Henk van Kerkwijk, Hanny Michaelis en Rutger Kopland
Het verleden in het heden van het Heilig Land
KUNST
LICHT
BOEK
Tijd voor een
vaV!
DE TIJD
ZATERDAG 11 FEBRUARI 1967
JAN WILLEM HOFSTRA
BEKEND IS DE UITSPRAAK
van Boutens, dat hij, dichtend,
met Homerus moest concurreren.
Wellicht heeft hij daarom later
de concurrent vertaald. Voor alle
schrijven is moed nodig, en mis
schien wel als grootste (over
moedigheid, de concurrentie van
de groten niet te vrezen. Zou de
eerbied voor de groten er voort
durend zijn en hun werk als uiter
ste van gerealiseerde mogelijk
heden in de buurt of in het ge
heugen, er zou waarschijnlijk al
leen nog door overzelfbewusten
geschreven worden. Maar heeft
niet ieder die dicht of proza
schrijft nodig een vorm van zelf
vergroting, die het zelf geschre
vene als uniek en nieuw doet
zien? Zonder de veronderstelling
van die zelfverblinding lijkt het
onmogelijk een oorzaak te vinden
voor het vele geschrijf, dat de
literatuur soms maakt'tot een be
nauwend bedrijf, waarin tijd
schriften moeten lopen, uitgeve
rijen moeten draaien, aanbod van
jong talent, zoals dat heet, moet
komen.
RUTGER KOPLAND
HANNY MICHAELIS
KEES FENS
„OM TE BESLUITEN een boek
te schrijven moet je arrogant
zijn. Niemand zit op jouw penne-
vrucht te wachten. Er is geen
vraag naar. De samenleving sti
muleert het artistieke leven niet.
Of je nu wel of geen boek schrijft
kan geen sterveling wat schelen.
Je kan beter een brood bakken.
Daar bestaat behoefte aan. Ie
mand zal je baksel wel eten. Je
moet behalve aanmatigend dan
ook vastbesloten zijn en kunnen
doorzetten als je schrijven wilt."
JAMES MICHENER
DE THOMAS MORE
wordt elk jaar toegekend3
uitgever die de belangrijk3
drage tot de katholieke lne
heeft geleverd. Voor -1966 i
medaille toegekend aan de ^ay
rikaanse uitgever D°u a]e0
voor de uitgave van de JerU^ajing
Bible, de eerste Engelse vei
van de in 1955 gereedgp^jjli'
Franse bijbel door de E<?ole
que in Jeruzalem. An,eriKS
vrif
ui tfSM
kt onV;
BIJ DRIE BUNDELS GEDICHTEN
IN KLEINE KRING gebeuren er
soms toch nog heel plezierige dingen
wat het theater aangaat. De studen
ten hebben de laatste jaren op de bres
gestaan waar het de Nederlandse jon
ge toneelschrijvers aangaat, door
hun opdrachten te geven en hun wer
ken te spelen, zo goed en zo kwaad
dat gaat met amateurs. Dat die laat
ste omstandigheid in bepaalde geval
len geen beletsel hoeft te stellen voor
een volwaardige uitvoering, is bewe
zen met de een-acter van Lodewijk
de Boer „De Verhuizing", die, na
eerst door de vakmensen onder een
vakregie enige voorstellingen te heb
ben gekregen, waar de happy few,
die d r van wisten, haastig naar toe
gingen en hun appreciatie op ondub
belzinnige wijze toonden, ook door
studenten werd gespeeld. Deze laat
ste vertoning onder regie van de
auteur was zoveel beter, in de zin van
juister, en werd met zoveel talent ten
tonele gebracht, dat de KRO er een
televisie-uitzending van kon maken,
die wel de nodige deining teweeg
bracht, maar in ieder geval ook, al
was het alleen maar om het initia
tief, zeer geapprecieerd werd.
De Utrechtse studenten (ASTU) zijn
op de ingeslagen weg voortgegaan en
gullen nu op 2 maart aanstaande een
nieuw werk van Lodewijk de Boer
gaan opvoeren. Het stuk heet „Darts
en het is van het genre dat men het
Theater van de Wreedheid noemt. Op
dezelfde avond gaat een nieuw stuk
van Henk Sparreboom, „Code" ge
naamd, dat niet zoals „Darts" door
de schrijver, maar door de filmer
Frans Weisz wordt geregisseerd. Ze
gaan ermee naar Polen, Joegoslavië
en Duitsland.
BEIDE JONGE AUTEURS hebben
respectievelijk van de VARA en de
KRO een opdracht voor een televisie
spel ontvangen. Zij zullen daar van
zelfsprekend een honorarium voor
krijgen, maar, gezien de verhoudingen
hier te lande, zal dat niet zo veel
zijn als de Columbia Broadcasting
System in Amerika kan bieden. Aan
de andere kant van de oceaan zitten
ze namelijk met hetzelfde probleem:
de T.V. noch de toneelgroepen heb
ben genoeg speelbare stukken.
Het repertoire is immers (in Neder
land, maar daar niet alleen) een ho
peloze zaak. In Duitsland en Frank
rijk hebben ze hun klassieken en in
Nederland is Shakespeare troef, om
van Tsjechow niet te spreken, maar
voor de rest eist het kunst-en-vlieg-
werk van de toneeldirecties om ieder
seizoen weer een acht- of tiental stuk
ken op de planken te brengen. Iede
re omroepzuil moet daar nog eens
tien per hoofd aan toevoegen en dus
lezen de dramaturgen zich steeds ster
ker wordende brillen, zóveel manu
scripten passeren hun lezenaars. Op
drachten worden wel gegeven, maar
vereisen haast altijd een grondige be
geleiding van dramaturg of/en regis
seur. Dat eist veel tijd en moeite.
Maar zoals gezegd, in Nederland
wordt er vrij veel gedaan aan de Ne
derlandse auteur. Althans waar het
de televisie betreft. Op het toneel is
het huilen.
De C.B.S. Playhouse in Amerika wil
ook iets gaan doen om de televisie
schrijver te stimuleren. En de mid
delen die ze aangrijpen, zijn niet mis.
De C.B.S. is bereid vijfentwintigdui
zend dollar te betalen voor een op
dracht. En dan is het natuurlijk nog
de vraag of het script bruikbaar is.
Barbara Schultz, de dame die over
deze zaken gaat, vertelde dat er na
tuurlijk een aantal veelbelovende jon
ge auteurs zijn, maar dat ze „ontwik
keld" moeten worden. Zij en haar me
dewerkers hebben 1000 stukken en
synopses gelezen. Van die duizend,
zegt ze, kwamen er 700 zo maar bin
nen en de rest door agenten en
vrienden. Toen nam Barbara een kloek
besluit en gaf 17 opdrachten (van
25.000 dollar!). Maar merkwaardig ge
noeg niet aan jonge beginnelingen.
Neen, ze ging op zeker, en contrac
teerde top-mensen in het TV-vak als
Reginald Rose, Ernst Kinoy, Ellen Vi
olet en John Vlahos o.a. Middelerwijl
helpt zij zes of zeven jonge schrijvers
die, hoewel hun inzendingen geheel
onvoldoende waren, toch een belofte
zouden kunnen worden. Waarin die
hulp bestaat, zegt ze er helaas niet
bij. Maar wat zijn, om maar wat te
noemen, 10.000 dollar, als je met zul
ke bedragen kan smijten? De ideeën
en half-affe stukken van de jongeren,
gaan door de molen van de professio
nele re-writers, de „begeleiders", die
de beginners bij stukje en beetje het
vak gaan leren. Hier begint een
auteur al te gillen als je drie woor
den schrapt omdat hij bang is zijn in
dividualiteit te verliezen... De besten
niet te na gesproken.
Het moge ons goed doen te lezen
dat, in het land van de Onbegrensde
Mogelijkheden, men verhoudings
gewijs met net zo grote problemen
worstelt, als wij met onze 1000 gulden
markt.
MISSCHIEN HET BELANGRIJK
STE wat de belangstellende lezer van
al het televisienieuws over het dra-
ma-op-de-buis uit Amerika opvalt is,
dat het woord „kunst" in al die ein
deloze kolommen niet voorkomt. Dat
ls voor de zogenaamde „kunstgevoeli
ge" net zo gek, als dat in de auto
biografie van Moss Hart, getiteld „Act
One" dat woord eveneens ontbreekt.
Deze schrijver, een van de meest suc
cesrijke Broadway-auteurs, die, sa
men met Kaufmann, voorbeelden van
pakkende Broadway-stukken con
strueerde als „Je kunt het toch niet
meenemen" en „De man die kwam
dineren", wist donders goed dat zijn
toneelstukken tot een genre ver
maaksindustrie behoorden, waarin
„kunst" hoogst toevallig en nooit met
opzet wordt bedreven. Maar zo ooit,
dan is het vermaakstheater op de te
levisie, zeer legitiem, kunst of geen
kunst.
Ik moet zeggen, soms moeilijk te be
grijpen, dat groot literair werk de klei
nere kracht bij voorbaat niet verlamt.
Die verlammende kracht lijkt mij gro
ter dan van welke kritiek ook. Als
ik een heel middelmatig gedichtje of
verhaaltje lees, moet ik denken aan
Elsschots uitspraak, dat je kunt pro
beren een brood te bakken, maar het
niet kunt proberen te scheppen. Toch
wordt en elk seizoen wijst het op
nieuw uit door velen bakken met
scheppen verward. Misschien sta je bij
elke publikatie voor het raadsel van
de opvatting van eigen uniekheid. Hoe
moet ik anders het openbaar maken
van een gedicht als het volgende ver
klaren:
de nacht is als een stokvisgraat
overeind blijven staan
de wolken bloeden bleke druppels
langs de maan, roemloze
foto-electrische cel die het verraad
van de wereld registreert
mijn wijsvingers wijzers tasten de
stand af
tot de upper ten
tien dubbele moralen
copyright by God N.V.
Ik kan veel begrijpen van de litera
tor die eens zei, liever zijn literaire
kracht te bewijzen in vertalingen dan
één van de zoveel honderd dichters te
worden. Maar hoevelen denken aan
vankelijk niet, niet één van de hon
derden te worden. Totdat men na ja
ren, door de afstand, lezer van eigen
werk kan worden.
Ook bij het lezen treedt concurren
tie op. Elk nieuw boek moet zich me
ten met geslaagde oudere. Toppen zijn
geen normen, maar ze spelen in de
oordeelvorming over nieuw werk toch
wel mee. Het lijkt me zelfs niet onmo
gelijk dat een enigszins langdurig ver
blijf op de toppen het klimaat van
het laagland onverdragelijk maakt. De
Leidse hoogleraar H. Drion, die, naar
uit zijn bijzondere essaybundel „Het
conservatieve hart" valt op te maken,
zich vooral met De Balzac en Proust
bezig houdt, heeft in die beperking tot
meesters, die bovendien beiden een
tijdperk zijn, geen ongelijk. Er is al
tijd nog veel te lezen, maar met hen en
na hen hoeft het niet zo veel meer.
Maar er kan in de beperking tot het
verleden hoe groot literair ook
ook een poging tot afsluiting mee spe
len, een poging tot neutralisering ook
van de onrustig makende krachten al
le literatuur eigen. Alle keien en kie
zels worden eens tot krenten, om Lu-
cebert vrij te parafraseren, men
kan de eerste twee bij voorbaat we
ren door zich en dan wordt het
beroep op kwaliteit een drogreden
tot werk uit het verleden te bepalen,
hoe belangrijk ook. En wie in het he
den bij voorbaat alleen maar naar
eeuwige sneeuw zoekt, is niet alleen
pretentieus, maar kan beter met le
zen ophouden. Hij vraagt aan de nog
levende literatuur wat zij niet kan ge
ven, maar wat wij ook niet zouden
kunnen ontdekken.
Want feit is dat men op het werk
van tijdgenoten anders, voor mijn part
minder literair, reageert, dan op kwa
litatief veel belangrijker werk van
vroeger. Het kan best zijn, dat over
een halve eeuw het werk van Camus
niet zo belangrijk meer gevonden
wordt, er is nu al een teruggang
in de waardering merkbaar. Vergis
ten al Camus' generatiegenoten zich
dan? Zij herkenden of ontdekten in
elk geval in zijn romans en verhalen
veel van eigen problemen en ervarin
gen. Daarmee heeft dat werk een ge
weldige taak verricht, en latere ge
neraties zullen het werk nooit meer
zo kunnen lezen als de generatiegeno
ten van de auteur, zoals „De tranen
der acacia's" van Hermans een ander
boek is voor hen die onder de oorlog
volwassen werden dan voor later ge
komen lezers. Het oordeel van de tijd
genoot mag niet alles waard zijn, het
heeft een zeer eigen waarde. Wie, zo
als gebeurd is, het oordeel van tijdge
noten als een zich steeds herhalende
misgreep ziet, maakt van de litera
tuurgeschiedenis een gemakkelijk spel
van vergissingen en vergeet dan, dat
vast te stellen vergissingen, voor een
bepaalde tijd waardevolle juistheden
zijn geweest. De moeilijkheid van het
corrigeren van het verleden lijkt mij
het vinden var, normen van waaruit
het gebeurt. Misschien moet men zeg
gen dat elke tijd zijn eigen verleden
heeft en dat verleden even kortzichtig
(want met eigen ogen alleen) beoor
deelt als tijdgenoten het werk van een
door hen bewonderd schrijver.
Toch is het moeilijk betwistbaar dat
ieder eigen vage verwachtingen heeft
bij het gaan lezen van een nieuw boek
en die verwachtingen zijn gewekt door
bewonderde lectuur van eens. Welke
de bewonderde lectuur was, hangt af
van de aard en de persoonlijke ge
schiedenis van de lezer, die overigens
niet zo uniek is om geen lotgenoten
te hebben. Mij is al enkele keren ge
bleken, dat onder degenen die in de
veertiger jaren op de middelbare
school zaten, velen hun eerste „poëti
sche sensatie" hadden bij het vers
„Chlotarius" van Slauerhoff, door het
toeval dat dit gedicht stond in het
veel gebruikte schoolboek „Neder
lands na 1600" van Karsemeijer en
Kazemier (ik hoop dat ik de namen
goed spel). Er stonden misschien wel
betere verzen in het boek, maar de
leeftijd waarop men toen was, maakte
wellicht bijzonder ontvankelijk voor
het romantische gedicht van Slauer
hoff. Mijn oordeel over het gedicht is
nu veranderd, maar toch komt iets
van de sensatie van eens terug bij het
herlezen van het vers. Er zullen bij
de meesten andere en hevigere sensa
ties gevolgd zijn en die alle samen
bepalen je verwachtingen bij het gaan
lezen van een nieuwe poëziebundel.
Waarop dan vaak teleurstellingen vol
gen.
DIT ALLES OVERDACHT ik zo na
lezing van enkele recente bundels ver
zen. En misschien waren die gedach
ten wel een poging, het oordeel over
die bundels uit te stellen, althans het
uitspreken van het oordeel. Want dat
oordeel stond na lezing en herlezing
wel vast. Het viel niet zo goed uit,
maar het was moeilijk neer te schrij
ven, omdat ondanks de zwakte van de
bundels sympathie eraan niet viel te
ontzeggen, in twee van de drie ge
vallen dan. Laat ik maar bij het der
de geval beginnen. Het gaat om de
bundel „De vriendschap van kauwen
en kraaien" van Henk van Kerkwijk,
die eerder een roman en een verha
lenbundel publiceerde. Het boven ge
citeerde gedicht is uit de poëziebun
del: het kan er representatief voor ge
noemd worden. Het gedicht is niet
duister, maar verward; een opeenho
ping van verschillend materiaal, dat
in geforceerde verbondenheid niets
uitricht. Het gedicht behoort tot de
soort die je eerst moet vertalen,
er is iets met andere woorden gezegd
zonder dat de noodzaak van die ande
re woorden opk maar ergens blijkt.
Ik moet het misschien zo formuleren:
zogauw je aan de mogelijkheid tot
„vertalen" denkt, klopt er al iets
niet. Veel inspanning zou vermeden
worden als degenen die alleen maar
te vertellen hebben dat een ei een ei
is, een ei ook een ei noemden. De
regel van Achterberg „Mijn moeder is
een grijze vrijdagmorgen" laat zich
doorzien, wellicht niet begrijpen. De
nacht als een stokvisgraat laat zich
wellicht langs veel omwegen begrij
pen, er valt niets aan te doorzien.
Op dat ogenblik houdt de belangstel
ling van de lezer op: er is hem geen
nieuw doorzicht gettoden dat tot ver
dere ontdekking uitnodigt.
ALLERMINST PRETENTIEUS in
tegenstelling tot de grote-woorden-
poëzie van Van Kerkwijk zijn de twee
andere bundels, waarvan de afzonder
lijke verzen als geheel ook veel gaver
zijn, al is die gaafheid nog geen ga
rantie voor sterke poëzie. De bundel
„Onvoorzien" van Hanny Michaelis
geeft directe bekentenislyriek, in soort
en thema niet ongelijk aan die van
haar vorige in 1962 verschenen bun
del „Tegen de wind in". Het belang
rijkste van de thematiek wordt uitge
sproken in het openingsgedichtje:
Begoochelende onzekerheid
broedplaats van sprookjesachtig
misverstand, oogverblindend,
onkruid van de twijfel
waaraan de hoop zich vastklampt
tot de dood erop volgt.
De weerloosheid en rechtstreeksheid
waarmee in de verzen uit deze bundel
herinnering en verlies worden uitge
sproken, hebben zeker iets ontroe
rends, houden elk laatdunkend oordeel
ver, maar slechts in enkele regels,
waarin het gemis een vervreemding
van de eigen persoon te weeg brengt,
schuift de poëzie even een onbekend
gebied binnen, lijkt het gedicht op het
bekende, maar toch ook net niet, zoals
in het volgende gedichtje:
Wekkerkabaai
scheurt me zonder omzien
los uit de warme cocon
van lakens en dekens.
De kamer lijkt wonderwel
bewoonbaar door vagelijk
bekende kleren in een stoel.
Wanneer ik me omdraai
zit op de rand van mijn bed
een naakte man. Bij het zien
van zijn glimlach denk ik:
de vrouw die hier woont
is te benijden.
DE VOOR HET MERENDEEL lan
delijke poëzie uit de bundel „Onder het
vee" van Rutger Kopland breidt al
thans bij mij een bekende wereld niet
uit. Het blijft bij zeker fraaie be
schrijvingen of bekende gedachten
Twee maal was er voor mij de ver
rassing van het nieuwe, in het lange
slotgedicht, waarin twee bekende ele
menten op verrassende wijze tot een
nieuw geheel worden gemaakt, met
een verandert het uitzicht op de we
reld en in het vers „Eden" waar
twee tijden geraffineerd samen spe
len in een nieuwe derde, het „nu" van
het gedicht, een van die stilstaande
momenten waarom het gaat. Ik citeer
het vers hier graag:
Vanaf de dijk met een glas bier
kijkend in de tuinen van het gehucht
wist ik weer dat het ongeveer als hier
was, als toen de zon hoog in een even
nevelige lucht stond en ook in deze
populieren was geen wind en rood
glanzend en afgerond vielen appels
met zachte ploffen uit de bomen in
het gras tussende doodstille grove
hemden de enige tekenen van leven.
Jammer alleen van de eerste regel,
zou ik bijna nog willen zeggen.
Henk van Kerkwijk, „De vriendschap
van kauwen en kraaien", uitg. Meulen-
hoff, Amsterdam; Hanny Michaelis „On
voorzien", Rutger Kopland „Onder het
vee" uitg. G. A. van Oorschot, A'dam.
GESCHIEDENIS VAN EEN HEUVEL
Deze kernachtige samenvatting van
de positie van de schrijver in onze wes
terse samenleving is van James A.
Michener, schrijver van een reeks
bestsellers, wiens laatste boek „The
Source" („De Bron"), thans op de
Nederlandse markt is verschenen tegen
de civiele prijs van 7.95 voor 1032
pocketbladzijden, kleine druk, dat is
ruim een halve cent per bladzij, dus
practisch te geef.
Dezf vertelling over het Heilige Land
gaat uit van één enkele opzet, die heel
het omvangrijke werk tot een eenheid
maakt. Dit omvangrijke werk met zijn
honderden figuren, met zijn beschrij
vingen van vele culturen en godsdien
sten, dit werk, omspant net enorme
tijdsbestek van 10.000 jaar voor de ge
wone jaartelling tot aan onze dagen.
Het is suggestief en meeslepend ge
schreven en houdt de aandacht van de
lezer gespannen tot aan de laatste pa
gina.
Die opzet is even vernuftig als sim
pel en vanzelfsprekend. In het eerste
hoofdstuk voert James Michener de
hoofdpersonen in: de archeologen en
oudheidkundigen plus hun arbeiders -
de gravers, die tezamen een „teil" na
bij Akko zullen doorgraven met schach
ten recht naar beneden.
„De volledige naam was ..Tell-Makor'
(Makor=: Hebreeuws voor bron), hetgeen
inhield, dat de plaatselijke bewoners wisten
dat het geen natuurlijke berg was, daar
neergezet door tectonlsche krachten, maar
de in de loop van de tijd opeengestapelde
resten van de ene verlaten nederzetting na
de andere, elk rustend op de ruïnes van
haar voorgangster, eindeloos teruggaand in
de geschiedenis. Van de naakte 1 ots, waarop
de eerste vestiging van Makor gebouwd
was, tot aan de met gras begroeide top mat
men ruim eenentwintig en een halve meter.
De heuvel bestond uit gevallen steen, inge
storte muren, gebroken torentjes, stukjes
pre-historische vuursteen en het meest
waardevolle van alles de scherven aarde
werk, die schoongemaakt en onderzocht
door Dr. Bar-El, aardewerkspecialiste, de
geschiedenis zouden vertellen van deze
plechtige en toch opwindende plaats."
Terwijl de ploeg archeologen, bijge
staan door de enthousiaste leden van
een naburige kibboets, voorzichtig en
gestadig de „teil" doorgraaft, daarbij
stuitend op de ene vondst na de andere,
klein of groot, alduswerkend van bo
ven naar beneden, onderbreekt Miche
ner telkens de gang van 't opgravings-
verhaal om de geschiedenis van de
„teil" te beschrijven van beneden naar
boven. Hij begint bij de prehistorische
mensen, die de grot bij de bron be
woonden in 9831 voor de gewone jaar
telling. (Het gebeuren speelt zich af
in Israël, in de Joodse staat, waar men
de woorden „voor" en „na Christus"
pleegt te vermijden bij het geven van
tijdsaanduidingen). Hij schrijft sugges
tief, men meent werkelijk zijn mensen
te leren kennen. Het spijt ons, wanneer
Michener de geschiedenis van de pre
historische jagers afbreekt, omdat
de schets, die hij van hun leven gege
ven heeft volstaat voor zijn bedoeling:
een indruk te geven van hun bestaan
en levenswijze om weer verder te
gaan met het verhaal van de twintigste
eeuwse opgravers. Evenzeer is het
jammer, als hij het verhaal van de
Kanaanieten met hun kinderen-verslin
dende vuurgod Moloch beëindigt, als
we de moeder van een dezer offerkin
deren niet langer kunnen volgen op
haar wanhopige zwerftocht op zoek
naar een barmhartige conceptie van
een eredienst voor de goden. Wij ma
ken mee, hoe een van de woestijnstarp-
men, be'zeten van de idee van de ene
God, „El-Sjad-daj", de stad Makor ver
overt en verwoest. Wij lezen van David
en de psalmendichters, van profeten,
van hellenisering en de opstand der
Makkabeeën, van de Romeinse verove
raars, het Joodse verzet, de val van
Makor en van de Tweede Tempel te
Jeruzalem, van de opkomst van de
Islam, van de kruisvaarders, van de
heilige rabbijnen van Safed te Galilea,
van de ondergang van het Turkse im
perium en van de stichting van de
staat Israël, waarbij Michener niet
bang is te spreken over de moeilijk
heden, waarmee de staat te kampen
heeft, vooral die op het gebied van de
verhouding tussen Synagoge en Staat,
historisch gegroeid en juist daarom
naar het schijnt, onontkoombaar. Al
de honderden dramatis personae leren
wij persoonlijk kennen, wij leren ze
begrijpen als mensen, die zich soms
heldhaftig en opofferend gedragen,
soms menselijk, al te menselijk. Wij
zouden hun fouten hebben kunnen be
gaan, hun gedachten hebben gedacht.
Als de jager-grotbewoner zijn geliefde
zoon op jacht door de dood verliest
(9831 voor de gewone jaartelling) dan
is zijn klacht dezelfde als die van enig
vader in onze tijd, die zijn kind al te
jong moet afstaan aan de dood:
Waarom stierf de jonge jager en
moet ik leven?
Waarom overwon de dolle beer,
waarom gromt hij?
Waar is de weg naar huis, waar ligt
hij verborgen?
Waarom verbergt de zon haar ge
zicht, waarom spot ze?"
En steeds keert het verhaal van de
opgravers terug, hun belevenissen in
onze dagen, hun verhouding tot elkaar
en tot de wereld, totdat in de laatste
hoofdstukken, als de archeologen op
de naakte rots van de „teil" stuiten en
de alleroudste resten van de eerste
nederzetting en de bron ontdekken, de
alleroudste geschiedenis zijn plaats
krijgt in de allerjongste draden, die
door heel de meer dan duizendbladige
geschiedenis lopen met elkaar ver
knoopt worden en de schrijver ons de
oorzakelijke samenhang der gebeurte
nissen op ongelofelijk spannende wijze
voor ogen zet, hoewel dat niet ge
schiedt door middel van het „happy
end", dat wij de hoofdpersonen zo
gaarne zouden hebben gegund.
Ik weet niet of James Michener hoge
literatuur aflevert. Ik weet wel, dat ik
zijn boek van begin tot eind geboeid
heb doorgelezen dat ik er menig nach
telijk uur wederrechtelijk aan besteed
heb, wetend, dat mij dat de volgende
dag bij het volbrengen van de dagtaak
berouwen zou. Dat moet wel komen
door de indrukwekkende manier, waar
op Michener toont hoe in het hart van
oorlog en geweld de mens zijn geeste
lijke strijd voert om een zuiverder
godsbegrip, om een menselijker ver
houding tot zijn medemensen en dat
1032 bladzijden lang.
MICHENER, geboren in 1907 te New
York, is op middelbare leeftijd met
schrijven begonnen. Hij heeft zich met
vele dingen daadwerkelijk bezig gehou
den voor hij startte met zijn literaire
arbeid. Hij begon op vijftienjarige
leeftijd sportverslagen te maken voor
een krant, hij studeerde in Engeland en
Amerika, diende tijdens de Tweede
Wereldoorlog bij de Amerikaanse ma-»
rine, was getuige van de oorlog in Ko
rea, voer een tijdje op een steenkool
boot op de Middellandse Zee en, aange
zien hij een universitaire graad heeft
in Engels en geschiedenis gaf hij ook
nog college aan een Amerikaanse uni
versiteit, Hij kwam terecht bij een uit
geversmaatschappij, waar hij moest
beoordelen of de aangeboden manus
cripten geschikt waren om in boekvorm
te worden gepubliceerd.
„Ik kan een beter boek schrijven, dan
de meeste schrijvers, die hier de boe
ken afleveren, die ik moet gaan zitten
lezen", dacht Michener toen en aldus
begon hij in de tweede helft van zijn
leven aan zijn eerste literaire werk.
Zijn eerste boek „Tales of the South
Pacific" (1947), bezorgde hem meteen
de Pulitzerprijs. Negentien verhalen,
elk ook afzonderlijk te lezen en te ver
staan, maar tezamen een raam vor
mend, waarbinnen zich de roman vol
trekt van mannen en jongens, die in
de Koraalzee en in de Salomonsar-
chipel de Jaflanners bevochten. In dit
oorlogsboek heeft Michener geprobeerd
om zijn oorlogservaringen en gewaar
wordingen, die hij opdeed als verbin
dingsofficier bij de marine-luchtstrijd
krachten tijdens de bittere jaren van
eind '41 tot eind '43 van zich af te
schrijven. Al deze verhalen kenmer
ken zich door een voortdurend pogen
om de oorlog met al zijn jammer en
smeerlapperij bij de neus te nemen en
daarin schuilt een element van grote
menselijke waardigheid.
Zijn bestseller „Hawaii beschrijft de
geschiedenis van de vijftigste staat van
de Verenigde Staten, idyllisch gelegen
in de Pacific en waarvan de bevolking
uit vele rassen is samengesteld. Om dit
laatste was het Michener begonnen: de
verhouding tussen „gekleurde" en
„niet-gekleurde" volkeren. Hawaii
met zijn samenraapsel van autochtone
Polynesiërs en van ondernemende Ame
rikanen, Portugezen, Chinezen, Ja-
Er zijn de laatste tijd in et re'
verscheidene nieuwe boeken 0 fo
ligieuze onderwerpen uitgekom
de interessante hiervan behoren-
derstanding God" (God be° gcflb'
door Frederick Herzog, uitgaf® an-
ners en „No other God" d?ehardaI1'
dere God) door Gabriel Ae P*0"
uitgave Braziller (welke beide,
testantse visie tot uitdrukking toe'
gen). „The future of belief" „e P6"
komst van het geloof) door Le e®
wart, uitgave Herder "erHajjit?
„The future of Catholic Chris
(De toekomst van het Katholiek^
tendom), een bloemlezing sa,ère
steld door Michael de la Bedo
uitgegeven door Lippincott, g® ^e0'
katholieke opvatting. Een J°° „0t b
loog tenslotte Erich Fromm, (GD
Holt „You shall be as G°' Lijk®11*
zult als goden zijn) uitkorpen. ja
de ondertitel bevat dit boek <fey
dicale interpretatie van het OU
tament en zijn traditie".
DE DUITSE POLITIEK is na jjud
onderwerpen weer een hele staF ^eii'
Hirsch heeft een „rijk ged° reci>^,
teerde oorlogsverklaring aan
se tegenstanders van de dein
geschreven onder de titel >>*f°
die Nazis wieder?" (Komen de j0a>
terug?). Uitgeverij Kurt Des® pef
het eind van deze maand als
bach verschijnen (D.M. 9.80)
Wat tot dusverre alleen de
den van generaal Eisenhower jid
zal ons nu ook worden onthu ,ew
wordt als een voortreffelijk v®
beschouwd. In de zomer valL
brengt Doubleday zijn boek "Lpd?'
Ease: The stories I tell my jje j
(Op mijn gemak: De verhalen i»
mijn vrienden vertel). Het W
een niet te ernstig bedoelde ve d®
ling herinneringen, die afwijkt j-jis"
normale autobiografie die ëe
plegen te (laten) schrijven.
d«
panners en mensen van de Filippijnen,
die zich daar vestigden gedurende de
laatste twee eeuwen vormde een goede
achtergrond voor zijn historisch gege
ven.
Het zou me te ver voeren meer over
Micheners werk te vertellen. Maar wel
wil ik nog vermelden, dat Michener
het werk van Couperus en Multatuli
zeer bewondert, waarlijk niet de min
sten onder zijn vakbroeders dus. Cou
perus om zijn reisverhalen en Multa
tuli om de verwerking van het feiten
materiaal, waarover hij de beschikking
had.
Zelfverzekerd (arrogant, zegt hij
zelf), is Michener aan zijn schrijvers
carrière begonnen. Maar op één punt
was hij niet zeker van zijn zaak,
waagde hij een gok. „Zou ik regelma
tig kunnen produceren en een bepaald
niveau handhaven? Zou ik niet „leeg"-
geschreven raken op den duur; mijn
innerlijk reservoir kunnen aanvullen?
Zo weinig schrijvers slagen daarin."
Nu zijn naam als schrijver gevestigd
is, zegt hij dat het een zeer zware op
gave is gebleken, die steeds moeilijker
wordt, naarmate hij ouder wordt en
die al zijn krachten vergt. „Het komt
onder meer neer", aldus Michener,
„op het vinden van bronnen, rijker dan
je eigen. Het betekent relaties onder
houden met mensen, die beter kunnen
denken, verder zijn dan jezelf. Het is
een levenstaak."
In 1964 verklaarde hij: „Ik schrijf
over Israël, omdat het in historisch en
in religieus opzicht boeit. Achttien
maanden heb ik nu vrijwel onafgebro
ken aan „The Source" gewerkt. Drie
jaar heb ik ervoor uitgetrokken. In
1966 moet het klaar zijn. „Hij heeft
zich aan zijn schema gehouden. Eigen
lijk zou „The Source" in het Neder
lands vertaald moeten worden, opdat
niet alleen de Engelskenners onder de
Nederlanders dit werk zullen kunnen
lezen.
„Een boek is pas waardevol", aldus
Michener, „wanneer het goed is." En
deze raadselachtige wat al te vanzelf
sprekende uitspraak licht hij vervolgens
toe: „En een boek is goed, wanneer
de mensen er, populair gezegd, iets
van meenemen." In dit licht bezien is
„The Source" waardevol genoeg. U
neem er heel wat van meej Historisch
inzicht, begrip voor mensen en hun
strijd, hun strijd van tienduizenden ja
ren om te komen tot elkaar en tot God
M. VAN TIJN
James A. Michener: The Source. Uit
geverij „Corgi". Importeur Meulenhoff 7.95
HET BERUCHTE BOEK
Amerikaan Herbert Selby Jr-
exit to Brooklyn" (Laatste
naar Brooklyn), in Engeland ófi".
ceerd door Calder Boyars, ^e>
de Londense rechter Leo <Jra, 1"
obsceen verklaard. Zijn verb® ?ee
verkoop heeft echter slechts e® gel
beperkte werkingssfeer, want
alleen voor het gebied van Lon®
onder de jurisdictie van de reCl^ji>e'
in Marlborough Street valt. 1° fL
rika loopt een dergelijk proc®
menteel in de staat Connection
IN MAART zal het eerste
een kostbaar boek weer voor
fielen beschikbaar komen de gisf»
delige wereldatlas van Johan ^(iJ
voor het eerst in 1663 in L1' j-v',
uitgegeven. Barnes Noble
het aan- en zij adviseren voor 1
in te tekenen om de in leer "oiee
den en kwistig met goud ged®c(, d°
de atlas voor, ze venhonderd vijf'i'.
lar te mogen ontvangen. Na d
tum wordt de prijs honderdvijfLg 1
lar hoger en wie na begin pe'
aankoop besluit betaalt voor
„ri1
set duizendvijftig dollar.
De Nederlandse uitgever
heeft onlangs een facsimi^'Lg»?,
op de markt gebracht van gp'L
(Toonneel der Steden van de Vre „gjL
de Nederlanden" uit 1648. De L Kö
met fraaien kaarten van de sted
395,-.
DE SERIE JAARBOEKEN va%ll!'f.,
mann und Campe Verlag in
acht men „zeer geschikt voor v"ctite0(
dagen en jubilea". De grondge"'^ 6°
aardig: elk jaar wordt behang® s,
drie in dat jaar geboren schrijf gr,v®
serie heet „Jahr und Jahrgang voiL
schijnt niet in chronologische j<)t
de: in - 1967 komen 1896, 18®l(l
1902, 191), 1907, 1911, 1912,
1926 en 1927 aan de beurt, vV'gP <°'ep
zij als geschenken kunnen dien ,jg f
jarigen en jubilarissen van
veetl'
zeventig jaar. Enkele named- 0\ j
1906 schrijft o.a. Stefan V
1917 Heinrich Böll, over 1927 Jal
■J4 v
DE AMERIKAANSE ui*- jv»
Harper Row bestaat hond®
jaar en is de viering van rLjpg
lijk feit begonnen met een 1 ifij
26 januari door de romand® g JSL,
Aüchincloss. Zijn onderwerp Ai
York in 1817. In de herfst 0
uitvoerige geschiedenis van .jen' fi
uit, geschreven door vice-pr® v-'Lti
ruste Eugene Exman. Verde j,
er op 15 juni in de PierpoiKntooflS
Library te New York een tcn jjafLjl'
ling geopend van beroemde jv
o.a. van Hert«a
manuscripten,
ville en Mark Twain.
mans door Frances en Richa^eIj eg0j
ridge is enkele jaren f?e e o i
abrupt einde gekomen dooi jj-o
van Frances. Richard is nu gep ti
met Hildegarde Dolson, °°K 0p Le'
tective-schrijfster en dat zon e
zelf niet zó opmerkelijk z«n
in de periode van hofmaker! oj
moeilijkheden moesten w°Lep Ld®'
wonnen. Richard houdt a e, ee"
van katten en bezit er tiV e$e
garde zweert bij honden. gyP j
of andere manier is toch eeSichaJycf
bereikt en daarvan vertelt te i
zijn op 27 april bij LipPinC0 ^0
schijnen boek One lady,
(Eén dame, twee katten.) -ge ,-d
De in 1965 afgetreden Cob jy e<i
bassadeur in Londen, '-j0U egcl"'
Alonso, heeft een roma" L\, Li'
„Territorio libro" (Vrij g®d' t> (9
L .-Gas""
■fO'
AAN DE STROOM van d®^
in hij het regime van
Uitgever Peter Owan mafrr0n^ftl
zijn nieuwsbrief op de v0
ze nieuwsgierig: ,,Geduren cP.
derduikperiode bracht de sc
loze clandestiene bezoeke 1$
kantoor een geladen 1 jp?
zijn zak om de uitgav .e\e&j,
boek te bespreken. Bij die
den werden de gordijnen g