in het bestuur der KERK? Nieuw deel in reeks „De schoonheid van ons land" Artistieke Voorzichtigheid bij conclusies geboden GODS MOEDER INSTRUCTIEVE VERZAMELING REPRODUCTIES actualiteiten Centralisatie en decentralisatie mmmm. TEKENINGEN en PRENTEN 'en r. s. KERSTINLAGE 24 DECEMBER 1958 PAGINA 5 Zeer geachte Redactie, Jïet komt In de monumentale reeks ,,De Schoonheid van ons Land" is zojuist een deel verschenen, gewijd aan „Tekeningen en Prenten", dat de minnaars van de Nederlandse teken- en prentkunst met vreugde zullen begroeten. Jan Veth zou thans, lijkt ons, de Nederlandse prentkunst uit de zeventiende eeuw niet meer een zo „verwaar loosd hoofdstuk" achten, als hij, niet lang voor zijn dood, in 1925, deed. De belangstelling voor de tekeningen en grafische arbeid der oude Nederlandse meesters moge zich nog altijd en terecht op Rembrandt richten als op een niet meer geëvenaard en steeds opnieuw fascinerend hoogtepunt, zij heeft intussen steeds meer oog gekregen voor de rijkdom aan tekeningen en prenten, welke door de andere oude meesters is nagelaten. Historisch overzicht Geen simplificatie Monty te scherp Wijze zelfbeperking 'er- sen, len, jen. lm- mo- ler- /er- op- »an- sat- l en aar- en ind- be- ate- l en 1UT kat uur. drie i in de ritse be- I zijn hij lante Pos- :tical leren ver- irkcn ivole mdel voor bber: II icend iend, of teem disk ■earn; off ïppW Piö. paste e kis taste- NATIONALE TENDENSEN U VERZOEKT MIJ, mijn „Romeinse" stem te mengen in de, door onze vaderlandse pers gelanceerde, gedachtenwisseling over eventueel wenselijke veranderingen en verbeteringen in het bestuur der katholieke Kerk. Een niet-inwilligen van uw vererend verzoek zou de schijn kunnen wekken dat iemand, die een positie heeft in de eeuwige stad, voorzichtiger handelt als hij zijn mening daaromtrent niet publiekelijk uit; en deze valse schijn zou ik gaarne vermijden. Maar, als ik u wèl schrijf, zou ik even gaarne vermijden de indruk, dat „wij" hier op al de gestelde pro blemen pasklare en unanieme antwoorden in voorraad zouden hebben. Ook in Rome behoren de bestuurders en de geleerden, die een zo hoge graad van bekrompenheid hebben bereikt, dat ze op alle problemen terstond met, zij het louter subjectieve, onfeilbaarheid de oplossing N&fi6nc2l1(lS R0ITÏ6II1S6 kunnen leveren, tot de uitzonderingen. Goddank, want deze eigenschap, vooral indien gecombineerd met invloed, is, veel meer dan welk systeem {fPltl ook, funest voor de kerkelijke vrede, in of buiten Rome. De recente publikaties in dag bladen en tijdschriften over ver schillende aspecten van het cen trale bestuur der Kerk (zie ook dit blad van 10 november jl.) was voor ons aanleiding eens de mening te vragen van iemand, die in staat mocht worden ge acht deze problematiek te Rome zelf met deskundigheid te kun nen bezien. Prof. mr. dr. P. Hui zing S.J., deken van de faculteit voor kanoniek recht aan de Gre- goriana en sedert jaren te Rome verblijvend, geeft ons in het hier gepubliceerde artikel zijn visie op deze materie. REDACTIE. Op een aantal Nederlandse schilders uit de 16de eeuw heeft vooral Vene tië een grote aantrekkingskracht uit geoefend. Dirck Barendsz was vijf of zes jaar de leerling van niemand minder dan Titiaan. Twaalf jaar na zijn terugkeer in Nederland leefde de herinnering aan die stad nog sterk bij hem, blijkens dit in 1574 ge maakte Venetiaans bal", waarin men bij alle Venetiaanse zwier evenwel toch ook een Hollandse blik ontwaart. Interieur van de St.-Pieter in Rome, het indrukwekkendste monument van het centrale gezag in de H. Kerk. Ik kan u slechts enkele kantteke- ^'hgen sturen op de dingen, die ge- ri6gd zijn over o.a. centralisatie en decentralisatie, over afhankelijkheid zelfstandigheid van bisschoppen, °v'er Italiaanse en internationale ori- ®htering, en ditmaal voornamelijk dV'er het laatste. De allereerste is Tel, dat het me niet objectief voor- f°rnt in deze kwesties tegenover el- y^ar te stellen van de ene kant Ro- en Italië, en van de andere kant ?e rest der katholieke wereld. De pro blemen zijn hier namelijk dezelfde als Vaar ook, en ze worden ook hier be naderd met niet minder ruime sprei- ?lng der meningen. Zoals in zoveel gesties, is het realistischer dan an- thesen te fingeren tussen homogene ationale blokken, te constateren dat s'hnen elke groep afzonderlijk grote pchakeringen van opinies en strevin- Seh bestaan. Zo is het, om enkele voorbeelden te jjCven uit recente, meer geruchtma- phde feiten, niet objectief de kwes- 'e van de priester-arbeiders voor te lellen als een Frans-Italiaanse tegen- jlclling. De opportuniteit van deze jTthode van apostolaat werd in Q ''ankrijk evenzeer als in Italië, v°k door hoge kerkelijke autoriteiten jA'schillend beoordeeld en vanuit Gankrijk werd de zaak aan de H. l°el voorgelegd. Zoals trouwens in fj ®l het grote merendeel van gevallen a Q,heinse interventies gebeuren op e?hvragen van buiten, en niet op 1 Sen initiatief. Het is algemeen be- n ld dat kort geleden enkele instan- Ts van de Romeinse Curie reserves Q aakten voor een Franse publikatie haCr bijbelstudie; het is in dit ver- interessant, erbij te weten, dat llr'k de toenmalige Patriarch van Ve- se°P wiens initiatief de Italiaan- vertaling van dit Franse werk bé- •j, "hen was, deze moest onderbreken. (Q u wens de wijze waarop de drie (jj de zaak betrokken Congregaties Ij Ze behandelden, vertoonde onder- h, S een niet onbelangrijk verschil van Uahce. me voor, dat aan som- beschouwingen over kerkbe- een belangrijk, tè belangrijk V''deel hadden enkele recente inter- it. "bes en beslissingen van bepaalde T nt'es van de H. Stoel, die t)n hoeverre terecht of ten onrechte, lsc hier weinig ter zake een ster- ijl ""imositeit hebben verwekt, het- °i» zakelijke redenen, hetzij door Wijze der procedure. Het kan zijn nut hebben op te merken, dat dezelfde dingen eenzelfde onbehagen hij aan de Curie werkzame Italianen veroorzaakten. En dat juist in de be trokken instanties de niet-Italiaanse invloed sterker is dan in de andere. Ik wens me geen oordeel aan te ma tigen over de merites der zaken zelf; ik bedoel alleen er op te wijzen, dat men zeer voorzichtig moet zijn met uit dit soort gebeurtenissen conclu sies over nationale tendensen te trek ken. Nederlanders, die zich terecht be roemen op hun aandeel in de vooruit gang van kerkelijke sociologie, zul len er zich vanzelf wel rekenschap van geven, hoe uitermate complex een objectieve waardering er uit zou moeten zien van het, onmiskenbaar aanwezige, overwicht van Italiaanse elementen in het centraal bestuur der Kerk. Er zullen, hoe kan dat anders, ook wel nadelen aan verbonden zijn. Maar, om te beginnen met het hoog-' ste ambt, afgezien van de rechts vraag, of de personele unie tussen het ambt van Paus en dat van Bis schop van Rome tot de wezenlijke eisen van de consitutie der Kerk be hoort, er is wel niemand, die ernstig zou wensen aan deze eerbiedwaardi ge traditie, weinig jaren minder oud dan de Kerk zelf, een einde te maken. Dit schept op zich al een sterke voor keur voor een Paus, die minstens makkelijk met zijn volk vertrouwd kan zijn. Dus praktisch voor een Ita liaan. Niet uit nationale, maar uit kerkelijke en pastorale overwegingen. En dat brengt ook consequenties mee voor de samenstelling van de Romeinse Curie. Dat deze, in haar geheel, welbewust ernaar zou stre ven het Italiaanse overwicht te hand haven, is zeer beslist niet waar. Er zijn natuurlijk factoren die een derge lijk overwicht bevorderen, maar die werken zonder enige opzet, zoals ze overal elders niet minder, misschien meer, zouden werken. Bewust tracht men eerder deze volstrekt natuurlij ke tendensen tegen te gaan. Bij de benoeming van consultoren van Con gregaties profiteert de H. Stoel gaar ne van het aanzienlijk aantal buiten landse geestelijken dat te Rome re sideert. Het Romeinse Seminarie voedt zijn leerlingen op voor pastora le werkzaamheden, en het is er niet graag gezien dat ze meer nei ging vertonen voor curiale betrekkin gen en promoties. De Accademia Ecclesiastica, waar de studenten in de kerkelijke diploma tie worden opgeleid, tracht regelma tig buitenlandse bisschoppen te bewe gen goede kandidaten te sturen, maar dat schijnt niet zo heel gemakkelijk te gaan. Een werkelijke internatio nalisering van het curiale beamb ten-apparaat zou veronderstellen, dat op veel groter schaal studenten van uit heel de wereld daarvoor zouden worden opgeleid. Zolang dat niet het geval is, ligt het voor de hand dat de geschoolde administratieve en di plomatieke krachten voor het meren deel Italianen zijn, en dat daaruit ook de hogere officies grotendeels voorzien worden. En mocht ooit een veel hoger per centage van buitenlandse, in de Curie werkzame, krachten bereikt worden, zou men dan redelijkerwijze kunnen verwachten, dat de spanningen tussen centraal bestuur en plaatselijke over heden zullen zijn uitgeschakeld? Of zelfs maar verminderd? Het valt op zijn minst te betwijfelen. Wanneer men de ervaring van de generale curies van religieuze orden en con gregaties, die inderdaad meer inter nationaal zijn samengesteld, daarom trent zou nagaan, zou men eerder tot een ontkennend antwoord besluiten. Deze spanningen zijn onvermijdelijk, en voor een deel zelfs noodzakelijk en goed. Ik laat het bij deze enkele kantte keningen, die ik op de meest open en rustige wijze heb kunnen bespre ken ook met Italiaanse vooraanstaan de geestelijken. Het zou me veel waard zijn als ze er althans iets toe zouden bijdragen, dit soort dingen te behandelen zonder nationale vooroor delen, volgens het gebod, dat de Mees ter aan Zijn Kerk heeft nagelaten. Prof. mr. dr P. HUIZING S3. De opbloei van de reproduktietech- niek heeft dat mogelijk gemaakt. Prenten en tekeningen zijn nu een maal een moeilijk toegankelijk do mein. Beschermd als zij moeten zijn tegen een langdurige inwerking van het licht, houden zij zich verborgen in de portefeuilles van prentenkabi netten en van particuliere verzame lingen. Maar al is door de reproduk- tie-techniek veel oude schoonheid aan de vergetelheid ontrukt en al hebben de collectioneurs een door de fiscus overigens zwaar ge teisterde mensensoort hun verza melwoede meer dan vroeger ook op tekeningen en grafisch werk gericht dat neemt niet weg, dat nog altijd be langrijke perioden uit deze kunst vrij wel onbekend zijn. In dit deel van „Schoonheid van ons Land" heeft prof. dr. J. G. van Gelder de gelegenheid gekregen en aangegrepen om een historisch over zicht te geven van deze kunst van haar aanvang af tot aan de eerste wereldoorlog. Er is weinig fantasie voor nodig, om zich te kunnen ver plaatsen in het gevoel van onbevre digdheid, waarvan de schrijver in zijn „Woord Vooraf" blijk geeft. Hij heeft een onderwerp aangevat, waarover een bibliotheekzaal is vol te schrijven en waarbij men een heel museum teT illustratie aan zou willen dragen. Maar degene, die het boek in handen krijgt, staat daar anders te genover. Hij is uitermate dankbaar, zowel voor de tekst van prof. Van Gelder, als voor de keuze van de il lustraties, welke niet minder dan 237 reprodukties omvat, uitgevoerd op de voortreffelijke wijze, waarmee wij door de uitgever in deze serie ver wend zijn. Men kan bij een werk als dit lang en breed gaan twisten over de ge maakte keuze in de tekst en in de platen. Het hlijven druppels uit een zee. Maar men kan niet ontkennen, dat prof. Van Gelder zich in de hem opgelegde beperking een zeer in structieve meester heeft betoond. In zijn opzet om de ontwikkelingsgang te demonstreren van onze vaderland se teken- en prentkunst, er de mar kante wendingen van te laten zien, de veranderingen en variaties in gees telijk klimaat zichtbaar te maken, is hij uitstekend geslaagd. Uiteraard speelt een subjectieve beoordeling in een materie als deze een grote rol en men zal het bij het beoordelen van bepaalde kunstenaars of kunst werken niet steeds met hem eens zijn. Maar door zijn knappe, bondige situering van het onderwerp van zijn studie in de historische omgeving en in de ontwikkeling van de techniek en functie der teken, en prentkunst weet hij een bewonderenswaardige eenheid te brengen in de objective ring van wat mede door subjectieve waardering bepaald wordt. Prof. Van Gelder onthield zich te recht van het streven om vier eeu wen teken- en prentkunst te recon strueren als een, door één duidelijk te herkennen geestesmerk gedragen geheel. Hij wijst liever op de „welig heid" van de vaderlandse boom, dan „Zittende man", pen- en penseeltekening .van Wouter van Troostwijk. Van Troostwijk stierf in 1810 op 28-jarige leeftijd. Hij was een leerling van Jurriaen Andriessen, de directeur van de Amster damse Academie, die be kend is gebleven als pe dagoog maar vooral als „chroniqueur" van zijn tijd Van Troostwijk was zijn tijd ver vooruit, zegt prof. Van Gelder. „In enkele tekeningen ver schilt hij zó van zijn tijd genoten, dat men zijn vroege dood ook thans nog kan betreuren". op de stam ervan. En naar het ons voorkomt terecht. Ook al kan men wellicht zeggen, dat de Nederlandse kunstenaars zich de eeuwen door wars hebben betoond van heroiek en een pathetisch levensgevoel, de ruimte die dan nog overblijft Iaat nog een grote verscheidenheid van temperamenten en uitdrukkingswij zen t«e. Dat wordt door dit boek wel overtuigend aangetoond. Zelfs in de ontvankelijkheid voor intimiteit, wellicht een hardnekkige trek van het Nederlandse karakter te noe men ziet men, zelfs in eenzelfde periode, verschillen van intensiteit, welke niet meer onder één noemer zijn te vangen, tenzij men de zaak geweld wil aandoen. Naast de teke naars van de pittoreske anekdote, van de burgerlijke beslotenheid, is er vooreerst steeds de openheid geweest voor buitenlandse impulsen en het Ken fraai primitief tafereel afkomstig uit dr collcclut van Kunsthandel Vaartics le Rotterdam. De uitgevers van de omstreden me moires van veldmaarschalk Montgo mery zullen alle volgende edities van dit werk voorzien van een naschrift om de scherpste kanten van Monty's kritiek op veldmaarschalk Sir Claude Auchingleck te verzachten. Sir Claude ontkende ten sterkste een bewering van Montgomery, diens opvolger als bevelhebber' van het ach- ste leger, dat hij van plan was in de Nijl-delta of nog verder terug te trek ken, wanneer er een vijandige aanval kwam. In hun noot zeggen de uitgevers dat andere militaire schrijvers duidelijk maken dat Auchinglecks bedoeling was „een offensief te beginnen vanuit de positie van El Alamein wanneer zijn leger was uitgerust." verlangen om „eruit te breken" naar Duitsland, Italië en later vooral naar Frankrijk. Maar bovendien hebben nimmer de „vergeestelijkten" en „visionnairen" ontbroken, die zelfs het decor van een burgerlijke samen leving met felle of milde gloed wis ten te transformeren tot iets wat zon der een „innerlijk oog" niet waar neembaar is. Het boek eindigt in wijze zelfbeper king bij de eerste wereldoorlog. De jongste oogst van onze teken- en prentkunst welke niet gering en zeer veelvormig is, leent zich inder daad beter voor een aparte uitvoeri ge behandeling. Maar men heeft dan inmiddels reeds een fantastische tocht door de eeuwen gemaakt. Niet alleen heeft men van kunstenaars, wier werk min of meer bekend mag worden geacht, menig onbekend meesterwerk geziefl, maar ook zijn vrijwel vergeten periodes als de late 18de en vroege 19de eeuw op verrassende wijze tot herleving ge-' komen. Het was voor prof. Van Gel der ondoenlijk om in dit werk aller lei belangrijke kunstenaars recht te doen of zelfs maar met name te noe men; men zal het ons, hopen wij, niet kwalijk nemen, als bij deze summiere recensie geen poging ge daan wordt om uit de honderden na men een keuze ter bijzondere ver melding te doen. Het zij genoeg te on derstrepen, dat de lezer tal van ont dekkingen zal doen, die hem er on getwijfeld toe zullen brengen, zelf op verder onderzoek uit te gaan. Aan het boek is toegevoegd een overzicht van technische en ande re gegevens over teken- en prent kunst en van enkele belangrijke ver zamelingen, een uitvoerige bibliogra fie en korte aantekeningen bij de re produkties, waarvoor mevrouw E. I. Reznicek-Buriks alle eer toekomt. De Seine bij Bas Meudon, êen aqua rel uit 1866 van Johan Bartold Jong kind, wiens werk op de Franse im pressionisten zo'n grote invloed heeft gehad, doch die in Nederland eerst veel later pas erkenning zou vinden.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1958 | | pagina 9