Doe het desnoods met de zool van je schoenmaar speel met je hart Rotterdam groeide in het nieuwe Voorvechter van eigentijdse muziek - 26 februari 65 jaar Limbur D klaar voor het uitbundigste feest van het jaarVAL De optocht is psychologisch onmisbaar ZATERDAG 11 FEBRUARI 1961 Eduard Flipse is een man die, in letterlijke zin, stevig met twee benen op de grond staat. Hij heeft een stoere, ietwat gedrongen, maar krachtige gestal te en een d'fielijk, vierkant hoofd, een enigszins blozende ge laatskleur en even eerbiedwaar dige als poëtische grijze haardos. Hij wekt de indruk van een beton- -Jorter, maar dan in het intellec tuele. En hij zou best Rotterdam mer kunnen zijn, als hij geen ge boren Zeeuw was. Maar hij is in ieder geval een bouwer. Hij heeft >n zijn leven tweemaal een orkest frebouwd; tweemaal hetzelfde orkest: het Rotterdams Philhar- monisch. De eerste keer is hij daarmee begonnen in 1930, toen hij tot eerste dirigent werd be noemd van wat toen nog het Rot terdams Philharmonisch Genoot schap heette; de tweede maal toen hij na de tweede wereldoor log opnieuw moest beginnen met het totaal en in alle opzichten ontwortelde Rotterdams Philhar monisch Orkest. Hij is in beide gevallen royaal geslaagd, dank zij een doorzettingsvermogen, dat zijn grond even goed vond in een nuchtere werkelijkheidszin als in een hartstochtelijke liefde voor de muziek. Beide kwaliteiten waren en zijn harmonisch in hem ver enigd. O e commandant van de Maas trichtse momuskanon-ar- tillerie zijn Hi eerste klas kan zondagmorgen op het meest carnavaleske mo- officiële ment van de dag: elf uur, elf titel luidt maréchal-funkeleer minuten en elf seconden, met een gerust hart carnaval 1961 in schieten. Limburg, door de Bra bantse socioloog Th. Franssen in een wetenschappelijke studie over de jaarlijkse vastenavond viering niet ten onrechte met „camavalandia" aangeduid, is gereed voor het vrolijkste en uit bundigste feest van het jaar, het traditionele carnaval. De weken lange en op sommige plaatsen zelfs maandenlange voorbereidin gen voor het hoogtepunt van het festijn, de optocht, zijn voorbij. De kolderiek verklede eenlingen, humoristische groepen en veel kleurige praalwagens kunnen door steden en dorpen gaan trekken. .traRP' -Broeker' Mevrouw Eduard Flipse heeft het, naar de om standigheden gerekend, nooit gemakke lijk gehad. Hij wekt de indruk van een man die eenvoudig krachtens zijn be staan moeilijkheden uitlokt, overigens alléén om ze met een joyeus gebaar te kunnen oplossen. Al zal het met het doende enigszins aan onze trekken". Want een orkest en zijn muziek populair maken was één zaak, zélf staande blij ven een andere. FlipSe en de zijnen maakten in die begintijd muziek, waar lijk tegen alle klippen op. „Want", zegt hij, „het zal er nog bij moeten komen dat je muzikant bent, en dat je niet onder alle omstandigheden het beste zou willen geven". Dat kenmerkt hém. Maar het kenmerkt hem misschien nóg meer, dat hü dit beslissende plichtsbesef, de ze alles bepalende overtuiging van „no blesse oblige" op anderen wist en weet ovér te brengen. In 1930 hetzelfde jaar dus dat Flip se tot eerste dirigent wordt benoemd komt. Willem Pijper naar Rotter dam. Hij wordt directeur van het ter stede gevestigde Conservatorium, des tijds nog muziekschool. Pijper is een „extravagant" componist in 1928 had Flipse overigens al, samen met Berthe Seroen, in Rotterdam zijn „Fêtes ga- lantes" gemdakt hij is bovendien in geschrifte een fanatiek bestrijder van net vaderlandse concertleven en dus evenzeer een even fanatiek vóórvechter voor een beleving van de eigentijdse toonkunst. Pijper schrijft, wat Flipse al dóet. Aanvankelijk hebben beide man nen, hoezeer zij ook op elkander lijken aangewezen, weinig contact met elkaar. Naderhand komt het er wél van. Flipse zegt: „Pijper trachtte mij van Brahms af te houden". Dat lukte hem niet. „Twee jaar geleden", zegt Flipse met een milde glimlach „heeft zelfs Thijs Vermeulen zich tot Brahms bekeerd." Sterker kan het niet. Maar LIPSE de man die tweemaal een orkest opbouwde Pijper trachtte Flipse ook aan te wak keren in zijn toch al aanwezige be reidheid tot het vertolken van mo derne, liefst Nederlandse muziek; Hij deed dat zelfs door soms te zeggen: „Speel het nou maar, dan is het met een afgelopen". Die aanmoedigingen waren overigens nauwelijks nodig. Vóór mij ligt een statistisch overzicht van Nederlandse werken, die Eduard Flipse in de periode van 1 oktober 1930 tot en met 31 augustus 1941 heeft uitgevoerd. Dat zijn er 145 van 46 componisten. Dat betekende 461 uit voeringen in totaal, dat betekende 53 eerste uitvoeringen en 61 eerste uit voeringen in Rotterdam. Maar reeds in 1934 schrijft Pijper aan Flipse: „Ik kan u zeggen dat de uit voeringen van dit orkest in dit seizoen niet slechts voor het Rotterdamse mu ziekleven van betekenis zijn. doch ge heel muzikaal Nederland heeft er mee te maken. U hebt dit te danken aan de voorbeeldige programma-samenstellin gen en ook aan de activiteit welke u uw orkestleden hebt bijgebracht, een activiteit die zich manifesteerde in be langstelling voor het onbekende en de toekomstmogelijkheden der toonkunst, die bij alle andere Nederlandse orkesten ver te zoeken is". Maar Flipse moest dan ook „iets anders". „Ik gaf destijds", zo zegt hü, „programma's, zó geavan ceerd dat ik nu denk: man, hoe heb je het gedurfd''. Maar het Rotterdamse publiek groei de met hem mee. Toen hjj begón, be zochten alleen de mensen, die het kon den betalen, concerten (van Concertge bouw- eh Residentieorkest). Naar hém kwam ook de gewone man luisteren. Hü gaf „iets anders", maar hij was lis tig genoeg om voor het andere het éne zij het niet het ene ware .niet te verwaarlozen. Zelfs Püper was niet bij machte gebleken hem „van Brahms af te houden". Flipse heeft altijd zijn programma's zelf samengesteld, en hü doet het nóg. Toen kwam de oorlog. Rotterdam werd voor een goed deel verwoést en mét de stad het orkest. In 1947 hjj is inmiddels door een ernstige ziekte geteisterd geweest begint Eduard Flipse dus opnieuw. Hij zal het orkest wéér gaan bouwen. Zij het dan, dat hij ditmaal kan rekenen op de hulp van velen. Héél Rotterdam bouwt nu. En weer maakt hij met onverzettelijkheid en geestdrift een orkest, een Rotter dams orkest. Hoe dirigeert Flipse? Ik laat, om hem als zodanig te karakteriseren, één van de orkestleden, de heer Ido Eyl, die Muziek maken tegen alle kn-npen op. joyeuze gebaar van de dirigent wezen. Hü veroorzaakte bij wüze van spreken al moeilükheden door geboren te wor den in het Noord-bevelandse Wisseker- ke van 1896. Wat in 's hemelsnaam, moest een mens, die voorbestemd was om een duidelüke rol te gaan spelen in het vaderlandse muziekleven, daar zoe ken? Kon in die dagen in Wissekerke een muzikale victorie beginnen? Neen immers. Muziek was in Wissekerke over het algemeen een zaak van satan zelve. Gelukkig echter niet helemaal voor iederéén. De plaatselijke onderwü- zer had er een harmonie en Flipse's vader was er lid van. En op zesjarige leeftijd zat de jonge Eduard er piccolo te blazen tot nut van het algemeen en tot heil van zichzelf. Want hü kon ten minste uiting geven aan zün pril mu zikaal gemoed. En dat leidde tot v®L gende stappen in de goede richting: hij ging om te beginnen muziek studeren in Goes bü Otto Lies, een Duitse musi cus met voor die dagen geavanceerde opvattingen en daarna bü de muziek- paedagoog A. B. H. Verhey in Rotter dam. Ondanks de ongunst der tüden de eerste wereldoorlog brak uit door stond Flipse cum laude het eindexamen van de Koninklüke Nederlandse Toon kunstenaars Vereniging, hoofdvak pia no. Later kreeg hjj les van Henri Zag- wün en Evert Cornells, twee namen die in verband met zijn verdere loop baan bepaald niet zonder betekenis zün. Eduard Flipse immers heeft zich faam verworven als voorvechter van eigen tijdse en vooral ook van eigentüdse Ne derlandse muziek. In 1927 wordt hü benoemd tot twee de dirigent van het Rotterdams Phil harmonisch Gezelschap. Zün eerste concert vermeldt werken van Debus sy en Ravel, die in die dagen nog als uitgesproken modern werden gekwa lificeerd. Flipse gaat inmiddels ver der studeren in Parijs,-bü zulke illus tere figuren als Albert Roussel en Louis Aubert, hij maakt er kennis met de vooruitstrevenden van toen Mil- haud, Honegger, Tansman, Auric en Poulenc. Maar 30 mei 1930 is dan de beslis sende datum: Eduard Flipse wordt be noemd tot eerste dirigent van het or kest in Rotterdam. Hij had de moeilijk heden weer opgezocht of misschien had den de moeilükheden hem weer gevon den. Feit is in ieder geval, dat hij de leiding van het orkest overnam op het moment, dat men zowel in materieel als in muzikaal opzicht gerust van een failliete boedel kon spreken. Het had alle goodwill verloren; in Nederland en wat erger was. ook in Rotterdam. Bo vendien was het zo dat in die dagen zo wel het Concertgebouworkest onder Willem Mengelberg als het Residen tieorkest onder Peter van Anrooy elk twee series concerten kwamen ge ven. Flipse zegt nu: „Kon ik mü met mijn orkest naast die twee zo maar zonder meer handhaven? Neen, dat was onmogelük. Ik werd tot iets an ders gedreven. Mpn eerste concert als eerste dirigent gaf ik op 10 oktober 1930. Er waren 113 verkochte kaar ten." Maar op zün programma ston den twee noviteiten; van Janacek en Honegger. Dat was inderdaad „iets anders." In Amsterdam en Den Haag kon men dat niet beleven. Natuurlijk, dc nuchtere Flipse had dat goed bekeken. Hü moest iets anders doen. De vraag en ongetwüfeld ook de züne was alleen maar: hoe rea geert het publiek, dat doordrenkt is van Beethoven. Brahms en Tsjaikowsky, op het nieuwe? En misschien heeft Flipse dan, voorzover het zün muzikale carrière Betreft, in één opzicht geboft: dat hij zijn loopbaan begon in Rotter dam. Het Rotterdamse publiek aan vaardde niet alleen het nieuwe, het groeide er in. Het deed dat misschien wel par droit de naissance. Niettemin: dat begin was een moei zame worsteling. Vooral in maatschap- pelük opzicht. Eduard Flipse was wat dat betreft orkestlid met de orkestle den. „Wü ploeterden", zo zegt hü „met lesjes en met koortjes en kwamen zo- Eduard Flipse samen met zijn orkest. een alleraardigst boekje over zijn di rigent heeft geschreven, aan het woord; „Orerend, toelichtend, bevelend, kriti serend, smekend „waarom laat u mü toch altijd zo bedelen om een pianis simo?" vermanend en vooral met een onuitroeibare zin voor humor mo delleert en schaaft de dirigent aan de klank, het samenspel „dames en he ren de accoorden moeten precies op el kaar" en aan de ritmische, techni sche en muzikale afwerking". Zin voor humor. Flipse zegt. „Dames en heren ik weet het wel, u speelt allemaal pia nissimo, het is alleen uw buurman die forto speelt". Het koor zingt en spreekt het Frans niet op de juiste manier uit. Fiipse gaat in de zaal luisteren en ver klaart: „Ik geloof, dat het publiek, zelfs met een tekstboekje in de hand niet weet in welke buitenlandse taal u die muziek zingt." Nu bü een andere gele genheid: „Speelt u toch alsjeblieft die prachtige muziek met meer gevoel, doe het desnoods met de zool van je schoen, maar speel het met je hart en je ziel". Ik zit tegenover Eduard Flipse eh hij zégt: „Dirigeren is elke gedachte van de partituur verklanken, niet al leen zó, dat het jezelf bevredigt, maar ook een ander. Daar moet contact met het publiek zün, liefst in positieve zin, als het niet anders kan m nega tieve. Onverschilligheid is het ergste wat je gebeuren kan. Elke avond moet je, als dirigent, opnieuw beginnen". Eduard Flipse herinnert zich hoe hp met zijn. orkest in Italië vijf maal Mah- lers vierde heeft gedirigeerd. „Wij moes ten vüf maal de finale bisseren en nog een toegift geven ook." Hij glanst bi.) de gedachte aan Zó'n succes. Hu denkt er aan hoe hü en de zijnen in Bremen concerteerden en hoe de pers daarna zijn orkest in prijzende zin met het Am sterdamse had vergeleken. ..Ach ja", zegt hü „het Concertgebouworkest is een „merkartikel", men trekt er zich aan op". Hij herinnert 'zich zijn op- voering van Mahlers achtste sympho- nie, dat monumentale brok muziek, dat helemaal op de „bouwer" is geschre ven. Die uitvoering heeft, ook mede dank zij de grammofoonplaat, wijd en zijd de aandacht getrokken. Op 26 februari wordt Flipse 65 jaar. Hü is in muzikaal opzicht althans dezelfde man gebleven die hü in 1930 al wés. Hü houdt nog steeds hartstoch- telük van muziek en hij is nu, op dit moment van mening dat het basis-sa laris van de „tutti"-orkestleden veel en veel te laag is. Hü is dat overigens vooral van mening op grond van het feit, dat hij „rustig met zijn orkestleden moet kunnen werken" en dat rustig werken betekent, dan: „alles van ze kunnen eisen." De tijd van „het ploeteren met lesjes en koortjes" moest nu eens einde' lijk voorbij zijn. Men zegt overigens ook dat de tü<* voorbij is dat Flipse de onverstoorbare strijder is voor de belangen van a® eigentijdse muziek. In zekere zin, is dat misschien waar. En wellicht kan men het revolutionaire op zo'n kwetsbaar gebied als de vaderlandse concertprak- Monstrueuze dieren zijn gewilde attributen in menige carnavalsoptocht. De carnavalsoptocht is eigenlijk geen essentieel bestanddeel van het drie daagse feest van de dwaasheid, maar geen enkel Limburgs prinsdom zou dit programmapunt willen missen. En wel om psychologische redenen niet. De grootscheepse verkleedpartij (wel es sentieel voor carnaval!) begint immers pas na de optocht. Pas dan steekt, wat men in Maastricht zo plastisch „de bonte störrem" noemt, op. Bij het zien van de voorbijtrekkende verklede dwa zen kunnen vele duizenden toeschou wers niet langer de verleiding weer staan om ook als clown, minister, neger, cowboy, zigeuner of chinees ver momd. aan de kleurige maskerade te gaan deblnemen. Praktiscn alle organisatoren van car- navaisfestijnen, zowel in dc steden als op het platteland, weten dit uit erva ring en het is daarom, dat zij de voor bereidende werkzaamheden groten deels op de optocht concentreren. Veel tijd, veel moeite en vooral veel geld (in Maastricht wel veertigduizend gul- 'en of meer) hebben zij voor een roede Carnavalsoptocht over. Zich baserend op het voornaamste doel van de optocht. Het stimuleren van de toeschouwers tot deelname aan een waarlijk massale verkleed partij, gaan zij er vanuit, dat een carnavalsstoet meer moet zijn dan een mooi kijkspel. Het publiek moet niet enkele bewonderend staan te kij ken, maar het moet vooral de op tocht ondergaan. Daarvoor is heus meer nodig dan een aantal esthetisch goed verzorgde en ar tistiek verantwoorde praalwagens. Het speelt harp in het orkest. tijk is, ook alleen maar wéar maken ofl' der omstandigheden, die tot een revo lutie nópen: als men dus van niets i®ts moet maken, zoals Flipse heeft gedaan- Maar nóg prijkt op zün programma door de bank van een concertseizoen nomen één eigentüds (Nederlands' werk. Alleen, hü kan zich nu de weein van de selectie veroorloven, de weeld® dus van te zoeken naar een werk da „pékt". Eduard Flipse ziet mij aan en regl„ „Als onze concertzaal klaar is en boulevard, dan spelen wij óók vjjJÏ vorsten en vorstinnen, als u begrW. wat ik bedoel". Want hij, de archil®® van een orkest, bouwt natuurlijk ver der aan de zaak die hem, behalve orkest, boven alles lief is: zjjn vak, da „toonkunst" heet. HERMAN HOFHUIZEN' gaat om de totaliteit van de carnavals stoet, die, om met de promotor van het Kerkraadse carnavalsfeest de heer Jo Gerards te spreken, echt wel iets anders is dan het bloemencorso in Zun- dert. Een carnavalsoptocht moet een aaneengesloten levendige en kleurige guirlande zijn, waarvan de afzonderlij ke schakels (de praalwagens) verbon den zijn door groepen hossende en sprin gende „einzelganger". Kostelijk ver klede eenlingen, die de toeschouwers vaak meer doen schaterlachen dan een keurig afgewerkte pronkwagen. Dit al- les demonstreert, dat de voorbereidin gen voor de tientallen carnavalsoptoch ten, die gedurende de komende drie dolle dagen door Limburg trekken, niet het werk zijn van enkele stoetontwer pers, maar van duizenden fervente feestvierders, die bereid zijn om uren lang „tot leringe ende vermaeck" te pa raderen voor de toekijkende menigte. Derhalve beperkt de voorbereiding van de jaarlijkse carnavalsstoet zich niet tot een aantal werkateliers ingericht in grote loodsen, in fabrieken, op zolders en in kelders, maar geschiedt zij even zeer in honderden huiskamers. Gelijktijdig met het opbouwen van de wagens door de mannen, zitten de- vrouwen gebogen over de naaimachi nes, bezig met de vervaardiging van de costumes, de „carnavalspekskes". Elk jaar een andere creatie, want iedere rechtgeaarde carnavalist is er op uit om zelfs tegenover zijn meest intieme kennissen het spelletje van de grote onbekende te kunnen op voeren. De materiële voorbereiding van het carnaval is niet het zwaarste werk. Veel moeilijker is wat daaraan vooraf gaat, het zoeken van 'n idee, dat zich Teent voor een satyrische uitbeelding, want ook dit is eigen aan carnaval. Aktuele problemen en plaatselijke toe standen moeten op een amusante wij ze gehekeld worden. Het ene jaar levert meer stof op dan het ander, maar steeds is er wel iets te vinden, dat geschikt is voor humo ristische draakstekerïjen. Het spelletje van de grote onoeicenae Kan oegmneu. Dit jaar zeits bijzonder veel. Een schat aan materiaal: vermakelijke kwesties op nationaal en lokaal ni veau staan de carnavaleske uitbeelders ter beschikking. Het Santa Maria-avon- tuur is beslist in elke optocht present, net zo goed gis de plantaziekte en de kabinetscrisis. De Maastrichtenaren hoeven deze nationale voorraad niet eens aan te spreken, daar zij dit jaar kunnen kie zen uit een enorme hoeveelheid kos telijke lokale zaken, als daar zijn: de brug van de zuchten; de vrouwen- smokkel; de spoorloos verdwenen uri noirs en niet te vergeten de morfine- affaire. De uitbeelding van deze laatste kwes tie is echt een kolfje naar de hand van broeder Marcellinus en van zijn leer lingen, verblijvend in huize „St. Jo zef" te Heer ook daar wordt sinds enkele jaren geducht aan carnaval ge daan die voor de Maastrichtse op tocht een leuke satyrische wagen heb ben ontworpen: één kolderieke weerga ve van de vermeende smokkel van morfine, die na laboratoriumonderzoe ken doodgewoon water bleek te zijn. Te oordelen naar de inspanningen, die vele carnavalsverenigingen zich ge troost hebben voor de opbouw van de optochten, zijn wij er vast van over tuigd, dat de vele carnavalsstoeten ook dit jaar hun doel niet zullen missen. Limburg zal drie dagen lang, vanaf het inschieten van- het carnaval op R®1! zondagmorgen tot en met het inslurg van het Mooswief in het Maastricn politiebureau dinsdagavond, onaIL) broken aan het feesten slaan. Carn® ,-t is nu eenmaal een feest naar het nfL, van elke zuiderling, die, spontaan, n bundig, fantasierijk, en romantisch mg aard, graag een ogenblik het spro°^0 van utopia tastbaar wil beleven- j,' ingesteld zal het voor hem niet huis lijk zijn om in de juiste carnay'8^ stemming te geraken. Mogen wij e, Brabantse socioloog Th, Franssen t| loven dan is carnaval vieren een mr-at, die elke zuiderling van nature versIA maar die de meer -nuchter' en j?8 0t lijk ingestelde noorderling nooit slechts na heel veel moeite zal lere COR BER'

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1961 | | pagina 4