De kerkmuziek in_ de ..doofpot'
Het probleem van de ACOUSTIEK
m
de moderne kerkenbouw
WEINIG SAMENWERKING TUSSEN
MUSICI EN ARCHITECTEN
Lage zaalkerken blijven leven
loos voor de klank
Biologische
van
i
A.
Hormonen,
ziektekiemen
en parasieten
in plaats van
vergiften
D
J& J
Een arts op zijn praatstoel
V B
mmmmm
Het Tijdschrift voor
Geschiedenis
lH Wsi
I
i: a.
mm,
DEN HAAG, 18 jan. In hoeverre
bevorderen of stagneren de hedendaag
se bedehuizen de koor- of orgelklank?
Is het kerkgebouw zoals vroeger een
levenwekker van hun stemmen? Ik ben
nu eenmaal verliefd op kathedralen,
basilieken en domkerken, o.m. omdat
zodra er stemmen van koor en orgel
tot klinken komen, de toch reeds hoge,
brede en diepe muurvlakken schijnen
te wijken... Een wonder geschiedt er
dat de bouwmeesters zelf nauwelijks
hebben bevroed: hun bouwsel treedt
buiten zichzelf met een vierde dimen
sie....
Nederig sluiten tegenwoordig de nieu
we kerken aan bjj de huizenzee, gelijk
geschakeld in het uniforme stratencom-
plex gelijk vergaderzalen van een buurt
schap of broederschap. Ook in de mid
deleeuwen waren de kerken in het „ste
debouwplan" opgenomen, ïaar met dien
verstande dat zjj er het levende mid
delpunt van vormden. De huidige si
tuatie echter heeft tot een kerktype
aanleiding gegeven dat tot de grootste
oplettendheid en voorzichtigheid maant
om van dit nieuwe hart der gemeen
schap geen moordkuil van de kerkmu
ziek te maken. Want zo er een pro
bleem van kerkenbouw bestaat in ste
den en dorpen, zo verkeert ook de kerk
muziek in een bijzonder kritiek stadium.
Afgezien van vele facetten die een
meer maatschappelijk dan aesthe-
tisch karakter dragen, wordt de kerk
muziek zeker door één ramp bedreigd,
die volumebeperking heet.
Het laten klinken van muziek brengt
als eerste element de acoustiek naar
voren. Zonder acoustisch vermogen
wordt n.i. iedere uitvoering, iedere
klank in de kiem gesmoord. De knap
ste koorleider of organist kan van een
doofpot geen klankbord maken.
Niet minder dan erbarmelijk zijn nu
de acoustische resultaten in vele onzer
hedendaagse kerken. Hierbij moet men
helaas constateren dat in veel geval
len de ontwerper oï bouwkundig inge
nieur eerst achteraf tot de ontdekking
gekomen is dat er in een kerk ook nog
zo iets als een koor en een orgel horen,
waarvoor een uithoek gevonden moet
worden. In andere gevallen maakte hij
de koorruimte ondergeschikt aan het
architectonisch geheel of bleven koor
en orgel quantités négligeables. Koor
en orgel zijn evenwel ondenkbaar zon
der het totale beeld. IVlen kan zelfs
stellen dat vanaf de eerste bouwkundi
ge schetsen het element der klanksprei
ding aan de bouwer voor de geest moet
staan. Zoals b.v. de lichtvol in een
kerkruimte. Al grijpen vensters of ra
men dieper in de structuur zelf, toch
is het element der klankspreiding van
lf«li
n.l. geen biechtstoel waarin men fluis
tergesprekken houdt...
Men kan in ai deze gevallen slechts
medelijden koesteren jegens onze
kundige koorleiders die armzwaai
end en voetstampend worstelen tegen
deze geluidsbarrières; jegens onze
zangers en koorknapen die met opge
zette borst en wijdopengespalkte
monden tevergeefs trachten de ruim
te te beheersen. De gemeenschap
blijft immuun voor dergelijke muzi
kale productie omdat zij geen Pink
stervuur van klankspreiding ziet ont
branden. Verbaast men er zich dan
over dat koorleden en koorleiders de
moed in de schoenen zinkt en zij
allen de organist niet te vergeten
tot routinearbeid afdalen?
Dit nu is een der meest rampzalige
gevolgen van de acoustische misluk
kingen in onze hedendaagse kerken
bouw; dat zij iedere geluidsvoort-
brenging in de kiem smoorend ook de
kerkmusici tot ontzielde wezens de
gradeert, tot ambtenaren in over
heidsdienst...
Waarom nu moeten onze kundige
kerkkoorleiders en organisten buiten
dit urgente probleem gehouden worden?
Waarom staan de bouwkundigen aan
de andere kant van de kerk? Eerst
bij ruggespraak tussen beiden in het
voorbereidingsstadium van kerkenbouw
kunnen beiden hun gemeenschappelijk;
doel: de luister van Gods Huis te ver
kondigen, bereiken en ons behoeden
voor een ramp die heel de kerkmuziek
bedreigt.
MARIUS MONNIKENDAM.
De Mdriakerk te Groningen is een goed gecomponeerde ruim te, waar niet alleen de muurvlakken harmoniëren, maar wan
ook acoustisch bepaald verrassende resultaten zijn bereikt. Ve le artiesten werkten hier in dezelfde geest van dienen
De architect van deze kerk is Coen Bekink.
In de H. H. Antonius en Lodewijkkerk in Den Haag verlenen een uitgestrekte
ovale structuur en een hoog en recht plafond aan orgel en koor een kathedraal
achtige klank. Beide zijn vrij in de ruimte opgesteld terwijl de ronde achterwand
als een klankbord werkt. De nagalm van vijf seconden wordt bij een gevulde
kerk als deze tot het ideale getal van drie gereduceerd. Gelijk bij de H. Dominicus-
kerk te Rotterdam is bij de architectuur van het orgel een mooi decoratief effect
bereikt met de trompetschalbekers.
even essentiële betekenis. Even essen
tieel als de toonkunst een integrerend
deel is van onze eredienst.
Dachten onze voorouders anonie
me bouwers van kathedralen, basilieken
of domkerken daar anders over?
Het blijkt van niet. Nooit werd er min
der over acoustiek gesproken en ge.
schreven dan in die eeuwen en nooit
waren de acoustische resultaten zo
overtuigend. Volgden de kerkenbouwers
de ongeschreven wetten der klassieke
oudheid? Bezochten zij de klassieke
arena's of amfitheaters van Epidauros
of Orange, waar het gesproken woord,
één getokkelde noot op de duizenden zit
plaatsen, hoorbaar was (en nog is!).
Op tientallen meters afstand verstaat
men er nog fluisteringen, ondanks het
feit, dat alles als openluchttheater ge-
construeerd is!
We laten dan acoustische wonderen
buiten bespreking als de fluister-
galerijen van de St.Paul te Londen,
de resonerende kolommen van S.
Maria-Maggiore te Rome, de bronzen
of aardewerk vazen in klokvorm van
de Griekse theaters of Romeinse
basilieken, onderling gestemd, dienend
om het gesproken woord of de muziek
groter draagwijdte te geven. Voor
dergelijke wonderen staat de huidige
wetenschapsmens nog sprakeloos. Hoe
ver men ook met wetenschappelijke
formules de klank achtervolgd heeft,
ze bleef gelijk een schaduw ongrijp
baar. Hoeveel concertzalen wórden er
niet gebouwd, hoeveel radio-studio's
die ondanks haarfijne berekeningen
levenloos zijn. In een land waar
men bij uifstek aan 'het muzikaal
probleem én de acoustiek steeds veel
aandacht' heeft geschonken, in Duits
land, zijn de voorbeelden hiervan
overvloedig. Voorheen beroemde de
Hochschule te Berlijn zich op een
concertruimte, die een vreugde be
tekende voor allen die ér klank pro
duceerden of beluisterden. De herbouw*
echter in het voormalige centrum der
muziekwereld is voor uitvoerders
zowel als luisteraars een beproeving
geworden. Zo ik mijn eigen oren niet
zou willen geloven, tekende ik dit
woord op uit de mond der leden van
het RIAS-orkest. Indien dus op die
plaats en in dat land, waar de acous
tische wetten van deze tijd zo „gründ-
lich" worden bestudeerd nog falen,
hoeveel meer risico is er dan niet voor
degenen, die niét over dit arsenaal
van wetenschap beschikken! Met de
Salie Pleyel" te Parijs was men
gelukkiger, maar niet nadat een
brand de eerste, acoustisch mislukte,
nieuwbouw vernietigd had.
Deze beoordeling van de klank
werking in onze nieuwe kerken pre
tendeert hier allerminst een weten
schappelijke fundering. Het is louter
een muziekgevoelige, die hier on
bevooroordeeld zijn mening laat
horen. Uiteindelijk komt dit neer op
datgene wat men van de met een
goed gehoororgaan en gezond ver
stand begiftigde gemeenschap ver
wachten kan. En om die gemeen
schap gaat het. Want voor wie
anders zjjn de ceremonieën onzer
liturgie; voor wie anders wordt er
gesproken, gepreekt, gezongen of
gespeeld? Het is met de klank-
spreiding der kerkmuziek als met
de orgelklank: Niemand heeft belang
bij technisch-vernuftige speeltafels,
die er soms even zwaarwichtig uit
zien als cockpits van vliegtuigen.
Maar iedereen heeft belang Dij het-
§fen. du hoort: het klankresultaat.
Mastodonten van orgels kunnen als
fn m/Nns tussen muurwanden staan
ingeklemd klinken als een verre
echo en omgekeerd kunnen orgels
van bescheiden omvang zelfs in nun
pianissimo-registers dragen tot in de
uiterste kerkhoeken. z|t één fluit!
register open van de grote orgels
of «"aênk!tV;an Den Bosch
i of Gouda, en ge hoort die klank
tienvoudig weerkaatst. Laat trom
petten en bazuinen klinken in de
St.Janskerk van Laren (N.H.) en
men denkt aan een harmonica
speler...
Hiermee komen we als vanzelf tot
de realiteit van de hedendaagse
kerken.
Celuidsobstakels
In z'n strijd met de dimensies richt
het spook der volumebeperking zich
in de eerste plaats tot de hoogte.
Architecten schijnen door een soort
„hoogte-vrees" bevangen te zijn. Zij
volgen de weg van de minste weer
stand door kerkruimten te ontwerpen
als zalen met platte en vooral
lage plafonds. Ziehier de
doodsteek voor de acoustiek. Het
begrip „zaal" is reeds a priori vijandig
aan de orgelklank. Ik ken prachtige
concertzalen als die van het Concert
gebouw te Amsterdam, van het
„Palais Chaillot" te Parijs of van het
„Gesellschaft für Musikfreunde" te
Wenen; het zijn paradijzen voor klank
verspreiding, behalve van het orgel.
Is het omdat dit instrument koninklijk
bloed in de aderen heeft, en zich
alleen onder weidse bogen van een
Godshuis wil ontplooien? Of is het
omdat de klank de strakheid bezit van
het tijdloze, het hiëratische van het
ruimteloze, slechts in kathedraalruim
ten harmoniërend.
IJdele bespiegelingen voor de ef
ficiëntie van de hedendaagse bouw
kundige ingenieur. Hij construeert
de goeden niet te na gesproken!
kerken als vergaderzalen, een type
dat vooral in deze calvinistische stre-
kgn ingang heeft gevonden. Nu is een
platte bezoldexing niet per se een
geluidsbarrière. Iedere Romeinse basi
liek logenstraft dit. Maar hun plafonds
zweven hoog boven het plaveisel.
Lage plafonds echter smoren de
klank, 'n Tweede geluidsbarrière is de
bekleding van een plafond met
geluiddempende stof. Ondanks een
hoge bezoldering breken de geluids
golven hier bij hun eerste contact met
de bouwstof. Daar weet men b.v. in
de kerk van O.L.Vr.Hemelvaart te
Voorburg van mee te spreken!
'n Derde hinderpaal voor gelui ds-
voortplanting vormen, nissen, kapellen
en uitbouwsels waarin orgel en koor
somwijlen worden teruggedrongen.
ruimten dus die niet rechtstreeks met
de hoofdruimte of schip in verbinding
staan. Tegen zulk een isolement van
orgel- of koorstemmen zoals in de
Bossche St.Jan is zelfs de acous
tische macht van een kathedraal als
die van de Brabantsche hoofdstad niet
opgewassen
Terwij1 daar het grote orgel zijn ko
ningszetel )p de achtergrond sinds eeu
wen handhaaft, is het jegeleidings-
instrument en het gehele koor naar een
zijkapel achter het priesterkoor terug
gedrongen.
Als vierde barrière zouden we de
bogen, togen en uitspringende muur
vlakken kunnen noemen, die de archi
tect gemeend heeft te moeten aan
brengen als afsluiting van
koorruimte of oksaal. Koorruimten en
orgel zijn echter geen leden van een
„afgescheiden gemeente"; ze zijn
integendeel integrerende elementen.
Daarom vingen de bouwmeesters
der gothische kathedralen het orgel als
een architecturaal element op, ver
smolten hun bouwkunstige vormen met
die der spitsbogen door ze tussen de
pilaren als z.g. zwaluwnesten
in te bouwen. Alleen een 17e eeuwse
schilder als Pieter v. Saenredam toont
ons in een zijner kerkinterieurs zulk
een zwaluwnest-front uit de -oude St.
Bavokerk te Haarlem, lang voordat
van het huidige beroemde orgel dat
luisterrijke voorbeeld van Barokke
örgel-architectuur sprake was. An
dere voorbeelden hiervan kent ons land
niet, en van de zeldzame voorbeelden
in het buitenland is dat van de kathe
draal van Straatsburg (voor een jaar
geleden geheel hersteld) een wonder
baarlijk voorbeeld.
Deze drang om de kerkarchitectuur
met die van de orgelbouw zo niet te
vereenzelvigen, dan toch om er de
monumentaliteit van te verhogen,
spreekt uit de vele orgels in de Her
vormde kerken met een z.g. u g-
positie f,— één der klavieren van
het grote orgel waarvan het front
gelijk een wandtapijt over de balus
trade hangt, terwijl de andere klavie
ren met hun trontpijpen veelal de
gehele achterwand van de kerk
(kathedraal) sieren.
Om praktische redenen, welke vooral
op de plaats van het zangkoor betrek
king hebben, is deze dispositie in onze
kerken minder gewenst. In de dekena
le kerk van Venlo b.v. staat het koor
als geklemd tussen twee geluidsbron
nen in.
Een vijfde geluidsobstakel is gemis
aan gerichtheid. In dit opzicht stellen
vierkante, en koepel-kerken grote pro
blemen. Vierkanten en cirkels missen
n.l. een uitgangspunt. De gevaarlijkste
vorm is een betonnen koepelgewelf. Het
doet vaak de klank draaien als een
maalstroom waarin de beminde gelo
vige drenkeling wordt. De St. Anna-
kerk b.v. te Heerlen moet de archi
tect zowel als de opdrachtgevers slape
loze nachten hebben bezorgd... Een bij
zonder zintuig schijnt echter de bouw
meesters der koepelkerken van Bever
wijk (O.L.Vr. ten Hemel) en van Hen
gelo (St. Michielskerk) geleid te heb
ben om de gevaren van een koepelge
welf te trotseren en in beide gevallen
verrassende acoustische resultaten te
bereiken.
Geen biechtstoel
Bijna ariecdotisch klinkt het verhaal
van een Frans geestelijke die de inval
kreeg om koor- en orgelklanken te la
ten opsteigen vanuit een kelderruimte
tussen communiebank en banken door
roosters heen als centrale verwarmings-
golven! Dacht deze vernuftige pries
ter wellicht aan het verborgen orkest
van een opera, of was hij juist ter
beevaart naar het Wagner-heiligdom
in Bayreuth geweest?
Toen zou ik over dit plan graag eens
gesproken hebben met een geniaal
bouwmeester als de pas ontslapen
Amerikaan Frank Lloyd Wright...
In ieder geval is geluid van beneden
uit gericht beter dan vanuit een zolder
verdieping zoals het geval is in de St.
Pascaliskerk in Den Haag, waar de
orgelpijpen als gevangenen geklemd
staan tussen massieve bogen en de
zangers opgesloten staan in een nis als
stenen beelden. En zet het orgel niet
in een kast, in een uitbouw van de
kerkmuren zoals in O.L.Vr. van Goe
den Raad in Den Haag. Een orgel is
insecten
eskundlgen op het gebied van de
insectenbestrqding maken zich
steeds meer zorgen over de toe
nemende resistentie van schadelijke
insecten tegen de veelvuldig toegepas
te chemische verdelgingsmiddelen. Het
gevaar is niet denkbeeldig, dat de
land- en tuinbouwers in hun niet afla
tende strijd tegen het ongedierte dat
hun gewassen bedreigt, op de duur het
onderspit zullen delven, tenzjj de we
tenschappelijke onderzoekers methoden
weten te vinden voor een doelmatige
biologische bestrijding. Naar deze me
thoden wordt in Nederland en daarbui
ten intensief gespeurd, niet alleen om
dat men vreest, dat men met de che
mische bestrijding zal vastlopen, maar
ook omdat de toepassing op grote
schaal van steeds zwaardere vergiften
allerlei gevaren met zich brengt. Over
die gevaren hebben we het vorig jaar
uitvoerig geschreven, waarbij overi
gens moest worden aangetekend, dat
de risico's die eruit voortvloeien, voor
lopig nog genomen moeten worden,
omdat de chemische bestrijding nog
altijd de meest doeltreffende is. Ook
nu is deze bestrijding nog een nood
zakelijk kwaad, maar diverse biologi
sche experimenten hebben .och al dus
danige successen opgeleverd, dat er
enige grond is voor de verwachting,
dat de gifspuiterij in de toekomst niet
langer het enige redmiddel zal blijven.
Het biologisch onderzoek op dit vlak
wordt sinds enige tijd gecoördiceerd
door een „Werkgroep Harmonische
Bestrijding van Plagen T.N.O.", waar
binnen zes verschillende secties in
evenzoveel richtingen werken.
De eerste studiegroep, die zich be
zighoudt met populatie-dynamica, gaat
o.a. na, welke gevolgen (chemische)
insectenbestrijding heeft voor het even
wicht tussen de insecten en hun be
strijders. Zelfs in ons hypercultuurland
is er n.l. nog altijd iets van een natuur
lijk evenwicht, ook al is dit dan niet
meer te vergelijken met het evenwicht
in een natuurlijk levensmilieu. Men
kan dit duidelijk zien in boomgaarden
waar met D.D.T. wordt gespoten: daar
ontwikkelt zich later op grote schaal
rode spint, zo zelfs dat de takken van
de fruitbomen in de winter volkomen
rood worden van de spinteieren. De
kwestie is, dat de spint ongevoelig is
in de strijd om het bestaan. De de
cimering van de „normale" insecten
tengevolge van chemische bestrijding
biedt deze afwijkende exemplaren
juist de kans, zich te handhaven en
snel te vermenigvuldigen; het be
strijdingsmiddel werkt hun opkomst
in de hand.
Een vierde studiegroep houdt zich
bezig met de relatie plant-dier. Een
van de punten waarop het onderzoek
zich richt is de vraag, hoe het (scha
delijk) insect zjjn voedselplant weet te
vinden. Coloradokevers zijn, zoals be
kend is, op de aardappelplant aange
wezen. De kevers komen echter nooit
uit de grond in een aardappelveld,
want op de akker, waar de vetgevre-
ten larf de grónd in is gekropen, staat
volgens voorschrift het andere
jaar iets anders, b.v. rogge. Toch heb
ben de uitkomende kevers geen enkele
moeite om hun geliefkoosde aardappel
planten te vinden: de eieren worden
nooit op de rogge afgezet. Men zoekt
nu naar middelen om het mechanisme
dat de kever naar de plant leidt, te
verstoren, zodat hjj die plant niet vindt
of de verkeerde plant kiest. Het succes
dat al bereikt is met het vangen van
Japanse kevers en rozenkevers in val-
bewlTd'a? inePdeaze rfcMW ^ogelifk"- rupselichaam heeft gelegd. vr%(
heden'liggen. Misschien kan men Sok d*J maarn
de toestand van de voedselplant zelf *»voe(^en^e dier zolang mogelijk
Parasieten in actie. De larven, die
de eieren komenwelke de parasiet
hflf rainoalifl-inn -VY-» J-> n n-t+ rtr%lnr,A nrZ*
Ei-ren van een Lieveheersbeestje, even
eens een bladluizeneter.
Dit is geen insectenschade, maar schade
tengevolge vanchemische bespuiting!
voor D.D.T., maar dat het middel wèl
alle natuurlijke vijanden vernietigt.
Bijzonder interessant is het werk
van de tweede sectie, die van de hor
monale bestrijding. Op dit specialisti
sche vlak is prof. dr. J. de Wilde werk
zaam. Hij probeert, populair gezegd,
methoden te vinden om met behulp
ls een arts na een ongeveer 50-
jarige praktijk uitgeoefend op het
platteland en in de stad op zijn
praatstoel gaat zitten, kan hij heel wat
verhalen. Natuurlijk kan men dit op
verschillende manieren doen en de ge
wone lezer zal er weinig aan hebben,
wanneer de arts daarbij breed-uit gaat
zitten oreren over tal van moeilijke me
dische gevallen, waarmee hij te maken
heeft gehad. Het komt ons voor, dat
dokter v. d. Heiden in zijn bij A. J. G.
Strengholt's Uitgeversmaatschappij n.v.
te Amsterdam verschenen boek, dat
ontstaan is uit hier en daar gehouden
causerieën, de juiste toon aanslaat. Hij
neeft het vooral gezocht in de menselij
ke kant van zijn ontmoetingen met de
zieke mensheid en in zijn herinneringen
aan talrijke merkwaardige voorvallen
en bijzondere personen, schiet telkens
sterk de humor naar voren. Beslist
geen spot, daarvoor is zijn mededogen
met hen, die door lijden geplaagd wer
den steeds te groot en ook als men voor
een pietluttige zaak zijn hulp ingeroepen
mocht hebben en hij dus nodeloos ge
plaagd werd, wist hij het gewoonlijk
achteraf nog te vergoeilijken. Wie zal
kwalijk nemen, dat de schrijvende dok
ter in zijn „mémoires" dan soms het
gewicht van een bepaald voorval over
trekt. Zijn oubolligheid in het vertellen
maakt veel goed en op een of ander
onbenullig verhaal het zijn eigenlijk
losse schetsen volgt altijd wel weer
een voldoende interessante historie, om
bij stil te staan.
Zijn boek is uit medisch oogpunt toch
van belang, omdat het duidelijk het
verschil aantoont van de stand van de
wetenschap een halve eeuw geleden,
toen de huisarts vaak met allerlei pri
mitieve geneesmiddeltjes moest werken
en in onze dagen, nu hem allerlei anti
biotica en andere medicijnen ten dien
ste staan, waarmee vroeger gevaarlij
ke ziekten gemakkelijk te bestrijden zijn.
Daarnaast heeft het ons getroffen hoe
goed de roeping van de huisarts tot uit
drukking komt, wiens belangrijke funk-
tie voor het echt menselijke contact me.t
de patiënt door het specialisme van te
genwoordig nog wel eens in het ge
drang komt.
Henri Knap schreef voor het boek een
inleiding, waarin bij de geest van. het
boek markant aangeeft. T" A
van bepaalde hormonen de ontwikke
ling van de insecten in de war te ja
gen. De onderzoekers zonderen bepaal
de hormonen af uit de insecten zelf;
met behulp daarvan kan men dan b.v.
bereiken, dat de insecten zich te vröeg
verpoppen, waardoor ze niet meer tot
volledige ontwikkeling kunnen komen.
Op dit terrein zijn al geslaagde proe
ven genomen en een van de aantrekke
lijke kanten is. dat men geen resis
tentie te vrezen heeft.
De resistentie van organismen te
gen chemische bestrijdingsmiddelen
is een gebied, waarop een derde Sec-
tie zich richt. Hoe dan resistentie tot
stand komt probeert men te achter
halen in het Laboratorium voor In-
secticidenonderzoek, waarvan dr. D.
Dresden de leiding heeft. Het is bij
insecten niet zo, dat de individuen
door telkens een grotere dosis van
een bepaald vergif te overleven, Im
muun worden, maar het gif werkt
selecterend en laat insëcten, die er
niet gevoelig voor zijn, in leven. Het
merkwaardige is, dat deze voor be
strijdingsmiddelen ongevoelige exem
plaren hun resistentie danken aan
het bezit van afwijkende genen, af
wijkingen die hun in normale om
standigheden minder kansen geven
i ,'y
V/v- s
f;
yv yA* yy y
ii* ,;yy r.
v, i
0:i'
- y - a y
y- s; - *- u "v.
beïnvloeden, zodat de plant het insect
niet meer aantrekt.
De invloed van de chemische bestrij
ding op de fauna is het studieobject
van de vijfde sectie, wier studie nauw
verband houdt met die van de eerste
afdeling. Men streeft er in deze sectie
naar, het toepassen van vergiftige be
strijdingsmiddelen zoveel mogelijk te
te beperken. Allereerst zoekt men naar
dë' kleinste effectieve dosering en ver
der gaat men na, of het aantal bespui
tingen misschien verminderd kan wor
den.
Tenslotte is er nog de groep van
de pathogene micro-organismen, die
de insecten wil opruimen door mid
del van besmettelijke ziekten. In de
V.S. is er al een bespuitingsmiddel
in de handel, dat geen gifstoffen be
vat, maar ziektekiemen. Dat bij tal
van insecten epidemieën voorkomen
is al lang bekend. Een goed voor
beeld daarvan biedt de ringeirups,
die in enorme aantallen kan optre
den in iepen, waarbij deze bomen
volkomen kaal worden gevreten. Na
een geweldig rupsenjaar volgt dan
plotseling een decimering tengevol
ge van het uitbreken van een ziekte.
In Israël is men met de biologische
bestrijding al zover, dat ze al in de
praktijk wordt toegepast. Men heeft
daar met succes parasieten ingezet te
gen de zwarte schildluis, die citrus
aantast. De parasiet is een wespje, dat
geïmporteerd is uit Hongkong. Het
wordt nu in laboratoria gekweekt en
leven!
De l#?v.e wu.
'nbot. in :dt
S«V?-
.dë 'gaasulieg, een bondge-
strijd legen bladluizen.
Ziekten en plagen teisteren de gewassen.
Dit is maïs met „builenbrand".
bij het optreden van de luis in massa's
losgelaten. De schildluizen zijn dan al
heel gauw verdwenen en het systeem
werkt zo goed, dat men niei meer
hoeft te spuiten.
„Het is zo gemakkelijk om, als er iets
optreedt, naar de medicijnkast te grij
pen en te spuiten, maar daardoor wor
den we in slaap gewiegd en de aan
dacht voor de cultuur zelf verslapt De
natuur laat zich niet eindeloos dwin
gen." zegt dr. Briejèr directeur van
de Plantenziektenkundige Dienst te
Wageningen en voorzitter van de com
missie van beheer van de genoemde
werkgroep. „Ik krijg hier alle narig
heid op tafel en zie de situatie van
jaar tot jaar moeilijker worden In de
twintiger jaren heb ik tulpen gekweekt.
Er waren toen betrekkelijk weinig
moeilijkheden. Nu zijn er allerlei pro
blemen in de tulpenteelt. De weerstand
van de gewassen wordt steeds meer
verzwakt door de teeltmethoden. Men
haalt tegenwoordig van een stuk grond
drie vier maal zoveel bollen als vroe
ger, maar je kunt de zaak maar niet
blüven opjagen. Wie het onderste uit
de kan wil, krijgt onherroepelijk de
deksel op de neus."
laatste aflevering van de -
jaargang van Het Tijdschrift/"
73«
aflevering van ,4c..o0r
I
bijna 200 blz. omvang! Èr is diW1®!
Geschiedenis is een "'boekdeel//';
de
ru-
wijze op de
°P
hoogte houden
van
wei'
ter
geen in steeds grotere mate op het -
rein der historie-beoefening groeit
bloeit.
Bovendien is in deze aflevering
genomen het complete verslag vaAitCr
Elfde Copgres van Nederlandse
rici. Ieder jaar heeft n.i. op de zat.eIJts;
voor Pinksteren een congres P,/jn-
in tal van secties worden dan ieves
gen en discussies gehouden, die °jCii
bijeen een massa wetenswaardig'/hje.
opleveren. Het Tijdschrift voor Gesy ej\
denis mag zich dan ook gelukkig P „/n-
dat verslag telkenjare te kunnen w
gen. ^,jj-
Meer dan eens hebben wij kunnen
zen op de gemêleerde schotels,
bevoorrechte disgenoten van het ."/ial
schrift" voorgezet krijgen,
heeft de redactie-secretaris de ""'gf
maaltijd uit exotische grondstof£eI11Pnd
ien°
mengesteld. Dr. Uri laat zeer bo/,,:_e
be-
O w lA-*. w i "vvr toll1
aan de> hand van middel-nederl®' uv
teksten zien hoe het feitelijk op dê jje
kende riddertoemooien in de 12e en ^je
eeuw toeging. Na de opwinding'
het medeleven hiermee veroor2 op
heeft, is het goed ook de maag he;hIiJ'
re te geven. Een uitstekende hese -t,
ving van dr. Terpstra, 'cenner-bU' ,ef
stek van onze koloniale historie, "üd-
.Nederlands gouden tijd aan de ~p.
kust" zorgt voor een behoorlij/®^'
derlaag, welke dan verder wordt ^1
gevuld door dr. Dittricli met de <-r e]f)
exotische stof" (woorden van heb12
van het „Moravisch gezantschap 'ped
Konstantinopel in 862' Zulke °P
als deze zijn in ons land besliSK id1
gewoon: de noten bestaan voor®1 efl
roemeense, bulgaarse, hongaarse re-
russische literatuur. De studie D" te'
digt m.i. niet helemaal omdat er d'e
veel onzekerheden blijven staah, „g|-
geen oplossing vinden. EerlijkbelClhr0i>-
ve dient gezegd te worden dat dieiK
nen uiterst schaars zijn. Zo rniS1]);®
ook bij dr. Terpstra een studie, //ij"
voorkomt in de bundel, die in pi/8
aan Byvanck is aangeboden; genos ^d'
studie ging over het afstaan van u
kust aan Engeland. vef
En ten slotte viel ons op dat
dit nummer een waas van wee®1^,
hangt. De generatie hoogleraren e® ^.,j
dere geleerden, met wier nam61/ js
van jongsaf vertrouwd zijn gewe^ f.
aan het sterven! Prof. Van Dillen
denkt prof. N. W. Posthumus, door
terecht gekarakteriseerd als <<een ujt-
dernemend historicus". Hij heeft
zonderlijk grote verdiensten gehad v
de beoefening der economische i
ciale geschiedenis. Hij stichtte in
het Economisch Historisch ArchieJ e.
later het in de gehele wereld
schatte Internationale Instituut
Sociale Geschiedenis te Amsterdam-
kan bogen op een zeldzaam praC 1 go-
bibliotheek en rijk archiefmateriaal v,a.
vendien is Posthumus de geestelUke eJi
der van het tegenwoordig door ra<il°Q0f
televisie zo bekende Instituut voor
iogsdocumentatie. lSt-
Verder worden nog verdacht de//a®
historicus A. v.d. Boom en mej- hheeo
Nierop, die veel over Amsterdam go-
gepubliceerd. Bewonderaars van di- pi
no van Gelder, die inmiddels 00
■er
70 jaar is geworden, zullen tot m/npe-
noegeti horen dat dhr. H. C.
8®
man te Rotterdam een bibliografie j
diens geschriften heeft samengeste'
VIC LANGENHOFF. I dr. B. A. VERMASER^
.•«Si®#**