jargon beslist geen uitzondering op de Antillen. Zijn tegenstanders steken hem in botheid en emotio naliteit gemakkelijk naar de kroon. Maar daar gaat het niet om Er staan met de heer De Wit zijns ondanks nu eenmaal grotere belangen op het spel. Het grote belang van de vrijheid van drukpers blijft staan, ook al zijn haar dienaren onwaardig. Tegen die onwaardigheid bestaan (strafrechtelijke) remedies, die de vrijheid zelf onverlet laten. Maar niet alleen heeft de Antilliaanse regering die remedies hardnekkig geweigerd toe te passen, maar bovendien wordt een ieder, die die vrijheid ernstig neemt, verdacht gemaakt en voor een ondermijner van de Antilliaanse zelfstandigheid uitgekreten. In plaats van de geest van het Statuut te laten rijpen, worden er dreigementen geuit. Dit is een mentaliteit, die wij ten zeerste betreuren. Er is geen serieuze reden voor deze kunstmatige opwinding. En het is uitermate vervelend om de samenwerking bij voortduring in een dergelijke atmosfeer te moeten realiseren. Met alle begrip voor de moeilijkheden van de jonge Antilliaanse zelfstandigheid, verwachten wij toch bij de verdere behandeling van de zaak-De Wit duidelijke be wijzen van staatsmanswijsheid en politieke rijp heid. Het melkdebat, dat in de Tweede Kamer is gevoerd, is tot een merkwaardig einde gekomen. De minister is blijven zitten met een motie-Van Koeverden, waarin de overgrote meerderheid van de Kamer als zijn oordeel uitspreekt, dat ten aan zien van de eigenaarslasten niet moet worden teruggekomen op de toezeggingen gedaan in de bestedingsnota en waarin de regering wordt uit genodigd de herziene vergoedingen voor deze lasten volledig door te berekenen in de garantieprijzen. De bewindsman heeft deze motie ontraden, maar er na haar aanvaarding het zwijgen toegedaan. De nabije toekomst zal moeten leren of hij deze motie alsnog ten uitvoer of naast zich neer zal leggen. Deze motie is nu de dikste strohalm geworden, waaraan de agrarische wereld zich kan vastklam pen. En dat is dus niet zo heel veel. Een motie- Den Hartog (V.V.D.), die mede-ondertekend was door leden van de fracties van K.V.P., A.R. en C.H., kon uiteindelijk geen meerderheid behalen. Toch werd daarin niets anders gevraagd dan een onverkorte handhaving van de gedane toezeggin gen. Hoewel geen van de niet-socialistische spre kers na het antwoord van de minister liet blijken, dat hij de rentenorm van het L.E.I, onjuist achtte of dat hij het juist achtte om plotseling de omzet en aanwas rundvee te taxeren op een optimistische toekomstverwachting inplaats van de gemiddelde opbrengst van de afgelopen drie jaren integen deel durfde de meerderheid van de Kamer het niet aan om de desbetreffende motie te steunen toen het op stemmen aankwam. De reden voor deze ommekeer kwam intussen duidelijk aan het daglicht. De motie-Den Hartog betekende eigenlijk een motie van wantrouwen in 's ministers beleid. De socialisten lieten bij monde van de heer Vredeling weten, dat zij aan aan vaarding van deze motie consequenties zouden verbinden. Ditmaal werd er dus vanuit de Kamer met een kabinetscrisis gedreigd en het resultaat was hetzelfde als bij de recente gelegenheden toen door een minister met de portefeuille werd gerammeld. De heer Biesheuvel, die deze situatie blijkbaar had voorzien, had echter reeds bij voorbaat ge zorgd voor een subsidiaire motie. Daarin wordt zeer voorzichtig uitgesproken, dat in de ministeriële nota de tendentie ligt om de grondslagen van de kostprijsberekeningen los te maken van de doel einden van het prijsbeleid, om welke reden de regering wordt uitgenodigd in overleg te treden met het Landbouwschap teneinde na te gaan of en zo ja, welke nieuwe richtlijnen voor de kost prijsberekeningen aan het L.EI. dienen te worden verstrekt. Deze motie werd wel aanvaard. Ook het vraagstuk van de twee soorten melk heeft de voksvertegenwoordiging volledig voor verantwoordelijkheid aan de minister gelaten. De Kamer betwijfelde of hiervan succes is te ver wachten. Wanneer de ontwikkeling het Landbouw schap en het Produktschap voor Zuivel in het gelijk stelt', zal de schatkist de schade moeten lijden. Immers de minister heeft de consumenten subsidie op de magere melk verhoogd in de ver wachting, dat deze verhoging de schatkist in totaal niets meer zal kosten, omdat een deel van het publiek ongesubsidieerde volle melk zal gaan drinken. Wij hebben vorige week reeds uiteengezet, waarom wij die verwachting niet delen. Uit 's ministers betoog kwam overigens vast te staan, dat het voorstel om een soort melk van 3 pet. vetgehalte in de handel te brengen is afgestuit op het verzet van de vakbeweging, die de kosten van levensonderhoud te hoog vindt. Intussen bleek ook de meerderheid van de Kamer te vrezen, dat de regeringsbeslissing geen bijdrage zal leveren tot vermindering van het boteroverschot. Ook op dit punt is de verantwoordelijkheid voor de bewinds man gebleven en de tijd zal moeten leren of en hoelang hij deze zal kunnen dragen. „Er is veel goed Ie maken „Ik ben gelukkig, dat God me deze weg heelt gewezen met deze simpele woorden begint de jonge frater, die in zijn zwarte habijt in de vriendelijke, lichte kamer van een Oosten rijks klooster tegenover mij zit, zijn levensgeschiedenis. Het is het eerste interview sedert jaren, dat frater Martin Bor man aan een journalist toestaat, zij het met het verzoek niets aan zijn woorden toe te voegen, of ervan weg te laten. Frater Martin Borman heeft, naar hij vertelt, tot nu toe met kran tenmensen „slechts minder prettige ervaringen" gehad. Hij kon het aan de ene kant natuurlijk begrijpen, dat de mensen geïnteresseerd zijn in de lotgevallen van een jonge man die Martin Borman heet, maar aan de andere kant zou de pers ook wel begrip kunnen tonen voor het feit, dat juist iemand als hij behoefte heeft aan rust, van buiten af en inwendig, om zijn roeping, eens als priester zijn zegenrijke arbeid voor de mensheid te verrichten, te kunnen volbrengen. Van de zogenaamde publicity wil frater Martin Borman niets weten. „Ik heb", sielt hij rustig maar overtuigend vast, „zelf het besluit genomen priester te worden, en daarmee God en de mensen te dienen". Het is, duidelijk, niet de weten schap van het tragische lot, dat hem reeds in zijn jonge jaren trof, en het is ook niet een misnoegen om het erven van een naam, die nog altijd de wereldpers beroert, wanneer er daartoe maar enige aan leiding bestaat. Frater Borman gaat de problemen die het leven hem brengt niet uit de weg, en hij wenst slechts, dat hij zich met alle toewijding en liefde kan voorbe reiden op zijn priesterwijding, op zijn roeping. Talrijke fotoreporters, vertelt hij verder, hebben geprobeerd, hem op de universiteit die hij bezoekt te ontdekken, maar ze herkenden hem niet. Het lukte er tenslotte een, om over de omheining van de tuin voor het klooster een opname te maken. De foto verscheen in een Duits geïllustreerd blad, en toon de een jonge man in priesler- kledij. lezend in een krant. „Jam mer, dat de zaak niet klopte", lacht Frater Borman, „de foto is na melijk niet van mij, maar van een van mijn medefraters." Frater Martin Borman herinnert zich ook een bericht, dat eerst in de laatste weken, en deels weder om sensationeel opgemaakt, in de kranten te lezen was. Een Mila- nees weekblad begon ermee, en een blad in Zuid-Tirol vermelddé daar bij in grote opmaak, dat Martin Borman junior, zoon van de „on barmhartige secretaris van Hitier" zo heette het, naar alle waarschijn lijkheid in de Jezuietenorde zou willen treden. Martin Borman, die nu in Wenen verblijft, zou aan de ge neraal van de Jezuietenorde te Rome 'n brief hebben geschreven, waarin hij om de gunst vroeg, zijn eerste H. Mis op het graf van de H. Petrus te mogen opdragen en door de H. Vader te worden ont vangen. Borman, die in zijn jeugd gedurende de oorlog een hele rij bijzondere scholen had bezocht, was na de ondergang van het Rijk terecht gekomen bij een diepge lovige familie in Zuid-Tirol. In 1947 was hij gedoopt, en met Pasen zou hij de priesterwijding ontvan gen „Ook dit laatste bericht is van het begin tot het eind klinkklare onzin", aldus Frater Borman. „Waar die lui dit alles vandaan halen? Ik weet het niet en kan het ook niet begrijpen. Het is gewoon huiveringwekkend. Het enige ware is het feit, dat ik in 1947 tot het katholieke geloof ben overgegaan. Verzonnen is mijn brief aan de ge neraal van de Jezuieten in Rome, verzonnen mijn zogenaamde ver zoek, door de H. Vader te worden ontvangen en mijn eerste H. Mis te mogen lezen op het graf van de H. Petrus, het bericht over de diep gelovige familie in Zuid-Tirol, bij welke ik zou zijn opgenomen, is vals, het is onjuist zoals u zelf kunt vaststellen, nu u tegenover me zit dat ik me op het ogen blik in Wenen ophoud om mijn stu dies voort te zetten, en verzonnen is tenslotte ook de termijn voor mijn eerste H. Mis". Frater Martin Borman neemt dit alles met een zekere berusting op. Het schijnt hem nauwelijks te ra ken. In zijn gelaatstrekken heeft hij niets van het wereldvreemde van een asceet, maar blijheid en vertrouwen. „Ik studeer dus, zoals u zelf ziet, niet in Wenen", gaat hij na een korte pauze verder. „Ik ben jam mer genoeg nog nooit in Wenen geweest. Ik zeg u ook de vermoe delijke datum voor mijn priester wijding, maar ik vraag u deze niet bekend te maken. Ik wil alleen zijn in dat uur en ik hoop slechts bij die gelegenheid ook mijn zes nog levende zusters terug te zien. Zij leven allen in geregelde omstandig heden, een van haar woont zelfs in de Oostenrijkse stad, waar ik nu studeer. Mijn moeder is in 1946 in Meran gestorven. De jonge, toekomstige priester tegenover mij is een imponerende verschijning. Martin Borman ju nior is 1.85 m. lang en heeft een volle baard. Hij is het oudste kind van Martin Borman en werd op 14 april 1930 te Grünwald bij Mün- chen geboren. Adolf Hitler was zijn peter. Tien jaar oud kwam hij op de Reichsschule van de NSDAP in Feldafing aan het Starnberger Meer. Vijf jaar later volgde de ineenstorting van het Derde Rijk. De vijftienjarige had het bevel met behulp van districtsleider Scheel, Salzburg zien te bereiken. Miljoenen mensen, soldaten, de serteurs, zwervers en verdrevenen waren in de aprildagen van 1945 op de vlucht. Er was angst en nood, honger en dorst. Eskaders van ja gers en bommenwerpers, pantser- kolonnes en geschut dreven de op gejaagde vluchtelingen steeds ver der naar een meedogenloze chaos, waaruit in de enge Alpendalen ont snapping nauwelijks mogelijk was. Op de Obersalzberg bij Berchtes- gaden vond de vluchteling Martin Borman junior de particuliere se cretaris van zijn vader. Met een nieuwe pas, op naam van Martin Bergman, zette de vijftienjarige zijn tocht voort, die hem van Salz burg verder voerde naar Zeil am See en tenslotte naar de omgeving van Lofer. In de bergen op de grens tussen Oostenrijk en Beieren, in de hooggelegen boerderijen en op de eenzame Alpen hield de stroom van vluchtelingen op. Mijn overbuurman maakt van de gebeurtenissen van die dagen geen ophef. In tegendeel: „Ik had geen enkel uur van mijn voorafgaande levensjaren kunnen missen, zelfs niet de meest ellendige, als ik het zo mag uitdrukken", zegt Frater Borman, „niet de maanden die daarop volgden, niet mijn arres tatie en de handboeien van de Ame rikanen. Ik neem het de Amerika nen op geen enkele manier kwalijk. Zij deden, wat ze doen moesten, en waren eigenlijk heel vriendelijk voor me Zoals alles gebeurde, moest alles gebeuren, het was nood zakelijk, ook voor mij en mijn toekomst. Ik was later, tijdens mer nam me met liefdevolle zorg op Pater Wimmer schrok werkelijk, toen zijn jonge gast zich bekend maakte, en hem zijn verzoek deed, tot het katholieke geloof te mo gen overgaan. „Ik heb u al ver teld, dat ik in het jaar 1947 ge doopt ben. Ditmaal was de boer Nikolaus Hohenwarter mijn peet, hetgeen de goede man, aan wie ik met grote dankbaarheid terugdenk, tot de opmerking moet hebben ge ïnspireerd: „Ik en Hitier zijn zijn goden". De rest is spoedig verteld. Ik werd gevangen genomen. Iemand was mijn juiste naam te weten ge komen. De nadere omstandigheden, die hiertoe geleid hebben, vond ik niet belangrijk. De politiebeambte, die me kwam halen, heeft me later verteld, dat het een aangifte was van iemand buiten de stad. De aan gifte was voluit ondertekend, dus mijn studie ook een tijdlang werk zaam bij de reclassering. Reeds bij die gelegenheid heb ik mijn ge vangeniservaringen heel goed kun nen aanwenden", voegt Frater Bor man er met een tevreden lachje aan toe. „Op een dag", gaat hij voort, „kwam aan mijn tocht naar het onbekende een eind in ®en dal bij Lofer in de streek van Salzburg. Bij de boer Nikolaus Hohenwarter vond ik een onderkomen". Niko laus Hohenwarter wist in deze tijd nog niets van de ware identiteit van de jongen, die samen met het echtpaar Roth, dat twee kinderen had, bij hem „voor een paar dagen maar" een slaapplaats vond. De weken verliepen, de oorlog was allang ten einde. Het echtpaar met de beide kleine kinderen trok over de grens naar Beieren, zonder evenwel hun geheim te hebben prijsgegeven; de heer Roth was, zoals later bleek, een broer van de Rijkscommandant van de NSDAP, dus een oom van de jon gen, die alleen in het Hintertal ach terbleef. „De dagen en weken, die nu kwamen, waren zeker niet gemak kelijk. Ik kon hier toch niet eeuwig blijven, overlegde ik, en zo begaf ik me op een dag op weg naar Maria-Kirchtal, een bedevaarts oord in de nabijheid van Lofer. Daar zocht ik de missionarissen van het H. Hart op. Pater dr. Wim- moest men de zaak nagaan. De politiebeambte wilde eerst in het geheel niet aan de samenhang ge loven. Het komt er echter niet op aan, de naam Borman had zijn uitwerking, ook bij de bezetting. Ik ging naar Salzburg, naar Linz. De C.I.C. werd ingeschakeld, maar spoedig liet men mij vrij. Ik be haalde daarna het einddiploma in Ingelstadt, trad in de herfst van het jaar 1951 in het noviciaat van de Missionarissen van het H. Hart in Federaun bij Villach en kwam na mijn professie op 11 oktober 1952 hierheen, waar wij nu tegen over elkaar zitten. Ik studeerde hier en ik heb deze stad sedertdien niet meer verlaten, uitgezonderd alleen de tijd dat ik werkzaam was als opvoeder op het Internaat te Zellhof bij Mattsee in de nabijheid van Salzburg in de jaren 1955-56. Na het afsluiten van mijn studie, waarschijnlijk in de herfst van 1960, hoop ik in het kader van onze nieuwe missie in Belgisch Kon go te kunnen werken." „En het lot van uw vader?". Frater Borman gaat ook deze vraag niet uit de weg. „Het is een probleem", meent hij onomwon den, „dat mij het is misschien niet juist uitgedrukt, wanneer ik zeg: dat mij kwelt. Laat ik in ie der geval zeggen: bezig houdt. Met zekerheid kan men over het alge- meen niets zeggen. Ik weet niet meer, dan wat iedereen tot nu toe allang weet. Vader werd als dood opgegeven. Op grond van getuigen verklaringen. En toch laat mij het gevoel niet losHet is moeilijk dit alles juist en duidelijk uit te drukken, wat in mij omgaat. Het lijkt mij, dat de getuigen zelfs on zeker zijn. Ik ben er niet honderd procent zeker van, dat vader dood is. Ik heb geen enkele aanwijzing voor deze twijfel, maar de zeker heid dat hij niet meer leeft heb ik niet. Men zegt hem overal gezien te hebben: in Zuid-Amerika, ja zelfs in Australië. Een krant uit München bracht enige tijd gele den een overzicht van alle plaat-, sen waar mijn vader gezien moet zijn. Het is een lange lijst". „En wanneer hij werkelijk nog ergens leeft", gaat frater Borman voort, „dan mag ik als zijn zoon een duidelijk woord zeggen: Het ri-- sico, een weg te zoeken, met zijn kinderen in contact te treden, zou te groot zijn. Denk aan het proces te Nürnberg. Hij zou, wanneer hij leefde, alles slechts uit de persbe richten weten, en hij zou dan mis- BOEDAPEST en JAZZ (Van onze speciale verslaggever) BOEDAPEST, februari. DE JEUGD VAN BOEDAPEST danst niet alleen de foxtrot en de tango, die men er vóór de oorlog al kende, maar ook de mambo en de chachacha, net als bij ons. De jeugd van Boedapest noemt dat „jazz"! Alle lichte amusements- en dansmuziek uit het westen noemt men er „jazz", maar de échte jazz kent men er niet. Het regime wil een foxtrot en een mambo nog oogluikend toe staan, als een concessie aan het verlangen van de jeugd naar een „vrjj" amusement. Maar het regi me doet dat ongaarne. In feite verfoeit het de „jazz" evenzeer als elke andere Westerse levens uiting. Het is dezelfde, oogluikend toege stane vrijheid, die ook de verslagge ver kreeg. Ik behoefde in Boedapest waarlijk niet voor detective te spelen. Men wist, dat ik voor AjaxVasas kwam. Maar men wist ook, dat jour nalisten in het algemeen wel iets vérder plegen te kijken dan een voet balveld lang is. Desondanks kon ik in Boedapest gaan en staan waar ik wilde, zonder belemmering. Zo ook kan men er „jazz" spelen. Maar men speelt het er afschuwelijk slecht! Ten pleziere van Ajax was er bij het „banket" een driemans orkestje, dat een soort „swing" pro duceerde met als enige verdienste zijn enorme klankvolume. De Vasas- jongens deed men er kennelijk géén plezier mee en ook de Ajax-jongelui hadden beter iets meer muzikaliteit kunnen tonen in plaats van gefor ceerd met de herrie van dit bandje mee te gaan.. In de „Amerikaanse bar", waar Vasas ons inviteerde (het „Boeda- pest"-cabaret aan de Nepboztarsa- sag utja, het enige op de officiële plattegrond, maar volgens zeggen in werkelijkheid niét het enige), speel de een orkest dat iets meer notie van Irving Berlin, Cole Porter en van het genre a la Frank Sinatra en Catharine Valente bleek te heb ben. Maar er zong ook een juffrouw in een nummer, dat deze „jazz" be lachelijk maakte: een uitvoerige persiflage, die bij het publiek insloeg óók. De humor ging een enkele keer ook ten koste van., een paar iets té lollige Amsterdamse broeken; en al vond ik dat niet prettig, het was terecht! Het publiek bestond uit Hongarije's „nieuwe rijken", de partijbonzen en hoge ambtenaren. Er zaten in een box ook zes Russen, in burger, zo als zij zich in Boedapest plegen te kleden. Overigens is het nachtleven in de Hongaarse hoofdstad sedert de oorlog zeer bescheiden; dit cabaret deed ook niet aan de commerciële „sex"-degeneratie, zoals men die in vele Westeuropese nachtlokalen te genkomt. Ook in de krantenstalle tjes viel het ontbreken van het „sex"- element in tijdschriften e.d. op. Als men in Hongarije een schoonheids koninginnetje kiest, komt er geen badpak aan te pas en kleedt men zich als thuis. „Maar vergis je niet", zei mij een Boedapester, met wie ik daarover sprak, „de straat- prostitutie tiert hier welig. Er zijn viel schlimme Madchen", zei hij letterlijk. Ook de strenge straat-raz zia's, die de politie van tijd tot tijd houdt, kunnen er geen einde aan maken. „En dan nóg", zei de Hon gaar, „alle buitenkant is hier slechts schijn. De partij zegt officieel zus of zo, maar wat doet zij binnens kamers?" Met wat de partij officieel doet, heb ik al moeite genoeg gehad: het officiële wijzigen van straatnamen! Er zijn boulevards, die in luttele ja ren al drie andere namen gehad hebben. De vroegere Téréz Körut heet thans Lenin Körut, de vroegere Arena Körut werd herdoopt in Sta lin Körut, in 1956 trokken de vrij heidsstrijders het monsterachtige grote standbeeld van „Vadertje" van zijn voetstuk en sindsdien is de Sta lin Körut in de Dosza György Ut veranderd. Het Vigado-plein heet nu Molotov-plein, de Ferenc Joszef- brug thans Szabadsag-brug, de Fer dinand ut en het Berlini-plein zijn in Elmunkas ut resp. Marx-plein veranderd, maar het Rooseveltplein is er nóg. i De angst voor de Russen, die lot de massale vlucht van tienduizenden Hongaren leidde.,. (Van onze speciale verslaggever) BOEDAPEST, februari. Twee Amsterdammers gingen op bezoek b(j een Hongaarse dominee, wiens adres hun uit hef drukke Hon gaars-Nederlandse briefverkeer van de laatste jaren (een briefverkeer op basis van charitas) bekend was. Z(j troffen de dominee niet thuis. Wel z()n vrouw. Maar terwijl zU hun jas nog aan hadden en het gesprek nog niet veel verder was gevorderd dan de begroeting, verscheen de dominee In de deuropening. De Amsterdammers en de vrouw spraken Duits, en de dominee kon deze vreemde spraakklanken niet on middellijk herkennen. Zijn eerste reactie was schrik: hij zag twee vreemde kerels en hoorde een vreem de taal. En onder de uitroep: „Ik heb pnij in de deur vergist", holde hij weg. Een vlucht uit het eigen huis...! Pas toen zijn vrouw hem nariep, dat het .,goed volk" was, uit Holland, durfde hij terugkeren. De eerste gedachte van de dominee was geweest: „Russen; ze komen mij halen!" Dat is de angst, waaronder het Hongaarse volk leeft. Ik deed dezelfde ervaring op, bij het zoeken naar enkele door-en door-vertrouwde adressen van men sen aan wie ik volgens belofte „groeten uit Holland" ging bren gen, Mijn verschijning als vreëmde, schien bang zijn, dat onze coi spondentie onder censuur sta wat echter niet gebeurt". „Het is moeilijk voor mij over gedrag van mijn vader en de ding éN NAAM BLIJFT. Het is een Nederlandse naam, in liefde en dankbaarheid uitgesproken én bij honderden Hongaren in het gemoed gegrift. Het is de naam van de Stichting „Hulpactie voor Hongarije", die verleden jaar voor 100.000 gulden waarde aan pakjes en apart nog 50.000 kilo kleding naar Hongarije verstuurde, die in één jaar 2789 brieven om hulp ont ving, 2789 pakken kleding (a gulden vervoerskosten per pak) en bovendien 2389 medicamenten ver zond. Als ik niet mensen in Boedapest over die stichting had horen spre ken. zou ik het niet gedurfd heb ben, maar nu schrijf ik hier het adres: Da Costaplein 9 te Amster dam en het postgironummer 14378 bij de Ned. Crediet Bank te Amster dam (vermelding Hongarije), voor hen die deze Stichting en daarmee het Hongaarse volk willen helpen. Zonder larmoyante uithaal mag ik na drie dagen van gesprekken in Boedapest, waar 95 procent van de bevolking fel anti-communistisch is (en dat waren de mensen die ik sprak), zeggen: dit arme Hongaar se volk. N.B. Mijn overtollige forinten ben ik nu kwijt. De kassier van Lissone- Lindeman gaf er nog geen 6 cent voor. De officiële èankoopkoers is ruim 33 cent! GERARD PATTIJN. tieven, die hem tot die hou hebben gedreven, te spreken,, ieder geval twijfel ik er niet a l dat hij te goeder trouw was; ook hij subjectief gerechtvaars is in zijn handelen. Hij hee.0t'd, het is mij als zijn aoon geoorlo het zo uit te drukken, zonder ik er bang voor moet zijn, verk® begrepen te worden hij 0\- het Christendom vanuit een vag^ komen foutieve en scheve hoek S zien. Hij had een stiefvader. V heeft, zoals men zegt, om zich n zeer veel stuk gemaakt. Die ~q- vader was enerzijds een vrome P testant, anderzijds een omharn^ nische geest, die zijn vrouvrjei- zijn stiefkinderen slecht behan de. Dit ging zover, dat va,"er.e<z- zijn vijftiende jaar van huis w liep. r Dit alles, geloof ik, heeft vader het Christendom volkom^, onmogelijk gemaakt. Zo ontm° hij in zijn jeugd verwrongen ,v ^e- van Christendom, waarin hij gens de tegenstelling tussen ul ^e lijke vroomheid en onchristeuj liefdeloosheid geen uitweg, Want wat het Christendom e, maakt is de liefde. Ik voel me ïukkig, dat God me deze weg h gewezen. Verzoening is toch grond voor de roeping tot Pnes,,et Ik weet en ik ben het tot m ,s diepst van mijn hart bewust: e veel goed te maken, en ik êe1 n dat ik het allemaal goedma kan ijK De „Citroën"-fabriek in Frank heeft zojuist een 2 CV wagen J^gt produktie genomen, dat is Ultg n0f- met twee motoren. Het is een maal „lelijk eendje dat echter ggfl alleen voorin, maar ook achterin veertien p.k. tweecilinder onO-pen meedraagt. Beide motoren pd, met een gaspedaal worden beo g, met behulp van een versnel. bak. Het wagentje werd s^et ontworpen voor de Sahara: n een gemechaniseerde mu'ilezf t° pi»; wordt gezegd, die in staat >s volle belasting zandhellingen^gj- meer dan veertig graden te winnen. kennelijk niet-Hongaarse man, spre kend in een vreemde taal, bracht als eerste reactie een hevige schrik te weeg. De woorden „Holland" en „Olst- hoorn" (de man van de Stichting Hulpactie voor Hongarije) waren echter voldoende om deze schrik te bezweren. En dan verstond men ook het Duits weer. Voor elkaar zijn de Hongaren niet bang. Maar voor de Russen des te meer. De Russen, die de rijkdom van dit land vernietigd hebben, die stad en streek geplunderd hebben, die vrouwen en meisjes verkracht heb ben, die van een ons bekende fami lie de man acht jaar, de zoon drie- en de vrouw twee ar in de kerkers hebben vastgehouden en hen daarna met geen ander bezit dan het naakte leven de straat op gestuurd hebben. De Russen, wier vernietigings woede slechts één wéék nodig had om een land, dat ondanks de oorlog nog een zekere welvaart genoot, tot de bitterste armoede te drijven, en die ook de opbouw van een nieuwe, nationale Hongaarse economie in de kiem smoren. De Russen, die de korte vrijheid van november '56 in bloed smoorden, wier uniformen en „burgers" thans meer op de achtergrond blijven, doch wier rode sterren-gloed elke nacht boven de Donau hangt. G. Ptn. Voor de vierde maal zal de j}>® een nationale verkeersteckn0p j, leergang organiseren, ditmaal o0( 2 en 3 april in het GebouW te Kunsten en Wetenschappen e11 Utrecht. De minister van Verkf zjC}i Waterstaat, mr. J. Algera, heel' bereid verklaard de opening te richten. i get' De ANWB organiseert deze „{o' gangen voor technici van rijk. p- vinciën, gemeenten en water® pe> pen die bemoeiing hebben Pie Jje' uitwerken" van wegenplannen e jjti®' beheer van wegen, en voor P ^rk' functionarissen wier speciale pet terrein ligt op het gebied va" verkeer. 9 Een Franse machinefabriek o-en' bekendgemaakt dat zij op het eefl blik werkt aan plannen v°° auto met atoomaandrijving. ver*1' De auto zou werken op 'brandstof in patronen, ve ,.i] door straling in een at oom?" - z" Q'f vervaardigd uit atoomafval. slechts een geringe straling®0) zoG teit heeft kon men de brandstof der buitensporig zwaar rnaaP\V€'* afschermen en toch zou de °P? ?ter' te kracht gelijk zijn aan of zel{°cjiitis' ker dan die van een stoom®9®.- Toestemming om tot produkt: zulk een auto over te gaap z de Franse regering afhangen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1958 | | pagina 8