Wij bouwen zo grenzeloos saai Oude volksbuurten zijn gezelliger MnaBfigteg 1 m MENEER HOBBS NEEMT VAKANTIE PLEIDOOI VOOR HET AVONTURIEREN MET BOUWVORMEN «eüffl jygLp Maak het bouwen menselijker %x#nmr Poolse dorpen onder water BOUWKUNST IS GEMEENSCHAPS KUNST CHAOTISCHE ONTWIKKELING MOET TEGENGEGAAN, DE VRIJHEID ECHTER NI-ET GEHEEL BEKNOT ESSO 2-7MOTOR OIL isZELFMENGENP V B WOENSDAG 10 AUGUSTUS 1960 T igt het aan de architecten of aan het 'publiek, dat hun werk j nauwelijks bekend is en zelden weerklank vindt bij anderen dan vakgenotenIn Zweden waar men in dit opzicht verder is dan waar ook in Europa zag ik bij nieuwbouw op de gebruike lijke reclameborden van aannemer en leveranciers doorgaans de naam van de architect bovenaan, maar daar bleef het dan ook bij. Ook in de grote Stockholmse bladen ziet men zelden een kritische beschouwing over een nieuw bouwwerk of een nieuwe stadswijk. Het gaat er verder als hier: veel kundige en onkundige ontboezemin gen over de sociologische aspecten van de woonwijk en lofliederen op de frisse opzet, het vele groen en de mooie bloemen. Zou het ergens beter zijn? Waarschijnlijk lijkt het niet, want alles wordt tegenwoordig snel genoeg geëxporteerd en in dit land is de situatie ook nü nog amper beter dan een vijftig jaar geleden. Twee voorbeelden dïE 'n Waardig Slot na een copieus maal, zo'n wonderheerlijke Yieille Cure. Gestookt uit zuivere oude Eaux deVieen heilzame bergkrui-. den, biedt VieilleCure 't hoogste genot na tafel en bevordert de spijsvertering boven dien. r> I door EDWARD STREETER Het klaargemaakte produkt *alJ ESSO benzine en 2-T Motor Wetsontwerp ingediend Bestrijdingsmiddelen met beperkingen te gebruiken Toch is er "alle reden, zich hierover te verbazen, omdat weinig ons zozeer omringt en zich zozeer aan ons opdringt als de voortbrengselen van onze archi tecten. Het publiek (niet bedoeld als de massa, maar gewoon als iedereen buiten de kring der ingewijden) wordt schaars voorgelicht en zelden in kritische zin. Ik behoef dat niet te bewijzen: Gert van Zuylen schreef er al over in „Vrij Nederland" van 11 juni 1960. De vak broeders zien niet graag, dat leken over hun stiel schrijven, al mocht dan een leek als de schrijver Blijstra enige tijd hoofdredacteur zijn van hun eigen „Fo rum". Is misschien dit tekort aan open bare lekenvisie er debet aan, dat onze moderne buitenwijken, onze centrum saneringen en onze nieuwe dorpen zo grenzeloos saa'i zijn? Natuurlijk is er aan alles gedacht, er zijn ruime par keerplaatsen, er is volop gelegenheid om zon te genieten, er zijn fraai betegelde kinderspeelplaatsen en duidelijk geschei den toevoerwegen, maar als ergens straatnaamborden broodnodig zijn dan is het daar, waar onze vlijtige bouwers en sociologen binnen enkele jaren leef- en werkruimten voor duizenden tegelijk moesten maken. Geen straat verschilt wezenlijk van de andere, de huizen zijn stereotiep, wijk in, wijk uit, en een bonthandel onderscheidt zich slechts van een slagerij of een apotheek door een andere etalage-inhoud. Honderd me ter gelijke luifel met een minimum aan neon-letters heet het summum van ge zellig winkelen en de arme burgers die het daarmee moeten stellen, verlangen naar de Kalverstraat of naar zoiets on esthetisch als de Van Woustraat of de Veenestraat. Wie dit een te somber beeld vindt, wil ik een tweetal voorbeelden geven, een van een belangstellende leek en een van een der grootste architecten van dit land. De leek is een academicus met een dilettanten-liefde voor architec tuur, met wie ik enige jaren geleden door het nieuwe Rotterdamse centrum liep. Hij was geen Nederlander en nooit eerder in Rotterdam geweest, en onze wandeling was voor hem even plezierig als een bezoek aan het Rijksmuseum dat is voor de bewonderaar van onze gouden eeuw. Via de Hoogstraat dwaalden wij ten slotte af naar de oude stad en toen plot seling, als constateerde hij iets heel nieuws, kwam zijn opmerking: „Wat is het hier gezellig!" En er was geen stijl of schoonheid te bespeuren, je zag niets dan grauwe huizen, slordige winkels, hoge en lage stoepjes, een volslagen negatie van rooilijnen en een surrealis tisch schilderij van neonreclames. Wij verbeeldden ons zelfs, dat de mensen er blijer keken, minder idealistisch wel iswaar, niet met die gloed van werk lust en goede wil, maar gewoon wat tevreden en genoeglijk. Het zal wel een wensdroom zijn geweest. En wat is dan nog oud-Rotterdam; meestal gewoon een ellende, maar dan toch kennelijk een lévende ellende! Het tweede voorbeeld ontleen ik aan de heer J. J. Vriend, die in 1951 in de Groene Amsterdammer schreef over een bezoek dat hij, samen met architect Oud, bracht aan diens kantoorgebouw voor de B.P.M. in Den Haag. Men her innert zich misschien de stormen van Ïirotest, die na de oorlog in de vader- andse en in de internationale vakpers opgingen om het „verraad" van Oud, die het bestond om in dit gebouw sym metrie, ornament en zelfs (o, gruwel!) monumentaliteit toe te laten. Vriend schrijft dan dat hij Oud vroeg, hoe deze eigenlijk hiertoe gekomen was. Het ant woord van Oud was zo ongeveer: „Ja, hoe kom je daartoe? Ik heb eenvoudig geprobeerd het bouwen wat menselijker te maken dan ik het vroeger deed." Men gelove niet dat de mensen van ons eigen „Forum" er anders over den ken. Kijk de laatste nummers van jaar gang 1959 maar eens na: een vers van Lucebert, slagzinnen van Bakema en Aldo van Eyck en zelfs een verleide lijke foto van Brigitte Bardot moeten ons bewijzen dat de mens vóór de bouwkunst gaat, en dat de architectuur er is om de drempel in het leven te zijn, de overgang tussen individu en collec tiviteit. Men moet die jaargang nu toch maar niet kopen; als architecten gaan Hoogbouw aan de Lijnbaan te Rotter dam van de architecten Maaskant en Krijgsman. schrijven over de geestelijke achter gronden van hun werk, is het gedaas meestal niet van de lucht. Oud kan het zonder franje, Vriend ook wel (al „be schrijft" hij te veel, maar Van Zuylen's hierboven genoemde critiek doet hem toch niet helemaal recht). Doch zelfs bij een zo beminnelijk mens als Rietveld moet je nogal eens de wenkbrauwen optrekken. Het is niet ieder gegeven, filosoof te zijn, maar wat Bakema, van Eyck en Co ons aandoen moest toch via een klein noodwetje aan de schandpaal genageld kunnen worden. Wonen in schoorstenen Ik weet niet wie Wijdeveld is, maar „Elseviers Weekblad" noemde hem on langs een onzer prominente bouwmees ters, en liet hem zijn opinie spuien over zijn hoogste architectonische ideaal. Zijn proza is onherhaalbaar en duister als de rimboe, maar een drietal illustraties vertaalde zijn mystiek. Het blijkt, dat de heer Wijdeveld ons wil opsluiten in schoorstenen van 30 tot 50 etages, om ringd door, o ja, natuurlijk, heel veel groen en bloemen. Het liedje is al zo bekend, denk maar aan Le Corbusier met zijn saneringsplan (uit 1925!) voor het Parijse centrum. De barbarij is be slist geen uitvinding van deze na-oor- logse tijd. Het mag voor de inwoners van Alkmaar en Utrecht een troost zijn, dat ook in het jaar 1960 Fransman 'en buitenlander in het centrum van Parijs nog door smalle, chaotische straten kun nen dwalen, en van een terras af met nauwelijks verholen pret mogen consta teren, dat de voetgangers misschien tóch hun oude rechten op dc binnenstad zul len hernemen. Ook Wijdeveld's torens zullen nog wel niet zómaar onze grach ten en kronkelstraten oplossen, maar Wijdeveld staat niet alleen, en dat is de domper op ons optimisme. Het heilige vuur Bedoelden deze mensen het nog maar kwaad, dan kon je ze verbannen naar bijvoorbeeld Tilburg of Luik. Daar valt toch in stedebouwkundig opzicht, argwanende lezer! niet veel te be derven. Maar nee, het heilige vuur heeft ze aangegrepen en nu moeten hun crea ties eruit tot ons geluk en dat van onze kindskinderen. Creaties evenwel, niet zozeer van afzonderlijke bouwwerken, ontworpen door individuele bouwmees ters, maar complete wijken, gecon strueerd naar een vast patroon, bedacht en uitgelegd door een collectiviteit van sociologen, verkeersdeskundigen en ar chitecten. Het is de laatste jaren wet ge. worden, dat zonder een planning tot in details een stad niet leefbaar en be woonbaar kan zijn. Hiermee wil niets kwaads gezegd zijn over de voorberei ding die gemeente- en rijksinstanties zich getroosten om een chaotische ont wikkeling tegen te gaan. Geen naden kend mens kan of wil de voortgang van de verkeerstechniek tegenhouden, en het zou dwaasheid zijn, onze steden te ommuren en reizigers en goederen van en naar buiten de stadswallen wach tende treinen en auto's over ophaal bruggen te leiden. (Er zit, maar dit ter zijde, iets aantrekkelijks toch in dit as pect!). Zelfs wie de rust en stilte van oude steden boven alle moderne architec tuur verkiest, zal er goed aan doen, te beseffen dat het juist de ontoegan kelijkheid van de oude centra is die hun voornaamste bedreiging vormt. Het is dus, ook al om deze beperkte, maar geenszins verwerpelijke reden zaak, een dergelijke ontwikkeling in de toekomst te vermijden. Dit houdt in, dat bij sanering of uitbreiding van onze woonagglomeraties aan de eisen van het verkeer op optimale wijze tegemoet wordt gekomen. De overwe gingen die leiden tot planning op het gebied van bewonings-structuur, ma ximale bezonning, recreatie- en speel, ruimten behoeven geen verdediging; steden worden gebouwd voor mensen, en moeten dus voldoen aan mense lijke, en niet aan puur-technische eisen. Nieuw en oud Tot zover is alles dus goed, maar dan blijft toch de ervaring van onze acade micus, die pas in oud-Rotterdam be merkte hoe gezellig die stad toch wel was. De Lijnbaan in Rotterdam is, met de omringende flats, een schoolvoor beeld van goed, functioneel en fraai bouwen. Wijlen Ingwersen deed er in dertijd heel erg boos om in „Elseviers Weekblad", maar zelfs de verwoedste tegenstander van het functionalisme moest, zij het dikwijls schoorvoetend, toegeven dat van de Broek en Bakema daar, samen met Maaskant, Krijgsman jBHijf en Bakker, aan het gehavende Rotter' dam een winkel- en wooncentrum had den gegeven waarom men deze stad tot ver in het buitenland benijdt. En toch., ik heb op de Lijnbaan gewandeld na de voetbalwedstrijd FeijenoordD.O.S. in het najaar van 1959. Ik was door twee uren stadion-kleumen koud gewor den en een nederlaag van D.O.S. had evenmin mijn gemoed verwarmd. Hele maal onbevooroordeeld was ik dus niet toen ik vond, dat diezelfde Lijnbaan waarover ik tevoren altijd bij zonnig zomerweer! enthousiaste brieven naar architectuur-minnende buitenlandse re laties had willen schrijven, bepaald te genviel. Het was er koud, guur en som ber, ondanks de verlichte etalages. La ter op de avond liep ik, nog steeds on behaaglijk, door de Utrechtse Elisabeth- straat, en wie daar een architectonisch meesterwerkje weet, mag het zeggen. Het was er precies even druk als in Rotterdam (het was kort voor Sinter klaas), en het was er gezellig. Dit is geen iokaal chauvinisme, maar gevolg van het feit dat in de Utrechtse win kelstraat geen twee gebouwen gelijk zijn en de donkere, met schei-lichtende re clames opgesierde gevels visueel ten tochtwerende invloed schenen te be zitten. Het is de verscheidenheid die de le vendigheid, dat is dus ook de mate van leefbaarheid, bepaalt. Stadsplanning is goed, maar men zou wensen dat de taakverdeling, neen, vooral de taakstelling, anders werd, fundamenteel anders. Laat de ontwer pers, deskundigen en ambtenaren de lijnen aangeven waarbinnen de moge lijkheden (die immers, losgelaten, vrij wel onbegrensd zijn) zich moeten be wegen, maar geef de architecten en de opdrachtgevers binnen die lijnen de zelfde vrijheid die de jeugd heeft bin nen de omheining van de nog steeds schaarse stedelijke speelplaatsen, m.a.w. laat hen spelen met hun mogelijkheden, zonder de dwang tot uniformiteit die nu onze woonoorden zo troosteloos maakt. De socioloog kan zich nuttiger maken dan door louter aangeven van het aan tal kerken, scholen, wijken met dure en wijken met goedkope huizen; hij kan nagaan hoe de mensen willen wonen, meer nog dan waar en waarmee zij willen wonen. De verkeersdeskundige beperke zich tot het aangeven van de verwachte verkeersstromen, en de stede- bouwkundige trekke uit het onderzoek van socioloog en verkeersdeskundige zijn conclusies t.a.v. de ligging der straten en pleinen, openbare gebouwen, fabrieken, winkels, parken en wat verder maar be hoort tot het stedelijke leven van onze tijd. Maar men mag wensen, en wij, slachtoffers van onze overijverige stede bouwers, mogen zelfs eisen, dat dan ónze vrijheid komt: de vrijheid van op drachtgevers en architecten om aan de voorgeschreven rooilijnen en in de ge planeerde huurprijsklassen naar eigen goedvinden en desgewenst volstrekt (Advertentie) import: JACOBUS BOEDISN Levering alleen via «la handel LJ erlage heeft gezegd dat de IJ bouwkunst de moeder der beel dende kunsten is en men houdt ons altijd voor, dat geen kunst zozeer als de bouwkunst gemeen schapskunst is. De architectuur is voor allen. Zij moeten er dagelijks tegen aankijken. Het is om die re dendat wij vandaag naast het cri- tisch geluid van de academicus, wiens proefschrift wij citeren, ook laten horen een stem van een leek. Het is een intelligente leek, maar hij brengt onder woorden wat tal lozen voelen: onze nieuwe, zake lijke, technisch uitstekende archi tectuur, gevuld met installaties die perfect zijlt, voorzien van alle ge makken, is dodelijk vervelend. Zij doet ons verlangen te zijn, wat de dichter J. C. Bloem eens onder woor den heeft gebracht: „Domweg ge lukkig in de Dapperstraat". K. Wie- kart, de schrijver van dit artikel, is student in de economie. Hij heeft niet te Delft gestudeerd, maar hij ziet wat de architectuur van de meeste bouwers in deze tijd ontbeert: fantasie, schoonheid, geest, beweeg lijkheid. En dit is een der voor naamste redenen, waarom wij ver kommeren in ons „welvaartsland'-, overbevolkt, geïndustrialiseerd, rijk aan streekplannen, rijker nog aan verkeersplannen, met steeds nieuwe snelwegen, met steeds minder land bouw, met steeds minder stilte, rust en eenvoudig geluk. Dit artikel geeft te denken. Want wij worden zeer modern, maar onze „nieuwe schoon heid" is ijselijk vervelend. Dat zier de jonge generatie, die verlangt naar mooie dorpen en naar de oude, be gaanbare binnenstad. Zelfs als zij niet eens blijkt te weten hoe ver maard Wijdeveld is geweest, de redacteur van „Wendingen", het dure en mooie tijdschrift van de jaren Twintig luchthartig, te avonturieren met bouw vormen en bouwmogelijkheden. De es thetica zal daaronder lijden, zeggen de zwartkijkers, en daaraan ontlenen zij hun „recht" op voorschrijverij. Wie kan dit in ernst geloven? De zwakke broe ders zullen toch immers vanzelf door de mand vallen, zeker wanneer de voor lichtingsorganen, als pers en radio, zul len gaan beseffen dat tegenover bijna dagelijkse tentoonstellingsrecensies wel wat méér aandacht aan architectuur mag worden gewijd dan eens per maand een paar regels over een paskwil van Breuer (omdat hij een beroemde buitenlander is) in Amstelveen of wéér een nieuw motel in de provincie. Coed toeven En bovendien: wat is eigenlijk die bouwkundige schoonheid waard, als het blijft bij een fraai spel van lijnen en vlakken, zonder die versierende roman tiek die oude steden als Amsterdam, Parijs of Wenen zo geliefd maakte? Het leven in een stad is méér dan het on derdak-zijn bij kou of regen, maar óók meer dan het omgaan in en met schoon heid. Het moet, waar wij wonen, vóór alles goed toeven zijn. Genoeglijkheid in het stadsleven is niet alleen gewenst in de binnenstad, maar overal waar men sen wonen. Wie een landhuis op de Ve- luwe bezit, behoeft een geheel andere genoeglijkheid dan wie gedoemd is, ste deling te zijn en ik kan mij, vooral de na-oorlogse stedelijke architectuur over ziende, niet aan de indruk onttrekken dat dat nog wel eens vergeten wordt, en dan tot schade van de stad. Ook hiervan zijn voorbeelden te over. Ik denk aan de Amsterdamse Wibautstraat, de Goudse singel in Rotterdam of de Utrechtse Jacobsstraat. Eentonigheid al. leen is niet het enige tekort; er is ook het gebrek aan levendigheid en in de centra het ontbreken van opschik, va riatie en ornament. Een stad moet rom melig zijn: liefhebbers van oude steden weten welke soort rommeligheid ik hier bedoel. Het heeft te maken met onge lijkheid (van bouw, volume en functie), met stijl variaties en -verschillen, met neon-reclames, uithangborden en veel etalages, veel terrassen, veel licht. Het heeft met nog heel veel meer te maken, maar atmosfeer is niet te definiëren, hoogstens te „duiden". Schoonheid spreekt erin mee, ik weet niet voor welk deel, maar schoonheid alleen doet het beslist niet. Doelmatigheid evenmin, en sociale planmatigheid óók niet. Men kan geen handleiding tot het creëren van sfeer schrijven, men kan geen architect, geen stedebouwkundige bekeren. Maar zij kunnen het zelf „aanvoelen" als zij open staan voor meer dan techniek of doelmatigheid. Ik behoef slechts Rietveld te noemen; een bezoek aan de tentoon stelling die indertijd ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag werd gehou den. gaf een plezierige sensatie die be paald niet in de eerste plaats door de schoonheid van het geëxposeerde werd teweeggebracht, maar veeleer door de leefbaarheid, de menselijkheid van de ontwerper. Rietveld is niet de enige, er zijn méér architecten in dit land, hoewel geen betere. Maar wie vraagt dat ook? Wij kunnen heel gelukkig leven, ook als niet alles in onze omgeving door de adem van de muze is beroerd. Wij behoeven eigenlijk niet eens zo véél te vragen. Alleen maar dit, heren stedebouwers, sociologen, verkeersdeskundigen en vooral architecten: laat onze woonoor den maar rustig een beetje op een kerst boom lijken, het leven is zó al dikwijls ernstig genoeg. Weest doelmatig, prak tisch, en geef ons fraaie woonwijken en doordachte centra. Maar verstik ons leven niet, laat ons wat romantiek en geef ons alstublieft ook een beetje chaos! K. WIEKART. Als gevolg van hevige regenval zijn verscheidene Poolse dorpen onder water komen te staan. Het verkeer is veelal slechts mogelijk per hootje. Vertaling: F, A. BRUNKLAUS 65 De aderen op meneer Hobbs' voorhoofd zwollen terwijl hij zijn lest deed om z'n zelfbeheersing te bewaren. „oGed," zei hij. „Goed. Mijn auto stuift het eiland rond vol met een stel schreeuwende idioten, die overal sigaretteneindjes rondstrooien barn- dende sigaretteneindjes natuurlijk. Ik kan niet gaan vissen, omdat een stel kinderen je zwaar verdiende geld moeten uitgeven in afzetters-restaurants. Wiens vancantie ,,Rog, in 's hemelsnaam! Zeg dat allemaal maar tegen Kate, maar val niet zo tegen mij uit!" Hij liep naar de huiskamer en nam ,,De Vogels van Ons Eiland" ter hand, welk meesterwerk meneer Turner voor hem achter had gelaten. Meneer Hobbs was een nauwgezet man of het nu om zaken of om vogels ging. Als meneer Turner hem een duur vogelboek gegeven had, dan was het mirrste, wat hij kon doen, ermee op stap te gaan en naar vogels te speuren. Misschien zou hij zelfs weer zo'n grote, blauwe reiger tegenkomen. Wie zou het zeggen? Hij nam zijn verrekijker van de haak achter de deur, duwde het boek onder zijn arm en ging op weg naar West Beach. De struiken aan weerskanten van het pad zaten propvol met vogels. Ze hipten en fladderden echter zo druk, dat meneer Hobbs geen kans kreeg er één behoorlijk in zpn lens te krijgen. Hij kwam tot de overtuiging, dat er een of andere crisis in hun leventjes was en dat het niet het juiste moment was om de neus te steken in hun privé-zaken. Hij probeerde om met gebogen knieën te lopen, zoals meneer Turner hem aangeraden had, maar hij kreeg er zo'n pijn van in zijn gewrichten, dat hij het maar gauw weer opgaf en op de normale manier verder liep. ,n Meter of vijftig verder zaten de telegraafdra den vol met rijen roerloze vogels, dezelfde aan een snoer geregen kralen, die hij al eens samen met meneer Turner gezien had. Maar goed, als je vogels moest gaan bespieden, dan moest je ergens begin nen. Hij staarde strak door zijn kijker, maar ze wa ren te ver weg. Ze bleven niets dan ronde bolletjes, die hem volstrekt niets zeiden. Het jagersinstinct van zijn verre voorvaderen werd in hem wakker. Hij zou zijn prooi besluipen met de behendigheid en de sluwheid van een wild dier. Centimeter na centimeter zou hij op die ver draaide beesten toesluipen, totdat hij door zijn kij ker zou kunnen zien, wat het voor 'n ongelukkig soort gevogelte was. Dat was nog iets anders dan met een geweer een stuk wild achterna zitten! Met de kijker vlak voor zijn ogen begon hij op zijn tenen langs het pad te sluipen. Hij lichtte bp iedere stap zijn voeten heel hoog op en zette die heel voorzichtig weer neer. Voor het oog van een argeloze voorbijganger zou hij een danser kunnen zijn, die de god Pan uitbeeldde, dansend op de mu ziek van een fluit, die hij per abuis voor zijn ogen in plaats van aan zjjn mond hield. Er klonk een geknars van remmen. Vlug nam hij de kijker van zijn ogen en zag een elegante sport auto, glimmend in de zon. De bestuurder stak zijn hoofd naar buiten. „Alle mensen begon hij. Toen hield hij in en riep uit: Roger Hobbs! Hoe bestaat het! Ik wist niet, dat ik ook maar een schijn van kans had, je hier te ontmoeten en nu tref ik je zowaar dansend midden oj> de weg aan. Hoe gaat het met je en wat spook je in 's hemelsnaam uit?" Met een dramatisch gebaar wees meneer Hobbs op de zwarte bolletjes op de telefoondraden. „Vo gels," zei hij. Do man keek naar de vogels en toen naar meneer Hobbs. Fijn gezicht vertoonde een bevreemde en ang stige uitdrukking. „Coed, goed," gaf hij toe. „Vo gels. En wat zou dat?" „Ik probeer ze thuis te brengen," zei meneer Hobbs, die voelde, dat hij kleurde. „Dat is 'n'n soort hobby van me. Je komt zo nog eens in do open lucht, je houdt jezelf lenig en zo." „Hemel! Doe jij ook al aan die onzin?! Dat had ik nooit van je gedacht. Hoe lang denk je hier rond te blijven hangen?" „Tot na Labor Day." „Fijn. Kom eens aanlopen met je vrouw voor een borrel. Ik heb nu haast, want Ik moet een partij golf spelen met Bill Davis. Bel me eens op." „Dat zal ik doen," zei meneer Hobbs. „En tussen haakjes," hernam de ander, terwijl hij naar boven wees, „dat zijn boerenzwaluwen Al die telegraafdraden zitten er vol mee. Ik zeg "het je maar, voordat je opnieuw de kans loopt om over reden te worden. Vergeet niet me op te bellen We staan in de telefoongids." Meneer Hobbs stak zijn kijker in het foudraal. Zpn gezicht was nog steeds rood. Hij liep met kalme waardigheid voorbp de rp boerenzwaluwen en keek met één keer op. De boerenzwaluwen bleken al even onverschillig. ?et\ en omdat hij een intiemer afzondering wenste dan de weg hem bood, kroop hij er onder door Een karrespoor leidde door de moe rassen. Hij volgde het, er welhaast zeker van, dat hp verder noch door vogels, noch door mensen ge stoord zou worden. Hier was enkel grijs groen moe- rasland, dat zich uitstrekte tot aan de zee en dat dooi de eeuwen heen zelf veel op de zee was gaan lij ken. Daarboven dreven zware, witte wolken majes- !»ia?gs,,een reusachtige hoge hemel. Hij voelde zich heel alleen en plotseling heel rustig en vredig. wet was kalmerend om over dat zwak heuvelend anct te lopen, dat een beetje eentonig en volkomen zenuwstulend was. Zijn gedachten gingen terug naar de gebeurtenissen van de afgelopen maand en voor het eerst was hij in staat om die onder het oog te zien en in hun juiste verhouding te beschouwen. Het was allemaal zo heel anders geweest dan hij had verwacht goed, rijk aan ervaringen, voldoe ning gevend, ja, dat ongetwijfeld, maar niet zoals hp het zich voorgesteld had. Hij had in een paar weken veel geleerd, maar toch was er nog veel, dat hem ontging. Hij had geleerd, dat de betrekkingen tussen een vader en zjjn volwassen kinderen iets was, dat men niet zo maar in het wilde weg kon laten voortgroei- cn, maar dat een nauwlettend wieden en een voort durende verzorging behoefde. Hij had geleerd, dat een groot verschil in jaren niet overbrugd kan worden en dat men geen kame raad kan zijn van een volwassen kind of van een kleinkind of van wie ook, als dat verschil in jaren te groot is. Zulke banden kunnen enkel gebaseerd worden op respect, noodzakelijkheid of behoefte. (Wordt vervolgd) waarmee om Flatbouw In Amsterdams Sloterrne op de voorgrond de (hervormde) van architect Duintjer. (Advertentie) wSÉ Zij vermengt zich vanzelf met de bet»'"* in de tank. Esso 2-T Motor Oil beW* ee speciale dope die bij tweetakt motor® veelvuldig voorkomende logercorro^ doeltreffend bestrijdt. Esso 2-T Motor u is de ideale motorolie voor olie W® tweetakt moforen, ook voor bromfiejf® Verkrijgbaar iQ>boKeit<>vafi»% en 1 '"e -A Jk. JP- tSSO NEDERLAND N.Y„ ESSO GEBOUW DEN HAAG, 10 augustus De nisters Marpnen en Van Rooy heB" een ontwerp ingediend voor een .••iZ, strijdingsmiddelenwet". De ontwik* ling in het gebruik van (vaak ult ,ati giftige) middelen ter bestrijding plantenziekten en insecten maakt n noodzakelijk, dat in het belang vanjen volksgezondheid eisen kunnen gesteld aan fabricage en gebruik deze middelen, aldus de bewindslied in hun toelichting. De huidige ving biedt hiervoor onvoldoende nw» lpkheden. ,jg Ook insectendodende middelen, aie bestemd zjjn voor het gebruik W huishouding en conserveringsmiddel voor huishoudelijk gebruik zullen der de nieuwe regeling vallen. Nie„,„ regeling vanen. *"_0r' is ook dat krachtens de wet v "0r schriften kunnen worden gegeven vo het gebruik van de "oestrpdingsmid" len (etikettering, opruiming van r ten e.d.). De toelichting spreekt U,» een „grote mate van zorgeloosheid sommigen plegen gaan met zware vergiften van de „di wijls aan onverschilligheid grenzen wiize van opbergen". nt. Tenslotte kunnen voorschriften j dep gegeven over het tijdstip van i gebruik van de bestrijdingsmiddel'"* Dit in verband mat gevaar dat te laat gebruik aap eeaten van het mi del op lanStxiuwprodukten aanwezie zijn wanneer deze worden geoogst.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1960 | | pagina 6