KUNST LICHT Een geschiedenis van huizen en kamers TUrWNw ££N Werk van Mary McCarthy en John McGahern TAUT' mary McCarthy Liturgische we ek' kalender ZATERDAG 21 JANUAR11967 JAN WILLEM HOFSTRA IN DE IN 1959 verschenen verhalenbundel „De andere kant" van Marga Minco staat een ver haal, „Het adres" getiteld. Een jonge vrouw gaat enige tijd na de bevrijding naar een adres, waar haar moeder, met de andere fa milieleden niet uit de oorlog te ruggekomen, tijdens de oorlog kostbaarheden heeft laten onder brengen. De eerste keer kan zij niet ontvangen worden, de tweede maal wordt zij, bij afwezigheid van de mevrouw, door een doch ter binnen gelaten. Door het ge hele huis hangen en staan voor werpen uit het ouderlijk huis van de hoofdfiguur. De jonge vrouw ontvlucht het huis en dan staat er: „Op de hoek van de straat keek ik omhoog naar het naam bordje. Marconistraat stond er. Ik was op nummer 46 geweest. Het adres was goed." MARGA MINCO KEES FENS IN „HERINNERINGEN AAN MIJN ROOMSE JEUGD" vertelt Mary McCarthy over een gebeur tenis die vele katholieken ver ontrust of weerbarstig uit eigen ervaring zullen kennen: op de ochtend van haar eerste communie dronk zij, zonder erbij na te denken, een slok water. Uit haar volwassenheid op dat feit terugziend, schrijft zij: „Het was maar een teugje, maar dat maak te geen verschil. Een teug was even slecht als een liter en ik kon mijn communie niet doen. En toch moest ik." Drs. W. BRONZWAER „EEN LEEG HUIS" VAN MIN CO WE HEBBEN HET ALLEMAAL DRUK. Ko van Dijk ook. Het feit dat hij de free-lance-status heeft opgegeven en twee jaar verbonden zal blijven bij zijn congeniale collega in Den Haag, Paul Steenbergen, wijst op een verheu gende stabilisering van een groot talent in een omgeving die hem artistiek aan spreekt, maar ook dat hij het gevaar van versplintering in radio, toneel en televisie, en niets willen weigeren van wege de free-lance-onzekerheid, wat wil intomen. Hij vertelde mij dat hij de laatste Jaren gemiddeld vier-en-een-half-dui- zend kilometer per maand in de auto heeft afgelegd. Hij heeft in 31;2 maand zeventig maal „De dood van een han delsreiziger" gespeeld en vier-en-twin- tig maal Koning Claudius in „Hamlet". In vier-en-een-halve maand had hij acht en-twintig repetitiedagen. Ga er maar aan staan! Natuurlijk verdient hij goed. Meer dan in oude, men mag wel zéggen, overoude tijden toen bij De Rotterdam mers het befaamde stuk „Marguerite Gautier" ging en naast Alida Tartaud als de dame met de camelia's, de jonge. Cor van der Lugt Melsert als jeune premier stond. Alida Tartaud verdien de toen per jaar zesduizend gulden en Van der Lugt ging met twee mille naar huis. Geen wonder dat Jan de Meester, de gevreesde toneelcriticus van de Rot terdammer, na de première schreef dat, waar de jonge Armand zo dri.tig In de speelzaalscène pakken bankbil jetten naar het hoofd van zijn ontrouwe geliefde gooide, het misschien verstan diger van de heer Van der Lugt Mel sert ware geweest als hij één bankje had achtergehouden om zich wat beter in de kleren te steken! De volgende dag toonde de toneelspe ler die recensie aan zijn directeur die zeide geen geld te hebben voor een nieuw rokkostuum. „Wat heb je nodig om je wat op te knappen?" vroeg hij tenslotte wat druilerig. „Vijfentwintig gulden!" zei Van der Lugt onvervaard. „Dan kan ik een hoge hoed kopen, een paar witte handschoenen en een paar lakschoenen..." En zo verscheen de knappe Armand de volgende avond veel meer zelfverzekerd op het feest, moreel gesteund door zijn lakschoenen, en wierp met eens zoveel onverschil ligheid de bankbiljetten in het rond. DIE TIJDEN ZIJN VOORBIJ. Nu wordt een jong toneelspeler die vgn school komt, van de wieg tot het graf zogezegd, door sociale voorzieningen begeleid. Als hij maar bij het toneel blijft, is hij zeker van een rustige oude dag. Nu de toneelspelers die de laatste jaren nog al eens voor de televisie zijn opgetreden, vanwege de nieuwe voorzie ningen met terugwerkende kracht een percentage van hun op de beeldbuis verdiende geld zullen ontvangen, kun nen ze deze zomer een aardige vakan tie houden. En terecht. Iets anders is dat de Omroepvereni gingen en speciaal de afdelingen Dra ma geen geld méér krijgen om de ver hoogde salarissen te kunnen uitbetalen. Zij zullen zich dus wel wachten om groot bezette stukken te laten spelen. Het resultaat is, dat er veel toneelspe lers zullen zijn die we minder op de beeldbuis zullen zien verschijnen. Dat is niet erg want niets in deze wereld ls zo sleets als een gezicht op de tele visie. Er wordt zoveel mogelijk tegen gewaakt, maar het kan nu toch voor komen dat men in een kort tijdsbestek dezelfde facie als boef, als politie-in- epecteur, als onnozele vagebond en als goedige pa ziet. Misschien vindt het publiek dat niet •rg. Bij de radio kon het wat jaren ge leden niemand schelen dat de ovérbe- kende stemmen bijna iedere dag in een andere rol te horen waren. Integendeel men vroeg er om een bekende radio acteur steeds meer te mogen horen. Kdh niet schelen als wat. Artistiek ge sproken echter is het, en zeker bij de televisie, nauwelijks te verantwoorden. Hoe het in het vervolg zal gaan, is niet te bekijken. De luistergelden zul len een kleinigheid omhoog gaan maar dat zal zeker niet genoeg opbrengen om de Drama-secties een veel en veel ruimer budget te kunnen gunnen. En of de reclamewinsten vooral ten goede zullen komen aan de programma's die zich met kunst bezighouden, is wel te hopen, maar minder te verwachten. Doch de acteurs zal het de eerstvol gende jaren goed blijven gaan. Men heeft ze al te zeer nodig. Toch kan men onmogelijk zeggen dat de lust van het publiek om toneelvoorstellingen te be zoeken steeds groter wordt. Integendeel. Als er geen goedkope abonnementen waren, zouden de stalles en het parket afschuwelijke gapingen te zien geven, want het Nederlandse publiek is geen trouwe schouwburgbezoeker uit zich zelf. En na wat er tijdens de Rotter damse Gijsbrecht is gebeurd, kan men geredelijk vaststellen dat de jeugd er ook niet zo dol op is om, zogenaamd uit vrije wil, maar eigenlijk gedwongen door het schoolverband, bepaalde stuk ken te zien. DE TOEGANGSPRIJZEN van de theaters zijn, gerekend naar buitenland se maatstaven, belachelijk laag. En toch bromt men en zeurt dat het te veel geld kost. Maar als men iets wer kelijk wil zien, een revue of een show van Sonneveld om nu maar iets te noe men, dan betaalt men grif verhoogde prijzen. Of ook niet meer zo grif als twee jaar geleden? Karei Wunnink, de directeur van het theater Carré in Am sterdam, vertelde dat waar hij een paar jaar terug veel lege plekken zag op de bovenste, goedkoopste rangen en de stalles vol zat, de zaak nu, o heel langzaam, zo wordt, dat de dure stal lesplaatsen minder verkocht worden en de balcons weer vol worden. Een teken aan de wand? Zijn er misschien te veel gezelschappen en dus toch te veel acteurs, niettegenstaande het arsenaal voor TV-uitzendingen tel kens aan weer te klein blijkt? De tijd zal het leren. Dat is, dunkt mij, de sleutelzin van het verhaal. Bij de eerste ontmoeting is de mevrouw verrast, dat er iemand van de familie (met het noemen van één voorwerp wordt zonder nadruk verteld, dat het hier om een joodse familie gaat) teruggekomen is. Men kan als thema van het verhaal aan geven: de vanzelfsprekende diefstal die er door anderen gepleegd is in de schijn van menslievendheid. (En de wijze waarop verteld wordt hoe begerig de vrouw de kostbaarheden mee naar huis neemt, laat van haar werkelijke hoop en bedoelingen weinig raden). Het werkelijke thema is m.i., dat de jonge vrouw na de oorlog te veel is. Haar komst is onvoorzien, maar ook ongewenst. Voor de me vrouw. In de objectieve orde betekent het, dat voor de jonge vrouw het adres Marconistraat 46 niet meer be staat. Straatnaam en huisnummer zijn gelijk gebleven, maar het adres is een ander geworden, het ligt in een andere tijd. In de tussentijd heeft zich buiten haar om een stuk geschiede nis afgespeeld, waarbij haar eigen zaken in het geding waren. Wat in het verhaal verbeeld wordj en hiermee wordt wellicht het meest eigenlijke gegeven van het verhaal genoemd is een gat, een leegte. Er was een tijd dat zij er niet was en anderen over haar en de bezittin gen van haar familie beslisten. Ziet men dat als het eigenlijke thema, dan gaat het verhaal boven de actualiteit van het oorlogsgegeven uit. In een bij zondere situatie is een meer algeme ne in beeld gebracht. Om dat gat, die leegte, gaat het ook in het jongste boek van Marga Minco, „Een leeg huis". De roman, laat ik het boek zo maar noemen, be staat uit drie grote delen, alle drie het gebeuren van één dag vertellend. Tussen de drie dagen liggen steeds enkele jaren. Je zou het gebeuren van de ene dag een raam kunnen noemen; daarbinnen worden geschie denissen uit het verleden verteld. De tijd verschuift voortdurend, soms is de overgang plotseling, soms is een associatie de brug naar het verleden. De raamgeschiedenissen worden ver teld in de verleden tijd, het gebeuren in het verleden in de tegenwoordige tijd, hetgeen dat verleden niet alleen levend maakt, maar vaak ook op ver rassende wijze aangeeft waar het in dit boek om gaat: de complete schei ding tussen heden en verleden: ze liggen in verschillende vlakken en tussen de twee ligt een gat dat in het leven van de ene hoofdfiguur, het joodse meisje Sepha, dat het verhaal vertelt, pas geleidelijk zichtbaar wordt (zij negeert het aanvankelijk) en in het leven van het andere even eens joodse meisje Yona ineens ont hutsend blijkt. De ontmoeting tussen de twee heeft plaats in het eerste deel. Beiden zijn liftend op weg naar Amsterdam: Se pha van een korte vakantietij d in Friesland naar het heden, een huis waar ze sinds 1944 met een vriend woont, aanvankelijk ondergedoken, Yona van haar onderduikadres naar het verleden, het Amsterdam, de straat en het huis die zij twee jaar tevoren heeft moeten verlaten. De een keert terug naar wat zij meent dat een thuis is, de tweede heeft geen thuis. Aan het einde van de eerste dag ligt Yona in het ziekenhuis, zij is, per ongeluk, zegt men, in de gracht gelopen. Het enige papiertje op haar gevonden, is dat met het adres van Sepha. Zo ontmoeten de twee el kaar op dezelfde dag voor de tweede keer, in geheel andere omstandighe den. Wat blijkt? Van het ouderlijk huis van Yona staat alleen de gevel er nog. Het huis is een ruïne, in de hongerwinter gesloopt, zoals dat met veel huizen in de jodenbuurt het ge val is geweest. Uit de flashbacks we ten we, dat Sepha en haar vriend in die winter zich- brandhout verschaft hebben door een naast hun huis leeg staand pand uit te breken, hetgeen een merkwaardige band tussen de twee schept: de een heeft in eigen ogen meegewerkt aan het slopen van het verleden van de ander. HET HEEFT ER DE SCHIJN VAN, dat Yona en Sepha eikaars tegenstel ling zijn. De ervaringen van Yona doen denken aan die van de jonge vrouw uit „Het adres": zij ervaart dat zij twee jaar niet bestaan heeft en in haar afwezigheid is de haar be kende wereld een andere geworden. Tussen de twee werelden in ligt de leegte; aansluiting is voor haar een onmogelijkheid; zij hoort nergens meer bij. Het lijkt erop dat Sepha's leven, ook al is haar hele- familie ver dwenen, geen breuk vertoont: zij mist de ervaring van het adres dat er niet meer is. Het bijzondere van „Een leeg huis" is nu, dat geleidelijk de idee, dat de twee meisjes eikaars tegenstelling zijn, verdwijnt bij de le zer; in de loop van het verhaal wor den de twee eikaars spiegelbeeld. In het tweede hoofdstuk is Sepha op va kantie in Zuid-Frankrijk; met de vriend uit de oorlog is zij inmiddels getrouwd, maar het huwelijk verkeert in een crisis, reden van het verblijf in Zuid-Frankrijk. Het kan er aanvanke lijk de schijn van hebben, dat het middendeel nauwelijks iets van doen heeft met het eerste, de oorlog lijkt er op geforceerde wijze bij gehaald. Maar in de huwelijkscrisis vertoont zich Sepha's overeenkomst met Yona: ook in Sepha's leven is een gat, al negeert zij het en heeft zij het, door haar voortgezet leven poet de vriend op het onderduikadres in de buurt vol lege huizen, gedicht, maar dat is een schijnvertoning. De werkelijkheid wordt zichtbaar in een gedachte op bladzijde 110: „Soms probeer ik me vöor te stellen, dat ik hier mijn le ven begonnen ben, op die avond in '44. Maar het heeft geen zin. Op het zelfde ogenblik zie ik een ander huis, met een brede vestibule en een gla zen tochtdeur, waar ik op een dag doorheen'val. Ik krijg een diepe wond aan mijn pols, die gekramd moet worden. Zes krammen. Ik heb er nog een litteken van." Niets is erop tegen, het tweede deel van deze passage ook symbolisch op te vatten en het histo risch verleden als symbolisch heden te zien. Het tijdsgebruik werk* hier zeer dubbelzinnig! Het litteken zal nooit verdwijnen. En wanneer de ik figuur spreekt van „soms", kan de le zer invullen „meestal", want zij ne geert voortdurend de tussentijd, laat haar leven opnieuw beginnen in '44 in het onderduikhuis. Vergeefs. Zij heeft nog steeds geen nieuw thuis. In het derde deel de geciteerde passage is uit het begin ervan geno men verdwijnt Yona (vrijwillig of door een ongeluk?) uit het leven, de laatste band die haar nog bewust kon maken, een verleden te hebben in een tijd direct voorafgaande aan het he den, is verbroken. En Sepha krijgt een nieuw leeg huis, waar ze helemaal opnieuw zal moeten beginnen, dat een nieuw geboortehuis zal moeten wor den, want wie een tussentijd mist, mist ook aansluiting bij een verleden. Aan de schijnvertoning in het oude huis kómt een einde. Het laatste le ge huis van de roman is de kamer die Yona achterliet, in een huis dat, naar ik aan het slot vaststel, uiterlijke overeenkomsten heeft met Yona's verdwenèn ouderlijk huis: de keuze is een bewijs van een laat ste trieste poging het gat te dichten, poging van gelijke aard als die van Sepha, het leven in het oude huis te rekken. DE HELE ROMAN LAAT ZICH omschrijven als een geschiedenis van huizen en këlmers, de laatste de onderduikadressen, waar geleefd moet worden in een afgesloten ruimte die zonder verbindingen lijkt met andere ruimtes e'n daardoor ook buiten de tijd komt te liggen, en de andere tijdelijke woonplaatsen. Een thuis is er niet. Dat was er, maar dat is verdwenen, historie geworden in een niet meer bereikbaar verleden. Al heeft de hele geschiedenis een tijdge bonden achtergrond, het romanver haal overstijgt zoals dat ook het geval is met „Het adres" de ac tualiteit: in een tijdgebonden gebeuren van enkelen wordt een algemeen menselijke situatie het conflict met de tijd, die niet te stabiliseren is maar 'n voortdurend opnieuw beginnen in een andere tijd vraagt verbeeld. Dat die overstijging kon plaats hebben, is niet het minst te danken aan de zeer sobere schrijfwijze van het boek: Mar ga Minco schrijft zelden een woord te veel; geeft eerder omtrekken die zo scherp zijn dat de lezer zelf kan in vullen. De ontegenzeglijke subtili teit dreigt door de overdachtheid van elke zin vaak heeft een zin (zie de geciteerde passage) een bepaalde ambiguïteit soms gekunsteldheid te worden. Het ogenschijnlijk onschul dige begin van Marga Minco's debuut „Het bittere kruid" was al meteen een dubbelzinnigheid: „Het begon op een dag, dat mijn vader zei: „We gaan eens kijken of iedereen er weer is." „Het" is de jodenvervolging; die tot uitpoeiing van de hele familie van de „ik" zal leiden. Aan het einde is er niemand meer te zien; de woor den van de vader krijgen, naast hun strikte zin in de gegeven verhaalsitu atie, een pijnlijk-ironische betekenis. Marga Minco- noemde „Het bittere kruid" een „kleine kroniek". Terecht: het gaat hier om het verslag van een historisch gebeuren. En de kroniek reikt ook niet verder. In de enkele op de oorlog betrokken verhalen uit „De andere kant" was het kroniek karakter verlaten: de vertelde situa tie kreeg door het verhaal-karakter een verderreikend perspectief. Het zelfde is het geval met „Een leeg huis". Men kan het boek een oorlogs roman noemen, maar dan toch met dit voorbehoud, dat de schrijfster in tijdgebonden omstandigheden en ge beurtenissen de kern zag en wist uit te beelden van een gebeuren dat tijd en omstandigheden van het verhaal gegeven te buiten gaat. Ik hoop dat in het bovenstaande enigszins aange toond te hebben. Van kroniekschrijf ster is Marga Minco schrijfster ge worden die haar stof dicht bij huis vindt, maar in de verwerking ervan zich ver van het huis verwijdert. „Een leeg huis" van Marga Minco ver scheen bij Bert Rakker/Daamen, Den Haag. LASTEN VAN EEN ROOMSE JEUGD Deze ervaring, en het erop volgen de Inzicht in de draagwijdte van de ervaring, is misschien wel de inspira tie, of beter de stimulans, geweest die Mary McCarthy tot het schrijven van het boek heeft gebracht. De er varing is teken van een hele levenspe riode, en daardoor aanleiding tot het schrijven van deze herinneringen: „Toen ik dacht dat ik verdoemd was, had ik gelijk dat wil zeggen ik was ver doemd tot een herhaling of een zich eindeloos afspelen van dat conflict tussen opgewonden scrupules en traag heid van wil." Ieder boek van Mary McCarthy is een ontmaskering. In de „Groep" ontmaskerde zij het politiek idealis me van de dertiger jaren; in het niet vertaalde „Groves of Academe de pretenties van het academische mi lieu en tegelijk haar vroegere echt genoot Edmund Wilson. In „Memories of a Catholic Girlhood" ontmaskert zij „de verzameling leugens" die zij, in ha&r jeugd, door haar omgeving gedwongen werd te zijn. Deze formulering houdt al in, dat het boek niet allereerst een aanklacht is tegen het katholicisme of zelfs maar het katholicisme van een bepaalde periode. Natuurlijk is de kritiek op dat geborneerde katholicisme een ele ment in het boek. Maar dat is niet de reden dat dit boek zo boeiend blijft; Bezwaren tegen het katholi cisme worden er tegenwoordig wel meer geopperd, en vaak veel aktueler en scherper dan Mary McCarthy doet. Haar boek is geen schotschrift, maar een bezinning op het eigen verleden, op de eigen persoon in een vroeger ontwikkelingsstadium. Het incident op de ochtend van de eerste communie levert de sleutel tot de toestand waarin zij geestelijk ver keerde in haar roomse jeugd. Later, op de middelbare school, stelt hetzelf-. de probleem zich nog scherper. Zij heeft gespijbeld om een jongen te ont moeten, eigenlijk een demonstratie van morele onafhankelijkheid, eerder dan een bewuste sexuele daad. De zaak wordt ontdekt, maar 'ot geruststelling van de directrice (de naam en de ge moedsrust van de hele school staan op het spel) stemt zij in met de on uitgesproken suggestie, te liegen en te verklaren dat zij alleen er van door is gegaan om te kunnen roken. Mo rele onafhankelijkheid is onbereikbaar gebleken; men kan alleen compromis sen sluiten tussen de eisen van de persoon en van de omgeving. Dit voorval, zo zegt de schrijfster zelf, betekende voor haar het eind van haar kinderjaren. De volwassenheid is bereikt, maar dat is geen overwin ning: zij is niet meer dan een gevan gen zijn in „de strik van het volwas sen leven, waarin ik was geraakt, worstelend en machteloos om te han delen omdat je beide zijden ziet." De beide zijden, het dilemma, was ook voorheen aanwezig; volwassen worden betekent alleen, ze leren zien. Zo heeft het boek voor de schrijfster de functie van een bewustwording, veel meer dan van een afrekening. De overgang van jeugd naar volwassenheid is een overgang van het vitale naar het re flectieve niveau Deze tegenstelling, in het zesde hoofdstuk op zeer knappe wijze verbeeld aan de hand van de tegen stelling tussen Catilina en Cicero, die te pas kwamen in een toneelstuk dat op school werd opgevoerd, bepaalt de inhoud van het boek. In feite is het boek na het zevende hoofdstuk, waarin de bewustwording tot stand komt, af; dat het laatste hoofdstuk nogal erg ten achter blijft bij het peil van het voor afgaande, hoeft dan ook niet te ver bazen. De tegenstelling tussen het vitale en het reflectieve niveau heeft ook de strukturele vormgeving van het boek bepaald. De acht hoofdstukken zijn in de jaren '48-'55 verschenen in tijd schriften; bij de publikatie in boek vorm (1957) heeft de schrijfster een aantal tussenhoofdstukken, cursief ge drukt, tussengevoegd. Deze laatste zijn van reflectieve aard: zij corrige ren wat in de oorspronkelijke stukken op zoveel impulsievere, subjectievere wijze is gezegd. Men zou kunnen zeggen: de tussenhoofdstukken ontmas keren de eigenlijke hoofdstukken als „literatuur". Het sarcasme waarmee over katholieke personen en toestan den geschreven is, wordt gerelati veerd: niet de dingen zelf geven grond voor sarcasme, maar de sub jectieve beleving van de dingen op het moment van schrijven. Men kan in die tussenhoofdstukken geregeld op merkingen lezen als deze: „Er was een vaste lijn in ons bestaan, zoals in een kunstwerk. Daarom vind zelfs' ik het soms ongelooflijk. Maar een kleine correctie is noodzakelijk." De beeldspraak hier is overduidelijk: in de tussenstukken wordt de „literatuur" teruggebogen tot de werkelijkheid, de subjectieve beleving gecorrigeerd tot de objectieve reflectie. Dit aspect maakt het boek zo bijzonder: de lezer bevindt zich hier vlak bij de grens lijn tussen literatuur en werkelijkheid. Deze dubbelzinnigheid is typerend voor Mary McCarthy en verklaart waarom haar boeken altijd mengvor men zijn van roman en autobiogra fie. In dit geval is deze mengvorm bewust zo gewild: de auteur speelt een spel met de mogelijkheden die ontstaan wanneer de verschillen tus sen de beide schrijfwijzen tot vorm elementen worden gemaakt. „Spel" is misschien niet het juiste woord: deze onderzoekingstocht in het eigen ik is, ondanks de vaalf luchtige en ironische toon, een hoogst ernstige zaak. En hij leidt tot bevindingen die van een on opvallend maar diepgaand pessimisme getuigen. De Arbeiderspers heeft Mary Mc Carthy's boek uitgegeven in een nieu we serie, „Privé domein", waarin autobiografieën zullen verschijnen. De uiterlijke verzorging van deze reeks is bijzonder gedistingeerd. Dat de boe ken opengesneden moeten worden, vind ik echter een hinderlijk atavis me. De vertaling van Nini Brunt is lees baar, maar wordt ontsierd door een paar irriterende fouten. Paters wor den niet aangesproken met „Vader". De tweede alinea van pag. 242 begint met nonsens; kennelijk heeft de vertaalster hier in de knoop gezeten met „would". Een belangrijke zin (de vierde) op pag. 50 is zodanig verknoeid dat ik niets anders kan doen dan hier de juiste vertaling geven: „Het is allereerst een verontwaardigde aanklacht tegen de bevoorrechten, om de manier waarop zij de niet-bevoorrechten behandejen." STAAT MARY MCCARTHY'S boek precies op de scheidslijn tussen roman en autobiografie, in een opvallend boek van de 31-jarige Ier John Mc Gahern is een vergelijkbare materie tot romaninhoud geworden. Ook hier herinneringen aan een roomse jeugd, en wel op het Ierse platteland, waar vormen van katholicisme hoogtij vie ren waarbij wat Mary McCarthy mee maakte heilig is. Deze roman, „The Dark", heeft te recht sterk de aandacht getrokken. Bij ons was James Brockway de eerste die erover schreef. Het is de tweede roman van de schrijver; toen Faber het boek naar Ierland wilde uitvoeren, werd het door de censuur vaa: dat land verboden. Maar niet hierdoor verdient het boek de grote aandacht die het krijgt. In deze korte roman wordt in eenvoudige maar precieze taai een bijna ondraaglijk verhaal van een zaamheid en mislukking verteld. De hoofdpersoon is een moederloze jongen die door zijn omgeving tot het pries terschap wordt geprest. Tijdens een logeerpartij bij zijn priesterneef komt hij tot het besluit dat hij niet naar het seminarie zal gaan, maar naar de universiteit. Dank zij zijn neuro tische studieijver weet hij een beurs te krijgen, maar eenmaal aan de Uni versiteit, komt hij al gauw tot de be vinding dat hij voor dit milieu al even min geschikt is. Hij neemt dan een eenvoudig baantje en verzoent zich met zijn omgeving, in het volle bewustzijn dat hij zich in feite levend begraaft. In dit boek is de vraag naar de scheidslijn tussen autobiografie en ro man zinloos geworden: het boek schept zijn eigen werkelijkheid. Maar door de zekerhe-'-' waarmee dat ge beurt, is het boek toch een teken dat naar de ons bekende werkelijkheid ver wijst: het is even werkelijk als de werkelijkheid. Als roman is het boek bijna volmaakt. De auteur, die met zijn eerste roman al een prijs en een beurs gewonnen had, en zo juist een stipendium van de Arts Council heeft gekregen, moet een natuurtalent zijn. Slechts in één opzicht verraadt hij enige aarzeling: de hoofdstukken van zijn boek zijn tamelijk willekeurig nu eens in de eerste, dan weer in de twee de of derde persoon gesteld. Hierin ver raadt zich naar mijn gevoel, onzekerheid omtrent de mate van persoonlijke be trokkenheid van de auteur bij het ver telde, waardoor de scheidslijn tussen autobiografie en roman tóch weer even zicht1 aar wordt. Waar Mary McCarthy de literatuur poogt te ver helderen door haar autobiografisch te doorlichten, wordt McGahern's roman vertroebeld zodra het autobiografisch element even zichtbaar wordt. Men voelt dit bezwaar tijdens het lezen overigens niet sterk, omdat er zoveel te bewonderen is: de enorme dicht heid van het boek, waarin op iedere pagina meer gebeurt dan in een hoofd stuk van McCarthy's „De Groep"; verder vooral de trefzekere wijze waar op de achtergrond de naargeestige Ierse dorpen, het landschap, de pas torie van de heernr .1 tot dragers van betekenis zijn gemaakt. Een roman van dit niveau verbieden is een betreurenswaardige stupiditeit, zelfs als 't een juist principe zou zijn, de vuile was binnensdeurs te houden. Want evenmin als het boek van Mary McCarthy is deze roman een anti katholiek schotschrift. Hij is niet tegen iets of iemand gericht. Het boek is een kleine triomf van objectiviteit, die zich tevreden stelt te zijn, wat hij is. n, - —r Mary McCarthy: „Herinneringen aan mhn roomse jeugd". Uitg. De Arbeiders-" pers, Amsterdam 1966. Prijs 9.50. John McGahern: „The Dark". Uitg. Faber Faber, Londen 1965. Prijs 12.20. Zondag 22 januari: Zondag ®e]hrie® eigen mis; credo; pref. v. - paars - ,„rt, w*'nta' Ma.: H. Raymandus de PeIl? £mer ,i mis Os Justi; 2e geb. „,ia0f - wit - Di.: H. Timotheus, bisschop e fpV' mis Statuit - rood - ,c. eige„-tele Wo.: Bekering van St. Paulu p,po 2e geb. H. Petrus; pref. v- „fe133 - wit - e„ mar Do.: H. Polycarpus, bisschop ch, eigen mis - rood - t„moS, - Vr.: H. Joannes Chrysostom belijder en kerkleraar; eig gekhfAh* Zondag 29 januari: Zondag prle eigen mis; credo; pref. v* - paars -

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1967 | | pagina 18