Wij bouwen zo grenzeloos saai
Oude volksbuurten zijn gezelliger
MnaBfigteg
1
m
MENEER HOBBS
NEEMT VAKANTIE
PLEIDOOI VOOR HET AVONTURIEREN MET BOUWVORMEN
«eüffl
jygLp
Maak het bouwen
menselijker
%x#nmr
Poolse dorpen onder water
BOUWKUNST IS
GEMEENSCHAPS
KUNST
CHAOTISCHE ONTWIKKELING MOET TEGENGEGAAN,
DE VRIJHEID ECHTER NI-ET GEHEEL BEKNOT
ESSO 2-7MOTOR OIL
isZELFMENGENP
V B
WOENSDAG 10 AUGUSTUS 1960
T igt het aan de architecten of aan het 'publiek, dat hun werk
j nauwelijks bekend is en zelden weerklank vindt bij anderen
dan vakgenotenIn Zweden waar men in dit opzicht verder
is dan waar ook in Europa zag ik bij nieuwbouw op de gebruike
lijke reclameborden van aannemer en leveranciers doorgaans de
naam van de architect bovenaan, maar daar bleef het dan ook bij.
Ook in de grote Stockholmse bladen ziet men zelden een kritische
beschouwing over een nieuw bouwwerk of een nieuwe stadswijk.
Het gaat er verder als hier: veel kundige en onkundige ontboezemin
gen over de sociologische aspecten van de woonwijk en lofliederen
op de frisse opzet, het vele groen en de mooie bloemen. Zou het
ergens beter zijn? Waarschijnlijk lijkt het niet, want alles wordt
tegenwoordig snel genoeg geëxporteerd en in dit land is de situatie
ook nü nog amper beter dan een vijftig jaar geleden.
Twee voorbeelden
dïE
'n Waardig Slot
na een copieus maal,
zo'n wonderheerlijke
Yieille Cure.
Gestookt uit zuivere
oude Eaux deVieen
heilzame bergkrui-.
den, biedt VieilleCure
't hoogste genot na
tafel en bevordert de
spijsvertering boven
dien.
r>
I
door
EDWARD STREETER
Het klaargemaakte produkt *alJ
ESSO benzine en 2-T Motor
Wetsontwerp ingediend
Bestrijdingsmiddelen
met beperkingen
te gebruiken
Toch is er "alle reden, zich hierover
te verbazen, omdat weinig ons zozeer
omringt en zich zozeer aan ons opdringt
als de voortbrengselen van onze archi
tecten. Het publiek (niet bedoeld als de
massa, maar gewoon als iedereen buiten
de kring der ingewijden) wordt schaars
voorgelicht en zelden in kritische zin.
Ik behoef dat niet te bewijzen: Gert
van Zuylen schreef er al over in „Vrij
Nederland" van 11 juni 1960. De vak
broeders zien niet graag, dat leken over
hun stiel schrijven, al mocht dan een
leek als de schrijver Blijstra enige tijd
hoofdredacteur zijn van hun eigen „Fo
rum". Is misschien dit tekort aan open
bare lekenvisie er debet aan, dat onze
moderne buitenwijken, onze centrum
saneringen en onze nieuwe dorpen zo
grenzeloos saa'i zijn? Natuurlijk is er
aan alles gedacht, er zijn ruime par
keerplaatsen, er is volop gelegenheid om
zon te genieten, er zijn fraai betegelde
kinderspeelplaatsen en duidelijk geschei
den toevoerwegen, maar als ergens
straatnaamborden broodnodig zijn dan
is het daar, waar onze vlijtige bouwers
en sociologen binnen enkele jaren leef-
en werkruimten voor duizenden tegelijk
moesten maken. Geen straat verschilt
wezenlijk van de andere, de huizen zijn
stereotiep, wijk in, wijk uit, en een
bonthandel onderscheidt zich slechts
van een slagerij of een apotheek door
een andere etalage-inhoud. Honderd me
ter gelijke luifel met een minimum aan
neon-letters heet het summum van ge
zellig winkelen en de arme burgers die
het daarmee moeten stellen, verlangen
naar de Kalverstraat of naar zoiets on
esthetisch als de Van Woustraat of de
Veenestraat.
Wie dit een te somber beeld vindt,
wil ik een tweetal voorbeelden geven,
een van een belangstellende leek
en een van een der grootste architecten
van dit land. De leek is een academicus
met een dilettanten-liefde voor architec
tuur, met wie ik enige jaren geleden
door het nieuwe Rotterdamse centrum
liep. Hij was geen Nederlander en nooit
eerder in Rotterdam geweest, en onze
wandeling was voor hem even plezierig
als een bezoek aan het Rijksmuseum
dat is voor de bewonderaar van onze
gouden eeuw.
Via de Hoogstraat dwaalden wij ten
slotte af naar de oude stad en toen plot
seling, als constateerde hij iets heel
nieuws, kwam zijn opmerking: „Wat is
het hier gezellig!" En er was geen stijl
of schoonheid te bespeuren, je zag niets
dan grauwe huizen, slordige winkels,
hoge en lage stoepjes, een volslagen
negatie van rooilijnen en een surrealis
tisch schilderij van neonreclames. Wij
verbeeldden ons zelfs, dat de mensen
er blijer keken, minder idealistisch wel
iswaar, niet met die gloed van werk
lust en goede wil, maar gewoon wat
tevreden en genoeglijk. Het zal wel een
wensdroom zijn geweest. En wat is dan
nog oud-Rotterdam; meestal gewoon een
ellende, maar dan toch kennelijk een
lévende ellende!
Het tweede voorbeeld ontleen ik aan
de heer J. J. Vriend, die in 1951 in de
Groene Amsterdammer schreef over een
bezoek dat hij, samen met architect
Oud, bracht aan diens kantoorgebouw
voor de B.P.M. in Den Haag. Men her
innert zich misschien de stormen van
Ïirotest, die na de oorlog in de vader-
andse en in de internationale vakpers
opgingen om het „verraad" van Oud,
die het bestond om in dit gebouw sym
metrie, ornament en zelfs (o, gruwel!)
monumentaliteit toe te laten. Vriend
schrijft dan dat hij Oud vroeg, hoe deze
eigenlijk hiertoe gekomen was. Het ant
woord van Oud was zo ongeveer: „Ja,
hoe kom je daartoe? Ik heb eenvoudig
geprobeerd het bouwen wat menselijker
te maken dan ik het vroeger deed."
Men gelove niet dat de mensen van
ons eigen „Forum" er anders over den
ken. Kijk de laatste nummers van jaar
gang 1959 maar eens na: een vers van
Lucebert, slagzinnen van Bakema en
Aldo van Eyck en zelfs een verleide
lijke foto van Brigitte Bardot moeten
ons bewijzen dat de mens vóór de
bouwkunst gaat, en dat de architectuur
er is om de drempel in het leven te zijn,
de overgang tussen individu en collec
tiviteit. Men moet die jaargang nu toch
maar niet kopen; als architecten gaan
Hoogbouw aan de Lijnbaan te Rotter
dam van de architecten Maaskant en
Krijgsman.
schrijven over de geestelijke achter
gronden van hun werk, is het gedaas
meestal niet van de lucht. Oud kan het
zonder franje, Vriend ook wel (al „be
schrijft" hij te veel, maar Van Zuylen's
hierboven genoemde critiek doet hem
toch niet helemaal recht). Doch zelfs bij
een zo beminnelijk mens als Rietveld
moet je nogal eens de wenkbrauwen
optrekken. Het is niet ieder gegeven,
filosoof te zijn, maar wat Bakema, van
Eyck en Co ons aandoen moest toch via
een klein noodwetje aan de schandpaal
genageld kunnen worden.
Wonen in schoorstenen
Ik weet niet wie Wijdeveld is, maar
„Elseviers Weekblad" noemde hem on
langs een onzer prominente bouwmees
ters, en liet hem zijn opinie spuien over
zijn hoogste architectonische ideaal. Zijn
proza is onherhaalbaar en duister als
de rimboe, maar een drietal illustraties
vertaalde zijn mystiek. Het blijkt, dat
de heer Wijdeveld ons wil opsluiten in
schoorstenen van 30 tot 50 etages, om
ringd door, o ja, natuurlijk, heel veel
groen en bloemen. Het liedje is al zo
bekend, denk maar aan Le Corbusier
met zijn saneringsplan (uit 1925!) voor
het Parijse centrum. De barbarij is be
slist geen uitvinding van deze na-oor-
logse tijd. Het mag voor de inwoners
van Alkmaar en Utrecht een troost zijn,
dat ook in het jaar 1960 Fransman 'en
buitenlander in het centrum van Parijs
nog door smalle, chaotische straten kun
nen dwalen, en van een terras af met
nauwelijks verholen pret mogen consta
teren, dat de voetgangers misschien tóch
hun oude rechten op dc binnenstad zul
len hernemen. Ook Wijdeveld's torens
zullen nog wel niet zómaar onze grach
ten en kronkelstraten oplossen, maar
Wijdeveld staat niet alleen, en dat is
de domper op ons optimisme.
Het heilige vuur
Bedoelden deze mensen het nog maar
kwaad, dan kon je ze verbannen naar
bijvoorbeeld Tilburg of Luik. Daar valt
toch in stedebouwkundig opzicht,
argwanende lezer! niet veel te be
derven. Maar nee, het heilige vuur heeft
ze aangegrepen en nu moeten hun crea
ties eruit tot ons geluk en dat van onze
kindskinderen. Creaties evenwel, niet
zozeer van afzonderlijke bouwwerken,
ontworpen door individuele bouwmees
ters, maar complete wijken, gecon
strueerd naar een vast patroon, bedacht
en uitgelegd door een collectiviteit van
sociologen, verkeersdeskundigen en ar
chitecten. Het is de laatste jaren wet ge.
worden, dat zonder een planning tot in
details een stad niet leefbaar en be
woonbaar kan zijn. Hiermee wil niets
kwaads gezegd zijn over de voorberei
ding die gemeente- en rijksinstanties
zich getroosten om een chaotische ont
wikkeling tegen te gaan. Geen naden
kend mens kan of wil de voortgang van
de verkeerstechniek tegenhouden, en
het zou dwaasheid zijn, onze steden te
ommuren en reizigers en goederen van
en naar buiten de stadswallen wach
tende treinen en auto's over ophaal
bruggen te leiden. (Er zit, maar dit ter
zijde, iets aantrekkelijks toch in dit as
pect!).
Zelfs wie de rust en stilte van oude
steden boven alle moderne architec
tuur verkiest, zal er goed aan doen,
te beseffen dat het juist de ontoegan
kelijkheid van de oude centra is die
hun voornaamste bedreiging vormt.
Het is dus, ook al om deze beperkte,
maar geenszins verwerpelijke reden
zaak, een dergelijke ontwikkeling in
de toekomst te vermijden. Dit houdt
in, dat bij sanering of uitbreiding van
onze woonagglomeraties aan de eisen
van het verkeer op optimale wijze
tegemoet wordt gekomen. De overwe
gingen die leiden tot planning op het
gebied van bewonings-structuur, ma
ximale bezonning, recreatie- en speel,
ruimten behoeven geen verdediging;
steden worden gebouwd voor mensen,
en moeten dus voldoen aan mense
lijke, en niet aan puur-technische
eisen.
Nieuw en oud
Tot zover is alles dus goed, maar dan
blijft toch de ervaring van onze acade
micus, die pas in oud-Rotterdam be
merkte hoe gezellig die stad toch wel
was. De Lijnbaan in Rotterdam is, met
de omringende flats, een schoolvoor
beeld van goed, functioneel en fraai
bouwen. Wijlen Ingwersen deed er in
dertijd heel erg boos om in „Elseviers
Weekblad", maar zelfs de verwoedste
tegenstander van het functionalisme
moest, zij het dikwijls schoorvoetend,
toegeven dat van de Broek en Bakema
daar, samen met Maaskant, Krijgsman
jBHijf
en Bakker, aan het gehavende Rotter'
dam een winkel- en wooncentrum had
den gegeven waarom men deze stad tot
ver in het buitenland benijdt. En toch.,
ik heb op de Lijnbaan gewandeld na
de voetbalwedstrijd FeijenoordD.O.S.
in het najaar van 1959. Ik was door
twee uren stadion-kleumen koud gewor
den en een nederlaag van D.O.S. had
evenmin mijn gemoed verwarmd. Hele
maal onbevooroordeeld was ik dus niet
toen ik vond, dat diezelfde Lijnbaan
waarover ik tevoren altijd bij zonnig
zomerweer! enthousiaste brieven naar
architectuur-minnende buitenlandse re
laties had willen schrijven, bepaald te
genviel. Het was er koud, guur en som
ber, ondanks de verlichte etalages. La
ter op de avond liep ik, nog steeds on
behaaglijk, door de Utrechtse Elisabeth-
straat, en wie daar een architectonisch
meesterwerkje weet, mag het zeggen.
Het was er precies even druk als in
Rotterdam (het was kort voor Sinter
klaas), en het was er gezellig. Dit is
geen iokaal chauvinisme, maar gevolg
van het feit dat in de Utrechtse win
kelstraat geen twee gebouwen gelijk zijn
en de donkere, met schei-lichtende re
clames opgesierde gevels visueel ten
tochtwerende invloed schenen te be
zitten.
Het is de verscheidenheid die de le
vendigheid, dat is dus ook de mate van
leefbaarheid, bepaalt.
Stadsplanning is goed, maar men zou
wensen dat de taakverdeling, neen,
vooral de taakstelling, anders werd,
fundamenteel anders. Laat de ontwer
pers, deskundigen en ambtenaren de
lijnen aangeven waarbinnen de moge
lijkheden (die immers, losgelaten, vrij
wel onbegrensd zijn) zich moeten be
wegen, maar geef de architecten en de
opdrachtgevers binnen die lijnen de
zelfde vrijheid die de jeugd heeft bin
nen de omheining van de nog steeds
schaarse stedelijke speelplaatsen, m.a.w.
laat hen spelen met hun mogelijkheden,
zonder de dwang tot uniformiteit die nu
onze woonoorden zo troosteloos maakt.
De socioloog kan zich nuttiger maken
dan door louter aangeven van het aan
tal kerken, scholen, wijken met dure
en wijken met goedkope huizen; hij kan
nagaan hoe de mensen willen wonen,
meer nog dan waar en waarmee zij
willen wonen. De verkeersdeskundige
beperke zich tot het aangeven van de
verwachte verkeersstromen, en de stede-
bouwkundige trekke uit het onderzoek
van socioloog en verkeersdeskundige zijn
conclusies t.a.v. de ligging der straten en
pleinen, openbare gebouwen, fabrieken,
winkels, parken en wat verder maar be
hoort tot het stedelijke leven van onze
tijd. Maar men mag wensen, en wij,
slachtoffers van onze overijverige stede
bouwers, mogen zelfs eisen, dat dan
ónze vrijheid komt: de vrijheid van op
drachtgevers en architecten om aan de
voorgeschreven rooilijnen en in de ge
planeerde huurprijsklassen naar eigen
goedvinden en desgewenst volstrekt
(Advertentie)
import:
JACOBUS BOEDISN
Levering alleen via «la handel
LJ erlage heeft gezegd dat de
IJ bouwkunst de moeder der beel
dende kunsten is en men
houdt ons altijd voor, dat geen kunst
zozeer als de bouwkunst gemeen
schapskunst is. De architectuur is
voor allen. Zij moeten er dagelijks
tegen aankijken. Het is om die re
dendat wij vandaag naast het cri-
tisch geluid van de academicus,
wiens proefschrift wij citeren, ook
laten horen een stem van een leek.
Het is een intelligente leek, maar
hij brengt onder woorden wat tal
lozen voelen: onze nieuwe, zake
lijke, technisch uitstekende archi
tectuur, gevuld met installaties die
perfect zijlt, voorzien van alle ge
makken, is dodelijk vervelend. Zij
doet ons verlangen te zijn, wat de
dichter J. C. Bloem eens onder woor
den heeft gebracht: „Domweg ge
lukkig in de Dapperstraat". K. Wie-
kart, de schrijver van dit artikel,
is student in de economie. Hij heeft
niet te Delft gestudeerd, maar hij
ziet wat de architectuur van de
meeste bouwers in deze tijd ontbeert:
fantasie, schoonheid, geest, beweeg
lijkheid. En dit is een der voor
naamste redenen, waarom wij ver
kommeren in ons „welvaartsland'-,
overbevolkt, geïndustrialiseerd, rijk
aan streekplannen, rijker nog aan
verkeersplannen, met steeds nieuwe
snelwegen, met steeds minder land
bouw, met steeds minder stilte, rust
en eenvoudig geluk. Dit artikel geeft
te denken. Want wij worden zeer
modern, maar onze „nieuwe schoon
heid" is ijselijk vervelend. Dat zier
de jonge generatie, die verlangt naar
mooie dorpen en naar de oude, be
gaanbare binnenstad. Zelfs als zij
niet eens blijkt te weten hoe ver
maard Wijdeveld is geweest, de
redacteur van „Wendingen", het
dure en mooie tijdschrift van de
jaren Twintig
luchthartig, te avonturieren met bouw
vormen en bouwmogelijkheden. De es
thetica zal daaronder lijden, zeggen de
zwartkijkers, en daaraan ontlenen zij
hun „recht" op voorschrijverij. Wie kan
dit in ernst geloven? De zwakke broe
ders zullen toch immers vanzelf door
de mand vallen, zeker wanneer de voor
lichtingsorganen, als pers en radio, zul
len gaan beseffen dat tegenover bijna
dagelijkse tentoonstellingsrecensies wel
wat méér aandacht aan architectuur mag
worden gewijd dan eens per maand een
paar regels over een paskwil van Breuer
(omdat hij een beroemde buitenlander
is) in Amstelveen of wéér een nieuw
motel in de provincie.
Coed toeven
En bovendien: wat is eigenlijk die
bouwkundige schoonheid waard, als het
blijft bij een fraai spel van lijnen en
vlakken, zonder die versierende roman
tiek die oude steden als Amsterdam,
Parijs of Wenen zo geliefd maakte? Het
leven in een stad is méér dan het on
derdak-zijn bij kou of regen, maar óók
meer dan het omgaan in en met schoon
heid. Het moet, waar wij wonen, vóór
alles goed toeven zijn. Genoeglijkheid in
het stadsleven is niet alleen gewenst in
de binnenstad, maar overal waar men
sen wonen. Wie een landhuis op de Ve-
luwe bezit, behoeft een geheel andere
genoeglijkheid dan wie gedoemd is, ste
deling te zijn en ik kan mij, vooral de
na-oorlogse stedelijke architectuur over
ziende, niet aan de indruk onttrekken
dat dat nog wel eens vergeten wordt,
en dan tot schade van de stad. Ook
hiervan zijn voorbeelden te over. Ik
denk aan de Amsterdamse Wibautstraat,
de Goudse singel in Rotterdam of de
Utrechtse Jacobsstraat. Eentonigheid al.
leen is niet het enige tekort; er is ook
het gebrek aan levendigheid en in de
centra het ontbreken van opschik, va
riatie en ornament. Een stad moet rom
melig zijn: liefhebbers van oude steden
weten welke soort rommeligheid ik hier
bedoel. Het heeft te maken met onge
lijkheid (van bouw, volume en functie),
met stijl variaties en -verschillen, met
neon-reclames, uithangborden en veel
etalages, veel terrassen, veel licht. Het
heeft met nog heel veel meer te maken,
maar atmosfeer is niet te definiëren,
hoogstens te „duiden". Schoonheid
spreekt erin mee, ik weet niet voor welk
deel, maar schoonheid alleen doet het
beslist niet. Doelmatigheid evenmin, en
sociale planmatigheid óók niet. Men kan
geen handleiding tot het creëren van
sfeer schrijven, men kan geen architect,
geen stedebouwkundige bekeren. Maar
zij kunnen het zelf „aanvoelen" als zij
open staan voor meer dan techniek of
doelmatigheid. Ik behoef slechts Rietveld
te noemen; een bezoek aan de tentoon
stelling die indertijd ter gelegenheid van
zijn zeventigste verjaardag werd gehou
den. gaf een plezierige sensatie die be
paald niet in de eerste plaats door de
schoonheid van het geëxposeerde werd
teweeggebracht, maar veeleer door de
leefbaarheid, de menselijkheid van de
ontwerper.
Rietveld is niet de enige, er zijn méér
architecten in dit land, hoewel geen
betere. Maar wie vraagt dat ook? Wij
kunnen heel gelukkig leven, ook als niet
alles in onze omgeving door de adem
van de muze is beroerd. Wij behoeven
eigenlijk niet eens zo véél te vragen.
Alleen maar dit, heren stedebouwers,
sociologen, verkeersdeskundigen en
vooral architecten: laat onze woonoor
den maar rustig een beetje op een kerst
boom lijken, het leven is zó al dikwijls
ernstig genoeg. Weest doelmatig, prak
tisch, en geef ons fraaie woonwijken en
doordachte centra. Maar verstik ons
leven niet, laat ons wat romantiek en
geef ons alstublieft ook een beetje chaos!
K. WIEKART.
Als gevolg van hevige regenval zijn verscheidene Poolse dorpen onder water
komen te staan. Het verkeer is veelal slechts mogelijk per hootje.
Vertaling:
F, A. BRUNKLAUS
65
De aderen op meneer Hobbs' voorhoofd zwollen
terwijl hij zijn lest deed om z'n zelfbeheersing te
bewaren. „oGed," zei hij. „Goed. Mijn auto stuift
het eiland rond vol met een stel schreeuwende idioten,
die overal sigaretteneindjes rondstrooien barn-
dende sigaretteneindjes natuurlijk. Ik kan niet gaan
vissen, omdat een stel kinderen je zwaar verdiende
geld moeten uitgeven in afzetters-restaurants. Wiens
vancantie
,,Rog, in 's hemelsnaam! Zeg dat allemaal maar
tegen Kate, maar val niet zo tegen mij uit!"
Hij liep naar de huiskamer en nam ,,De Vogels
van Ons Eiland" ter hand, welk meesterwerk meneer
Turner voor hem achter had gelaten. Meneer Hobbs
was een nauwgezet man of het nu om zaken of
om vogels ging. Als meneer Turner hem een duur
vogelboek gegeven had, dan was het mirrste, wat hij
kon doen, ermee op stap te gaan en naar vogels te
speuren. Misschien zou hij zelfs weer zo'n grote,
blauwe reiger tegenkomen. Wie zou het zeggen?
Hij nam zijn verrekijker van de haak achter de
deur, duwde het boek onder zijn arm en ging op
weg naar West Beach. De struiken aan weerskanten
van het pad zaten propvol met vogels. Ze hipten en
fladderden echter zo druk, dat meneer Hobbs geen
kans kreeg er één behoorlijk in zpn lens te krijgen.
Hij kwam tot de overtuiging, dat er een of andere
crisis in hun leventjes was en dat het niet het juiste
moment was om de neus te steken in hun privé-zaken.
Hij probeerde om met gebogen knieën te lopen,
zoals meneer Turner hem aangeraden had, maar hij
kreeg er zo'n pijn van in zijn gewrichten, dat hij
het maar gauw weer opgaf en op de normale manier
verder liep.
,n Meter of vijftig verder zaten de telegraafdra
den vol met rijen roerloze vogels, dezelfde aan een
snoer geregen kralen, die hij al eens samen met
meneer Turner gezien had. Maar goed, als je vogels
moest gaan bespieden, dan moest je ergens begin
nen. Hij staarde strak door zijn kijker, maar ze wa
ren te ver weg. Ze bleven niets dan ronde bolletjes,
die hem volstrekt niets zeiden.
Het jagersinstinct van zijn verre voorvaderen
werd in hem wakker. Hij zou zijn prooi besluipen
met de behendigheid en de sluwheid van een wild
dier. Centimeter na centimeter zou hij op die ver
draaide beesten toesluipen, totdat hij door zijn kij
ker zou kunnen zien, wat het voor 'n ongelukkig
soort gevogelte was. Dat was nog iets anders dan
met een geweer een stuk wild achterna zitten!
Met de kijker vlak voor zijn ogen begon hij op
zijn tenen langs het pad te sluipen. Hij lichtte bp
iedere stap zijn voeten heel hoog op en zette die
heel voorzichtig weer neer. Voor het oog van een
argeloze voorbijganger zou hij een danser kunnen
zijn, die de god Pan uitbeeldde, dansend op de mu
ziek van een fluit, die hij per abuis voor zijn ogen
in plaats van aan zjjn mond hield.
Er klonk een geknars van remmen. Vlug nam hij
de kijker van zijn ogen en zag een elegante sport
auto, glimmend in de zon. De bestuurder stak zijn
hoofd naar buiten.
„Alle mensen begon hij. Toen hield hij in en
riep uit: Roger Hobbs! Hoe bestaat het! Ik wist
niet, dat ik ook maar een schijn van kans had, je
hier te ontmoeten en nu tref ik je zowaar dansend
midden oj> de weg aan. Hoe gaat het met je en wat
spook je in 's hemelsnaam uit?"
Met een dramatisch gebaar wees meneer Hobbs
op de zwarte bolletjes op de telefoondraden. „Vo
gels," zei hij.
Do man keek naar de vogels en toen naar meneer
Hobbs. Fijn gezicht vertoonde een bevreemde en ang
stige uitdrukking. „Coed, goed," gaf hij toe. „Vo
gels. En wat zou dat?"
„Ik probeer ze thuis te brengen," zei meneer
Hobbs, die voelde, dat hij kleurde. „Dat is 'n'n
soort hobby van me. Je komt zo nog eens in do
open lucht, je houdt jezelf lenig en zo."
„Hemel! Doe jij ook al aan die onzin?! Dat had
ik nooit van je gedacht. Hoe lang denk je hier rond
te blijven hangen?"
„Tot na Labor Day."
„Fijn. Kom eens aanlopen met je vrouw voor een
borrel. Ik heb nu haast, want Ik moet een partij
golf spelen met Bill Davis. Bel me eens op."
„Dat zal ik doen," zei meneer Hobbs.
„En tussen haakjes," hernam de ander, terwijl
hij naar boven wees, „dat zijn boerenzwaluwen Al
die telegraafdraden zitten er vol mee. Ik zeg "het
je maar, voordat je opnieuw de kans loopt om over
reden te worden. Vergeet niet me op te bellen We
staan in de telefoongids."
Meneer Hobbs stak zijn kijker in het foudraal.
Zpn gezicht was nog steeds rood. Hij liep met kalme
waardigheid voorbp de rp boerenzwaluwen en keek
met één keer op. De boerenzwaluwen bleken al
even onverschillig.
?et\ en omdat hij een intiemer
afzondering wenste dan de weg hem bood, kroop hij
er onder door Een karrespoor leidde door de moe
rassen. Hij volgde het, er welhaast zeker van, dat
hp verder noch door vogels, noch door mensen ge
stoord zou worden. Hier was enkel grijs groen moe-
rasland, dat zich uitstrekte tot aan de zee en dat dooi
de eeuwen heen zelf veel op de zee was gaan lij
ken. Daarboven dreven zware, witte wolken majes-
!»ia?gs,,een reusachtige hoge hemel. Hij voelde
zich heel alleen en plotseling heel rustig en vredig.
wet was kalmerend om over dat zwak heuvelend
anct te lopen, dat een beetje eentonig en volkomen
zenuwstulend was. Zijn gedachten gingen terug
naar de gebeurtenissen van de afgelopen maand en
voor het eerst was hij in staat om die onder het oog
te zien en in hun juiste verhouding te beschouwen.
Het was allemaal zo heel anders geweest dan hij
had verwacht goed, rijk aan ervaringen, voldoe
ning gevend, ja, dat ongetwijfeld, maar niet zoals
hp het zich voorgesteld had. Hij had in een paar
weken veel geleerd, maar toch was er nog veel, dat
hem ontging.
Hij had geleerd, dat de betrekkingen tussen een
vader en zjjn volwassen kinderen iets was, dat men
niet zo maar in het wilde weg kon laten voortgroei-
cn, maar dat een nauwlettend wieden en een voort
durende verzorging behoefde.
Hij had geleerd, dat een groot verschil in jaren
niet overbrugd kan worden en dat men geen kame
raad kan zijn van een volwassen kind of van een
kleinkind of van wie ook, als dat verschil in jaren
te groot is. Zulke banden kunnen enkel gebaseerd
worden op respect, noodzakelijkheid of behoefte.
(Wordt vervolgd)
waarmee
om
Flatbouw In Amsterdams Sloterrne
op de voorgrond de (hervormde)
van architect Duintjer.
(Advertentie)
wSÉ
Zij vermengt zich vanzelf met de bet»'"*
in de tank. Esso 2-T Motor Oil beW* ee
speciale dope die bij tweetakt motor®
veelvuldig voorkomende logercorro^
doeltreffend bestrijdt. Esso 2-T Motor u
is de ideale motorolie voor olie W®
tweetakt moforen, ook voor bromfiejf®
Verkrijgbaar iQ>boKeit<>vafi»% en 1 '"e
-A Jk. JP-
tSSO NEDERLAND N.Y„ ESSO GEBOUW
DEN HAAG, 10 augustus De
nisters Marpnen en Van Rooy heB"
een ontwerp ingediend voor een .••iZ,
strijdingsmiddelenwet". De ontwik*
ling in het gebruik van (vaak ult ,ati
giftige) middelen ter bestrijding
plantenziekten en insecten maakt n
noodzakelijk, dat in het belang vanjen
volksgezondheid eisen kunnen
gesteld aan fabricage en gebruik
deze middelen, aldus de bewindslied
in hun toelichting. De huidige
ving biedt hiervoor onvoldoende nw»
lpkheden. ,jg
Ook insectendodende middelen, aie
bestemd zjjn voor het gebruik W
huishouding en conserveringsmiddel
voor huishoudelijk gebruik zullen
der de nieuwe regeling vallen. Nie„,„
regeling vanen. *"_0r'
is ook dat krachtens de wet v "0r
schriften kunnen worden gegeven vo
het gebruik van de "oestrpdingsmid"
len (etikettering, opruiming van r
ten e.d.). De toelichting spreekt U,»
een „grote mate van zorgeloosheid
sommigen plegen
gaan met zware vergiften van de „di
wijls aan onverschilligheid grenzen
wiize van opbergen". nt.
Tenslotte kunnen voorschriften j
dep gegeven over het tijdstip van i
gebruik van de bestrijdingsmiddel'"*
Dit in verband mat gevaar dat
te laat gebruik aap eeaten van het mi
del op lanStxiuwprodukten aanwezie
zijn wanneer deze worden geoogst.