KUNST
LICHT
Een geschiedenis van huizen en kamers
TUrWNw
££N
Werk van Mary McCarthy en John McGahern
TAUT'
mary McCarthy
Liturgische we
ek'
kalender
ZATERDAG 21 JANUAR11967
JAN WILLEM HOFSTRA
IN DE IN 1959 verschenen
verhalenbundel „De andere kant"
van Marga Minco staat een ver
haal, „Het adres" getiteld. Een
jonge vrouw gaat enige tijd na
de bevrijding naar een adres, waar
haar moeder, met de andere fa
milieleden niet uit de oorlog te
ruggekomen, tijdens de oorlog
kostbaarheden heeft laten onder
brengen. De eerste keer kan zij
niet ontvangen worden, de tweede
maal wordt zij, bij afwezigheid
van de mevrouw, door een doch
ter binnen gelaten. Door het ge
hele huis hangen en staan voor
werpen uit het ouderlijk huis van
de hoofdfiguur. De jonge vrouw
ontvlucht het huis en dan staat
er: „Op de hoek van de straat
keek ik omhoog naar het naam
bordje. Marconistraat stond er.
Ik was op nummer 46 geweest.
Het adres was goed."
MARGA MINCO
KEES FENS
IN „HERINNERINGEN AAN
MIJN ROOMSE JEUGD" vertelt
Mary McCarthy over een gebeur
tenis die vele katholieken ver
ontrust of weerbarstig uit
eigen ervaring zullen kennen:
op de ochtend van haar eerste
communie dronk zij, zonder erbij
na te denken, een slok water. Uit
haar volwassenheid op dat feit
terugziend, schrijft zij: „Het was
maar een teugje, maar dat maak
te geen verschil. Een teug was
even slecht als een liter en ik kon
mijn communie niet doen. En
toch moest ik."
Drs. W. BRONZWAER
„EEN LEEG HUIS" VAN MIN CO
WE HEBBEN HET ALLEMAAL
DRUK. Ko van Dijk ook. Het feit dat
hij de free-lance-status heeft opgegeven
en twee jaar verbonden zal blijven bij
zijn congeniale collega in Den Haag,
Paul Steenbergen, wijst op een verheu
gende stabilisering van een groot talent
in een omgeving die hem artistiek aan
spreekt, maar ook dat hij het gevaar
van versplintering in radio, toneel en
televisie, en niets willen weigeren van
wege de free-lance-onzekerheid, wat
wil intomen.
Hij vertelde mij dat hij de laatste
Jaren gemiddeld vier-en-een-half-dui-
zend kilometer per maand in de auto
heeft afgelegd. Hij heeft in 31;2 maand
zeventig maal „De dood van een han
delsreiziger" gespeeld en vier-en-twin-
tig maal Koning Claudius in „Hamlet".
In vier-en-een-halve maand had hij acht
en-twintig repetitiedagen. Ga er maar
aan staan!
Natuurlijk verdient hij goed. Meer
dan in oude, men mag wel zéggen,
overoude tijden toen bij De Rotterdam
mers het befaamde stuk „Marguerite
Gautier" ging en naast Alida Tartaud
als de dame met de camelia's, de jonge.
Cor van der Lugt Melsert als jeune
premier stond. Alida Tartaud verdien
de toen per jaar zesduizend gulden
en Van der Lugt ging met twee mille
naar huis.
Geen wonder dat Jan de Meester, de
gevreesde toneelcriticus van de Rot
terdammer, na de première schreef
dat, waar de jonge Armand zo dri.tig
In de speelzaalscène pakken bankbil
jetten naar het hoofd van zijn ontrouwe
geliefde gooide, het misschien verstan
diger van de heer Van der Lugt Mel
sert ware geweest als hij één bankje
had achtergehouden om zich wat beter
in de kleren te steken!
De volgende dag toonde de toneelspe
ler die recensie aan zijn directeur die
zeide geen geld te hebben voor een
nieuw rokkostuum. „Wat heb je nodig
om je wat op te knappen?" vroeg hij
tenslotte wat druilerig. „Vijfentwintig
gulden!" zei Van der Lugt onvervaard.
„Dan kan ik een hoge hoed kopen,
een paar witte handschoenen en een
paar lakschoenen..." En zo verscheen
de knappe Armand de volgende avond
veel meer zelfverzekerd op het feest,
moreel gesteund door zijn lakschoenen,
en wierp met eens zoveel onverschil
ligheid de bankbiljetten in het rond.
DIE TIJDEN ZIJN VOORBIJ. Nu
wordt een jong toneelspeler die vgn
school komt, van de wieg tot het graf
zogezegd, door sociale voorzieningen
begeleid. Als hij maar bij het toneel
blijft, is hij zeker van een rustige oude
dag. Nu de toneelspelers die de laatste
jaren nog al eens voor de televisie zijn
opgetreden, vanwege de nieuwe voorzie
ningen met terugwerkende kracht een
percentage van hun op de beeldbuis
verdiende geld zullen ontvangen, kun
nen ze deze zomer een aardige vakan
tie houden. En terecht.
Iets anders is dat de Omroepvereni
gingen en speciaal de afdelingen Dra
ma geen geld méér krijgen om de ver
hoogde salarissen te kunnen uitbetalen.
Zij zullen zich dus wel wachten om
groot bezette stukken te laten spelen.
Het resultaat is, dat er veel toneelspe
lers zullen zijn die we minder op de
beeldbuis zullen zien verschijnen. Dat
is niet erg want niets in deze wereld
ls zo sleets als een gezicht op de tele
visie. Er wordt zoveel mogelijk tegen
gewaakt, maar het kan nu toch voor
komen dat men in een kort tijdsbestek
dezelfde facie als boef, als politie-in-
epecteur, als onnozele vagebond en als
goedige pa ziet.
Misschien vindt het publiek dat niet
•rg. Bij de radio kon het wat jaren ge
leden niemand schelen dat de ovérbe-
kende stemmen bijna iedere dag in een
andere rol te horen waren. Integendeel
men vroeg er om een bekende radio
acteur steeds meer te mogen horen.
Kdh niet schelen als wat. Artistiek ge
sproken echter is het, en zeker bij de
televisie, nauwelijks te verantwoorden.
Hoe het in het vervolg zal gaan, is
niet te bekijken. De luistergelden zul
len een kleinigheid omhoog gaan maar
dat zal zeker niet genoeg opbrengen
om de Drama-secties een veel en veel
ruimer budget te kunnen gunnen. En
of de reclamewinsten vooral ten goede
zullen komen aan de programma's die
zich met kunst bezighouden, is wel te
hopen, maar minder te verwachten.
Doch de acteurs zal het de eerstvol
gende jaren goed blijven gaan. Men
heeft ze al te zeer nodig. Toch kan men
onmogelijk zeggen dat de lust van het
publiek om toneelvoorstellingen te be
zoeken steeds groter wordt. Integendeel.
Als er geen goedkope abonnementen
waren, zouden de stalles en het parket
afschuwelijke gapingen te zien geven,
want het Nederlandse publiek is geen
trouwe schouwburgbezoeker uit zich
zelf. En na wat er tijdens de Rotter
damse Gijsbrecht is gebeurd, kan men
geredelijk vaststellen dat de jeugd er
ook niet zo dol op is om, zogenaamd
uit vrije wil, maar eigenlijk gedwongen
door het schoolverband, bepaalde stuk
ken te zien.
DE TOEGANGSPRIJZEN van de
theaters zijn, gerekend naar buitenland
se maatstaven, belachelijk laag. En
toch bromt men en zeurt dat het te
veel geld kost. Maar als men iets wer
kelijk wil zien, een revue of een show
van Sonneveld om nu maar iets te noe
men, dan betaalt men grif verhoogde
prijzen. Of ook niet meer zo grif als
twee jaar geleden? Karei Wunnink, de
directeur van het theater Carré in Am
sterdam, vertelde dat waar hij een
paar jaar terug veel lege plekken zag
op de bovenste, goedkoopste rangen
en de stalles vol zat, de zaak nu, o heel
langzaam, zo wordt, dat de dure stal
lesplaatsen minder verkocht worden en
de balcons weer vol worden.
Een teken aan de wand? Zijn er
misschien te veel gezelschappen en dus
toch te veel acteurs, niettegenstaande
het arsenaal voor TV-uitzendingen tel
kens aan weer te klein blijkt? De tijd
zal het leren.
Dat is, dunkt mij, de sleutelzin van
het verhaal. Bij de eerste ontmoeting
is de mevrouw verrast, dat er iemand
van de familie (met het noemen van
één voorwerp wordt zonder nadruk
verteld, dat het hier om een joodse
familie gaat) teruggekomen is. Men
kan als thema van het verhaal aan
geven: de vanzelfsprekende diefstal
die er door anderen gepleegd is in
de schijn van menslievendheid. (En
de wijze waarop verteld wordt hoe
begerig de vrouw de kostbaarheden
mee naar huis neemt, laat van haar
werkelijke hoop en bedoelingen weinig
raden). Het werkelijke thema is m.i.,
dat de jonge vrouw na de oorlog te
veel is. Haar komst is onvoorzien,
maar ook ongewenst. Voor de me
vrouw. In de objectieve orde betekent
het, dat voor de jonge vrouw het
adres Marconistraat 46 niet meer be
staat. Straatnaam en huisnummer zijn
gelijk gebleven, maar het adres is
een ander geworden, het ligt in een
andere tijd. In de tussentijd heeft zich
buiten haar om een stuk geschiede
nis afgespeeld, waarbij haar eigen
zaken in het geding waren. Wat in
het verhaal verbeeld wordj en
hiermee wordt wellicht het meest
eigenlijke gegeven van het verhaal
genoemd is een gat, een leegte.
Er was een tijd dat zij er niet was
en anderen over haar en de bezittin
gen van haar familie beslisten. Ziet
men dat als het eigenlijke thema, dan
gaat het verhaal boven de actualiteit
van het oorlogsgegeven uit. In een bij
zondere situatie is een meer algeme
ne in beeld gebracht.
Om dat gat, die leegte, gaat het
ook in het jongste boek van Marga
Minco, „Een leeg huis". De roman,
laat ik het boek zo maar noemen, be
staat uit drie grote delen, alle drie
het gebeuren van één dag vertellend.
Tussen de drie dagen liggen steeds
enkele jaren. Je zou het gebeuren
van de ene dag een raam kunnen
noemen; daarbinnen worden geschie
denissen uit het verleden verteld. De
tijd verschuift voortdurend, soms is
de overgang plotseling, soms is een
associatie de brug naar het verleden.
De raamgeschiedenissen worden ver
teld in de verleden tijd, het gebeuren
in het verleden in de tegenwoordige
tijd, hetgeen dat verleden niet alleen
levend maakt, maar vaak ook op ver
rassende wijze aangeeft waar het in
dit boek om gaat: de complete schei
ding tussen heden en verleden: ze
liggen in verschillende vlakken en
tussen de twee ligt een gat dat in
het leven van de ene hoofdfiguur, het
joodse meisje Sepha, dat het verhaal
vertelt, pas geleidelijk zichtbaar
wordt (zij negeert het aanvankelijk)
en in het leven van het andere even
eens joodse meisje Yona ineens ont
hutsend blijkt.
De ontmoeting tussen de twee heeft
plaats in het eerste deel. Beiden zijn
liftend op weg naar Amsterdam: Se
pha van een korte vakantietij d in
Friesland naar het heden, een huis
waar ze sinds 1944 met een vriend
woont, aanvankelijk ondergedoken,
Yona van haar onderduikadres naar
het verleden, het Amsterdam, de
straat en het huis die zij twee jaar
tevoren heeft moeten verlaten. De een
keert terug naar wat zij meent dat
een thuis is, de tweede heeft geen
thuis. Aan het einde van de eerste
dag ligt Yona in het ziekenhuis,
zij is, per ongeluk, zegt men, in de
gracht gelopen. Het enige papiertje op
haar gevonden, is dat met het adres
van Sepha. Zo ontmoeten de twee el
kaar op dezelfde dag voor de tweede
keer, in geheel andere omstandighe
den. Wat blijkt? Van het ouderlijk
huis van Yona staat alleen de gevel
er nog. Het huis is een ruïne, in de
hongerwinter gesloopt, zoals dat met
veel huizen in de jodenbuurt het ge
val is geweest. Uit de flashbacks we
ten we, dat Sepha en haar vriend in
die winter zich- brandhout verschaft
hebben door een naast hun huis leeg
staand pand uit te breken, hetgeen
een merkwaardige band tussen de
twee schept: de een heeft in eigen
ogen meegewerkt aan het slopen van
het verleden van de ander.
HET HEEFT ER DE SCHIJN VAN,
dat Yona en Sepha eikaars tegenstel
ling zijn. De ervaringen van Yona
doen denken aan die van de jonge
vrouw uit „Het adres": zij ervaart
dat zij twee jaar niet bestaan heeft
en in haar afwezigheid is de haar be
kende wereld een andere geworden.
Tussen de twee werelden in ligt de
leegte; aansluiting is voor haar een
onmogelijkheid; zij hoort nergens
meer bij. Het lijkt erop dat Sepha's
leven, ook al is haar hele- familie ver
dwenen, geen breuk vertoont: zij
mist de ervaring van het adres dat
er niet meer is. Het bijzondere van
„Een leeg huis" is nu, dat geleidelijk
de idee, dat de twee meisjes eikaars
tegenstelling zijn, verdwijnt bij de le
zer; in de loop van het verhaal wor
den de twee eikaars spiegelbeeld. In
het tweede hoofdstuk is Sepha op va
kantie in Zuid-Frankrijk; met de
vriend uit de oorlog is zij inmiddels
getrouwd, maar het huwelijk verkeert
in een crisis, reden van het verblijf in
Zuid-Frankrijk. Het kan er aanvanke
lijk de schijn van hebben, dat het
middendeel nauwelijks iets van doen
heeft met het eerste, de oorlog lijkt
er op geforceerde wijze bij gehaald.
Maar in de huwelijkscrisis vertoont
zich Sepha's overeenkomst met Yona:
ook in Sepha's leven is een gat, al
negeert zij het en heeft zij het, door
haar voortgezet leven poet de vriend
op het onderduikadres in de buurt vol
lege huizen, gedicht, maar dat is een
schijnvertoning. De werkelijkheid
wordt zichtbaar in een gedachte op
bladzijde 110: „Soms probeer ik me
vöor te stellen, dat ik hier mijn le
ven begonnen ben, op die avond in
'44. Maar het heeft geen zin. Op het
zelfde ogenblik zie ik een ander huis,
met een brede vestibule en een gla
zen tochtdeur, waar ik op een dag
doorheen'val. Ik krijg een diepe wond
aan mijn pols, die gekramd moet
worden. Zes krammen. Ik heb er nog
een litteken van." Niets is erop tegen,
het tweede deel van deze passage ook
symbolisch op te vatten en het histo
risch verleden als symbolisch heden
te zien. Het tijdsgebruik werk* hier
zeer dubbelzinnig! Het litteken zal
nooit verdwijnen. En wanneer de ik
figuur spreekt van „soms", kan de le
zer invullen „meestal", want zij ne
geert voortdurend de tussentijd, laat
haar leven opnieuw beginnen in '44 in
het onderduikhuis. Vergeefs. Zij heeft
nog steeds geen nieuw thuis.
In het derde deel de geciteerde
passage is uit het begin ervan geno
men verdwijnt Yona (vrijwillig of
door een ongeluk?) uit het leven, de
laatste band die haar nog bewust kon
maken, een verleden te hebben in een
tijd direct voorafgaande aan het he
den, is verbroken. En Sepha krijgt een
nieuw leeg huis, waar ze helemaal
opnieuw zal moeten beginnen, dat een
nieuw geboortehuis zal moeten wor
den, want wie een tussentijd mist,
mist ook aansluiting bij een verleden.
Aan de schijnvertoning in het oude
huis kómt een einde. Het laatste le
ge huis van de roman is de kamer
die Yona achterliet, in een huis dat,
naar ik aan het slot vaststel,
uiterlijke overeenkomsten heeft met
Yona's verdwenèn ouderlijk huis:
de keuze is een bewijs van een laat
ste trieste poging het gat te dichten,
poging van gelijke aard als die van
Sepha, het leven in het oude huis te
rekken.
DE HELE ROMAN LAAT ZICH
omschrijven als een geschiedenis van
huizen en këlmers, de laatste de
onderduikadressen, waar geleefd moet
worden in een afgesloten ruimte die
zonder verbindingen lijkt met andere
ruimtes e'n daardoor ook buiten de
tijd komt te liggen, en de andere
tijdelijke woonplaatsen. Een thuis is
er niet. Dat was er, maar dat is
verdwenen, historie geworden in een
niet meer bereikbaar verleden. Al
heeft de hele geschiedenis een tijdge
bonden achtergrond, het romanver
haal overstijgt zoals dat ook het
geval is met „Het adres" de ac
tualiteit: in een tijdgebonden gebeuren
van enkelen wordt een algemeen
menselijke situatie het conflict met
de tijd, die niet te stabiliseren is maar
'n voortdurend opnieuw beginnen in een
andere tijd vraagt verbeeld. Dat
die overstijging kon plaats hebben, is
niet het minst te danken aan de zeer
sobere schrijfwijze van het boek: Mar
ga Minco schrijft zelden een woord te
veel; geeft eerder omtrekken die zo
scherp zijn dat de lezer zelf kan in
vullen. De ontegenzeglijke subtili
teit dreigt door de overdachtheid van
elke zin vaak heeft een zin (zie
de geciteerde passage) een bepaalde
ambiguïteit soms gekunsteldheid
te worden. Het ogenschijnlijk onschul
dige begin van Marga Minco's debuut
„Het bittere kruid" was al meteen
een dubbelzinnigheid: „Het begon op
een dag, dat mijn vader zei: „We
gaan eens kijken of iedereen er weer
is." „Het" is de jodenvervolging; die
tot uitpoeiing van de hele familie
van de „ik" zal leiden. Aan het einde
is er niemand meer te zien; de woor
den van de vader krijgen, naast hun
strikte zin in de gegeven verhaalsitu
atie, een pijnlijk-ironische betekenis.
Marga Minco- noemde „Het bittere
kruid" een „kleine kroniek". Terecht:
het gaat hier om het verslag van een
historisch gebeuren. En de kroniek
reikt ook niet verder. In de enkele
op de oorlog betrokken verhalen uit
„De andere kant" was het kroniek
karakter verlaten: de vertelde situa
tie kreeg door het verhaal-karakter
een verderreikend perspectief. Het
zelfde is het geval met „Een leeg
huis". Men kan het boek een oorlogs
roman noemen, maar dan toch met
dit voorbehoud, dat de schrijfster in
tijdgebonden omstandigheden en ge
beurtenissen de kern zag en wist uit
te beelden van een gebeuren dat tijd
en omstandigheden van het verhaal
gegeven te buiten gaat. Ik hoop dat
in het bovenstaande enigszins aange
toond te hebben. Van kroniekschrijf
ster is Marga Minco schrijfster ge
worden die haar stof dicht bij huis
vindt, maar in de verwerking ervan
zich ver van het huis verwijdert.
„Een leeg huis" van Marga Minco ver
scheen bij Bert Rakker/Daamen, Den
Haag.
LASTEN VAN EEN ROOMSE JEUGD
Deze ervaring, en het erop volgen
de Inzicht in de draagwijdte van de
ervaring, is misschien wel de inspira
tie, of beter de stimulans, geweest
die Mary McCarthy tot het schrijven
van het boek heeft gebracht. De er
varing is teken van een hele levenspe
riode, en daardoor aanleiding tot het
schrijven van deze herinneringen: „Toen
ik dacht dat ik verdoemd was, had
ik gelijk dat wil zeggen ik was ver
doemd tot een herhaling of een zich
eindeloos afspelen van dat conflict
tussen opgewonden scrupules en traag
heid van wil."
Ieder boek van Mary McCarthy is
een ontmaskering. In de „Groep"
ontmaskerde zij het politiek idealis
me van de dertiger jaren; in het niet
vertaalde „Groves of Academe de
pretenties van het academische mi
lieu en tegelijk haar vroegere echt
genoot Edmund Wilson. In „Memories
of a Catholic Girlhood" ontmaskert
zij „de verzameling leugens" die zij,
in ha&r jeugd, door haar omgeving
gedwongen werd te zijn.
Deze formulering houdt al in, dat
het boek niet allereerst een aanklacht
is tegen het katholicisme of zelfs maar
het katholicisme van een bepaalde
periode. Natuurlijk is de kritiek op
dat geborneerde katholicisme een ele
ment in het boek. Maar dat is niet
de reden dat dit boek zo boeiend
blijft; Bezwaren tegen het katholi
cisme worden er tegenwoordig wel
meer geopperd, en vaak veel aktueler
en scherper dan Mary McCarthy doet.
Haar boek is geen schotschrift, maar
een bezinning op het eigen verleden,
op de eigen persoon in een vroeger
ontwikkelingsstadium.
Het incident op de ochtend van de
eerste communie levert de sleutel tot
de toestand waarin zij geestelijk ver
keerde in haar roomse jeugd. Later,
op de middelbare school, stelt hetzelf-.
de probleem zich nog scherper. Zij
heeft gespijbeld om een jongen te ont
moeten, eigenlijk een demonstratie
van morele onafhankelijkheid, eerder
dan een bewuste sexuele daad. De zaak
wordt ontdekt, maar 'ot geruststelling
van de directrice (de naam en de ge
moedsrust van de hele school staan
op het spel) stemt zij in met de on
uitgesproken suggestie, te liegen en te
verklaren dat zij alleen er van door
is gegaan om te kunnen roken. Mo
rele onafhankelijkheid is onbereikbaar
gebleken; men kan alleen compromis
sen sluiten tussen de eisen van de
persoon en van de omgeving.
Dit voorval, zo zegt de schrijfster
zelf, betekende voor haar het eind van
haar kinderjaren. De volwassenheid is
bereikt, maar dat is geen overwin
ning: zij is niet meer dan een gevan
gen zijn in „de strik van het volwas
sen leven, waarin ik was geraakt,
worstelend en machteloos om te han
delen omdat je beide zijden ziet." De
beide zijden, het dilemma, was ook
voorheen aanwezig; volwassen worden
betekent alleen, ze leren zien. Zo heeft
het boek voor de schrijfster de functie
van een bewustwording, veel meer
dan van een afrekening. De overgang
van jeugd naar volwassenheid is een
overgang van het vitale naar het re
flectieve niveau Deze tegenstelling, in
het zesde hoofdstuk op zeer knappe wijze
verbeeld aan de hand van de tegen
stelling tussen Catilina en Cicero, die
te pas kwamen in een toneelstuk dat
op school werd opgevoerd, bepaalt de
inhoud van het boek. In feite is het
boek na het zevende hoofdstuk, waarin
de bewustwording tot stand komt, af;
dat het laatste hoofdstuk nogal erg ten
achter blijft bij het peil van het voor
afgaande, hoeft dan ook niet te ver
bazen.
De tegenstelling tussen het vitale
en het reflectieve niveau heeft ook de
strukturele vormgeving van het boek
bepaald. De acht hoofdstukken zijn in
de jaren '48-'55 verschenen in tijd
schriften; bij de publikatie in boek
vorm (1957) heeft de schrijfster een
aantal tussenhoofdstukken, cursief ge
drukt, tussengevoegd. Deze laatste
zijn van reflectieve aard: zij corrige
ren wat in de oorspronkelijke stukken
op zoveel impulsievere, subjectievere
wijze is gezegd. Men zou kunnen
zeggen: de tussenhoofdstukken ontmas
keren de eigenlijke hoofdstukken als
„literatuur". Het sarcasme waarmee
over katholieke personen en toestan
den geschreven is, wordt gerelati
veerd: niet de dingen zelf geven
grond voor sarcasme, maar de sub
jectieve beleving van de dingen op
het moment van schrijven. Men kan
in die tussenhoofdstukken geregeld op
merkingen lezen als deze: „Er was
een vaste lijn in ons bestaan, zoals
in een kunstwerk. Daarom vind zelfs'
ik het soms ongelooflijk. Maar een
kleine correctie is noodzakelijk." De
beeldspraak hier is overduidelijk: in
de tussenstukken wordt de „literatuur"
teruggebogen tot de werkelijkheid, de
subjectieve beleving gecorrigeerd tot
de objectieve reflectie. Dit aspect
maakt het boek zo bijzonder: de lezer
bevindt zich hier vlak bij de grens
lijn tussen literatuur en werkelijkheid.
Deze dubbelzinnigheid is typerend
voor Mary McCarthy en verklaart
waarom haar boeken altijd mengvor
men zijn van roman en autobiogra
fie. In dit geval is deze mengvorm
bewust zo gewild: de auteur speelt
een spel met de mogelijkheden die
ontstaan wanneer de verschillen tus
sen de beide schrijfwijzen tot vorm
elementen worden gemaakt. „Spel" is
misschien niet het juiste woord: deze
onderzoekingstocht in het eigen ik is,
ondanks de vaalf luchtige en ironische
toon, een hoogst ernstige zaak. En hij
leidt tot bevindingen die van een on
opvallend maar diepgaand pessimisme
getuigen.
De Arbeiderspers heeft Mary Mc
Carthy's boek uitgegeven in een nieu
we serie, „Privé domein", waarin
autobiografieën zullen verschijnen. De
uiterlijke verzorging van deze reeks
is bijzonder gedistingeerd. Dat de boe
ken opengesneden moeten worden,
vind ik echter een hinderlijk atavis
me.
De vertaling van Nini Brunt is lees
baar, maar wordt ontsierd door een
paar irriterende fouten. Paters wor
den niet aangesproken met „Vader".
De tweede alinea van pag. 242 begint met
nonsens; kennelijk heeft de vertaalster
hier in de knoop gezeten met „would".
Een belangrijke zin (de vierde) op pag.
50 is zodanig verknoeid dat ik niets
anders kan doen dan hier de juiste
vertaling geven: „Het is allereerst een
verontwaardigde aanklacht tegen de
bevoorrechten, om de manier waarop
zij de niet-bevoorrechten behandejen."
STAAT MARY MCCARTHY'S boek
precies op de scheidslijn tussen roman
en autobiografie, in een opvallend
boek van de 31-jarige Ier John Mc
Gahern is een vergelijkbare materie
tot romaninhoud geworden. Ook hier
herinneringen aan een roomse jeugd,
en wel op het Ierse platteland, waar
vormen van katholicisme hoogtij vie
ren waarbij wat Mary McCarthy mee
maakte heilig is.
Deze roman, „The Dark", heeft te
recht sterk de aandacht getrokken. Bij
ons was James Brockway de eerste
die erover schreef. Het is de tweede
roman van de schrijver; toen Faber
het boek naar Ierland wilde uitvoeren,
werd het door de censuur vaa: dat land
verboden. Maar niet hierdoor verdient
het boek de grote aandacht die het
krijgt. In deze korte roman wordt in
eenvoudige maar precieze taai een
bijna ondraaglijk verhaal van een
zaamheid en mislukking verteld. De
hoofdpersoon is een moederloze jongen
die door zijn omgeving tot het pries
terschap wordt geprest. Tijdens een
logeerpartij bij zijn priesterneef komt
hij tot het besluit dat hij niet naar
het seminarie zal gaan, maar naar
de universiteit. Dank zij zijn neuro
tische studieijver weet hij een beurs
te krijgen, maar eenmaal aan de Uni
versiteit, komt hij al gauw tot de be
vinding dat hij voor dit milieu al even
min geschikt is. Hij neemt dan een
eenvoudig baantje en verzoent zich met
zijn omgeving, in het volle bewustzijn
dat hij zich in feite levend begraaft.
In dit boek is de vraag naar de
scheidslijn tussen autobiografie en ro
man zinloos geworden: het boek
schept zijn eigen werkelijkheid. Maar
door de zekerhe-'-' waarmee dat ge
beurt, is het boek toch een teken dat
naar de ons bekende werkelijkheid ver
wijst: het is even werkelijk als de
werkelijkheid. Als roman is het boek
bijna volmaakt. De auteur, die met
zijn eerste roman al een prijs en een
beurs gewonnen had, en zo juist een
stipendium van de Arts Council heeft
gekregen, moet een natuurtalent zijn.
Slechts in één opzicht verraadt hij
enige aarzeling: de hoofdstukken van
zijn boek zijn tamelijk willekeurig nu
eens in de eerste, dan weer in de twee
de of derde persoon gesteld. Hierin ver
raadt zich naar mijn gevoel, onzekerheid
omtrent de mate van persoonlijke be
trokkenheid van de auteur bij het ver
telde, waardoor de scheidslijn tussen
autobiografie en roman tóch weer
even zicht1 aar wordt. Waar Mary
McCarthy de literatuur poogt te ver
helderen door haar autobiografisch te
doorlichten, wordt McGahern's roman
vertroebeld zodra het autobiografisch
element even zichtbaar wordt. Men
voelt dit bezwaar tijdens het lezen
overigens niet sterk, omdat er zoveel
te bewonderen is: de enorme dicht
heid van het boek, waarin op iedere
pagina meer gebeurt dan in een hoofd
stuk van McCarthy's „De Groep";
verder vooral de trefzekere wijze waar
op de achtergrond de naargeestige
Ierse dorpen, het landschap, de pas
torie van de heernr .1 tot dragers
van betekenis zijn gemaakt.
Een roman van dit niveau verbieden
is een betreurenswaardige stupiditeit,
zelfs als 't een juist principe zou zijn,
de vuile was binnensdeurs te houden.
Want evenmin als het boek van Mary
McCarthy is deze roman een anti
katholiek schotschrift. Hij is niet tegen
iets of iemand gericht. Het boek is
een kleine triomf van objectiviteit, die
zich tevreden stelt te zijn, wat hij is.
n,
- —r
Mary McCarthy: „Herinneringen aan
mhn roomse jeugd". Uitg. De Arbeiders-"
pers, Amsterdam 1966. Prijs 9.50.
John McGahern: „The Dark". Uitg.
Faber Faber, Londen 1965. Prijs
12.20.
Zondag 22 januari: Zondag ®e]hrie®
eigen mis; credo; pref. v.
- paars - ,„rt, w*'nta'
Ma.: H. Raymandus de PeIl? £mer ,i
mis Os Justi; 2e geb. „,ia0f
- wit -
Di.: H. Timotheus, bisschop e fpV'
mis Statuit - rood - ,c. eige„-tele
Wo.: Bekering van St. Paulu p,po
2e geb. H. Petrus; pref. v- „fe133
- wit - e„ mar
Do.: H. Polycarpus, bisschop ch,
eigen mis - rood - t„moS, -
Vr.: H. Joannes Chrysostom
belijder en kerkleraar; eig gekhfAh*
Zondag 29 januari: Zondag prle
eigen mis; credo; pref. v*
- paars -