Weekend in BudusM Naar een „out-station van een Rotterdamse missionaris Hoogmis in stinkend en vervallen kerkje REGENNACHT waarin zelfs de „tam-tam" zweeg n I De „amahs van Hongkong vertellen over de honger D Communeleden hebben soms vijf of zes keer opnieuw gezaaid Monty heeft een boek geschreven Mozes en... De Gaulle M M I DE TIEN PLAGEN VAN CHINA III h\\ Onnozele weergave van gesprek van zeven uur met Tsjoe En-lai 55 liH ZATERDAG 18 FEBRUARI 1961 TABORA, januari Het was zaterdag middag en eigenlijk stond ik juist op het punt om Ndale te verlaten, toen pater Debets uit Rotterdam mij vroeg, waar om ik niet meeging. Ik aarzelde. Ik was niet naar Tanganjika gekomen om huilerige ver halen te schrijven over witte paters, die elk weekend de bush intrekken. Aan de andere kant behoef ik de waarheid niet uit de weg te gaan. Er vertrekken iedere zaterdag hon derden missionarissen naar de meest afgele gen buitenposten en ook daarop mag wel eens de aandacht gevestigd worden. Dus zei ik ja. Pater Debets laadde zijn kleine vracht wagen op en wij vertrokken. J1 y Onze laadbak binnen een mijl vol passagiers. !i mmr tP: (Van een redacteur) Uit allerlei afzonderlijke be richten was het al duide lijk geworden, dat de resul taten van de Chinese landbouw over het afgelopen jaar niet wa ren meegevallen. Maar op 29 de cember jl. kwamen de commu nistische pers en radio met ver halen, die een frappante gelijke nis vertoonden met dat van de tien plagen van Egypte. Wervel stormen, hagelbuien, droogte, overstromingen, vorst, insecten plagen, veepest en plantenziekten hebben meer dan de helft van het Chinese landbouwareaal getrof fen. Ruim zestig miljoen hectare, d.w.z. een gebied ter grootte van Frankrijk, België en Nederland bij elkaar, heeft van één of meer van deze rampen te lijden gehad. Van dit totaal is 20 miljoen hec tare „in ernstige mate getroffen". Hier en daar is er zelfs in het geheel geen oogst geweest. Het ergste was de droogte. Een zak botten. Een kerkplein, dat zich langzaami vulde. Als veldmaarschalk Montgomery een boek gaat schrijven, wordt hij soms, zonder het zelf te beseffen, bepaald humoristisch. In zijn werk „Leiders en misleiders" (Becht, Am sterdam) hebben wij een passage aangetroffen, die wij de lezers van ons blad niet willen onthouden „Soms stel ik mezelf de vraag", zo schrijft de veldmaarschalk: „Zou De Gaulle, als hij 3000 jaar geleden had geleefd met dezelfde persoon lijkheid en aanleg als hij nu heeft, hetzelfde hebben bereikt als Mozes? Mijn antwoord luidt dan „Nee". Mo zes zou evenmin kunnen doen wat De Gaulle nu doet. Mozes was pre cies de man voor de tijd waarin hij leefde zoals De Gaulle het is voor het Frankrijk van nu. Het valt niet te ontkennen, de mens is het pro- dukt van zijn tijd". Voorwaar een originele gedachte! Hoe komt de man er op? Hij ver gast zijn lezers overigens op meer van die fantastische uitspraken, die dan steeds vergezeld gaan van een aantal moraliserende gemeenplaat sen. Zijn boek is een kruising tussen een slecht geschreven geschiedenis boekje voor de lagere school en een bombastische preek. Dorre biogra fische stukjes, die naar de encyclo pedie rieken, worden afgewisseld r f*-- met holle kreten en waarheden als koeien. Wat de reis betreft kan ik kort zijn. Budushi ligt niet zo ver van Ndale en over bush- wegen heb ik al zo dikwijls geschreven. U kunt het zich waarschijnlijk toch niet voorstellen. Ik volsta dan ook met de mededeling, dat onze laadbak binnen een paar mijl vol passa giers zat. Vrouwen, kinderen, oude mannen, jonge kerels, alles kris-kras door elkaar en boven op mijn bed en ons brood. Mijn maag protesteerde bij voorbaat. Na een uurtje bereikten wij ons doel. Hoe moet ik dat beschrijven? Budushi bestaat niet. Het is geen dorp, het is geen verzameling huizen, het is niets. Als ik alleen was geweest zou ik zijn doorgereden. Zo'n open kale ruimte kom je dikwijls tegen. Zelfs midden in de meest dorre wildernis staat wel eens plotseling een palm en die twee huisjes zouden mij nooit het doel van de reis hebben geleken. Pater Debets maakte echter een weids gebaar. ,,We zjjn er", zei hij, „dit is Budushi!" Ik zei niets. Ik keek een beetje meewarig naar de uit mod der opgetrokken gebouwtjes en wachtte af. „Dit is de pastorie," zei hij, „en dat de kerk." HIHIIIItHllllllllllllllllllillllllIHHIIIIIIlllllllllllllllllliniimWHIIHlIllllllIilllllllllll nii:iiii!iiii!imiiiiiiiiiiiiiifiiiiifiiiiiiiiiiiiii!iiifiiii!iimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Als ik nu schrijf, dat de kerk van Budushi een schuur is, overdrijf ik. Want Nederlandse schuren zijn hiermee vergeleken paleizen. Ik weet werkelijk niet welk woord ik gebruiken moet. Misschien bent u het meest gediend met de term varkensstal. Ik herinner mij langs de lijn Utrecht-Amsterdam wel eens zo'n verlaten, vervallen hok in een weiland te hebben gezien. Welnu, dat is de parochiekerk van Budushi. Ondertussen waren de passagiers afgestapt. Ze bedankten de pater en ook ik legde mijn rech terhand in hun beide uitgestoken handen. Ik keek een beetje verlegen naar de vrouwen, die voor mij neerknielden en vroeg me ondertussen bezorgd af hoe dat brood zou smaken, waarop ze gezeten hadden. Want, eerlijk, ze stonken. Ze waren vies en onverzorgd en ik kan werkelijk geen letter poëzie schrijven over vrouwen, die hun babies veel te lang voeden aan krachteloze borsten. Na een poosje liep ik de pastorie in. Twee kale hokken van twee bij twee meter, een blader dak zo hoog, dat ik in het midden precies rechtop kon staan en verder een tafel en een ding, dat de pater zijn bed noemde. De muren wa ren vuil. Overal sporen van termieten en witte mie ren. Overal vliegen en overal een dikke, hete lucht, bezwangerd met misselijk makende geuren. De pa ter stond nog steeds buiten. Hij drukte handen, be wonderde babies, maakte grappen met de kinderen, en zorgde er voor, dat de catechist „de ramen" open maakte. Hij lette er nog op, dat er een stoel kwam en dat er voor de nacht een lantaarn zou zijn. Daarna brouwden we samen een kop koffie. Wij luisterden naar de tam-tam, waarop de catechist tot ver in de omtrek verkondigde dat de pater gekomen was en bereidden ons voor op een avond, die traag en eenzaam zou zjjn. De pater achter zjjn schot, dat ze hier biecht-stoel noemen en ik slenterend voor de pastorie met voor een gesprek alleen een paar woorden Kiswahili, wat goede wil en mijn handen. Toen begon plotseling de regen. Een loodrecht neergutsende regen, die uit het niets scheen te komen en binnen een paar seconden Budushi ontruimde. Ineens was iedereen weg. De tam tam zweeg en het leven kwam volledig tot stilstand. Ik had dat al eerder meegemaakt. Als hier de regen met stromen naar beneden komt, verstilt iedere ac tiviteit. In de steden is geen verkeer meer, alle werk wordt gestaakt en zelfs grote internationale havens als Dar-es-Salaam verlammen totaal onder de slag van het water. Pater Debets en ik zaten naast elkaar en keken naar buiten. De regen geselde de wildernis, het „kerkplein" werd één zee en ee» koude huiver ver drong de hitte van de avond. „Dat betekent verder vrijaf vandaag," zei hij, ter wijl hjj zjjn pij dicht knoopte. „Er komt beslist nie mand biechten." m aJt -«1 •'•.iJvi.. f M. U i Ik zei niets. Ik vervloekte het feit, dat ik een short had aangetrokken en verlangde terug naar die vie ze geur, die tenminste warm was. „Kunt u schaken?" vroeg ik. „Ja", zei hij, „maar wat helpt dat? We hebben geen stukken." „Geeft niet," zei ik, „e-4." „Ik weet een betere zet," antwoordde hjj, „neem een slok". Hij toverde een flesje cognac te voorschijn. „Dat wekt de eetlust op." „Voor dat brood zeker," zei ik walgend. „We eten vanavond warm. De vrouw van de cate chist heeft u ter ere een speciale maaltijd bereid." „O", zei ik, „móét ik dat opeten?" „Wacht maar af." Een uur later sloop ze binnen. Het was ondertus sen donker geworden en zonder een woord te spre ken ontstak ze de lamp. Ze zette wat rijst, wat vlees en wat jus op tafel en verdween. „Moeten we haar niet bedanken?" vroeg ik. „Dat doen we haar man. Morgen. Men spreekt niet tegen vrouwen, dat is niet welvoeglijk. Als ze een gesprek wil beginnen, knielt ze." „Weerzinwekkend." zei ik. „Akkoord. Maar ik mag het niet veranderen. Ik zou mijn vertrouwen verliezen. Tast toe." Het eten was heerlijk. Ik denk er nog wel eens aan terug. Hoe we daar gezeten hebben. Bui ten de eindeloos geselende regen. Binnen de stallantaarn, de gammele tafel, de zoemende insecten en een rijsttafel, die ik nooit meer zo zal waarderen. „Heerlijk, niet?" zei pater Debets, „dit is een feestavond. Ik ben niet alleen. Ik heb vrijaf. We eten er goed van. En ik heb ook nog iets te drinken." „Wat doet u als u geen gezelschap hebt?" „Ik hoor biecht. Ik maak mjjn brevier af. En vaak zit ik bij de catechist of een van- de onderwijzers. I van pater Debets, waarvan ik niets verstond. Nooit heb ik zo enthousiast meegezongen als toen deze christenen een lied aanhieven, dat ik herkende als een vers van Marie Koenen: „O sterre der zee". Ik kan dit werkelijk met woorden niet waar maken. Ilc heb gedacht aan de eerste christentij den en ik heb gedacht aan Nederland, waar ik mijn kleinste kinderen niet mee naar de kerk durf nemen uit angst voor het venijnig „Ssst" der vro men. Enfin, de lezer moet het mij maar vergeven. Men moet soms ver reizen om werkelijk thuis te komen. Na de mis hebben wij iets gegeten. We hebben de catechist bedankt, het bed opgeladen en we zjjn vertrokken. Vijfhonderd meter f7er. Toen hebben wij die oude man opgeladen, over wie ik al eerder geschreven heb. Ik weet niet hoe hij heet, ik weet niet wat hjj had, maar ik ben er zeker van dat hij nu dood is. Het was eigenlijk geen mens meer. Een zak botten. Hij werd door zjjn hele familie begeleid en zelden heb ik zoveel mensenliefde gezien als in de manier, waarop ze hem op de laadbak hesen. Zelden ook heb ik zo duidelijk aan gevoeld hoe ver wij van eikaar staan. Waarom kon die oude man de laatste mijlen van zijn leven niet op mijn plaats reizen? De cabine van een „pick-up" is dan wel geen rustbed, ze is oneindig beter dan de laadbak. Maar dat gaat dan niet. Men staat met zijn aanbod en kan men zich iets vanzelfspreken der voorstellen als een gek in de zon. Neen, dat mag niet. Iedereen wijst het af. Er is zelfs verontwaar diging. De blanke blijft voorin en die oude stum- perd reist omdat hij zwar+ is zijn laatste mij len als een zak kolen. Ik zal dat niet vergeten. Ik voorin. Met brandende schaamte en die man daar achter. Twee van zjjn zonen hielden hem met gespan nen spieren overeind. Bij iedere schok en u weet niet hoe wagens in de bush schokken kunnen kreunde hij. Een vrouw praatte wat tegen hem. En zo ging dat voort. Kuilen, kuilen, kuilen en zon. Ten laatste hebben we hem afgeleverd. Zijn lichaam is van de laadbak gehesen en op een bank voor de ontvangsthal van het ziekenhuis gezet. Zieken huis zeg ik. Er is voor het hele ziekenhuis van Ndale niet een dokter. Die zjjn in Europa. Een non, uit Helmond, zuster Clara Catharina Duisters, draagt de gehele verantwoordelijkheid. Ik mag over zulke vrouwen niet delibereren. Zjj zijn potig. Hun naasten liefde is bruusk en hardhandig, maar mijn God, als ze er niet waren. Niet over roeping kletsen, zeggen ze. Aanpakken. Een paar uur later heb ik van pater Debets af scheid genomen. Bedankt, zei ik en omdat journalisten bikkelhard zjjn, voegde ik er nog iets aan toe. Het was erg interessant. De lezers zullen het waarderen. Hij knikte. „Het was voor mij erg fijn om gezelschap te heb ben." Hij zei niet: Volgende week moet ik weer." Dat doe ik nu. Volgende week gaat hij weer. En zuster Duisters loopt niet weg. ALBERT WELLING. Ook in gebieden, waar de droogte niet in volle hevigheid heeft geheerst, hebben de Chinese boeren vaak verre tocht** moeten ondernemen om hun vee te kunnen drenken. Vrjjwel geen enkele provincie of autonoom gebici!, behalve Tibet («lat «loor «Ie communisten wordt beschouwd als een deel van hun Volksrepubliek) en Singkiang in het verre westen, is er niet door beroerd. De provincies Hopei, Honan, Sjangtoeng en Sjansi hebben het het zwaarst te verduren gehad. Op veie plaatsen heeft de droog te zes a zeven maanden geduurd. De eerste van de Egyptische piagen was, 'Jat het water van de Njj! in bloed veranderde. Met het water van «le Ge le Kivier is «lat niet gebeurd; het is grotendeels verdampt. In maart en ju ni heeft incu op verscheidene plaat sen over de droge bedding van de Gele Rivier kunnen lopen. Acht van «le twaalf grote rivieren in de provincie Sjangtoeng hebben geilurende enige tij geen water bevat. Na de droogte veroorzaakten wer velstormen en overstromingen de mees te schade. Twintig provincies en auto nome gebieden hebben de gevolgen daarvan moeten doorstaan. De rijke landbouwstreken van Mandsjoerjje, met name de Liao-vallei, het noord oosten en de kuststreek van Kwan- toeng, Foekien, Kiangsoe en Sjang toeng zjjn door deze natuurrampen ge troffen. Men heeft in 1960 in totaal elf wer velstormen geteld. In vijftig jaar was men niet tot zo'n groot aantal geko men. De meeste van deze stormen zjjn bovendien ongewoon hevig geweest; ze duurden van tien tot twintig uur. De combinatie van ongewone droog te op de ene plaats en overvloedige regens op do andere heeft ook geleid tot verscheidene insectenplagen, voor al de sprinkhanen hebben hun massa le terreur uitgeoefend. Daar kwamen dan veelal nog vorst, hagelbuien, vee pest en plantenziekten bjj. Het oostelijk deel van Sjangtoeng, waar de Gele Rivier naar zee stroomt, tif» e vluchtelingen, die regelm01® de kleine Britse kolonie How kong binnenkomen, hebben 8 durende de afgelopen zes JnaAs den telkens de honger opgegeven het voornaamste motief van - vlucht. De maandelijkse rantsoen" t van vlees, olie, vis en suiker zjjn bijna niets ineengeschrompeld. De „amahs", de nijvere getUei'^'', gen in Hongkong, die terugkeer" van familiebezoek aan de Zuidchin®® dorpen, brachten tragische verh^* mee: „In mijn dorp 'zijn de mensen dood. Zij werken van vijf uur 's morg® tot elf uur 's avonds en alles wat zij gen is twee ons rijst en een handje groente per dag. Hun gezichten, hand en voeten zjjn opgezwollen en velen v werd in het voorjaar geteisterd door de droogte. Vervolgens veroorzaakten wervelstormen er een overvloedige re genval en tenslotte kreeg dit gebied nog eens zijn deel van de hagelbuien, de veepest en de plantenziekten. De gevolgen van al deze natuur rampen zijn des te erger, om dat zjj volgen op twee even eens magere jaren. In 1958, het eerste jaar van de z.g. volkscom munes, werd aanvankelijk opgegeven, dat de totale oogst (inclusief zoete aardappelen) 375 miljoen ton zou be dragen. Later bleek, dat dit schrome lijk overdreven was: het juiste cijfer bedroeg 250 miljoen ton. In 1959 heb ben er op het Chinese vasteland ook natuurrampen gewoed. Toen werd wel iswaar geen 60 miljoen hectare getrof fen, zoals in 1960, maar toch nog 40 miljoen hectare. Het aantal regenloze dagen in noor delijk China tijdens de winter en het voorjaar is groter geweest dan in 1943, toen bij de laatste grote hon gersnood, die het Chinese volk heeft gekend, in de provincie Honan onge veer twee miljoen mensen zijn ge storven. Buitenlandse waarnemers geven toe, dat ambtelijke corruptie en gebrek aan transportmiddelen toen een veel grotere rol hebben ge speeld dan ditmaal, maar niettemin is het duidelijk, dat het Chinese volk ook nu aan zware beproevingen bloot staat. hen lopen als verdoofd rond". Een meNj,t dat terugkeerde uit een district, grenst aan de Portugese kolonie zei; „Mijn familie heeft al in geen den meer vlees, vis of suiker gezien- In Peking staan lange rijen "Pf/Ili- sche mensen, gekleed in hun gemoJt 0f neerde winterpakken, te wachten, .s er op de bonnen misschien nog verstrekt wordt. Soms worden hele kaarten ongeldig verklaard en v vangen door nieuwe. De communistische leiders voeffe, een navrante propaganda-campag' waarbij zij de bevolking opweKy,e minder te eten. „Wij hebben ons rantsoen niet nodig", staat er °P-nes rode banieren, die in de staatscantm t zijn opgehangen, „wij kunnen best minder toe". De agitators van de P tij proberen de bevolking ertoe te "A" gen hun rantsoenen „vrijwillig te a minderen". De beheerders van sclïeidene cantines proberen zich te "j derscheiden door hun cliëntele r' minder te eten te geven dan een burige cantine. De enige zinspel"®,! die in de officiële berichten te ,vl Me is, op de menselijke tragedie, ujfl achter dit alles schuil gaat, staat dit ene zinnetje: „Op sommige P'jSi- sen hebben de leden van de volkse" munes vijf tot zes keer opnieuw zaaid om toch nog een oogst te machtigen, als de jonge halmen waren gedood door een verschroei" de zon of door overstromingen". llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllillllHllllllllllllllllllllllllllllllIHHIIIIIIilllllliHlllllllllllllllllllilllinilllilllllll iiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHim'i1"" Ik ben hier graag. Ik hou van de mensen. Ik zou in Rotterdam niet meer kunnen wennen." „Weet u eigenlijk al?" begon ik en toen volgde weer zo'n gesprek, dat ik hier al honderd maal ge voerd heb. Zo'n gesprek over Nederland. Het vult de avond op menige missiepost. Het wordt gedragen door een mannelijk heimwee en in die gesprekken krijgt het vaderland zijn meest wezenlijke contouren. Het verrijst midden in Afrika en als men begreep hoe daarbij «ie brieven van thuis een rol spelen, dan zou er meer geschreven worden. Missionarissen wor den hogelijk gewaardeerd, maar schandelijk verge ten. Om een uur of elf zijn v/e naar bed gegaan. Pater Debets heeft eerst zijn brevier nog afgemaakt en ik heb in het donker liggen luisteren naar de regen en later naar een aap, een jakhals of een hyena. Tenslotte ben ik ingeslapen. Insekten hebben me gestoken, luizen gebeten, maar dat is de prijs die een missionaris iedere week betaalt. De volgende morgen was stralend. Een einde loos blauwe hemel, een sterke vroeg-hete zon en een kerkplein, dat zich langzaam maar zeker vulde met vrolijke, kleurig geklede men sen. Pater Debets had ik niet gezien. Die was al voor dag en dauw opgestaan en zat nu in de kerk. Hij hoorde biecht. De een na de ander knielde voor het wankele schotje en als ik soms de kerk binnen liep, bemerkte ik dat ik alleen was. De negers bleven buiten, tot het biechthoren was afgelopen. Daarna kwamen ze binnen. De catechist begon te bidden en zeker een uur lang heb ik daar bui ten naar staan luisteren. Een eindeloos gebed, door iedereen overgenomen en net zo lang durend, tot werkelijk alle parochianen aanwezig waren. De mis begint hier n.l. niet op een bepaalde tijd. De mis begint als iedereen aanwezig is. Alle oude en alle jonge mannen. Alle vrouwen onveranderd met een kind aan de borst en alle meisjes met een zedigheid, die me ontroerd heeft. Tenslotte nadat voor het laatst de tam tam was aangeslagen ben ik ook de kerk ingegaan. Ik heb achterin gezeten tussen twee oude kerels, die het kerklatijn versierden met vreemde inlandse uithalen en die mij dwongen mee te bidden met mijn handen voor de neus. De lucht was onbeschrijfelijk. Kinderen huilden en als mijn blik van het altaar wegdwaalde, trof hij onverander lijk zweren, puisten, eczeem en een legioen van te gen de muur op en af trekkende insekten. Toch heb ik nooit zo geluisterd naar een preek als do— Julius Caesar en Winston Chur chill waren krijgslieden, die schrijven konden, maar bijvoorbeeld generaal Eisenhower was van ieder schrijf talent gespeend, zoals uit zijn beschrij ving van de oorlog in Europa ge bleken is. Montgomery heeft al even min de gave van het woord, en zo gauw hij het slagveld verlaat om het terrein van de historicus, de politicus of de kultuurfilosoof te betreden, is zijn denken nogal verward. Hij heeft zijn onderwerp goed ge kozen. De oorspronkelijke titel van zjjn boek luidt „The Path to Leader ship", De weg naar het leiderschap. (De Nederlandse titel is minder ge lukkig, omdat het boek vooral over leiders, en maar voor een heel klein deel over misleiders gaat). Mont gomery zou over dit thema met gezag moeten kunnen spreken, want hij is zelf een militair leider van formaat geweest. Maar hij heeft zich bij de behandeling van zyn stof niet bepaald tot zijn eigen leiderservaring. Hij heeft er van alles bijgehaald: Koning Alfred en Cromwell, Lord Nuffield en Nehroe, Christus, Boeddha, Mohammed en Mozes. Trés tonnes de se trouver ensemble. zijn. „Al met al", zo schrijft de veld maarschalk, „vond ik het heel inter essant kennis te hebben gemaakt met Mao Tse-toeng". We willen het graag geloven, maar wat hebben wij daar aan? (Zo vond Montgomery ook Khroesjtsjev „een interessante per soonlijkheid", terwijl Nehroe „inter essante dingen" kon vertellen). De schrijver heeft naar zijn zeggen niet minder dan zeven uur gepraat met de premier van de Chinese Volks republiek, Tsjoe En-lai, en hij deelt ons uitvoerig mee, wat voor tolken bij dit onderhoud aanwezig waren en hoe die tolken hun werk deden. Maar wat er nu eigenlijk gezegd werd, wordt ons nauwelijks onthuld. In plaats daar van krijgen we een heel verhaal over de structuur van het Chinese commu nistische bewind. Montgomery schrijft, dat hij in april 1959 naar Moskou is gereisd om Khroesjtsjev te leren kennen. HU vertelt ons nauwkeurig welke vragen hij aan de Sovjetpremier heeft voor gelegd. Maar bij de behandeling van de antwoorden op die vragen is de interviewer meer aan het woord dan de man die geïnterviewd wordt. Toen Montgomery indertijd zjjn „Memoires" schreef, werd het een leesbaar boek, omdat de auteur zich beperkte tot zijn eigen vak en zijn eigen belevenissen. Het was nu niet direct een literair meesterwerk, maar wat aan de vorm te kort kwam, werd goed gemaakt door de inhoud. Het succes van zijn „Memoi- res" heeft de veldmaarschalk be wogen de pen nog eens ter hand te nemen. ontgomery vertelt over ver scheidene hedendaagse mach tige staatslieden, die hij goed gekend heeft. Maar tevergeefs tracht mep te ontdekken, wat deze historische' figuren de veldmaarschalk wel gezegd kunnen hebben, in de lange gesprekken, die hij met hen mocht voeren. Montgomery zegt, dat hji in mei 1960 naijr communis tisch China is gereisd, omdat hij wilde weten, wat Mao Tse-toeng voor een man was. Misschien weet hij het nu. Maar de lezers van zjjn boek worden met veel wijzer uit de twee bladzijden die aan de Chinese rode leider gewijd idden tussen al die verhandelin gen over grote leiders en mis leiders staat plotseling een hoofdstuk over „Jeugdleiding"- Montgomery is kennelijk enthousiast over de Outward Bound Trust, een organisatie, die voor jongens tussen de zeventien en twintig, cursussen van vier weken geeft om hen te harden. De schrijver citeert, met grote instem ming, een brief van een oud-leerling van Outward Bound: „Er was één jongen in mijn wacht", zo schrijft deze oud-leerling, „die ik enorm bewonderde, ja we bewonder den hem allemaal, omdat hy zo on zelfzuchtig was. Hij ging altijd door met werken, al was het nog zo zin loos..." Montgomery maakt bij dit citaat de kanttekening: „Ik zou die jongen wel eens willen ontmoeten". U ook? HANS BRONKHORST. '"'"""••li"1'»» mill1

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1961 | | pagina 14