De kerkmuziek in_ de ..doofpot' Het probleem van de ACOUSTIEK m de moderne kerkenbouw WEINIG SAMENWERKING TUSSEN MUSICI EN ARCHITECTEN Lage zaalkerken blijven leven loos voor de klank Biologische van i A. Hormonen, ziektekiemen en parasieten in plaats van vergiften D J& J Een arts op zijn praatstoel V B mmmmm Het Tijdschrift voor Geschiedenis lH Wsi I i: a. mm, DEN HAAG, 18 jan. In hoeverre bevorderen of stagneren de hedendaag se bedehuizen de koor- of orgelklank? Is het kerkgebouw zoals vroeger een levenwekker van hun stemmen? Ik ben nu eenmaal verliefd op kathedralen, basilieken en domkerken, o.m. omdat zodra er stemmen van koor en orgel tot klinken komen, de toch reeds hoge, brede en diepe muurvlakken schijnen te wijken... Een wonder geschiedt er dat de bouwmeesters zelf nauwelijks hebben bevroed: hun bouwsel treedt buiten zichzelf met een vierde dimen sie.... Nederig sluiten tegenwoordig de nieu we kerken aan bjj de huizenzee, gelijk geschakeld in het uniforme stratencom- plex gelijk vergaderzalen van een buurt schap of broederschap. Ook in de mid deleeuwen waren de kerken in het „ste debouwplan" opgenomen, ïaar met dien verstande dat zjj er het levende mid delpunt van vormden. De huidige si tuatie echter heeft tot een kerktype aanleiding gegeven dat tot de grootste oplettendheid en voorzichtigheid maant om van dit nieuwe hart der gemeen schap geen moordkuil van de kerkmu ziek te maken. Want zo er een pro bleem van kerkenbouw bestaat in ste den en dorpen, zo verkeert ook de kerk muziek in een bijzonder kritiek stadium. Afgezien van vele facetten die een meer maatschappelijk dan aesthe- tisch karakter dragen, wordt de kerk muziek zeker door één ramp bedreigd, die volumebeperking heet. Het laten klinken van muziek brengt als eerste element de acoustiek naar voren. Zonder acoustisch vermogen wordt n.i. iedere uitvoering, iedere klank in de kiem gesmoord. De knap ste koorleider of organist kan van een doofpot geen klankbord maken. Niet minder dan erbarmelijk zijn nu de acoustische resultaten in vele onzer hedendaagse kerken. Hierbij moet men helaas constateren dat in veel geval len de ontwerper oï bouwkundig inge nieur eerst achteraf tot de ontdekking gekomen is dat er in een kerk ook nog zo iets als een koor en een orgel horen, waarvoor een uithoek gevonden moet worden. In andere gevallen maakte hij de koorruimte ondergeschikt aan het architectonisch geheel of bleven koor en orgel quantités négligeables. Koor en orgel zijn evenwel ondenkbaar zon der het totale beeld. IVlen kan zelfs stellen dat vanaf de eerste bouwkundi ge schetsen het element der klanksprei ding aan de bouwer voor de geest moet staan. Zoals b.v. de lichtvol in een kerkruimte. Al grijpen vensters of ra men dieper in de structuur zelf, toch is het element der klankspreiding van lf«li n.l. geen biechtstoel waarin men fluis tergesprekken houdt... Men kan in ai deze gevallen slechts medelijden koesteren jegens onze kundige koorleiders die armzwaai end en voetstampend worstelen tegen deze geluidsbarrières; jegens onze zangers en koorknapen die met opge zette borst en wijdopengespalkte monden tevergeefs trachten de ruim te te beheersen. De gemeenschap blijft immuun voor dergelijke muzi kale productie omdat zij geen Pink stervuur van klankspreiding ziet ont branden. Verbaast men er zich dan over dat koorleden en koorleiders de moed in de schoenen zinkt en zij allen de organist niet te vergeten tot routinearbeid afdalen? Dit nu is een der meest rampzalige gevolgen van de acoustische misluk kingen in onze hedendaagse kerken bouw; dat zij iedere geluidsvoort- brenging in de kiem smoorend ook de kerkmusici tot ontzielde wezens de gradeert, tot ambtenaren in over heidsdienst... Waarom nu moeten onze kundige kerkkoorleiders en organisten buiten dit urgente probleem gehouden worden? Waarom staan de bouwkundigen aan de andere kant van de kerk? Eerst bij ruggespraak tussen beiden in het voorbereidingsstadium van kerkenbouw kunnen beiden hun gemeenschappelijk; doel: de luister van Gods Huis te ver kondigen, bereiken en ons behoeden voor een ramp die heel de kerkmuziek bedreigt. MARIUS MONNIKENDAM. De Mdriakerk te Groningen is een goed gecomponeerde ruim te, waar niet alleen de muurvlakken harmoniëren, maar wan ook acoustisch bepaald verrassende resultaten zijn bereikt. Ve le artiesten werkten hier in dezelfde geest van dienen De architect van deze kerk is Coen Bekink. In de H. H. Antonius en Lodewijkkerk in Den Haag verlenen een uitgestrekte ovale structuur en een hoog en recht plafond aan orgel en koor een kathedraal achtige klank. Beide zijn vrij in de ruimte opgesteld terwijl de ronde achterwand als een klankbord werkt. De nagalm van vijf seconden wordt bij een gevulde kerk als deze tot het ideale getal van drie gereduceerd. Gelijk bij de H. Dominicus- kerk te Rotterdam is bij de architectuur van het orgel een mooi decoratief effect bereikt met de trompetschalbekers. even essentiële betekenis. Even essen tieel als de toonkunst een integrerend deel is van onze eredienst. Dachten onze voorouders anonie me bouwers van kathedralen, basilieken of domkerken daar anders over? Het blijkt van niet. Nooit werd er min der over acoustiek gesproken en ge. schreven dan in die eeuwen en nooit waren de acoustische resultaten zo overtuigend. Volgden de kerkenbouwers de ongeschreven wetten der klassieke oudheid? Bezochten zij de klassieke arena's of amfitheaters van Epidauros of Orange, waar het gesproken woord, één getokkelde noot op de duizenden zit plaatsen, hoorbaar was (en nog is!). Op tientallen meters afstand verstaat men er nog fluisteringen, ondanks het feit, dat alles als openluchttheater ge- construeerd is! We laten dan acoustische wonderen buiten bespreking als de fluister- galerijen van de St.Paul te Londen, de resonerende kolommen van S. Maria-Maggiore te Rome, de bronzen of aardewerk vazen in klokvorm van de Griekse theaters of Romeinse basilieken, onderling gestemd, dienend om het gesproken woord of de muziek groter draagwijdte te geven. Voor dergelijke wonderen staat de huidige wetenschapsmens nog sprakeloos. Hoe ver men ook met wetenschappelijke formules de klank achtervolgd heeft, ze bleef gelijk een schaduw ongrijp baar. Hoeveel concertzalen wórden er niet gebouwd, hoeveel radio-studio's die ondanks haarfijne berekeningen levenloos zijn. In een land waar men bij uifstek aan 'het muzikaal probleem én de acoustiek steeds veel aandacht' heeft geschonken, in Duits land, zijn de voorbeelden hiervan overvloedig. Voorheen beroemde de Hochschule te Berlijn zich op een concertruimte, die een vreugde be tekende voor allen die ér klank pro duceerden of beluisterden. De herbouw* echter in het voormalige centrum der muziekwereld is voor uitvoerders zowel als luisteraars een beproeving geworden. Zo ik mijn eigen oren niet zou willen geloven, tekende ik dit woord op uit de mond der leden van het RIAS-orkest. Indien dus op die plaats en in dat land, waar de acous tische wetten van deze tijd zo „gründ- lich" worden bestudeerd nog falen, hoeveel meer risico is er dan niet voor degenen, die niét over dit arsenaal van wetenschap beschikken! Met de Salie Pleyel" te Parijs was men gelukkiger, maar niet nadat een brand de eerste, acoustisch mislukte, nieuwbouw vernietigd had. Deze beoordeling van de klank werking in onze nieuwe kerken pre tendeert hier allerminst een weten schappelijke fundering. Het is louter een muziekgevoelige, die hier on bevooroordeeld zijn mening laat horen. Uiteindelijk komt dit neer op datgene wat men van de met een goed gehoororgaan en gezond ver stand begiftigde gemeenschap ver wachten kan. En om die gemeen schap gaat het. Want voor wie anders zjjn de ceremonieën onzer liturgie; voor wie anders wordt er gesproken, gepreekt, gezongen of gespeeld? Het is met de klank- spreiding der kerkmuziek als met de orgelklank: Niemand heeft belang bij technisch-vernuftige speeltafels, die er soms even zwaarwichtig uit zien als cockpits van vliegtuigen. Maar iedereen heeft belang Dij het- §fen. du hoort: het klankresultaat. Mastodonten van orgels kunnen als fn m/Nns tussen muurwanden staan ingeklemd klinken als een verre echo en omgekeerd kunnen orgels van bescheiden omvang zelfs in nun pianissimo-registers dragen tot in de uiterste kerkhoeken. z|t één fluit! register open van de grote orgels of «"aênk!tV;an Den Bosch i of Gouda, en ge hoort die klank tienvoudig weerkaatst. Laat trom petten en bazuinen klinken in de St.Janskerk van Laren (N.H.) en men denkt aan een harmonica speler... Hiermee komen we als vanzelf tot de realiteit van de hedendaagse kerken. Celuidsobstakels In z'n strijd met de dimensies richt het spook der volumebeperking zich in de eerste plaats tot de hoogte. Architecten schijnen door een soort „hoogte-vrees" bevangen te zijn. Zij volgen de weg van de minste weer stand door kerkruimten te ontwerpen als zalen met platte en vooral lage plafonds. Ziehier de doodsteek voor de acoustiek. Het begrip „zaal" is reeds a priori vijandig aan de orgelklank. Ik ken prachtige concertzalen als die van het Concert gebouw te Amsterdam, van het „Palais Chaillot" te Parijs of van het „Gesellschaft für Musikfreunde" te Wenen; het zijn paradijzen voor klank verspreiding, behalve van het orgel. Is het omdat dit instrument koninklijk bloed in de aderen heeft, en zich alleen onder weidse bogen van een Godshuis wil ontplooien? Of is het omdat de klank de strakheid bezit van het tijdloze, het hiëratische van het ruimteloze, slechts in kathedraalruim ten harmoniërend. IJdele bespiegelingen voor de ef ficiëntie van de hedendaagse bouw kundige ingenieur. Hij construeert de goeden niet te na gesproken! kerken als vergaderzalen, een type dat vooral in deze calvinistische stre- kgn ingang heeft gevonden. Nu is een platte bezoldexing niet per se een geluidsbarrière. Iedere Romeinse basi liek logenstraft dit. Maar hun plafonds zweven hoog boven het plaveisel. Lage plafonds echter smoren de klank, 'n Tweede geluidsbarrière is de bekleding van een plafond met geluiddempende stof. Ondanks een hoge bezoldering breken de geluids golven hier bij hun eerste contact met de bouwstof. Daar weet men b.v. in de kerk van O.L.Vr.Hemelvaart te Voorburg van mee te spreken! 'n Derde hinderpaal voor gelui ds- voortplanting vormen, nissen, kapellen en uitbouwsels waarin orgel en koor somwijlen worden teruggedrongen. ruimten dus die niet rechtstreeks met de hoofdruimte of schip in verbinding staan. Tegen zulk een isolement van orgel- of koorstemmen zoals in de Bossche St.Jan is zelfs de acous tische macht van een kathedraal als die van de Brabantsche hoofdstad niet opgewassen Terwij1 daar het grote orgel zijn ko ningszetel )p de achtergrond sinds eeu wen handhaaft, is het jegeleidings- instrument en het gehele koor naar een zijkapel achter het priesterkoor terug gedrongen. Als vierde barrière zouden we de bogen, togen en uitspringende muur vlakken kunnen noemen, die de archi tect gemeend heeft te moeten aan brengen als afsluiting van koorruimte of oksaal. Koorruimten en orgel zijn echter geen leden van een „afgescheiden gemeente"; ze zijn integendeel integrerende elementen. Daarom vingen de bouwmeesters der gothische kathedralen het orgel als een architecturaal element op, ver smolten hun bouwkunstige vormen met die der spitsbogen door ze tussen de pilaren als z.g. zwaluwnesten in te bouwen. Alleen een 17e eeuwse schilder als Pieter v. Saenredam toont ons in een zijner kerkinterieurs zulk een zwaluwnest-front uit de -oude St. Bavokerk te Haarlem, lang voordat van het huidige beroemde orgel dat luisterrijke voorbeeld van Barokke örgel-architectuur sprake was. An dere voorbeelden hiervan kent ons land niet, en van de zeldzame voorbeelden in het buitenland is dat van de kathe draal van Straatsburg (voor een jaar geleden geheel hersteld) een wonder baarlijk voorbeeld. Deze drang om de kerkarchitectuur met die van de orgelbouw zo niet te vereenzelvigen, dan toch om er de monumentaliteit van te verhogen, spreekt uit de vele orgels in de Her vormde kerken met een z.g. u g- positie f,— één der klavieren van het grote orgel waarvan het front gelijk een wandtapijt over de balus trade hangt, terwijl de andere klavie ren met hun trontpijpen veelal de gehele achterwand van de kerk (kathedraal) sieren. Om praktische redenen, welke vooral op de plaats van het zangkoor betrek king hebben, is deze dispositie in onze kerken minder gewenst. In de dekena le kerk van Venlo b.v. staat het koor als geklemd tussen twee geluidsbron nen in. Een vijfde geluidsobstakel is gemis aan gerichtheid. In dit opzicht stellen vierkante, en koepel-kerken grote pro blemen. Vierkanten en cirkels missen n.l. een uitgangspunt. De gevaarlijkste vorm is een betonnen koepelgewelf. Het doet vaak de klank draaien als een maalstroom waarin de beminde gelo vige drenkeling wordt. De St. Anna- kerk b.v. te Heerlen moet de archi tect zowel als de opdrachtgevers slape loze nachten hebben bezorgd... Een bij zonder zintuig schijnt echter de bouw meesters der koepelkerken van Bever wijk (O.L.Vr. ten Hemel) en van Hen gelo (St. Michielskerk) geleid te heb ben om de gevaren van een koepelge welf te trotseren en in beide gevallen verrassende acoustische resultaten te bereiken. Geen biechtstoel Bijna ariecdotisch klinkt het verhaal van een Frans geestelijke die de inval kreeg om koor- en orgelklanken te la ten opsteigen vanuit een kelderruimte tussen communiebank en banken door roosters heen als centrale verwarmings- golven! Dacht deze vernuftige pries ter wellicht aan het verborgen orkest van een opera, of was hij juist ter beevaart naar het Wagner-heiligdom in Bayreuth geweest? Toen zou ik over dit plan graag eens gesproken hebben met een geniaal bouwmeester als de pas ontslapen Amerikaan Frank Lloyd Wright... In ieder geval is geluid van beneden uit gericht beter dan vanuit een zolder verdieping zoals het geval is in de St. Pascaliskerk in Den Haag, waar de orgelpijpen als gevangenen geklemd staan tussen massieve bogen en de zangers opgesloten staan in een nis als stenen beelden. En zet het orgel niet in een kast, in een uitbouw van de kerkmuren zoals in O.L.Vr. van Goe den Raad in Den Haag. Een orgel is insecten eskundlgen op het gebied van de insectenbestrqding maken zich steeds meer zorgen over de toe nemende resistentie van schadelijke insecten tegen de veelvuldig toegepas te chemische verdelgingsmiddelen. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat de land- en tuinbouwers in hun niet afla tende strijd tegen het ongedierte dat hun gewassen bedreigt, op de duur het onderspit zullen delven, tenzjj de we tenschappelijke onderzoekers methoden weten te vinden voor een doelmatige biologische bestrijding. Naar deze me thoden wordt in Nederland en daarbui ten intensief gespeurd, niet alleen om dat men vreest, dat men met de che mische bestrijding zal vastlopen, maar ook omdat de toepassing op grote schaal van steeds zwaardere vergiften allerlei gevaren met zich brengt. Over die gevaren hebben we het vorig jaar uitvoerig geschreven, waarbij overi gens moest worden aangetekend, dat de risico's die eruit voortvloeien, voor lopig nog genomen moeten worden, omdat de chemische bestrijding nog altijd de meest doeltreffende is. Ook nu is deze bestrijding nog een nood zakelijk kwaad, maar diverse biologi sche experimenten hebben .och al dus danige successen opgeleverd, dat er enige grond is voor de verwachting, dat de gifspuiterij in de toekomst niet langer het enige redmiddel zal blijven. Het biologisch onderzoek op dit vlak wordt sinds enige tijd gecoördiceerd door een „Werkgroep Harmonische Bestrijding van Plagen T.N.O.", waar binnen zes verschillende secties in evenzoveel richtingen werken. De eerste studiegroep, die zich be zighoudt met populatie-dynamica, gaat o.a. na, welke gevolgen (chemische) insectenbestrijding heeft voor het even wicht tussen de insecten en hun be strijders. Zelfs in ons hypercultuurland is er n.l. nog altijd iets van een natuur lijk evenwicht, ook al is dit dan niet meer te vergelijken met het evenwicht in een natuurlijk levensmilieu. Men kan dit duidelijk zien in boomgaarden waar met D.D.T. wordt gespoten: daar ontwikkelt zich later op grote schaal rode spint, zo zelfs dat de takken van de fruitbomen in de winter volkomen rood worden van de spinteieren. De kwestie is, dat de spint ongevoelig is in de strijd om het bestaan. De de cimering van de „normale" insecten tengevolge van chemische bestrijding biedt deze afwijkende exemplaren juist de kans, zich te handhaven en snel te vermenigvuldigen; het be strijdingsmiddel werkt hun opkomst in de hand. Een vierde studiegroep houdt zich bezig met de relatie plant-dier. Een van de punten waarop het onderzoek zich richt is de vraag, hoe het (scha delijk) insect zjjn voedselplant weet te vinden. Coloradokevers zijn, zoals be kend is, op de aardappelplant aange wezen. De kevers komen echter nooit uit de grond in een aardappelveld, want op de akker, waar de vetgevre- ten larf de grónd in is gekropen, staat volgens voorschrift het andere jaar iets anders, b.v. rogge. Toch heb ben de uitkomende kevers geen enkele moeite om hun geliefkoosde aardappel planten te vinden: de eieren worden nooit op de rogge afgezet. Men zoekt nu naar middelen om het mechanisme dat de kever naar de plant leidt, te verstoren, zodat hjj die plant niet vindt of de verkeerde plant kiest. Het succes dat al bereikt is met het vangen van Japanse kevers en rozenkevers in val- bewlTd'a? inePdeaze rfcMW ^ogelifk"- rupselichaam heeft gelegd. vr%( heden'liggen. Misschien kan men Sok d*J maarn de toestand van de voedselplant zelf *»voe(^en^e dier zolang mogelijk Parasieten in actie. De larven, die de eieren komenwelke de parasiet hflf rainoalifl-inn -VY-» J-> n n-t+ rtr%lnr,A nrZ* Ei-ren van een Lieveheersbeestje, even eens een bladluizeneter. Dit is geen insectenschade, maar schade tengevolge vanchemische bespuiting! voor D.D.T., maar dat het middel wèl alle natuurlijke vijanden vernietigt. Bijzonder interessant is het werk van de tweede sectie, die van de hor monale bestrijding. Op dit specialisti sche vlak is prof. dr. J. de Wilde werk zaam. Hij probeert, populair gezegd, methoden te vinden om met behulp ls een arts na een ongeveer 50- jarige praktijk uitgeoefend op het platteland en in de stad op zijn praatstoel gaat zitten, kan hij heel wat verhalen. Natuurlijk kan men dit op verschillende manieren doen en de ge wone lezer zal er weinig aan hebben, wanneer de arts daarbij breed-uit gaat zitten oreren over tal van moeilijke me dische gevallen, waarmee hij te maken heeft gehad. Het komt ons voor, dat dokter v. d. Heiden in zijn bij A. J. G. Strengholt's Uitgeversmaatschappij n.v. te Amsterdam verschenen boek, dat ontstaan is uit hier en daar gehouden causerieën, de juiste toon aanslaat. Hij neeft het vooral gezocht in de menselij ke kant van zijn ontmoetingen met de zieke mensheid en in zijn herinneringen aan talrijke merkwaardige voorvallen en bijzondere personen, schiet telkens sterk de humor naar voren. Beslist geen spot, daarvoor is zijn mededogen met hen, die door lijden geplaagd wer den steeds te groot en ook als men voor een pietluttige zaak zijn hulp ingeroepen mocht hebben en hij dus nodeloos ge plaagd werd, wist hij het gewoonlijk achteraf nog te vergoeilijken. Wie zal kwalijk nemen, dat de schrijvende dok ter in zijn „mémoires" dan soms het gewicht van een bepaald voorval over trekt. Zijn oubolligheid in het vertellen maakt veel goed en op een of ander onbenullig verhaal het zijn eigenlijk losse schetsen volgt altijd wel weer een voldoende interessante historie, om bij stil te staan. Zijn boek is uit medisch oogpunt toch van belang, omdat het duidelijk het verschil aantoont van de stand van de wetenschap een halve eeuw geleden, toen de huisarts vaak met allerlei pri mitieve geneesmiddeltjes moest werken en in onze dagen, nu hem allerlei anti biotica en andere medicijnen ten dien ste staan, waarmee vroeger gevaarlij ke ziekten gemakkelijk te bestrijden zijn. Daarnaast heeft het ons getroffen hoe goed de roeping van de huisarts tot uit drukking komt, wiens belangrijke funk- tie voor het echt menselijke contact me.t de patiënt door het specialisme van te genwoordig nog wel eens in het ge drang komt. Henri Knap schreef voor het boek een inleiding, waarin bij de geest van. het boek markant aangeeft. T" A van bepaalde hormonen de ontwikke ling van de insecten in de war te ja gen. De onderzoekers zonderen bepaal de hormonen af uit de insecten zelf; met behulp daarvan kan men dan b.v. bereiken, dat de insecten zich te vröeg verpoppen, waardoor ze niet meer tot volledige ontwikkeling kunnen komen. Op dit terrein zijn al geslaagde proe ven genomen en een van de aantrekke lijke kanten is. dat men geen resis tentie te vrezen heeft. De resistentie van organismen te gen chemische bestrijdingsmiddelen is een gebied, waarop een derde Sec- tie zich richt. Hoe dan resistentie tot stand komt probeert men te achter halen in het Laboratorium voor In- secticidenonderzoek, waarvan dr. D. Dresden de leiding heeft. Het is bij insecten niet zo, dat de individuen door telkens een grotere dosis van een bepaald vergif te overleven, Im muun worden, maar het gif werkt selecterend en laat insëcten, die er niet gevoelig voor zijn, in leven. Het merkwaardige is, dat deze voor be strijdingsmiddelen ongevoelige exem plaren hun resistentie danken aan het bezit van afwijkende genen, af wijkingen die hun in normale om standigheden minder kansen geven i ,'y V/v- s f; yv yA* yy y ii* ,;yy r. v, i 0:i' - y - a y y- s; - *- u "v. beïnvloeden, zodat de plant het insect niet meer aantrekt. De invloed van de chemische bestrij ding op de fauna is het studieobject van de vijfde sectie, wier studie nauw verband houdt met die van de eerste afdeling. Men streeft er in deze sectie naar, het toepassen van vergiftige be strijdingsmiddelen zoveel mogelijk te te beperken. Allereerst zoekt men naar dë' kleinste effectieve dosering en ver der gaat men na, of het aantal bespui tingen misschien verminderd kan wor den. Tenslotte is er nog de groep van de pathogene micro-organismen, die de insecten wil opruimen door mid del van besmettelijke ziekten. In de V.S. is er al een bespuitingsmiddel in de handel, dat geen gifstoffen be vat, maar ziektekiemen. Dat bij tal van insecten epidemieën voorkomen is al lang bekend. Een goed voor beeld daarvan biedt de ringeirups, die in enorme aantallen kan optre den in iepen, waarbij deze bomen volkomen kaal worden gevreten. Na een geweldig rupsenjaar volgt dan plotseling een decimering tengevol ge van het uitbreken van een ziekte. In Israël is men met de biologische bestrijding al zover, dat ze al in de praktijk wordt toegepast. Men heeft daar met succes parasieten ingezet te gen de zwarte schildluis, die citrus aantast. De parasiet is een wespje, dat geïmporteerd is uit Hongkong. Het wordt nu in laboratoria gekweekt en leven! De l#?v.e wu. 'nbot. in :dt S«V?- .dë 'gaasulieg, een bondge- strijd legen bladluizen. Ziekten en plagen teisteren de gewassen. Dit is maïs met „builenbrand". bij het optreden van de luis in massa's losgelaten. De schildluizen zijn dan al heel gauw verdwenen en het systeem werkt zo goed, dat men niei meer hoeft te spuiten. „Het is zo gemakkelijk om, als er iets optreedt, naar de medicijnkast te grij pen en te spuiten, maar daardoor wor den we in slaap gewiegd en de aan dacht voor de cultuur zelf verslapt De natuur laat zich niet eindeloos dwin gen." zegt dr. Briejèr directeur van de Plantenziektenkundige Dienst te Wageningen en voorzitter van de com missie van beheer van de genoemde werkgroep. „Ik krijg hier alle narig heid op tafel en zie de situatie van jaar tot jaar moeilijker worden In de twintiger jaren heb ik tulpen gekweekt. Er waren toen betrekkelijk weinig moeilijkheden. Nu zijn er allerlei pro blemen in de tulpenteelt. De weerstand van de gewassen wordt steeds meer verzwakt door de teeltmethoden. Men haalt tegenwoordig van een stuk grond drie vier maal zoveel bollen als vroe ger, maar je kunt de zaak maar niet blüven opjagen. Wie het onderste uit de kan wil, krijgt onherroepelijk de deksel op de neus." laatste aflevering van de - jaargang van Het Tijdschrift/" 73« aflevering van ,4c..o0r I bijna 200 blz. omvang! Èr is diW1®! Geschiedenis is een "'boekdeel//'; de ru- wijze op de °P hoogte houden van wei' ter geen in steeds grotere mate op het - rein der historie-beoefening groeit bloeit. Bovendien is in deze aflevering genomen het complete verslag vaAitCr Elfde Copgres van Nederlandse rici. Ieder jaar heeft n.i. op de zat.eIJts; voor Pinksteren een congres P,/jn- in tal van secties worden dan ieves gen en discussies gehouden, die °jCii bijeen een massa wetenswaardig'/hje. opleveren. Het Tijdschrift voor Gesy ej\ denis mag zich dan ook gelukkig P „/n- dat verslag telkenjare te kunnen w gen. ^,jj- Meer dan eens hebben wij kunnen zen op de gemêleerde schotels, bevoorrechte disgenoten van het ."/ial schrift" voorgezet krijgen, heeft de redactie-secretaris de ""'gf maaltijd uit exotische grondstof£eI11Pnd ien° mengesteld. Dr. Uri laat zeer bo/,,:_e be- O w lA-*. w i "vvr toll1 aan de> hand van middel-nederl®' uv teksten zien hoe het feitelijk op dê jje kende riddertoemooien in de 12e en ^je eeuw toeging. Na de opwinding' het medeleven hiermee veroor2 op heeft, is het goed ook de maag he;hIiJ' re te geven. Een uitstekende hese -t, ving van dr. Terpstra, 'cenner-bU' ,ef stek van onze koloniale historie, "üd- .Nederlands gouden tijd aan de ~p. kust" zorgt voor een behoorlij/®^' derlaag, welke dan verder wordt ^1 gevuld door dr. Dittricli met de <-r e]f) exotische stof" (woorden van heb12 van het „Moravisch gezantschap 'ped Konstantinopel in 862' Zulke °P als deze zijn in ons land besliSK id1 gewoon: de noten bestaan voor®1 efl roemeense, bulgaarse, hongaarse re- russische literatuur. De studie D" te' digt m.i. niet helemaal omdat er d'e veel onzekerheden blijven staah, „g|- geen oplossing vinden. EerlijkbelClhr0i>- ve dient gezegd te worden dat dieiK nen uiterst schaars zijn. Zo rniS1]);® ook bij dr. Terpstra een studie, //ij" voorkomt in de bundel, die in pi/8 aan Byvanck is aangeboden; genos ^d' studie ging over het afstaan van u kust aan Engeland. vef En ten slotte viel ons op dat dit nummer een waas van wee®1^, hangt. De generatie hoogleraren e® ^.,j dere geleerden, met wier nam61/ js van jongsaf vertrouwd zijn gewe^ f. aan het sterven! Prof. Van Dillen denkt prof. N. W. Posthumus, door terecht gekarakteriseerd als <<een ujt- dernemend historicus". Hij heeft zonderlijk grote verdiensten gehad v de beoefening der economische i ciale geschiedenis. Hij stichtte in het Economisch Historisch ArchieJ e. later het in de gehele wereld schatte Internationale Instituut Sociale Geschiedenis te Amsterdam- kan bogen op een zeldzaam praC 1 go- bibliotheek en rijk archiefmateriaal v,a. vendien is Posthumus de geestelUke eJi der van het tegenwoordig door ra<il°Q0f televisie zo bekende Instituut voor iogsdocumentatie. lSt- Verder worden nog verdacht de//a® historicus A. v.d. Boom en mej- hheeo Nierop, die veel over Amsterdam go- gepubliceerd. Bewonderaars van di- pi no van Gelder, die inmiddels 00 ■er 70 jaar is geworden, zullen tot m/npe- noegeti horen dat dhr. H. C. 8® man te Rotterdam een bibliografie j diens geschriften heeft samengeste' VIC LANGENHOFF. I dr. B. A. VERMASER^ .•«Si®#**

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1961 | | pagina 12