BONDIG commentaar
Hitiers
Petekind
Frater Martin Borman:
De angst voor de Russen
lussen de
wielen
E
Voder zag Christendom uit
verkeerde gezichtshoek"
De zaak-De Wit
Motie als strohalm
Melk en Melk
Hongaarse impressies (III en slot)
ZATERDAG 15 MAART 1953
Verzonnen berichten
Zwerftocht
Geen uur...
Secretaris Borman
Frater Martin Borman
Geen „sex"-exploitatie
m
Nederlandse naam
ee
„Lelijk eendje" niet tw
motoren
Verkeersleergang in
Utrecht
Franse atoom-aut'J
De zaak-De Wit is door het bezoek van premier
Jonckheer der Nederlandse Antillen opnieuw in
het nieuws. Onverwacht is dit niet. Op 22 december
j.l. maakte de Antilliaanse regering immers een
einde aan het hier en daar levende optimisme, dat
deze affaire van de baan zou zijn of althans, zoals
minister Helders zich nog op 19 december uit
drukte: „een verdere rustige afwikkeling" zou
krijgen. Op die dag ontving de heer De Wit alsnog
aanzegging, dat hij de Antillen binnen dertig
dagen zou hebben te verlaten. Minister Helders
heeft, als wij het wel hebben, nimmer publiekelijk
verklaard, waarop zijn gematigd optimisme van
destijds was gebaseerd. Het ligt voor de hand de
reden ervan te zoeken in het overleg, door de heer
Jonckheer eveneens in Den Haag gepleegd, dat
leidde tot de eliminering van de moeilijkheden,
welke, zoals bekend, door het standpunt van de
toenmalige waarnemend-procureur-generaal van
de Antillen, mr. Van Binsbergen, bij de zaak-De
Wit waren gerezen. Is er toen een compromis
oplossing gevonden, waarbij men meende, dat het
gehele probleem uit de wereld zou zijn geholpen?
Het is niet duidelijk geworden. De heer Van Bins
bergen is heengegaan, maar de Antilliaanse rege
ring zette door met haar uitzettingsplan.
Het is gegaan, zoals men verwachtte. De heer
De Wit ging in beroep. Bij de regering, die, rechter
in eigen zaak, zichzelf gelijk gaf. Maar het besluit
stuitte op de gouverneur, die op grond van art. 43
van het Statuut hier een schending van de funda
mentele menselijke rechten, met name de vrijheid
van drukpers, aanwezig achtte, het besluit der
halve niet vaststelde en het overeenkomstig art.
24 van het Reglement voor de gouverneur voor
legde aan de Kroon.
Daarmee is de zaak-De Wit dus een Koninkrijks
aangelegenheid geworden. De beslissing, waartoe
de Koninkrijksregering de Koningin zal adviseren,
de Raad van State gehoord, lijkt ons weinig
twijfelachtig. Maar wij willen er hier niet op voor
uitlopen. Wij willen er slechts op wijzen, hoezeer
van Nederlandse regeringszijde steeds de grootste
terughoudendheid in acht is genomen tot op de
huidige dag toe; en dat juist' door het verplichte
advies van de Raad van State, dat zonder twijfel
in dit geval wel zeer zwaar zal wegen, een
maximale zekerheid voor een niet door politieke
motieven bepaald, doch slechts op juridische
overwegingen gebaseerd oordeel is te verwachten.
Wij wijzen hierop, omdat op de Antillen deze
zaak in een geheel andere sfeer wordt behandeld.
Dat is van meet af aan het geval geweest en dat
is bijzonder onverkwikkelijk. Wij hebben het ge
schrijf van de heer De Wit 'nimmer bewonderd
integendeel al achten wij zijn politieke jargon
beslist geen uitzondering op de Antillen. Zijn
tegenstanders steken hem in botheid en emotio
naliteit gemakkelijk naar de kroon. Maar daar gaat
het niet om Er staan met de heer De Wit zijns
ondanks nu eenmaal grotere belangen op het spel.
Het grote belang van de vrijheid van drukpers
blijft staan, ook al zijn haar dienaren onwaardig.
Tegen die onwaardigheid bestaan (strafrechtelijke)
remedies, die de vrijheid zelf onverlet laten. Maar
niet alleen heeft de Antilliaanse regering die
remedies hardnekkig geweigerd toe te passen,
maar bovendien wordt een ieder, die die vrijheid
ernstig neemt, verdacht gemaakt en voor een
ondermijner van de Antilliaanse zelfstandigheid
uitgekreten. In plaats van de geest van het Statuut
te laten rijpen, worden er dreigementen geuit. Dit
is een mentaliteit, die wij ten zeerste betreuren.
Er is geen serieuze reden voor deze kunstmatige
opwinding. En het is uitermate vervelend om de
samenwerking bij voortduring in een dergelijke
atmosfeer te moeten realiseren. Met alle begrip
voor de moeilijkheden van de jonge Antilliaanse
zelfstandigheid, verwachten wij toch bij de verdere
behandeling van de zaak-De Wit duidelijke be
wijzen van staatsmanswijsheid en politieke rijp
heid.
Het melkdebat, dat in de Tweede Kamer is
gevoerd, is tot een merkwaardig einde gekomen.
De minister is blijven zitten met een motie-Van
Koeverden, waarin de overgrote meerderheid van
de Kamer als zijn oordeel uitspreekt, dat ten aan
zien van de eigenaarslasten niet moet worden
teruggekomen op de toezeggingen gedaan in de
bestedingsnota en waarin de regering wordt uit
genodigd de herziene vergoedingen voor deze lasten
volledig door te berekenen in de garantieprijzen.
De bewindsman heeft deze motie ontraden, maar
er na haar aanvaarding het zwijgen toegedaan. De
nabije toekomst zal moeten leren of hij deze motie
alsnog ten uitvoer of naast zich neer zal leggen.
Deze motie is nu de dikste strohalm geworden,
waaraan de agrarische wereld zich kan vastklam
pen. En dat is dus niet zo heel veel. Een motie-
Den Hartog (V.V.D.), die mede-ondertekend was
door leden van de fracties van K.V.P., A.R. en
C.H., kon uiteindelijk geen meerderheid behalen.
Toch werd daarin niets anders gevraagd dan een
onverkorte handhaving van de gedane toezeggin
gen. Hoewel geen van de niet-socialistische spre
kers na het antwoord van de minister liet blijken,
dat hij de rentenorm van het L.E.I, onjuist achtte
of dat hij het juist achtte om plotseling de omzet
en aanwas rundvee te taxeren op een optimistische
toekomstverwachting inplaats van de gemiddelde
opbrengst van de afgelopen drie jaren integen
deel durfde de meerderheid van de Kamer het
niet aan om de desbetreffende motie te steunen
toen het op stemmen aankwam.
De reden voor deze ommekeer kwam intussen
duidelijk aan het daglicht. De motie-Den Hartog
betekende eigenlijk een motie van wantrouwen in
's ministers beleid. De socialisten lieten bij monde
van de heer Vredeling weten, dat zij aan aan
vaarding van deze motie consequenties zouden
verbinden. Ditmaal werd er dus vanuit de Kamer
met een kabinetscrisis gedreigd en het resultaat
was hetzelfde als bij de recente gelegenheden
toen door een minister met de portefeuille werd
gerammeld.
De heer Biesheuvel, die deze situatie blijkbaar
had voorzien, had echter reeds bij voorbaat ge
zorgd voor een subsidiaire motie. Daarin wordt
zeer voorzichtig uitgesproken, dat in de ministeriële
nota de tendentie ligt om de grondslagen van de
kostprijsberekeningen los te maken van de doel
einden van het prijsbeleid, om welke reden de
regering wordt uitgenodigd in overleg te treden
met het Landbouwschap teneinde na te gaan of
en zo ja, welke nieuwe richtlijnen voor de kost
prijsberekeningen aan het L.EI. dienen te worden
verstrekt. Deze motie werd wel aanvaard.
Ook het vraagstuk van de twee soorten melk
heeft de voksvertegenwoordiging volledig voor
verantwoordelijkheid aan de minister gelaten. De
Kamer betwijfelde of hiervan succes is te ver
wachten. Wanneer de ontwikkeling het Landbouw
schap en het Produktschap voor Zuivel in het
gelijk stelt', zal de schatkist de schade moeten
lijden. Immers de minister heeft de consumenten
subsidie op de magere melk verhoogd in de ver
wachting, dat deze verhoging de schatkist in totaal
niets meer zal kosten, omdat een deel van het
publiek ongesubsidieerde volle melk zal gaan
drinken. Wij hebben vorige week reeds uiteengezet,
waarom wij die verwachting niet delen. Uit
's ministers betoog kwam overigens vast te staan,
dat het voorstel om een soort melk van 3 pet.
vetgehalte in de handel te brengen is afgestuit op
het verzet van de vakbeweging, die de kosten van
levensonderhoud te hoog vindt. Intussen bleek ook
de meerderheid van de Kamer te vrezen, dat de
regeringsbeslissing geen bijdrage zal leveren tot
vermindering van het boteroverschot. Ook op dit
punt is de verantwoordelijkheid voor de bewinds
man gebleven en de tijd zal moeten leren of en
hoelang hij deze zal kunnen dragen.
„Er is veel goed Ie maken
„Ik ben gelukkig, dat God me deze weg heelt gewezen met
deze simpele woorden begint de jonge frater, die in zijn
zwarte habijt in de vriendelijke, lichte kamer van een Oosten
rijks klooster tegenover mij zit, zijn levensgeschiedenis. Het
is het eerste interview sedert jaren, dat frater Martin Bor
man aan een journalist toestaat, zij het met het verzoek niets
aan zijn woorden toe te voegen, of ervan weg te laten. Frater
Martin Borman heeft, naar hij vertelt, tot nu toe met kran
tenmensen „slechts minder prettige ervaringen" gehad. Hij
kon het aan de ene kant natuurlijk begrijpen, dat de mensen
geïnteresseerd zijn in de lotgevallen van een jonge man die
Martin Borman heet, maar aan de andere kant zou de pers
ook wel begrip kunnen tonen voor het feit, dat juist iemand
als hij behoefte heeft aan rust, van buiten af en inwendig,
om zijn roeping, eens als priester zijn zegenrijke arbeid voor
de mensheid te verrichten, te kunnen volbrengen. Van de
zogenaamde publicity wil frater Martin Borman niets weten.
„Ik heb", sielt hij rustig maar overtuigend vast, „zelf het
besluit genomen priester te worden, en daarmee God en de
mensen te dienen".
Het is, duidelijk, niet de weten
schap van het tragische lot, dat
hem reeds in zijn jonge jaren trof,
en het is ook niet een misnoegen
om het erven van een naam, die
nog altijd de wereldpers beroert,
wanneer er daartoe maar enige aan
leiding bestaat. Frater Borman
gaat de problemen die het leven
hem brengt niet uit de weg, en hij
wenst slechts, dat hij zich met alle
toewijding en liefde kan voorbe
reiden op zijn priesterwijding, op
zijn roeping.
Talrijke fotoreporters, vertelt hij
verder, hebben geprobeerd, hem op
de universiteit die hij bezoekt te
ontdekken, maar ze herkenden
hem niet. Het lukte er tenslotte
een, om over de omheining van de
tuin voor het klooster een opname
te maken. De foto verscheen in een
Duits geïllustreerd blad, en toon
de een jonge man in priesler-
kledij. lezend in een krant. „Jam
mer, dat de zaak niet klopte", lacht
Frater Borman, „de foto is na
melijk niet van mij, maar van een
van mijn medefraters."
Frater Martin Borman herinnert
zich ook een bericht, dat eerst in
de laatste weken, en deels weder
om sensationeel opgemaakt, in de
kranten te lezen was. Een Mila-
nees weekblad begon ermee, en een
blad in Zuid-Tirol vermelddé daar
bij in grote opmaak, dat Martin
Borman junior, zoon van de „on
barmhartige secretaris van Hitier"
zo heette het, naar alle waarschijn
lijkheid in de Jezuietenorde zou
willen treden.
Martin Borman, die nu in
Wenen verblijft, zou aan de ge
neraal van de Jezuietenorde te
Rome 'n brief hebben geschreven,
waarin hij om de gunst vroeg, zijn
eerste H. Mis op het graf van de
H. Petrus te mogen opdragen en
door de H. Vader te worden ont
vangen. Borman, die in zijn jeugd
gedurende de oorlog een hele rij
bijzondere scholen had bezocht,
was na de ondergang van het Rijk
terecht gekomen bij een diepge
lovige familie in Zuid-Tirol. In
1947 was hij gedoopt, en met Pasen
zou hij de priesterwijding ontvan
gen
„Ook dit laatste bericht is van
het begin tot het eind klinkklare
onzin", aldus Frater Borman.
„Waar die lui dit alles vandaan
halen? Ik weet het niet en kan het
ook niet begrijpen. Het is gewoon
huiveringwekkend. Het enige ware
is het feit, dat ik in 1947 tot het
katholieke geloof ben overgegaan.
Verzonnen is mijn brief aan de ge
neraal van de Jezuieten in Rome,
verzonnen mijn zogenaamde ver
zoek, door de H. Vader te worden
ontvangen en mijn eerste H. Mis
te mogen lezen op het graf van de
H. Petrus, het bericht over de diep
gelovige familie in Zuid-Tirol, bij
welke ik zou zijn opgenomen, is
vals, het is onjuist zoals u zelf
kunt vaststellen, nu u tegenover
me zit dat ik me op het ogen
blik in Wenen ophoud om mijn stu
dies voort te zetten, en verzonnen
is tenslotte ook de termijn voor
mijn eerste H. Mis".
Frater Martin Borman neemt dit
alles met een zekere berusting op.
Het schijnt hem nauwelijks te ra
ken. In zijn gelaatstrekken heeft
hij niets van het wereldvreemde
van een asceet, maar blijheid en
vertrouwen.
„Ik studeer dus, zoals u zelf ziet,
niet in Wenen", gaat hij na een
korte pauze verder. „Ik ben jam
mer genoeg nog nooit in Wenen
geweest. Ik zeg u ook de vermoe
delijke datum voor mijn priester
wijding, maar ik vraag u deze niet
bekend te maken. Ik wil alleen zijn
in dat uur en ik hoop slechts bij
die gelegenheid ook mijn zes nog
levende zusters terug te zien. Zij
leven allen in geregelde omstandig
heden, een van haar woont zelfs
in de Oostenrijkse stad, waar ik
nu studeer. Mijn moeder is in
1946 in Meran gestorven.
De jonge, toekomstige priester
tegenover mij is een imponerende
verschijning. Martin Borman ju
nior is 1.85 m. lang en heeft een
volle baard. Hij is het oudste kind
van Martin Borman en werd op 14
april 1930 te Grünwald bij Mün-
chen geboren. Adolf Hitler was zijn
peter. Tien jaar oud kwam hij op
de Reichsschule van de NSDAP in
Feldafing aan het Starnberger
Meer. Vijf jaar later volgde de
ineenstorting van het Derde Rijk.
De vijftienjarige had het bevel met
behulp van districtsleider Scheel,
Salzburg zien te bereiken.
Miljoenen mensen, soldaten, de
serteurs, zwervers en verdrevenen
waren in de aprildagen van 1945
op de vlucht. Er was angst en nood,
honger en dorst. Eskaders van ja
gers en bommenwerpers, pantser-
kolonnes en geschut dreven de op
gejaagde vluchtelingen steeds ver
der naar een meedogenloze chaos,
waaruit in de enge Alpendalen ont
snapping nauwelijks mogelijk was.
Op de Obersalzberg bij Berchtes-
gaden vond de vluchteling Martin
Borman junior de particuliere se
cretaris van zijn vader. Met een
nieuwe pas, op naam van Martin
Bergman, zette de vijftienjarige
zijn tocht voort, die hem van Salz
burg verder voerde naar Zeil am
See en tenslotte naar de omgeving
van Lofer. In de bergen op de
grens tussen Oostenrijk en Beieren,
in de hooggelegen boerderijen en
op de eenzame Alpen hield de
stroom van vluchtelingen op.
Mijn overbuurman maakt van de
gebeurtenissen van die dagen geen
ophef. In tegendeel: „Ik had geen
enkel uur van mijn voorafgaande
levensjaren kunnen missen, zelfs
niet de meest ellendige, als ik het
zo mag uitdrukken", zegt Frater
Borman, „niet de maanden die
daarop volgden, niet mijn arres
tatie en de handboeien van de Ame
rikanen. Ik neem het de Amerika
nen op geen enkele manier kwalijk.
Zij deden, wat ze doen moesten,
en waren eigenlijk heel vriendelijk
voor me Zoals alles gebeurde,
moest alles gebeuren, het was nood
zakelijk, ook voor mij en mijn
toekomst. Ik was later, tijdens
mer nam me met liefdevolle zorg
op
Pater Wimmer schrok werkelijk,
toen zijn jonge gast zich bekend
maakte, en hem zijn verzoek deed,
tot het katholieke geloof te mo
gen overgaan. „Ik heb u al ver
teld, dat ik in het jaar 1947 ge
doopt ben. Ditmaal was de boer
Nikolaus Hohenwarter mijn peet,
hetgeen de goede man, aan wie ik
met grote dankbaarheid terugdenk,
tot de opmerking moet hebben ge
ïnspireerd: „Ik en Hitier zijn zijn
goden".
De rest is spoedig verteld. Ik
werd gevangen genomen. Iemand
was mijn juiste naam te weten ge
komen.
De nadere omstandigheden, die
hiertoe geleid hebben, vond ik
niet belangrijk. De politiebeambte,
die me kwam halen, heeft me later
verteld, dat het een aangifte was
van iemand buiten de stad. De aan
gifte was voluit ondertekend, dus
mijn studie ook een tijdlang werk
zaam bij de reclassering. Reeds
bij die gelegenheid heb ik mijn ge
vangeniservaringen heel goed kun
nen aanwenden", voegt Frater Bor
man er met een tevreden lachje
aan toe.
„Op een dag", gaat hij voort,
„kwam aan mijn tocht naar het
onbekende een eind in ®en dal bij
Lofer in de streek van Salzburg.
Bij de boer Nikolaus Hohenwarter
vond ik een onderkomen". Niko
laus Hohenwarter wist in deze tijd
nog niets van de ware identiteit
van de jongen, die samen met het
echtpaar Roth, dat twee kinderen
had, bij hem „voor een paar dagen
maar" een slaapplaats vond.
De weken verliepen, de oorlog
was allang ten einde. Het echtpaar
met de beide kleine kinderen trok
over de grens naar Beieren, zonder
evenwel hun geheim te hebben
prijsgegeven; de heer Roth was,
zoals later bleek, een broer van
de Rijkscommandant van de
NSDAP, dus een oom van de jon
gen, die alleen in het Hintertal ach
terbleef.
„De dagen en weken, die nu
kwamen, waren zeker niet gemak
kelijk. Ik kon hier toch niet eeuwig
blijven, overlegde ik, en zo begaf
ik me op een dag op weg naar
Maria-Kirchtal, een bedevaarts
oord in de nabijheid van Lofer.
Daar zocht ik de missionarissen
van het H. Hart op. Pater dr. Wim-
moest men de zaak nagaan. De
politiebeambte wilde eerst in het
geheel niet aan de samenhang ge
loven. Het komt er echter niet
op aan, de naam Borman had zijn
uitwerking, ook bij de bezetting.
Ik ging naar Salzburg, naar Linz.
De C.I.C. werd ingeschakeld, maar
spoedig liet men mij vrij. Ik be
haalde daarna het einddiploma in
Ingelstadt, trad in de herfst van
het jaar 1951 in het noviciaat van
de Missionarissen van het H. Hart
in Federaun bij Villach en kwam
na mijn professie op 11 oktober
1952 hierheen, waar wij nu tegen
over elkaar zitten. Ik studeerde
hier en ik heb deze stad sedertdien
niet meer verlaten, uitgezonderd
alleen de tijd dat ik werkzaam was
als opvoeder op het Internaat te
Zellhof bij Mattsee in de nabijheid
van Salzburg in de jaren 1955-56.
Na het afsluiten van mijn studie,
waarschijnlijk in de herfst van
1960, hoop ik in het kader van onze
nieuwe missie in Belgisch Kon
go te kunnen werken."
„En het lot van uw vader?".
Frater Borman gaat ook deze
vraag niet uit de weg. „Het is een
probleem", meent hij onomwon
den, „dat mij het is misschien
niet juist uitgedrukt, wanneer ik
zeg: dat mij kwelt. Laat ik in ie
der geval zeggen: bezig houdt. Met
zekerheid kan men over het alge-
meen niets zeggen. Ik weet niet
meer, dan wat iedereen tot nu toe
allang weet. Vader werd als dood
opgegeven. Op grond van getuigen
verklaringen. En toch laat mij het
gevoel niet losHet is moeilijk
dit alles juist en duidelijk uit te
drukken, wat in mij omgaat. Het
lijkt mij, dat de getuigen zelfs on
zeker zijn. Ik ben er niet honderd
procent zeker van, dat vader dood
is. Ik heb geen enkele aanwijzing
voor deze twijfel, maar de zeker
heid dat hij niet meer leeft heb ik
niet. Men zegt hem overal gezien
te hebben: in Zuid-Amerika, ja
zelfs in Australië. Een krant uit
München bracht enige tijd gele
den een overzicht van alle plaat-,
sen waar mijn vader gezien moet
zijn. Het is een lange lijst".
„En wanneer hij werkelijk nog
ergens leeft", gaat frater Borman
voort, „dan mag ik als zijn zoon
een duidelijk woord zeggen: Het ri--
sico, een weg te zoeken, met zijn
kinderen in contact te treden, zou
te groot zijn. Denk aan het proces
te Nürnberg. Hij zou, wanneer hij
leefde, alles slechts uit de persbe
richten weten, en hij zou dan mis-
BOEDAPEST
en JAZZ
(Van onze speciale verslaggever)
BOEDAPEST, februari.
DE JEUGD VAN BOEDAPEST
danst niet alleen de foxtrot en
de tango, die men er vóór de
oorlog al kende, maar ook de
mambo en de chachacha, net als
bij ons. De jeugd van Boedapest
noemt dat „jazz"! Alle lichte
amusements- en dansmuziek uit
het westen noemt men er „jazz",
maar de échte jazz kent men er
niet. Het regime wil een foxtrot
en een mambo nog oogluikend toe
staan, als een concessie aan het
verlangen van de jeugd naar een
„vrjj" amusement. Maar het regi
me doet dat ongaarne. In feite
verfoeit het de „jazz" evenzeer als
elke andere Westerse levens
uiting.
Het is dezelfde, oogluikend toege
stane vrijheid, die ook de verslagge
ver kreeg. Ik behoefde in Boedapest
waarlijk niet voor detective te spelen.
Men wist, dat ik voor AjaxVasas
kwam. Maar men wist ook, dat jour
nalisten in het algemeen wel iets
vérder plegen te kijken dan een voet
balveld lang is. Desondanks kon ik
in Boedapest gaan en staan waar
ik wilde, zonder belemmering. Zo
ook kan men er „jazz" spelen. Maar
men speelt het er afschuwelijk
slecht! Ten pleziere van Ajax was
er bij het „banket" een driemans
orkestje, dat een soort „swing" pro
duceerde met als enige verdienste
zijn enorme klankvolume. De Vasas-
jongens deed men er kennelijk géén
plezier mee en ook de Ajax-jongelui
hadden beter iets meer muzikaliteit
kunnen tonen in plaats van gefor
ceerd met de herrie van dit bandje
mee te gaan..
In de „Amerikaanse bar", waar
Vasas ons inviteerde (het „Boeda-
pest"-cabaret aan de Nepboztarsa-
sag utja, het enige op de officiële
plattegrond, maar volgens zeggen in
werkelijkheid niét het enige), speel
de een orkest dat iets meer notie
van Irving Berlin, Cole Porter en
van het genre a la Frank Sinatra
en Catharine Valente bleek te heb
ben. Maar er zong ook een juffrouw
in een nummer, dat deze „jazz" be
lachelijk maakte: een uitvoerige
persiflage, die bij het publiek insloeg
óók. De humor ging een enkele keer
ook ten koste van., een paar iets
té lollige Amsterdamse broeken;
en al vond ik dat niet prettig, het
was terecht!
Het publiek bestond uit Hongarije's
„nieuwe rijken", de partijbonzen en
hoge ambtenaren. Er zaten in een
box ook zes Russen, in burger, zo
als zij zich in Boedapest plegen te
kleden. Overigens is het nachtleven
in de Hongaarse hoofdstad sedert de
oorlog zeer bescheiden; dit cabaret
deed ook niet aan de commerciële
„sex"-degeneratie, zoals men die in
vele Westeuropese nachtlokalen te
genkomt. Ook in de krantenstalle
tjes viel het ontbreken van het „sex"-
element in tijdschriften e.d. op. Als
men in Hongarije een schoonheids
koninginnetje kiest, komt er geen
badpak aan te pas en kleedt men
zich als thuis. „Maar vergis je
niet", zei mij een Boedapester, met
wie ik daarover sprak, „de straat-
prostitutie tiert hier welig. Er zijn
viel schlimme Madchen", zei hij
letterlijk. Ook de strenge straat-raz
zia's, die de politie van tijd tot tijd
houdt, kunnen er geen einde aan
maken. „En dan nóg", zei de Hon
gaar, „alle buitenkant is hier slechts
schijn. De partij zegt officieel zus
of zo, maar wat doet zij binnens
kamers?"
Met wat de partij officieel doet,
heb ik al moeite genoeg gehad: het
officiële wijzigen van straatnamen!
Er zijn boulevards, die in luttele ja
ren al drie andere namen gehad
hebben. De vroegere Téréz Körut
heet thans Lenin Körut, de vroegere
Arena Körut werd herdoopt in Sta
lin Körut, in 1956 trokken de vrij
heidsstrijders het monsterachtige
grote standbeeld van „Vadertje" van
zijn voetstuk en sindsdien is de Sta
lin Körut in de Dosza György Ut
veranderd. Het Vigado-plein heet nu
Molotov-plein, de Ferenc Joszef-
brug thans Szabadsag-brug, de Fer
dinand ut en het Berlini-plein zijn
in Elmunkas ut resp. Marx-plein
veranderd, maar het Rooseveltplein
is er nóg.
i
De angst voor de Russen, die lot de massale vlucht van tienduizenden Hongaren leidde.,.
(Van onze speciale verslaggever)
BOEDAPEST, februari.
Twee Amsterdammers gingen op
bezoek b(j een Hongaarse dominee,
wiens adres hun uit hef drukke Hon
gaars-Nederlandse briefverkeer van
de laatste jaren (een briefverkeer op
basis van charitas) bekend was. Z(j
troffen de dominee niet thuis. Wel
z()n vrouw. Maar terwijl zU hun jas
nog aan hadden en het gesprek nog
niet veel verder was gevorderd dan
de begroeting, verscheen de dominee
In de deuropening.
De Amsterdammers en de vrouw
spraken Duits, en de dominee kon
deze vreemde spraakklanken niet on
middellijk herkennen. Zijn eerste
reactie was schrik: hij zag twee
vreemde kerels en hoorde een vreem
de taal. En onder de uitroep: „Ik
heb pnij in de deur vergist", holde hij
weg. Een vlucht uit het eigen huis...!
Pas toen zijn vrouw hem nariep, dat
het .,goed volk" was, uit Holland,
durfde hij terugkeren.
De eerste gedachte van de dominee
was geweest: „Russen; ze komen mij
halen!" Dat is de angst, waaronder
het Hongaarse volk leeft.
Ik deed dezelfde ervaring op, bij
het zoeken naar enkele door-en
door-vertrouwde adressen van men
sen aan wie ik volgens belofte
„groeten uit Holland" ging bren
gen, Mijn verschijning als vreëmde,
schien bang zijn, dat onze coi
spondentie onder censuur sta
wat echter niet gebeurt".
„Het is moeilijk voor mij
over
gedrag van mijn vader en
de
ding
éN NAAM BLIJFT. Het is een
Nederlandse naam, in liefde
en dankbaarheid uitgesproken
én bij honderden Hongaren in het
gemoed gegrift. Het is de naam
van de Stichting „Hulpactie voor
Hongarije", die verleden jaar voor
100.000 gulden waarde aan pakjes
en apart nog 50.000 kilo kleding
naar Hongarije verstuurde, die in
één jaar 2789 brieven om hulp ont
ving, 2789 pakken kleding (a
gulden vervoerskosten per pak) en
bovendien 2389 medicamenten ver
zond.
Als ik niet mensen in Boedapest
over die stichting had horen spre
ken. zou ik het niet gedurfd heb
ben, maar nu schrijf ik hier het
adres: Da Costaplein 9 te Amster
dam en het postgironummer 14378
bij de Ned. Crediet Bank te Amster
dam (vermelding Hongarije), voor
hen die deze Stichting en daarmee
het Hongaarse volk willen helpen.
Zonder larmoyante uithaal mag ik
na drie dagen van gesprekken in
Boedapest, waar 95 procent van de
bevolking fel anti-communistisch is
(en dat waren de mensen die ik
sprak), zeggen: dit arme Hongaar
se volk.
N.B. Mijn overtollige forinten ben
ik nu kwijt. De kassier van Lissone-
Lindeman gaf er nog geen 6 cent
voor. De officiële èankoopkoers is
ruim 33 cent!
GERARD PATTIJN.
tieven, die hem tot die hou
hebben gedreven, te spreken,,
ieder geval twijfel ik er niet a l
dat hij te goeder trouw was;
ook hij subjectief gerechtvaars
is in zijn handelen. Hij hee.0t'd,
het is mij als zijn aoon geoorlo
het zo uit te drukken, zonder
ik er bang voor moet zijn, verk®
begrepen te worden hij 0\-
het Christendom vanuit een vag^
komen foutieve en scheve hoek S
zien. Hij had een stiefvader. V
heeft, zoals men zegt, om zich n
zeer veel stuk gemaakt. Die ~q-
vader was enerzijds een vrome P
testant, anderzijds een omharn^
nische geest, die zijn vrouvrjei-
zijn stiefkinderen slecht behan
de. Dit ging zover, dat va,"er.e<z-
zijn vijftiende jaar van huis w
liep. r
Dit alles, geloof ik, heeft
vader het Christendom volkom^,
onmogelijk gemaakt. Zo ontm°
hij in zijn jeugd verwrongen ,v ^e-
van Christendom, waarin hij
gens de tegenstelling tussen ul ^e
lijke vroomheid en onchristeuj
liefdeloosheid geen uitweg,
Want wat het Christendom e,
maakt is de liefde. Ik voel me
ïukkig, dat God me deze weg h
gewezen. Verzoening is toch
grond voor de roeping tot Pnes,,et
Ik weet en ik ben het tot m ,s
diepst van mijn hart bewust: e
veel goed te maken, en ik êe1 n
dat ik het allemaal goedma
kan
ijK
De „Citroën"-fabriek in Frank
heeft zojuist een 2 CV wagen J^gt
produktie genomen, dat is Ultg n0f-
met twee motoren. Het is een
maal „lelijk eendje dat echter ggfl
alleen voorin, maar ook achterin
veertien p.k. tweecilinder onO-pen
meedraagt. Beide motoren pd,
met een gaspedaal worden beo g,
met behulp van een versnel.
bak. Het wagentje werd s^et
ontworpen voor de Sahara: n
een gemechaniseerde mu'ilezf
t°
pi»;
wordt gezegd, die in staat >s
volle belasting zandhellingen^gj-
meer dan veertig graden te
winnen.
kennelijk niet-Hongaarse man, spre
kend in een vreemde taal, bracht als
eerste reactie een hevige schrik te
weeg.
De woorden „Holland" en „Olst-
hoorn" (de man van de Stichting
Hulpactie voor Hongarije) waren
echter voldoende om deze schrik te
bezweren. En dan verstond men ook
het Duits weer.
Voor elkaar zijn de Hongaren niet
bang. Maar voor de Russen des te
meer. De Russen, die de rijkdom van
dit land vernietigd hebben, die stad
en streek geplunderd hebben, die
vrouwen en meisjes verkracht heb
ben, die van een ons bekende fami
lie de man acht jaar, de zoon drie-
en de vrouw twee ar in de kerkers
hebben vastgehouden en hen daarna
met geen ander bezit dan het naakte
leven de straat op gestuurd hebben.
De Russen, wier vernietigings
woede slechts één wéék nodig had
om een land, dat ondanks de oorlog
nog een zekere welvaart genoot, tot
de bitterste armoede te drijven, en
die ook de opbouw van een nieuwe,
nationale Hongaarse economie in de
kiem smoren.
De Russen, die de korte vrijheid
van november '56 in bloed smoorden,
wier uniformen en „burgers" thans
meer op de achtergrond blijven, doch
wier rode sterren-gloed elke nacht
boven de Donau hangt.
G. Ptn.
Voor de vierde maal zal de j}>®
een nationale verkeersteckn0p j,
leergang organiseren, ditmaal o0(
2 en 3 april in het GebouW te
Kunsten en Wetenschappen e11
Utrecht. De minister van Verkf zjC}i
Waterstaat, mr. J. Algera, heel'
bereid verklaard de opening te
richten. i get'
De ANWB organiseert deze „{o'
gangen voor technici van rijk. p-
vinciën, gemeenten en water® pe>
pen die bemoeiing hebben Pie Jje'
uitwerken" van wegenplannen e jjti®'
beheer van wegen, en voor P ^rk'
functionarissen wier speciale pet
terrein ligt op het gebied va"
verkeer.
9
Een Franse machinefabriek o-en'
bekendgemaakt dat zij op het eefl
blik werkt aan plannen v°°
auto met atoomaandrijving. ver*1'
De auto zou werken op
'brandstof in patronen, ve ,.i]
door straling in een at oom?" - z"
Q'f
vervaardigd uit atoomafval.
slechts een geringe straling®0) zoG
teit heeft kon men de
brandstof
der buitensporig zwaar rnaaP\V€'*
afschermen en toch zou de °P? ?ter'
te kracht gelijk zijn aan of zel{°cjiitis'
ker dan die van een stoom®9®.-
Toestemming om tot produkt:
zulk een auto over te gaap z
de Franse regering afhangen.