Het GOEDE LIEDJE krijgt
H
nauwelijks een kans
In een succesvol liedje
wordt uitgesproken wat
de toehoorder al wist
H
Uti ieke verza meling va fi
rammofoons
Familie
door grote
Een encyclopedie voor
de sportvisserij
D
,v
Er .waait een spruitjes walm door Nederland
„Hommage a Edison9' op zolder
Alles
ZATERDAG 21 OKTOBER 1961
j et allooi van de Nederlandse
liedjes deugt niet, zo treurt
men. Eens in de zoveel tijd
gaat men er zich te bestemder plaat-
y druk over maken. De een wil ons
dan Dirk Witte en Emiel Hulle-
broek laten zingen, de ander bepleit
de Valerius Gedenkklank en wat er
sindsdien als het gebundelde resul
taat van regionale strooptochten en
van snuffeluren in vergeelde schrif
turen is bijgekomen, de derde legt
ons de zorgvuldige selectie voor die
hij als specialist heeft gemaakt uit
ongeveer alles wat lied mag heten.
Maar wat men bij de maandagse
was, op straat en op feestjes te ho
ren krijgt, komt er niet in voor. Geen
„Ciao, ciao bambino", niet „Ach was
ik maar bij moeder thuis gebleven"
en evenmin „Oom Piet is weer terug
uit Amerika." Deze zangsels figu
reren echter veelvuldig in de Ar
beidsvitaminen en op Radio Luxem
burg; en daar wordt het zangreper
toire voor bij de wastobbe en het
feestje bepaald. Wie nog enige waar
de hecht aan goede smaak, kan er
zelden enthousiast over doen. Krijgt
het goede liedje, en dan vooral het
aardige Nederlandse liedje hier geen
kans? De mensen die zich op dit ter
rein bewegen, antwoorden: „Nau
welijks." Jules de Corte zegt: „Het
ligt niet aan de liedjèsschrijvers,
maar aan de Nederlandse mentali
teit." Kernachtig, en van soortgelijke
strekking is de opmerking van Pie
ter Goemans (de maker van o.a.
„Aan de Amsterdamse grachten")
„Er waait een spruitjeswalm door
Nederland, waarin net aardige, sim
pele niet gedijen wil." En Stan Haag,
de succesvolle tekstschrijver van tal
'>Wm 'f f
van tophits, verklaart oprecht dat
hij zijn voornemen uit zijn begintijd
om „alleen maar mooie liedjes" te
schrijven, echt wel meer dan eens
heeft verloochend. Hij schreef bij
voorbeeld in een paar minuten „Ik
sta op wacht en denk aan jou", dat
half-Nederland zong en hem dus een
aantrekkelijke boterham verschafte.
Hij ploeterde op de tekstbewerkingen
van een serie Franse chansons die
hem lief waren, maar daar weet nie
mand van.
Smartlappen
Schrijven: Gijn
'vaA
Speelklaar
mmmmmais lo
r
At
bewust een eenheid van melodie en
tekst nastreeft.
Als ik langs kinderen, honden, kat
ten en vogels in zijn werkkamer vol
met klokken en planten gearriveerd
ben, draait hij allereerst een liedje
van Brassens: Les sabots d'Hélène.
Het heeft een, op een onnavolgbare
sterke Brassens-melodie, gewaagde
tekst, die plotseling iets verhevens
krijgt als de* vrijlustige jongen ineens
het hart van zijn Heleentje vindt. Het
is werkelijk meer dan veroverend en
Jules de Corte weet er niet beter van
te zeggen dan: „Dit is toch ongelooflijk,
dit is christendom. Daar komen wij
nooit aan toe, mentaal niet. En zelfs
als je er hier in zou slagen een liedje
van een soortgelijke poëzie te maken,
dan hoef je het heus niet in Nederland
te laten horen, want daar voelen ze er
niets voor. Ik heb één liedje, dat in een
moment van zeg-maar genade geboren
is en waarover ik maanden gedaan heb
voordat ik het rond had, maar dat
slaat gewoon niet aan."
Hij gaat aan de piano zitten, speelt
een bijna Gregoriaanse melodie en
zingt: „Eén dag voordat ik moet ster
ven, wil ik op blote voeten over de
wereld zwerven om mensen te ont
moeten." Het is een prachtig lied.
Als Jules de Corte is uitgezongen,
zegt hjj: „Niemand kent het."
Het Nederlandse sentiment is bar
stens vol onoprechtheid, meent hij. Wij
lijden aan een gebrek aan geloof in
onze instellingen, en toch leven wij er
mee. Wij beamen alles en houden ge
makshalve de brede weg (de „super
legaliteit"), waar wij geen weerstanden
ontmoeten, maar gaan dwars liggen als
iemand het eens goed met ons bedoeld.
In een liedje dat succes heeft, is uit
gesproken, wat de mensen al lang wis
ten. Horen ze iets wat hun vreemd voor
komt, dan moeten ze het niet. En nu
we het over teksten hebben, de slechte
kwaliteit, dat ligt heus niet aan de
Nederlandse taal. Je kan in het Neder-
Stan Haag: vaak twee of drie liedjes op een dag.
Eigenlijk zou men zich vóór alles
moeten afvragen: Wat zijn goede lied
jes? Maar ik maak mij hier graag met
een Jantje-van-Leiden af, hoewel naar
mijn mening vele van de specialisten
op die zorgelijke bijeenkomsten en con
gressen een schromelijke onderwaarde
ring aan de dag leggen voor menige
song, chanson, Schlager, hit, evergreen
etc., al of niet van Nederlandse her
komst, al of niet in onze taal overge
zet. Maar, hoe dan ook, het waarderen
van liedjes draait onvermijdelijk op
bekvechten uit. Jules de Corte is nogal
streng. Slechts bij hoge uitzondering
geeft hij zich gewonnen voor iets uit
het Amerikaanse repertoire (I've
frown accustomed to her face, uit My
air Lady bijvoorbeeld)Maar hij is
verzot op vele Franse chansons, waar
onder die van zijn grote favorieten
George Brassens en Léon Ferré de
eregalerij bezetten. Ook Pieter Goe
mans en Stan Haag men kan er
vele van hun collega's aan toevoegen
zijn van het Franse Chanson be
zeten, maar hebben vele van hun stil
gekoesterde lievelingetjes ook elders
in het buitenland gevonden: alleen al
in Amerika bij mensen als Irvin Ber
lin, Cole Porter, Hart, Hammerstein,
Arlen, Gershwin. Men kan slechts con
stateren dat er geen Nederlands verge
lijk is voor de Franse en Amerikaanse
liedjestraditie.
Overigens, waar hebben wij het
precies over? In ons land hebben wij
wel zoiets als het cabaretlied, waar
de kwaliteit soms duidelijk aanwezig
is, maar waar de tekst het vooral
moet doen en dus ook dichters als
Annie M. G. Schmidt en Michel van
der Plas tot hun recht komen. Dit
lied is, zoals het cabaret in het al
gemeen, aan een beperkt gehoor ge-
rd. Sommigen beweren dat Jules
Corte ook in het cabaret thuis
hoort. Maar ofschoon zijn vaak fijn
zinnige creaties heel sterk op de
tekst leunen en hjj weinig „meezin-
jfertjes" heeft geschreven, is hij toch
Jjy uitstek eeii chansonnier, die heel
ben pas sinds enige jaren Amsterdam
mer en ik ben echt verliefd gewor
den op de grachten. Bovendien zit
er het nooit bezongen, maar toch heel
werkelijke aspect in van al die kantoren
die daar maar achter de mooie gevels
schuilen."
Pieter Goemans, die behalve liedjes
schrijver, producer, reclame-man, fabri
kant en handelaar in grammofoonplaten
is, heeft muzikale voorkeuren die ruw
weg gezegd lopen van Pergolesi tot
Dave Bruheck. Uit zijn piano klinkt zo
wel Mozart als Tea for Two, zowel
Schumann als High Noon. Hij heeft een
Engelse moeder en een vrij groot deel
van zijn leven heeft hij in het buiten
land doorgebracht. Tegen de Nederland
se mentaliteit kijkt hij op als tegen een
fenomeen dat zijn weerga niet heeft.
„Wat hier wortel heeft geschoten aan
taboe's, hokjesgeest en vooral valse sen
timentaliteit, is enorm. Maar er is een
dualiteit, want ook hier vindt men vaak
een even weergaloze nuchterheid, die al
gauw, en niet ten onrechte, kan reage
ren met een: Wat een flauwe kul.
Ik begrijp er niets van. Tijdens de be
zetting in de ondergrondse heb ik hier
de ideale vrouw en de ideale man mee
gemaakt, prachtmensen, in allerlei op
zicht. Als ik ze nu echter ontmoet, ken
ik ze niet meer terug, zo vol verdeeld
heid en materialisme."
Dit requisitoir heeft dan nog steeds
het thema „liedjes" als ondergrond.
Hy zegt: „Het peil van de liedjes is
in nog geen honderd jaar te verbe
teren, maar toch wordt er soms hier
iets geaccepteerd dat helemaal gaaf
en mooi is, zoals nou bijvoorbeeld
„Ik zou wel eens willen weten" van
Jules de Corte. Dit blijft echter heel
veel jaren in roulatie en dat kun je
van de succesvolle rothits zelden of
nooit zeggen."
Die liedjes, die hij van zichzelf hot
best vindt, zoals o.a. zijn Goede nacht,
Marjoleip, hebben duidelijk minder in
gang gevonden dan een aantal die hij
minder geslaagd acht. Hij zegt een
liedje altijd te schrijven op het lijf van
ter. dooi he;.: bewonderd:: zanger af zan-
§eres. Dat zijn vaak lieden als Jacques
rel en Frank Sinatra, van wie hij niet
verwacht, dat ze het ooit zullen zingen.
Om niet sentimenteel te lijken, zo
meent hij voorts, moet je hier in Ne
derland een heel groot understatement
gebruiken. Op een opmerking van mij
reageert hij: „Als ik werkelijk zo ge
reserveerd of introvert ben ais ik mis
schien lijk, zou ik geen liedjes schrij
ven. Maar ik moet mij daarbij heel
erg inhouden. Zoals ik het werkelijk
zou willen zeggen, neemt men het hier
niet."
lands net zo veel zeggen als in het
Frans. Maar je kan niet zo maar een
Frans liedje vertalen. Al is het nog zo
goed, in het Nederlands houd je een
wanprodukt over. Je moet het aanpas
sen aan het Nederlandse klimaat, de
Nederlandse mentaliteit. Fransen hou
den van pathos, dat ons, als je het in
het Nederlands leest, kippevel bezorgt.
Mylord, dat is een knap Frans chan
son. Vertaal de tekst en je zit te prui
men op iets dat volkomen on-Neder-
lands is, een situatie die bij ons heel
anders ligt, a! kan men hier hetzelfde
drama beleven.
Nog steeds half-voorover aan de
piano zegt hij: „De mankementen van
de produktieslag knagen het kunste
naarschap wel aan. Ik moet elke
veertien dagen zes liedjes minstens
maken. Ze moeten gewoon klaar zijn
en kunnen niet wachten tot ik mis
schien wat beters vind. Maar ik zou
het echt goed willen doen. Ik wil
geen genoegen nemen met het moge
lijke. Ik heb een liedje over de nieu
we kinderpostzegels gemaakt. Nou,
verwacht daar nou 'ns iets goeds van.
Uiteindelijk is het, geloof ik, lang
niet slecht, maar mag het misschien
géén artistieke topprestatie zijn. Een
liedje echter dat leeft en even vonkt,
is echt. Ik kan dat niet vinden van
bijvoorbeeld „Non, je ne regrette
rien", hoewel Piaf dat wel als hele
maal pcht van haarzelf zingt. Maar
ik zié er toch een of andere gangster
achter staan, die tevreden zegt:
Dit zullen ze vreten. Maar echt vind
ik Wel zo'n ding als „Bij ons in de
Jordaan." Wie beter weet, kijkt ér
fijn doorheen, maar van de andere
kant bezingt het iets dat af en toe nog
wel eens leeft en in ieder geval daar
bestaan heeft."
Hij noemt nog een kras voorbeeld
van echt. Daar komen deze schone regels
in voor: „Dat kan alleen maar in Rot
terdam, daar weten ze van wanten,
daar gaan de palen in de grond, kilome
ters in het rond." Maar onecht is voor
hem „Aan de Amsterdamse grachten".
Dat vindt hij quasi-adoratie, nadat hor
des met hun adoratie al zijn voorge
gaan.
Daartegen komt de maker van het
lied, Pieter Goemans, in het geweer,
overigens zonder boos te worden. „Ik
Onder de liedjes heeft hij ook zijn
waarderingen, waarvan menigeen zal
schrikken. „Ach was ik maar bij moeoor
thuis gebleven" is voor hem een fijn
lied. „Het is de gijn," zegt hij, „dat
een grote, volwassen kerel dit zingt.
Heel diep zit er namelijk ook iets echts
in. Die man die in de kroeg zit te
kaarten, het loopt tegen zessen, hij ver
liest. Als je in hem zou kunnen kijken,
voelt hij inderdaad „was ik maar bij
moeder thuis gebleven." en dat heb
je toch, van die grote kerels, die een
beetje onzeker in de wereld staan, het
eigenlijk allemaal niet zo goed aan kun
nen en onbewust waarschijnlijk voelen,
dat het vroeger bij moeder thuis alle
maal lekker warm en veilig was."
Stan Haag wil er ook voor uitko
men, dat hij een zwak plekje heeft
voor dezelfde smartlap. „Het is
volks" zegt hij, „maar dat is nog
geen reden om het te Verfoeien. Willy
Derby met zijn „Langs de muur
van 't oude kekhof", zong dat soort
dingen aan de lopende band, en die
beginnen ze dertig, veertig jaar na
dato.wel een beetje serieus te nemen."
De gijn om een smartlop te schrijven
kennen tal van liedjesschrijvers, zegt
hij. „Maar je schrikt er wel eens van.
Ik heb voor de gijn indertijd dat „Klei
ne schooier met een scheur in je broe
kie" gemaakt. Ik ga jaren daarna eens
met een stél kennissen naar het Jor-
daan-festival. Zit daar in een café een
ons volkomen onbekende accordeonist
hij wist ook niet wie ik was dat
ding uit zijn trekharmonica te halen.
Het werd eerst stil en toen begon ieder
een het in volle overtuiging en met op-
Jules de Corte: het onmogelijke.
rechte ontroering mee te neuriën. Het
was uit en een van mijn kennissen zegt
tegen de cafébezoekers; - Weet u wel dat
hier de maker van het lied zit. Man,
ik werd gehuldigd als de grootste ar
tiest van de aardbodem. Wij kregen
voor de rest van de avond van ieder
een gratis drinken."
Tot het succes van menig liedje, dat
men niet direct als smaakvol kan be
schouwen, heeft Stan Haag het zijne
bijgedragen door er de tekst voor te
schrijven. Hij dankt er zijn bestaan aan.
De muziekuitgevers en grammofoonpla
tenmaatschappijen weten hem wel te
vinden, zodat twee, drie teksten per
dag voor hem nogal gewoon is. Hij
krijgt dus ook vele melodieën, zoals bij
voorbeeld de vettige Duitse Schlagers,
waar niets goeds bij te maken is. Men
kan een tekst niet kwalitatief laten uit
stijgen boven de melodie, die voor mas.
sa-consumptie bestemd is. Daar zou je de
massaconsumptie trouwens mee in de
weg staan.
„Soms denk ik wel eens," zucht
hjj mismoedig, „dat driekwart van
de Nederlandse bevolking analfabeet
is. Éen verhaaltje zoals dat in vele
Franse chansons wordt verteld, dat
kunnen ze hier niet volgen, öf ze ne
men niet de moeite er naar te luis
teren."
Hij zegt best liedjes te willen maken,
waarvoor hij zich veel moeite moet ge
ven om ze goed te krijgen, maar nie
mand vraagt hem erom. En daar heeft
hij in zijn beroep rekening mee te hou
den. Een omroep zou het wel kunnen
wagen, maar die kan hem niet de gages
bieden die hij bij de grammpfoonplaten-
maatschappü haalt.
Ongeveer als Jules de Corte meent
hij dat de aantrekkingskracht van
een liedje meestal daarin zit, dat het
publiek ook iets dergelijks als wordt
verteld, heeft meegemaakt, of kan mee
maken. Dat verklaart een deel van het
succes van de liedjes van Davids, die
eigenlijk voor het cabaret waren. Maar
het succes van deze liedjes lag ook
bij de persoon van de vertolker, Davids
zelf dus. Als er weer eens een artiest
komt met evenveel kwaliteiten als Louis
Davids, met evenveel „appeal" voor
een groot publiek, zou men hem ook
weer wat goeds te zingen kunnen ge
ven.
Toch gelooft Stan Haag, dat men zich
ook wel eens verkijkt op de zogenaam
de smakeloze liedjes. Vaak bezitten die
iets pikants, dat men mist in de din
gen die men om hun esthetica prijst;
een „gimmick", zoals het vakjargon
luidt, een wending, een stukje pittig
heid dat houvast geeft. Het kan in de
melodie zitten, maar zeker ook in de
tekst. Hjj noemt als voorbeelden: „Kijk
eens in de poppetjes van mijn ogen",
„Als 't effe kan", „Kom erin zet
je hoed af," „Ik zou wel eens willen
weten..." Dat rolt fijn uit de mond.
Misschien doordat men het ai duizend
keer heeft gezegd, maar vooral ook
doordat het iets plezierigs gemakkelijks
heeft, zodat men het'graag zegt.
En zoveel is zeker. Als men spreekt
over een goed liedje dan mag daar best
eens iets plezierigs in steken.
HENK SUèR
Pieter Goemans langs de grachten waar hij zijn hart heeft verpand.
(Van een verslaggever)
eb zojuist geëxperimenteerd met
een membraant, waaraan de punt
van een graveernaald is beves
tigd, die tegen een vlug voorbij-
draaiend met was bestreken stuk papier
wordt gehouden. De geluidstrillingen
worden er keurig in gegraveerd en ik
twijfel er niet aan, dat ik in staat zal
zijn de menselijke stem op natuurge
trouwe wijze vast te leggen en op elk
willekeurig tijdstip automatisch te re
produceren." Thomas Alva Edison
schreef het vierentachtig jaar geleden
in zijn dagboek. Op een zolder aan de
Amsterdamse Sarphatistraat staat nu
zijn portret op een tafel, omgeven door
tientallen fonografen, pathéfoons en
grammofoons: Geluidsmachines die hun
ontstaan danken aan Edisons uitvin
ding. Op dit gebied de grootste verza
meling van Nederland en misschien
wel van Europa in nauwelijks acht
jaar door de familie Bleeker bijeenge
bracht.
Nanno, de zoon van het echtpaar
Bleeker, gaf toen hij negen jaar oud
was en hjj de pick-up-met-notenhouten
kast uit de huiskamer naar zijn eigen
kamer mocht meeremen, de voorkeur
aan een oude, niet-elektrische grammo
foon, Compleet mét slinger en koperen
hoorn. Hjj kreeg er een en toen
begon het. Hij wist zijn ouders te ver
murwen: hij mocht zijn elektrische trein
verkopen en wist met de opbrengst nog
drie van die oude en eigenlijk maar
wrakke apparaten te bemachtigen. Toen
h\j er nog vier in de wacht had ge
sleept met het geld, waarvoor hij de col
lectie speren en schilden, die de wan
den van zpn kamer sierde, had ver
kocht, was wat hem betreft de koek
op. Maar zijn vader, overdag corres
pondent-kassier bij een grafische ma-
chinehandel, had inmiddels ook in de
nieuwe hobby van zijn zoon plezier ge
kregen en zich in zijn vrije tijd een
vaardig reparateur van veermotoren en
ander grammofoontoebehoren getoond.
'Nanno's moeder die zelf een nog
steeds groeiende, unieke collectie oude
strijkijzers heeft maakte zich ver
dienstelijk met.het poetsen van de hoorns
en het in de was zetten van de kasten.
De Bleekers raakten bezeten van
grammofoons. Zij werden dikwijls ge
ziene bezoekers bij antiquariaten, mark
ten en veilingen. En kochten grammo
foons. Nu eens een voor een luttel be
drag, dan weer een exemplaar voor
tientallen en soms een zelfs voor hon
derden guldens. En nu hebben ze er
welgeteld drieenzestig.
Vader en zoon Bleeker weten u alles
van de geschiedenis van de grammo
foon haarfijn te vertellen. En te tonen,
want van alle elkaar opvolgende typen
hebben zij wel een of meer exemplaren.
Daar staan drie Edison-fonografen, nog
van vóór de eeuwwisseling. Hoor hoe
het diamant-naaldje (ja, toen al!) uit
de groeven in de wasrol een Sousa-
mars lokt. Of laat zo'n bijna zeventig
jaar geleden geregistreerd larmoyant
salonlied weerklinken uit de fonograaf
van Pathé, de Franse fabriek, die het
apparaat eerder in serie vervaardigde
dan Amerika, omdat Edison, tezeer in
het geluid dat behoort bij de „s
documentaire-film „Rio-Rag° kvoIAf!
derhalf uur de klank van het** Ff
in het oerwoud, op acht schfl;
een middenlijn van 45 centii» ijfie,
een (ook dat toen al!) omffler0.xPt,?u'
snselheid van 331/3 toer per se y
's Zondags wil het nogal eens gr,
ren, dat de Bleekers de huiska t
veel antieke curiosa, waaron" gft
aantal heel bijzondere spee»o o
verlaten en naar de zolder tres
daar de hele dag oude rollen ei g[.
te draaien; in de winter ga» jfjllA
kachel bij aan. Op zo'n dag F i
daar de walsen en marsen ,gIiv'. 1
Edison-rollen. Of er draaien P' AeoAf
de orkesten van Dajos Béla en
Boulanger. Het Polydor-orkes'
van de vele eigen ensembles
tenfabrieken presenteert „De ,s,er
Waterloo", inclusief kanongebd'
e Nederlandse hengelsportlitera-
tuur is onlangs verrijkt met een
bjj Elsevier verschenen „Ency
clopedie van de sportvisserij",
door Jan Sclireiner met medewerking
van een aantal andere deskundigen.
De schrijver, o.m. bekend door zijn
baanbrekend boek „Flitsend nylon",
heeft in dit uitvoerige naslagwerk de
resultaten van een jarenlange stelsel
matige speurarbeid vastgelegd. De sa
menstelling ervan, zo schrijft hy in een
beknopt voorwoord, is mogelijk gewor
den door de bijzonder snelle ontwikke
ling, die de sportvisserij in vrijwel alle
opzichten heeft doorgemaakt. Het aan
tal sportvissers gróeit van jaar tot jaar,
waarmee de behoefte aan degelijke en
volledige voorlichting naar evenredig
heid steeg.
De encyclopedie is in tweeën ge
splitst. In déél I beschrijven Jan Schrei-
ner en Jan Stopetie allereerst de ge
schiedenis der sportvisserij in de loop
der eeuwen. Van E. Blok van Crone-
steijn en Kees Hana zijn vervolgens
twee opstellen opgenomen, resp.
over „Het water als levensruimte" en
„Watevvegetatie". Blok van Crone-
steijn zet. voorts uiteen, hoe de visstand
dient te worden beheerd. Ten slotte
geven ir. A. E. Hofstede en ir. C. M.
Bingenberg de Jong hun kijk op het
beheren van viswater en het kweken
van vis. De verschillende bijdragen
worden afgewisseld met samenvattin
gen over de organisatie van de sport
visseri} in Nederland en België, de be
langrijkste wettelijke voorschriften in
beide landen en welke overheidslicha
men er met het visserijbeleid zijn be
last. Zeker zo lezenswaardig is ook het
artikel, waarin Jan Schreiner „De
weersomstandigheden en hun invloed
op de vis" nagaat. Een vanf zijn uit
spraken, dat het specifieke snoekweer
„niet is het weer met abnormaal har
de wind, hagel, regen of sneeuw" zo
als nog al te vaak in hengelaarskringen
als een wet van Meden en Perzen
wordt aangenomen „maar dat het
ideaal moet worden gezocht in zacht
winterweer met een matige wind tus
sen zuid en west en met betrokken of
bewolkte lucht,", onderschrijven we uit
eigen ervaring volkomen.
Het tweede, omvangrijkste, deel
(360 bladzijden) van het handboek
geeft in alfabetische rangschikking
een uitstekend inzicht in de vele as
pecten van de sportvisserij. Bijvoor
beeld: de materialen en het juiste ge
bruik ervan, de moderne vistechnie
ken en werpmethodes, de biologische
gegevens -"an de in onze landen voor
komende vissoorten, hun levenswijze,
groei, plaats van voorkomen en wij
ze van vangen, de aassoorten, vistjj-
den, visziekten, enz. Ook onderwer
pen als viskleding, schoeisel, visbo-
ten e.d. zijn behandeld. Aan de vlieg-
visserij, een in/ opkomst verkerend
onderdeel van de hengelsport, is
eveneens ruimschoots aandacht be
steed.
De tekst is prettig leesbaar, de stof
bijzonder leerzaam. Talrijke afbeel
dingen verhogen de bruikbaarheid
van het boek aanzienlijk.
Toch hebben wij één bedenking en
wel tegen het overmatig gebruik van
Engelse uitdrukkingen. Het is waar,
dat de bakermat van de hengelsport
in Engeland ligt. Maar wanneer Schrei
ner stelt, dat een groot aantal Engelse
benamingen van materialen, hulpmid
delen, werpstijlenonderdelen en be
grippen in het „jargon" van de sport
visser burgerrecht heeft verkregen,
overdrijft hij schromelijk. Wij hebben
de proef op de som genomen en bij een
doorgewinterde hengelaar geïnfor
meerd naar de betekenis van: backbo
ne, backcast, backhand cast, backing,
backlash, baitcasten, baitcasting reel,
baitsurfer, balanstaper en bale hook.
Deze 10 termen behoren tot de 19 on
derwerpen, behandeld op de bladzijden
103 tot en met 107. De door ons onder
vraagde moest op alle vragen het ant
woord schuldig blijven! Op de pagina's
158 - 159 komen 24 trefwoorden aan de
orde, waaronder 16 Engelse. De reeks
wordt geopend met: false cast. De ove
rige 14 zijn: fan wing, fast sinker, fast
tip dry fly action, feather jig, fighting
chair, fighting drag, fish tailer, flap-
tail, floater, floating, floating fly, floa
ting line, floss, fluorescentie detector.
Welke broeder-in-Petrus durft met de
hand op zijn hart te verklaren, dat deze
woorden gesneden koek voor hem zijn?
De encyclopedie wemelt van derge
lijke uitdrukkingen en bij een eventuele
herdruk zou een zekere beperking be
slist geen kwaad kunnen. Er heerst al
„Engelse ziekte" genoeg onder de Ne
derlandse sportliefhebbers!
A. F. LEIDERITZ.
■één
of t$'
In welke deplorabele toestand een grammofoon bij aankoop ook verkeert ff
gebreken hij later ook vertoont, de heer N. Bleeker en zijn zoon weten
raties zelf met succes te verrichten.
beslag genomen door zijn andere uitvin, huilen van granaten. Douls sl^F'
dingen hjj was onderweg naar veer- ..Olieman" riM* aooma h®ï ..•nO»'
tienhonderd patenten zich voor de
vervolmaking van zijn geluidsmachine
onvoldoende tijd gunde.
Draai eens zo'n driekwart centime
ter dikke schijf op de uit 1917 da
terende Edison-platenmachine. Of
probeer eens een soortgelijk apparaat
van Pathé maar zet de naald dan
wel op in het midden, want de oude
Pathé-platen draaien van binnen naar
buiten. Stereofonisch effect? Daar is
tientallen jaren geleden ook al naar
gezocht: twee afzonderlijke weergever
koppen trekken twee naalden op een
afstand van enige centimeters achter
elkaar door de groef. Het resultaat
is verrassend goed. Maar ga wei op
een flinke afstand staan, want de in
gebouwde enorme hoorns en de grote
houten klankkast produceren vele
decibels.
Alle grammofoons uit de Bleeker-ver-
zameling om de veie typen en va
riëteiten gemakshalve zo aan te
duiden zijn speelklaar. Van de klein-
ste-om-mee-op-reis-te-nemen de „box
en de klapcamera" tot de allergroot
ste, die door een lange, verticale hou
ten hoorn en met behulp van het pla
fond voor „indirect" geluid zorgt.
Bij elk exemplaar hoort een aantal
rollen of platen van omstreeks het
zelfde „bouwjaar". Want de collectie
omvat behalve grammofoons, weerge
vers, naaldendoosjes en losse onderde
len, ruim duizend was- en celluloidrol-
len en platen. Platen in alle soorten en
formaten. Kartonnen reclameplaatjes
van- nog geen tien centimeter in door
snee, maar ook de volledige serie met
Gernt de Hengelaar"), EdO» [uh
(„Het concours van de vlif„es
aangebreide snoer") en r, o\
uuiigcuiciUC ÖHUtJl J ci» .Qc' ,i
(„Ik wou dat ik Adam «eAg/P,
dan voor besloten kring nrf jyNvjtA
Evenals vocalisten als Lou>», lS, C'
dan voor besloten kring
Richard Tauber, Jacques u gnrAféf
van Bosch, Costa Milona, tApf,
ruso, en wat de lichtere,
Lilian Harvey, Willy
Tucker, de „Comedian e0
Al Johnson, Bob Scholte, poA
Joseph Schmidt, Willy Derby-
dy, Kees Pruis, Koos SPe
noem maar op. -il
Alles wijkt in het gezi"
de verzameling. Wanneer tfjt0
binnen- of buitenland, ee"^gfi 11
exemplaar moet bevinden,
daarheen een reis worden
te proberen er beslag op te j
jarig is krijgt een gram"1'' (le
financiële - meevaller bete» j.j|ï
koop van een kostbaar e ceffl^
toe het niet alle dagen S te
komt. Zo zjjn het er nu drie
En duizend rollen en plate"* Fgeé'
kunnen er nog heel wat ,ggie
hopen het meest op een orl^r fiO$ |l(t<
tergrammofoon; ze moeten lVyeHs .up I
zyn. Dan houden we er tl (io
heus niet mee op. Dit |S
waarvan je nooit genoeg kr,J
<111
iVi,