Henk van Kerkwijk, Hanny Michaelis en Rutger Kopland Het verleden in het heden van het Heilig Land KUNST LICHT BOEK Tijd voor een vaV! DE TIJD ZATERDAG 11 FEBRUARI 1967 JAN WILLEM HOFSTRA BEKEND IS DE UITSPRAAK van Boutens, dat hij, dichtend, met Homerus moest concurreren. Wellicht heeft hij daarom later de concurrent vertaald. Voor alle schrijven is moed nodig, en mis schien wel als grootste (over moedigheid, de concurrentie van de groten niet te vrezen. Zou de eerbied voor de groten er voort durend zijn en hun werk als uiter ste van gerealiseerde mogelijk heden in de buurt of in het ge heugen, er zou waarschijnlijk al leen nog door overzelfbewusten geschreven worden. Maar heeft niet ieder die dicht of proza schrijft nodig een vorm van zelf vergroting, die het zelf geschre vene als uniek en nieuw doet zien? Zonder de veronderstelling van die zelfverblinding lijkt het onmogelijk een oorzaak te vinden voor het vele geschrijf, dat de literatuur soms maakt'tot een be nauwend bedrijf, waarin tijd schriften moeten lopen, uitgeve rijen moeten draaien, aanbod van jong talent, zoals dat heet, moet komen. RUTGER KOPLAND HANNY MICHAELIS KEES FENS „OM TE BESLUITEN een boek te schrijven moet je arrogant zijn. Niemand zit op jouw penne- vrucht te wachten. Er is geen vraag naar. De samenleving sti muleert het artistieke leven niet. Of je nu wel of geen boek schrijft kan geen sterveling wat schelen. Je kan beter een brood bakken. Daar bestaat behoefte aan. Ie mand zal je baksel wel eten. Je moet behalve aanmatigend dan ook vastbesloten zijn en kunnen doorzetten als je schrijven wilt." JAMES MICHENER DE THOMAS MORE wordt elk jaar toegekend3 uitgever die de belangrijk3 drage tot de katholieke lne heeft geleverd. Voor -1966 i medaille toegekend aan de ^ay rikaanse uitgever D°u a]e0 voor de uitgave van de JerU^ajing Bible, de eerste Engelse vei van de in 1955 gereedgp^jjli' Franse bijbel door de E<?ole que in Jeruzalem. An,eriKS vrif ui tfSM kt onV; BIJ DRIE BUNDELS GEDICHTEN IN KLEINE KRING gebeuren er soms toch nog heel plezierige dingen wat het theater aangaat. De studen ten hebben de laatste jaren op de bres gestaan waar het de Nederlandse jon ge toneelschrijvers aangaat, door hun opdrachten te geven en hun wer ken te spelen, zo goed en zo kwaad dat gaat met amateurs. Dat die laat ste omstandigheid in bepaalde geval len geen beletsel hoeft te stellen voor een volwaardige uitvoering, is bewe zen met de een-acter van Lodewijk de Boer „De Verhuizing", die, na eerst door de vakmensen onder een vakregie enige voorstellingen te heb ben gekregen, waar de happy few, die d r van wisten, haastig naar toe gingen en hun appreciatie op ondub belzinnige wijze toonden, ook door studenten werd gespeeld. Deze laat ste vertoning onder regie van de auteur was zoveel beter, in de zin van juister, en werd met zoveel talent ten tonele gebracht, dat de KRO er een televisie-uitzending van kon maken, die wel de nodige deining teweeg bracht, maar in ieder geval ook, al was het alleen maar om het initia tief, zeer geapprecieerd werd. De Utrechtse studenten (ASTU) zijn op de ingeslagen weg voortgegaan en gullen nu op 2 maart aanstaande een nieuw werk van Lodewijk de Boer gaan opvoeren. Het stuk heet „Darts en het is van het genre dat men het Theater van de Wreedheid noemt. Op dezelfde avond gaat een nieuw stuk van Henk Sparreboom, „Code" ge naamd, dat niet zoals „Darts" door de schrijver, maar door de filmer Frans Weisz wordt geregisseerd. Ze gaan ermee naar Polen, Joegoslavië en Duitsland. BEIDE JONGE AUTEURS hebben respectievelijk van de VARA en de KRO een opdracht voor een televisie spel ontvangen. Zij zullen daar van zelfsprekend een honorarium voor krijgen, maar, gezien de verhoudingen hier te lande, zal dat niet zo veel zijn als de Columbia Broadcasting System in Amerika kan bieden. Aan de andere kant van de oceaan zitten ze namelijk met hetzelfde probleem: de T.V. noch de toneelgroepen heb ben genoeg speelbare stukken. Het repertoire is immers (in Neder land, maar daar niet alleen) een ho peloze zaak. In Duitsland en Frank rijk hebben ze hun klassieken en in Nederland is Shakespeare troef, om van Tsjechow niet te spreken, maar voor de rest eist het kunst-en-vlieg- werk van de toneeldirecties om ieder seizoen weer een acht- of tiental stuk ken op de planken te brengen. Iede re omroepzuil moet daar nog eens tien per hoofd aan toevoegen en dus lezen de dramaturgen zich steeds ster ker wordende brillen, zóveel manu scripten passeren hun lezenaars. Op drachten worden wel gegeven, maar vereisen haast altijd een grondige be geleiding van dramaturg of/en regis seur. Dat eist veel tijd en moeite. Maar zoals gezegd, in Nederland wordt er vrij veel gedaan aan de Ne derlandse auteur. Althans waar het de televisie betreft. Op het toneel is het huilen. De C.B.S. Playhouse in Amerika wil ook iets gaan doen om de televisie schrijver te stimuleren. En de mid delen die ze aangrijpen, zijn niet mis. De C.B.S. is bereid vijfentwintigdui zend dollar te betalen voor een op dracht. En dan is het natuurlijk nog de vraag of het script bruikbaar is. Barbara Schultz, de dame die over deze zaken gaat, vertelde dat er na tuurlijk een aantal veelbelovende jon ge auteurs zijn, maar dat ze „ontwik keld" moeten worden. Zij en haar me dewerkers hebben 1000 stukken en synopses gelezen. Van die duizend, zegt ze, kwamen er 700 zo maar bin nen en de rest door agenten en vrienden. Toen nam Barbara een kloek besluit en gaf 17 opdrachten (van 25.000 dollar!). Maar merkwaardig ge noeg niet aan jonge beginnelingen. Neen, ze ging op zeker, en contrac teerde top-mensen in het TV-vak als Reginald Rose, Ernst Kinoy, Ellen Vi olet en John Vlahos o.a. Middelerwijl helpt zij zes of zeven jonge schrijvers die, hoewel hun inzendingen geheel onvoldoende waren, toch een belofte zouden kunnen worden. Waarin die hulp bestaat, zegt ze er helaas niet bij. Maar wat zijn, om maar wat te noemen, 10.000 dollar, als je met zul ke bedragen kan smijten? De ideeën en half-affe stukken van de jongeren, gaan door de molen van de professio nele re-writers, de „begeleiders", die de beginners bij stukje en beetje het vak gaan leren. Hier begint een auteur al te gillen als je drie woor den schrapt omdat hij bang is zijn in dividualiteit te verliezen... De besten niet te na gesproken. Het moge ons goed doen te lezen dat, in het land van de Onbegrensde Mogelijkheden, men verhoudings gewijs met net zo grote problemen worstelt, als wij met onze 1000 gulden markt. MISSCHIEN HET BELANGRIJK STE wat de belangstellende lezer van al het televisienieuws over het dra- ma-op-de-buis uit Amerika opvalt is, dat het woord „kunst" in al die ein deloze kolommen niet voorkomt. Dat ls voor de zogenaamde „kunstgevoeli ge" net zo gek, als dat in de auto biografie van Moss Hart, getiteld „Act One" dat woord eveneens ontbreekt. Deze schrijver, een van de meest suc cesrijke Broadway-auteurs, die, sa men met Kaufmann, voorbeelden van pakkende Broadway-stukken con strueerde als „Je kunt het toch niet meenemen" en „De man die kwam dineren", wist donders goed dat zijn toneelstukken tot een genre ver maaksindustrie behoorden, waarin „kunst" hoogst toevallig en nooit met opzet wordt bedreven. Maar zo ooit, dan is het vermaakstheater op de te levisie, zeer legitiem, kunst of geen kunst. Ik moet zeggen, soms moeilijk te be grijpen, dat groot literair werk de klei nere kracht bij voorbaat niet verlamt. Die verlammende kracht lijkt mij gro ter dan van welke kritiek ook. Als ik een heel middelmatig gedichtje of verhaaltje lees, moet ik denken aan Elsschots uitspraak, dat je kunt pro beren een brood te bakken, maar het niet kunt proberen te scheppen. Toch wordt en elk seizoen wijst het op nieuw uit door velen bakken met scheppen verward. Misschien sta je bij elke publikatie voor het raadsel van de opvatting van eigen uniekheid. Hoe moet ik anders het openbaar maken van een gedicht als het volgende ver klaren: de nacht is als een stokvisgraat overeind blijven staan de wolken bloeden bleke druppels langs de maan, roemloze foto-electrische cel die het verraad van de wereld registreert mijn wijsvingers wijzers tasten de stand af tot de upper ten tien dubbele moralen copyright by God N.V. Ik kan veel begrijpen van de litera tor die eens zei, liever zijn literaire kracht te bewijzen in vertalingen dan één van de zoveel honderd dichters te worden. Maar hoevelen denken aan vankelijk niet, niet één van de hon derden te worden. Totdat men na ja ren, door de afstand, lezer van eigen werk kan worden. Ook bij het lezen treedt concurren tie op. Elk nieuw boek moet zich me ten met geslaagde oudere. Toppen zijn geen normen, maar ze spelen in de oordeelvorming over nieuw werk toch wel mee. Het lijkt me zelfs niet onmo gelijk dat een enigszins langdurig ver blijf op de toppen het klimaat van het laagland onverdragelijk maakt. De Leidse hoogleraar H. Drion, die, naar uit zijn bijzondere essaybundel „Het conservatieve hart" valt op te maken, zich vooral met De Balzac en Proust bezig houdt, heeft in die beperking tot meesters, die bovendien beiden een tijdperk zijn, geen ongelijk. Er is al tijd nog veel te lezen, maar met hen en na hen hoeft het niet zo veel meer. Maar er kan in de beperking tot het verleden hoe groot literair ook ook een poging tot afsluiting mee spe len, een poging tot neutralisering ook van de onrustig makende krachten al le literatuur eigen. Alle keien en kie zels worden eens tot krenten, om Lu- cebert vrij te parafraseren, men kan de eerste twee bij voorbaat we ren door zich en dan wordt het beroep op kwaliteit een drogreden tot werk uit het verleden te bepalen, hoe belangrijk ook. En wie in het he den bij voorbaat alleen maar naar eeuwige sneeuw zoekt, is niet alleen pretentieus, maar kan beter met le zen ophouden. Hij vraagt aan de nog levende literatuur wat zij niet kan ge ven, maar wat wij ook niet zouden kunnen ontdekken. Want feit is dat men op het werk van tijdgenoten anders, voor mijn part minder literair, reageert, dan op kwa litatief veel belangrijker werk van vroeger. Het kan best zijn, dat over een halve eeuw het werk van Camus niet zo belangrijk meer gevonden wordt, er is nu al een teruggang in de waardering merkbaar. Vergis ten al Camus' generatiegenoten zich dan? Zij herkenden of ontdekten in elk geval in zijn romans en verhalen veel van eigen problemen en ervarin gen. Daarmee heeft dat werk een ge weldige taak verricht, en latere ge neraties zullen het werk nooit meer zo kunnen lezen als de generatiegeno ten van de auteur, zoals „De tranen der acacia's" van Hermans een ander boek is voor hen die onder de oorlog volwassen werden dan voor later ge komen lezers. Het oordeel van de tijd genoot mag niet alles waard zijn, het heeft een zeer eigen waarde. Wie, zo als gebeurd is, het oordeel van tijdge noten als een zich steeds herhalende misgreep ziet, maakt van de litera tuurgeschiedenis een gemakkelijk spel van vergissingen en vergeet dan, dat vast te stellen vergissingen, voor een bepaalde tijd waardevolle juistheden zijn geweest. De moeilijkheid van het corrigeren van het verleden lijkt mij het vinden var, normen van waaruit het gebeurt. Misschien moet men zeg gen dat elke tijd zijn eigen verleden heeft en dat verleden even kortzichtig (want met eigen ogen alleen) beoor deelt als tijdgenoten het werk van een door hen bewonderd schrijver. Toch is het moeilijk betwistbaar dat ieder eigen vage verwachtingen heeft bij het gaan lezen van een nieuw boek en die verwachtingen zijn gewekt door bewonderde lectuur van eens. Welke de bewonderde lectuur was, hangt af van de aard en de persoonlijke ge schiedenis van de lezer, die overigens niet zo uniek is om geen lotgenoten te hebben. Mij is al enkele keren ge bleken, dat onder degenen die in de veertiger jaren op de middelbare school zaten, velen hun eerste „poëti sche sensatie" hadden bij het vers „Chlotarius" van Slauerhoff, door het toeval dat dit gedicht stond in het veel gebruikte schoolboek „Neder lands na 1600" van Karsemeijer en Kazemier (ik hoop dat ik de namen goed spel). Er stonden misschien wel betere verzen in het boek, maar de leeftijd waarop men toen was, maakte wellicht bijzonder ontvankelijk voor het romantische gedicht van Slauer hoff. Mijn oordeel over het gedicht is nu veranderd, maar toch komt iets van de sensatie van eens terug bij het herlezen van het vers. Er zullen bij de meesten andere en hevigere sensa ties gevolgd zijn en die alle samen bepalen je verwachtingen bij het gaan lezen van een nieuwe poëziebundel. Waarop dan vaak teleurstellingen vol gen. DIT ALLES OVERDACHT ik zo na lezing van enkele recente bundels ver zen. En misschien waren die gedach ten wel een poging, het oordeel over die bundels uit te stellen, althans het uitspreken van het oordeel. Want dat oordeel stond na lezing en herlezing wel vast. Het viel niet zo goed uit, maar het was moeilijk neer te schrij ven, omdat ondanks de zwakte van de bundels sympathie eraan niet viel te ontzeggen, in twee van de drie ge vallen dan. Laat ik maar bij het der de geval beginnen. Het gaat om de bundel „De vriendschap van kauwen en kraaien" van Henk van Kerkwijk, die eerder een roman en een verha lenbundel publiceerde. Het boven ge citeerde gedicht is uit de poëziebun del: het kan er representatief voor ge noemd worden. Het gedicht is niet duister, maar verward; een opeenho ping van verschillend materiaal, dat in geforceerde verbondenheid niets uitricht. Het gedicht behoort tot de soort die je eerst moet vertalen, er is iets met andere woorden gezegd zonder dat de noodzaak van die ande re woorden opk maar ergens blijkt. Ik moet het misschien zo formuleren: zogauw je aan de mogelijkheid tot „vertalen" denkt, klopt er al iets niet. Veel inspanning zou vermeden worden als degenen die alleen maar te vertellen hebben dat een ei een ei is, een ei ook een ei noemden. De regel van Achterberg „Mijn moeder is een grijze vrijdagmorgen" laat zich doorzien, wellicht niet begrijpen. De nacht als een stokvisgraat laat zich wellicht langs veel omwegen begrij pen, er valt niets aan te doorzien. Op dat ogenblik houdt de belangstel ling van de lezer op: er is hem geen nieuw doorzicht gettoden dat tot ver dere ontdekking uitnodigt. ALLERMINST PRETENTIEUS in tegenstelling tot de grote-woorden- poëzie van Van Kerkwijk zijn de twee andere bundels, waarvan de afzonder lijke verzen als geheel ook veel gaver zijn, al is die gaafheid nog geen ga rantie voor sterke poëzie. De bundel „Onvoorzien" van Hanny Michaelis geeft directe bekentenislyriek, in soort en thema niet ongelijk aan die van haar vorige in 1962 verschenen bun del „Tegen de wind in". Het belang rijkste van de thematiek wordt uitge sproken in het openingsgedichtje: Begoochelende onzekerheid broedplaats van sprookjesachtig misverstand, oogverblindend, onkruid van de twijfel waaraan de hoop zich vastklampt tot de dood erop volgt. De weerloosheid en rechtstreeksheid waarmee in de verzen uit deze bundel herinnering en verlies worden uitge sproken, hebben zeker iets ontroe rends, houden elk laatdunkend oordeel ver, maar slechts in enkele regels, waarin het gemis een vervreemding van de eigen persoon te weeg brengt, schuift de poëzie even een onbekend gebied binnen, lijkt het gedicht op het bekende, maar toch ook net niet, zoals in het volgende gedichtje: Wekkerkabaai scheurt me zonder omzien los uit de warme cocon van lakens en dekens. De kamer lijkt wonderwel bewoonbaar door vagelijk bekende kleren in een stoel. Wanneer ik me omdraai zit op de rand van mijn bed een naakte man. Bij het zien van zijn glimlach denk ik: de vrouw die hier woont is te benijden. DE VOOR HET MERENDEEL lan delijke poëzie uit de bundel „Onder het vee" van Rutger Kopland breidt al thans bij mij een bekende wereld niet uit. Het blijft bij zeker fraaie be schrijvingen of bekende gedachten Twee maal was er voor mij de ver rassing van het nieuwe, in het lange slotgedicht, waarin twee bekende ele menten op verrassende wijze tot een nieuw geheel worden gemaakt, met een verandert het uitzicht op de we reld en in het vers „Eden" waar twee tijden geraffineerd samen spe len in een nieuwe derde, het „nu" van het gedicht, een van die stilstaande momenten waarom het gaat. Ik citeer het vers hier graag: Vanaf de dijk met een glas bier kijkend in de tuinen van het gehucht wist ik weer dat het ongeveer als hier was, als toen de zon hoog in een even nevelige lucht stond en ook in deze populieren was geen wind en rood glanzend en afgerond vielen appels met zachte ploffen uit de bomen in het gras tussende doodstille grove hemden de enige tekenen van leven. Jammer alleen van de eerste regel, zou ik bijna nog willen zeggen. Henk van Kerkwijk, „De vriendschap van kauwen en kraaien", uitg. Meulen- hoff, Amsterdam; Hanny Michaelis „On voorzien", Rutger Kopland „Onder het vee" uitg. G. A. van Oorschot, A'dam. GESCHIEDENIS VAN EEN HEUVEL Deze kernachtige samenvatting van de positie van de schrijver in onze wes terse samenleving is van James A. Michener, schrijver van een reeks bestsellers, wiens laatste boek „The Source" („De Bron"), thans op de Nederlandse markt is verschenen tegen de civiele prijs van 7.95 voor 1032 pocketbladzijden, kleine druk, dat is ruim een halve cent per bladzij, dus practisch te geef. Dezf vertelling over het Heilige Land gaat uit van één enkele opzet, die heel het omvangrijke werk tot een eenheid maakt. Dit omvangrijke werk met zijn honderden figuren, met zijn beschrij vingen van vele culturen en godsdien sten, dit werk, omspant net enorme tijdsbestek van 10.000 jaar voor de ge wone jaartelling tot aan onze dagen. Het is suggestief en meeslepend ge schreven en houdt de aandacht van de lezer gespannen tot aan de laatste pa gina. Die opzet is even vernuftig als sim pel en vanzelfsprekend. In het eerste hoofdstuk voert James Michener de hoofdpersonen in: de archeologen en oudheidkundigen plus hun arbeiders - de gravers, die tezamen een „teil" na bij Akko zullen doorgraven met schach ten recht naar beneden. „De volledige naam was ..Tell-Makor' (Makor=: Hebreeuws voor bron), hetgeen inhield, dat de plaatselijke bewoners wisten dat het geen natuurlijke berg was, daar neergezet door tectonlsche krachten, maar de in de loop van de tijd opeengestapelde resten van de ene verlaten nederzetting na de andere, elk rustend op de ruïnes van haar voorgangster, eindeloos teruggaand in de geschiedenis. Van de naakte 1 ots, waarop de eerste vestiging van Makor gebouwd was, tot aan de met gras begroeide top mat men ruim eenentwintig en een halve meter. De heuvel bestond uit gevallen steen, inge storte muren, gebroken torentjes, stukjes pre-historische vuursteen en het meest waardevolle van alles de scherven aarde werk, die schoongemaakt en onderzocht door Dr. Bar-El, aardewerkspecialiste, de geschiedenis zouden vertellen van deze plechtige en toch opwindende plaats." Terwijl de ploeg archeologen, bijge staan door de enthousiaste leden van een naburige kibboets, voorzichtig en gestadig de „teil" doorgraaft, daarbij stuitend op de ene vondst na de andere, klein of groot, alduswerkend van bo ven naar beneden, onderbreekt Miche ner telkens de gang van 't opgravings- verhaal om de geschiedenis van de „teil" te beschrijven van beneden naar boven. Hij begint bij de prehistorische mensen, die de grot bij de bron be woonden in 9831 voor de gewone jaar telling. (Het gebeuren speelt zich af in Israël, in de Joodse staat, waar men de woorden „voor" en „na Christus" pleegt te vermijden bij het geven van tijdsaanduidingen). Hij schrijft sugges tief, men meent werkelijk zijn mensen te leren kennen. Het spijt ons, wanneer Michener de geschiedenis van de pre historische jagers afbreekt, omdat de schets, die hij van hun leven gege ven heeft volstaat voor zijn bedoeling: een indruk te geven van hun bestaan en levenswijze om weer verder te gaan met het verhaal van de twintigste eeuwse opgravers. Evenzeer is het jammer, als hij het verhaal van de Kanaanieten met hun kinderen-verslin dende vuurgod Moloch beëindigt, als we de moeder van een dezer offerkin deren niet langer kunnen volgen op haar wanhopige zwerftocht op zoek naar een barmhartige conceptie van een eredienst voor de goden. Wij ma ken mee, hoe een van de woestijnstarp- men, be'zeten van de idee van de ene God, „El-Sjad-daj", de stad Makor ver overt en verwoest. Wij lezen van David en de psalmendichters, van profeten, van hellenisering en de opstand der Makkabeeën, van de Romeinse verove raars, het Joodse verzet, de val van Makor en van de Tweede Tempel te Jeruzalem, van de opkomst van de Islam, van de kruisvaarders, van de heilige rabbijnen van Safed te Galilea, van de ondergang van het Turkse im perium en van de stichting van de staat Israël, waarbij Michener niet bang is te spreken over de moeilijk heden, waarmee de staat te kampen heeft, vooral die op het gebied van de verhouding tussen Synagoge en Staat, historisch gegroeid en juist daarom naar het schijnt, onontkoombaar. Al de honderden dramatis personae leren wij persoonlijk kennen, wij leren ze begrijpen als mensen, die zich soms heldhaftig en opofferend gedragen, soms menselijk, al te menselijk. Wij zouden hun fouten hebben kunnen be gaan, hun gedachten hebben gedacht. Als de jager-grotbewoner zijn geliefde zoon op jacht door de dood verliest (9831 voor de gewone jaartelling) dan is zijn klacht dezelfde als die van enig vader in onze tijd, die zijn kind al te jong moet afstaan aan de dood: Waarom stierf de jonge jager en moet ik leven? Waarom overwon de dolle beer, waarom gromt hij? Waar is de weg naar huis, waar ligt hij verborgen? Waarom verbergt de zon haar ge zicht, waarom spot ze?" En steeds keert het verhaal van de opgravers terug, hun belevenissen in onze dagen, hun verhouding tot elkaar en tot de wereld, totdat in de laatste hoofdstukken, als de archeologen op de naakte rots van de „teil" stuiten en de alleroudste resten van de eerste nederzetting en de bron ontdekken, de alleroudste geschiedenis zijn plaats krijgt in de allerjongste draden, die door heel de meer dan duizendbladige geschiedenis lopen met elkaar ver knoopt worden en de schrijver ons de oorzakelijke samenhang der gebeurte nissen op ongelofelijk spannende wijze voor ogen zet, hoewel dat niet ge schiedt door middel van het „happy end", dat wij de hoofdpersonen zo gaarne zouden hebben gegund. Ik weet niet of James Michener hoge literatuur aflevert. Ik weet wel, dat ik zijn boek van begin tot eind geboeid heb doorgelezen dat ik er menig nach telijk uur wederrechtelijk aan besteed heb, wetend, dat mij dat de volgende dag bij het volbrengen van de dagtaak berouwen zou. Dat moet wel komen door de indrukwekkende manier, waar op Michener toont hoe in het hart van oorlog en geweld de mens zijn geeste lijke strijd voert om een zuiverder godsbegrip, om een menselijker ver houding tot zijn medemensen en dat 1032 bladzijden lang. MICHENER, geboren in 1907 te New York, is op middelbare leeftijd met schrijven begonnen. Hij heeft zich met vele dingen daadwerkelijk bezig gehou den voor hij startte met zijn literaire arbeid. Hij begon op vijftienjarige leeftijd sportverslagen te maken voor een krant, hij studeerde in Engeland en Amerika, diende tijdens de Tweede Wereldoorlog bij de Amerikaanse ma-» rine, was getuige van de oorlog in Ko rea, voer een tijdje op een steenkool boot op de Middellandse Zee en, aange zien hij een universitaire graad heeft in Engels en geschiedenis gaf hij ook nog college aan een Amerikaanse uni versiteit, Hij kwam terecht bij een uit geversmaatschappij, waar hij moest beoordelen of de aangeboden manus cripten geschikt waren om in boekvorm te worden gepubliceerd. „Ik kan een beter boek schrijven, dan de meeste schrijvers, die hier de boe ken afleveren, die ik moet gaan zitten lezen", dacht Michener toen en aldus begon hij in de tweede helft van zijn leven aan zijn eerste literaire werk. Zijn eerste boek „Tales of the South Pacific" (1947), bezorgde hem meteen de Pulitzerprijs. Negentien verhalen, elk ook afzonderlijk te lezen en te ver staan, maar tezamen een raam vor mend, waarbinnen zich de roman vol trekt van mannen en jongens, die in de Koraalzee en in de Salomonsar- chipel de Jaflanners bevochten. In dit oorlogsboek heeft Michener geprobeerd om zijn oorlogservaringen en gewaar wordingen, die hij opdeed als verbin dingsofficier bij de marine-luchtstrijd krachten tijdens de bittere jaren van eind '41 tot eind '43 van zich af te schrijven. Al deze verhalen kenmer ken zich door een voortdurend pogen om de oorlog met al zijn jammer en smeerlapperij bij de neus te nemen en daarin schuilt een element van grote menselijke waardigheid. Zijn bestseller „Hawaii beschrijft de geschiedenis van de vijftigste staat van de Verenigde Staten, idyllisch gelegen in de Pacific en waarvan de bevolking uit vele rassen is samengesteld. Om dit laatste was het Michener begonnen: de verhouding tussen „gekleurde" en „niet-gekleurde" volkeren. Hawaii met zijn samenraapsel van autochtone Polynesiërs en van ondernemende Ame rikanen, Portugezen, Chinezen, Ja- Er zijn de laatste tijd in et re' verscheidene nieuwe boeken 0 fo ligieuze onderwerpen uitgekom de interessante hiervan behoren- derstanding God" (God be° gcflb' door Frederick Herzog, uitgaf® an- ners en „No other God" d?ehardaI1' dere God) door Gabriel Ae P*0" uitgave Braziller (welke beide, testantse visie tot uitdrukking toe' gen). „The future of belief" „e P6" komst van het geloof) door Le e® wart, uitgave Herder "erHajjit? „The future of Catholic Chris (De toekomst van het Katholiek^ tendom), een bloemlezing sa,ère steld door Michael de la Bedo uitgegeven door Lippincott, g® ^e0' katholieke opvatting. Een J°° „0t b loog tenslotte Erich Fromm, (GD Holt „You shall be as G°' Lijk®11* zult als goden zijn) uitkorpen. ja de ondertitel bevat dit boek <fey dicale interpretatie van het OU tament en zijn traditie". DE DUITSE POLITIEK is na jjud onderwerpen weer een hele staF ^eii' Hirsch heeft een „rijk ged° reci>^, teerde oorlogsverklaring aan se tegenstanders van de dein geschreven onder de titel >>*f° die Nazis wieder?" (Komen de j0a> terug?). Uitgeverij Kurt Des® pef het eind van deze maand als bach verschijnen (D.M. 9.80) Wat tot dusverre alleen de den van generaal Eisenhower jid zal ons nu ook worden onthu ,ew wordt als een voortreffelijk v® beschouwd. In de zomer valL brengt Doubleday zijn boek "Lpd?' Ease: The stories I tell my jje j (Op mijn gemak: De verhalen i» mijn vrienden vertel). Het W een niet te ernstig bedoelde ve d® ling herinneringen, die afwijkt j-jis" normale autobiografie die ëe plegen te (laten) schrijven. d« panners en mensen van de Filippijnen, die zich daar vestigden gedurende de laatste twee eeuwen vormde een goede achtergrond voor zijn historisch gege ven. Het zou me te ver voeren meer over Micheners werk te vertellen. Maar wel wil ik nog vermelden, dat Michener het werk van Couperus en Multatuli zeer bewondert, waarlijk niet de min sten onder zijn vakbroeders dus. Cou perus om zijn reisverhalen en Multa tuli om de verwerking van het feiten materiaal, waarover hij de beschikking had. Zelfverzekerd (arrogant, zegt hij zelf), is Michener aan zijn schrijvers carrière begonnen. Maar op één punt was hij niet zeker van zijn zaak, waagde hij een gok. „Zou ik regelma tig kunnen produceren en een bepaald niveau handhaven? Zou ik niet „leeg"- geschreven raken op den duur; mijn innerlijk reservoir kunnen aanvullen? Zo weinig schrijvers slagen daarin." Nu zijn naam als schrijver gevestigd is, zegt hij dat het een zeer zware op gave is gebleken, die steeds moeilijker wordt, naarmate hij ouder wordt en die al zijn krachten vergt. „Het komt onder meer neer", aldus Michener, „op het vinden van bronnen, rijker dan je eigen. Het betekent relaties onder houden met mensen, die beter kunnen denken, verder zijn dan jezelf. Het is een levenstaak." In 1964 verklaarde hij: „Ik schrijf over Israël, omdat het in historisch en in religieus opzicht boeit. Achttien maanden heb ik nu vrijwel onafgebro ken aan „The Source" gewerkt. Drie jaar heb ik ervoor uitgetrokken. In 1966 moet het klaar zijn. „Hij heeft zich aan zijn schema gehouden. Eigen lijk zou „The Source" in het Neder lands vertaald moeten worden, opdat niet alleen de Engelskenners onder de Nederlanders dit werk zullen kunnen lezen. „Een boek is pas waardevol", aldus Michener, „wanneer het goed is." En deze raadselachtige wat al te vanzelf sprekende uitspraak licht hij vervolgens toe: „En een boek is goed, wanneer de mensen er, populair gezegd, iets van meenemen." In dit licht bezien is „The Source" waardevol genoeg. U neem er heel wat van meej Historisch inzicht, begrip voor mensen en hun strijd, hun strijd van tienduizenden ja ren om te komen tot elkaar en tot God M. VAN TIJN James A. Michener: The Source. Uit geverij „Corgi". Importeur Meulenhoff 7.95 HET BERUCHTE BOEK Amerikaan Herbert Selby Jr- exit to Brooklyn" (Laatste naar Brooklyn), in Engeland ófi". ceerd door Calder Boyars, ^e> de Londense rechter Leo <Jra, 1" obsceen verklaard. Zijn verb® ?ee verkoop heeft echter slechts e® gel beperkte werkingssfeer, want alleen voor het gebied van Lon® onder de jurisdictie van de reCl^ji>e' in Marlborough Street valt. 1° fL rika loopt een dergelijk proc® menteel in de staat Connection IN MAART zal het eerste een kostbaar boek weer voor fielen beschikbaar komen de gisf» delige wereldatlas van Johan ^(iJ voor het eerst in 1663 in L1' j-v', uitgegeven. Barnes Noble het aan- en zij adviseren voor 1 in te tekenen om de in leer "oiee den en kwistig met goud ged®c(, d° de atlas voor, ze venhonderd vijf'i'. lar te mogen ontvangen. Na d tum wordt de prijs honderdvijfLg 1 lar hoger en wie na begin pe' aankoop besluit betaalt voor „ri1 set duizendvijftig dollar. De Nederlandse uitgever heeft onlangs een facsimi^'Lg»?, op de markt gebracht van gp'L (Toonneel der Steden van de Vre „gjL de Nederlanden" uit 1648. De L Kö met fraaien kaarten van de sted 395,-. DE SERIE JAARBOEKEN va%ll!'f., mann und Campe Verlag in acht men „zeer geschikt voor v"ctite0( dagen en jubilea". De grondge"'^ 6° aardig: elk jaar wordt behang® s, drie in dat jaar geboren schrijf gr,v® serie heet „Jahr und Jahrgang voiL schijnt niet in chronologische j<)t de: in - 1967 komen 1896, 18®l(l 1902, 191), 1907, 1911, 1912, 1926 en 1927 aan de beurt, vV'gP <°'ep zij als geschenken kunnen dien ,jg f jarigen en jubilarissen van veetl' zeventig jaar. Enkele named- 0\ j 1906 schrijft o.a. Stefan V 1917 Heinrich Böll, over 1927 Jal ■J4 v DE AMERIKAANSE ui*- jv» Harper Row bestaat hond® jaar en is de viering van rLjpg lijk feit begonnen met een 1 ifij 26 januari door de romand® g JSL, Aüchincloss. Zijn onderwerp Ai York in 1817. In de herfst 0 uitvoerige geschiedenis van .jen' fi uit, geschreven door vice-pr® v-'Lti ruste Eugene Exman. Verde j, er op 15 juni in de PierpoiKntooflS Library te New York een tcn jjafLjl' ling geopend van beroemde jv o.a. van Hert«a manuscripten, ville en Mark Twain. mans door Frances en Richa^eIj eg0j ridge is enkele jaren f?e e o i abrupt einde gekomen dooi jj-o van Frances. Richard is nu gep ti met Hildegarde Dolson, °°K 0p Le' tective-schrijfster en dat zon e zelf niet zó opmerkelijk z«n in de periode van hofmaker! oj moeilijkheden moesten w°Lep Ld®' wonnen. Richard houdt a e, ee" van katten en bezit er tiV e$e garde zweert bij honden. gyP j of andere manier is toch eeSichaJycf bereikt en daarvan vertelt te i zijn op 27 april bij LipPinC0 ^0 schijnen boek One lady, (Eén dame, twee katten.) -ge ,-d De in 1965 afgetreden Cob jy e<i bassadeur in Londen, '-j0U egcl"' Alonso, heeft een roma" L\, Li' „Territorio libro" (Vrij g®d' t> (9 L .-Gas"" ■fO' AAN DE STROOM van d®^ in hij het regime van Uitgever Peter Owan mafrr0n^ftl zijn nieuwsbrief op de v0 ze nieuwsgierig: ,,Geduren cP. derduikperiode bracht de sc loze clandestiene bezoeke 1$ kantoor een geladen 1 jp? zijn zak om de uitgav .e\e&j, boek te bespreken. Bij die den werden de gordijnen g

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1967 | | pagina 18