vijftig jaar schrijven over het toneel
Groot en gruwelijk boek van Kosinski
,'p^ BOKMA
Het levenswerk van Sylvia Plath (1932-1963)
SCHRIJVEN MET DE DOOD IN HET HART
KUNST
LICHT
Reeks opstellen
van de laatste
jaren gebundeld
HET ALLERBESTE
DE TIJD
ZATERDAG 18 FEBRUARI 1967
2
JAN WILLEM HOFSTRA
JEANNE VAN SCHAIK-WIL-
LING schrijft vijftig jaar over
toneel. Zij begon er mee toen zij
22 jaar was, in De Mosgroene
van P. L. Wlessing, en doet het
nu alweer sinds jaren in De
Groene. Zij heeft een langere er
varing dan de meeste van haar
collega's, maar zij gedraagt zich
nooit als iemand die alles gezien
heeft en alles weet.
ANDRÉ RUTTEN
onder de kurk
ZOWEL IN ENGELAND als
in Amerika staan de persoon en
het werk van Sylvia Plath in het
middelpunt van de belangstelling.
Zij laat niet meer dan één roman,
twee verzenbundels en een aan
tal nog niet verzamelde gedichten,
verhalen en artikelen na, maar
deze bezitten kwaliteiten waar
anderen pas op veel hogere leef
tijd aan toe gekomen zijn. Ge
deeltelijk moet de belangstelling
die zij geniet aan haar levensge
schiedenis worden toegeschreven,
die veel gelijkenis vertoont met
een moderne roman. Omdai haar
werk zo nauw verbonden is met
haar biografie, kan een korte
levensschets zijn nut hebben.
SYLVIA PLATH
W. BRONZWAER
Tijd voor een
ARTHUR KOESTLER g*
september 1965 zestig 3
worden. Eerst nu k°n rLitjpfe
millan in Londen de her van
in een nieuw
formaat aa«
zestien van zijn werken
verlaat verjaarsgeschenk ti'
Sedert de première van Victor Hu
go's „Hernani" op 25 februari 1830
heeft de Comédie frangaise, het heili
ge huis van Molière, weer een thea
terschandaal met boeh-roepen en
kreten als Belachelijk!" en „Schan
delijk!", heftig applaus en woedende
fluiters .En waarom? Om „Dom Ju
an". Ja, niet om het stuk maar om
de regie. De administrateur van de
Comédie, Maurice Escande, heeft na
melijk de directeur van het toneelcen
trum van Zuid West Frankrijk, An-
toine Bourseiller, een van de, voor
ons, interessante stukken van Molière
in handen gegeven met als resultaat
dit schandaal. De zaal is avond aan
avond uitverkocht met jonge en oude
lui om het fenomeen te zien.
De ondertitel van Dom Juan luidt:
Het Feest van Steen, maar onder
Bourseiller's handen is het een ellende
van koper geworden. Alles is van ko
per, het hele decor, grote delen van
de vloer, de zetels, alles van rood
koper! Daartussen bewegen de spe
lers zich in leren pakken als van
ruimtevaarders.
Het toneelbeeld is voor ons niets
nieuws. Wij kennen die enorme druip
stenen in de vreemdste vormen al se
dert Berlijn anno 1928, maar Parijs
dat, waar het het officiële theater be
treft, altijd minstens dertig jaar ach
ter loopt, is verrukt en geërgerd.
Komt daarbij dat Bourseiller een mi-
se-en-scène bedacht had, die sloeg als
een tang op een varken, terwijl hij
een en ander moest klaarspelen met
een paar acteurs die, doorgewinterd
in de klassieke stijl, zich geen raad
wisten tussen, maar liefst zeven, leer
lingen van het Conservatoire, die hun
best deden. De eeuwige Jacques
Charron speelde Molière's eigen rol,
Sganarelle, met alle trucs die hij se
dert zijn jongelingstijd op deze plan
ken heeft ten toongespreid. Zó uiter
lijk in stem en gebaar dat het pijn
lijk was. Juffrouw Ludmilla Mikaël die
één jaar aan het toneel is, gooide er
alles tegenaan wat ze had: een mooi
lijf, goede gebaren, een heel rare ma
nier van praten plus een stem om
cokes te kloppen. Dom Juan verscheen
in de gedaante van Georges Descriè-
res. Niet knap, met een vervelende
uitstraling en een minimum aan talent.
De man heeft heel grote lelijke wit
te handen waarmee hij voortdurend
wuifde en een gelaatsuitdrukking van:
ik zal jullie 'es effe wat laten zien...
Jean-Paul Rousillon als Pierrot trok
zich van alles niks an en was als de
dom-slimme Auvergnaat precies wat
het wezen moest.
DE MISèRE van het geheel was
namelijk dat Bourseiller, behalve die
koperen toestand, geen stijl gevonden
had waarin hij zijn eventuele bedoe-
tk lingen kon waarmaken.
Waarom lukken qua spel de stukken
van Kees van Iersel en Jan Greter
altijd? Omdat zij hun acteurs een wij
ze van spelen hebben kunnen bijbren
gen die het stuk zijn grootste werking
geeft. Maar bij Bourseiller stonden er
„uit ieder dorp een hond" comedie
te spelen, zodat de eventuele bedoe
ling nergens te zien was.
Natuurlijk begreep een ieder dat
Bourseiller de Dom Juan omgekeerd
had, de Dom de moderne intellectu
eel, en Sganarelle de burgerlijke fat
soensrakker, net als Jouvet in 1947, Vi-
lar in 1954 en Debucourt in 1962: op
de 15e februari 1665 was iedereen aan
het hof van Lodewijk de veertiende
gechoqueerd wegens het gedrag van
„de grootste misdadiger die er ooit
op aarde rondgelopen heeft" zoals Sga
narelle zijn meester karakteriseert.
Molière heeft het stuk geschreven om
zijn troep niet te laten achterblijven
bij andere gezelschappen die in een
of andere bewerking het oude verhaal
speelden en daarmee groot succes
oogstten. In 1660 waren er in Parijs
al drie groepen die er geld mee maak
ten.
Natuurlijk greep de schrijver deze
gelegenheid aan om zijn sarcasme
over de schijnheiligheid aan het hof
de vrije loop te laten. Sganarelle zingt
op een goed moment de lof van de
tabak. Dit was Molière's wraak op de
Compagnie du Saint Sacrement die een
kruistocht predikte tegen het roken!
Het stuk is overigens een van de
zwakste van deze grootmeester. Het
bestaat uit sketches, waarin de knecht
voortdurend zijn meester bekritiseert.
Hij is de burger die de godloochenaar
aanvalt. Bourseiller heeft van Dom
Juan een beatnik willen maken die
tegen alles „neen" zegt, een super
provo. Deze blaast niet alleen alle
facades van de godsdienst, de eer,
het fatsöen en de moed op, hij ls de
pure nihilist in de meest moderne zin
van het woord. Hij gelooft nergens
meer in, omdat hij, volgens het woord
van Gabriel Marcel, nergens meer
aan gebonden is. Hij is een man zon
der geloof en zonder wetten.
JEAN VILAR speelde indertijd niets
van de triomferende overwinnaar en
verleider, maar de rebel pur sang.
Vilar had één moment dat ik nooit
zal vergeten: als hij, nadat hij de knecht
door zijn zwaard gedwongen heeft het
veld te ruimen, zich recht tegen
over het marmeren beeld van de Com
mandeur opstelt en dat misschien wel
een halve minuut in de stenen ogen
kijkt. Die doodstille dialoog tussen
de Deugd en de Zonde zat men adem
loos mee te maken.
Dat Molière van Sganarelle een
doodfatsoenlijke burger heeft gemaakt
wiens replieken alle dooddoeners be
vatten, waarmee de burger de avon
turier sedert eeuwen te lijf is gegaan,
geeft het werk die bitterheid, die Mo
lière zelf heeft ervaren ten opzichte
van de schone schijn die de wereld
van toen verblindde, en die hij wist
mensonwaardig te zijn. Het is dus niet
omdat Bourseiller Dom Juan in een
ander licht wilde laten schijnen, dat
er nu een theaterschandaal van kwam,
maar dat hij uiterlijke middelen heeft
willen aanwenden, die net zo vals
en onecht zijn als de verontwaardigde
klaagzangen van Sganarelle. Hij heeft
Molière en zijn Dom Juan schandelijk
tekort gedaan.
JEANNE VAN SCHAIK-WILLING
In het jaar, dat zij over toneel be
gon te schrijven, was nog maar net
de wereldpremière van Pirandello's
„Zes personages op zoek naar een
schrijver" achter de rug. De Neder
landse voorstelling door Comoedia in
1923 moet zij gezien hebben. Toch
schreef zij in 1965, toen Theater het
stuk opnieuw speelde: „het was alsof
nu pas de volle betekenis van dit
merkwaardige filosofische stuk tot ons
doordrong."
Men kan dit nalezen, omdat Jeanne
van Schaik-Willing, zoals zij ook al in
1957 deed („Na Afloop"), een reeks van
haar beschouwingen over toneel pu
bliceerde, nu onder de titel „Uit de
Stalles". Het is een heel persoonlijk
getinte geschiedenis van het toneel,
niet volledig, omdat zij ontstaan is uit
de Nederlandse toneelpraktijk, maar
wel een overtuigend levendig overzicht
gevend van het kenmerkende in de
opeenvolgende stromingen.
Uit de manier van beschouwen is ook
een karakteristiek van de persoonlijk
heid van de schrijfster op te tekenen.
Zij is in de Nederlandse toneelcritiek
een heel eigen verschijning. Toenemend
in jaren bleef zij geestelijk ook het
jonge meisje, dat zij vijftig jaar gele
den was. Elke nieuwe ervaring blijft
voor haar een verrassing en dus een
aanleiding om het reeds gekende op
nieuw te toetsen. Dat is ook de in
druk, die zij maakt, als men haar te
genkomt, in de Stadsschouwburg van
Amsterdam, in het Studiotheater, in
het Sigmacentrum.
Haar aanwezigheid heeft een stijl,
die zij van huis uit heeft meegekregen,
maar er is niets van pose in. Inte
gendeel: zij is zich nauwelijks bewust
van de toeschouwers om haar heen,
maar gaat geheel op in wat het to
neel haar heeft laten ervaren. Zij be
hoort helemaal tot het heden zonder
haar verleden te verloochenen.
Zo is Jeanne van Schaik-Willing ook
in haar manier van^ schrijven. Zij be
houdt iets van de aard van de kunst
beschouwing van een halve eeuw ge
leden maar is tegelijkertijd geheel ont
vankelijk voor de ontwikkelingen, die
zich in die mensenleeftijd hebben voor
gedaan. Haar benadering van het to
neel berustte vijftig jaar geleden niet
op enige theoretische grondslag. Dat
werd zeker toen niet gevraagd. Artis
tieke belangstelling en bekwaamheid
in de richting van een literaire stijl
deden iemand in dit vak belanden. Een
toneelrecensent is nog altijd iemand
uit het publiek, die in staat is op
schrift te stellen wat dat publiek vindt.
Zo is Jeanne Willing op 22-jarige leef
tijd begonnen. Het onvermijdelijke heeft
zich aan haar voltrokken: Ieder, die
zich in het toneel verdiept, raakt er aan
verslaafd.
Dat is aan haar beschouwingen
merkbaar: zij is altijd opnieuw bezig
aan haar lezers mee te delen, uit te
leggen, waarom zij het toneel zulk
een grote ervaring vindt, waarom het
haar zo hevig bezig houdt. Het is merk
baar, dat zij begon te schrijven in een
tijd, waarin het vaste publiek begon
te verschuiven, alhoewel de oude kern
er nog de grote meerderheid van
vormde. Daarnaast verschenen de
jonge intellectuelen, die de kunst op
een nieuwe manier ontdekten. Aan hen
gaf Jeanne van Schaik-Willing stem. In
deze bundel vindt men daar nog de
weerklank van. Zij schrijft in 1963:
Tot voor kort verwachtten wU van het
toneel een figuur in actie. Dit middel ge
bruikte het toneel om via een Intrige iets
omtrent het leven te leren.
Daarin vindt men terug, voor wie
zij schreef, en nog schrijft. Want de
eerste woorden uit dit citaat: tot voor
kort, wijzen op een verandering, die
zich pas na de eerste wereldoorlog dui
delijk maakte. Een verandering? Jean
ne van Schaik formuleert het veel fel
ler:
Wij zijn verzeild geraakt in een enorme
val. Dit is niet alleen een levensbeschou
welijke wanhoopskreet, maar een woord, dat
de bijl legt aan de wortel van de drama
tische kunst.
Dat is treffend juist, als men de
dramatische kunst omschrijft, zoals het
gebruikelijk \yas sinds de renaissance,
die weer teruggreep op de Grieken:
Deze kunst heeft ons altijd gewezen op
de grootheid van de mens. Nu wordt, se
dert de vorige wereldoorlog, ons deze kans
op grootheid betwist. Tussen hef diepste
wezen van de mens en zijn daden ls de
twijfel binnengedrongen. Wat meneer zus of
zo doet is niet meer het resultaat van
zijn wil, maar wordt gezien als de door
slaggevende resultante van een groot aan
tal fatoren, die gedeeltelijk buiten zijn
kracht liggen.
Jeanne van Schaik ziet scherp, wat
er met het toneel van nu aan de hand
is. Het lijkt dat zij dit soort toneel
verwerpt. Dat is niet zo. Zij zegt ook:
Ik vind, dat schrijvers als Beckett, Iones-
co, Pinter, het enige fatsoenlijke doen en
gedaan hebben wat men van een kunste
naar kan verlangen. Ze hebben hun tijd
eerlijk vertegenwoordigd. Ze hebben zich
door geen compromissen laten verleiden.
EEN BIZONDER GENOEGEN ver
schaffen de verrassende formuleringen,
die Jeanne van Schaik herhaaldelijk
vindt. Om het verschil aan te geven
tussen het toneel uit het verleden en
dat van nu, schrijft zij naar aanleiding
van Sheridans Lessen in Laster bijvoor
beeld:
Behalve verfijning en savolr-vivre ging
iets verloren, dat veel erger ls: men ge
loofde in een absolute goedheid, die dan
wel niet in praktijk werd gebracht, maar
als een onaantastbaar pricipe bestond voor
alle tijden gelijk.
Naar aanleiding van Giraudoux geeft
zij de ontwikkeling in het toneel ter
loops aan als „een kentering van
schoonheid naar waarheid". Geleid door
haar persoonlijke ontvankelijkheid ziet
Jeanne van Schaik scherp, wat er
aan de hand is. Zij gelooft niet, dat
dit stand zal houden. Zij meent, dat
dit modern toneel
een voorbijgaand facet ls, een decadent
verschijnsel, het nazieken van zenuwen,
door een gruwelijke oorlog aangetast.
Jongere kunstbeschouwers zullen het
met dit laatste niet eens zijn, zoals zij
ook bezwaren zullen hebben tegen
meer uitgangspunten. Want ondanks
haar zeer levendige ontvankelijkheid
voor het nieuwe in het toneel blijft
Jeanne van Schaik ook gebonden aan
haar geestelijke afkomst. Zij onder
scheidt de kentering van schoonheid
naar waarheid, maar blijft geloven in
een opvatting van kunst, waarin
Beckett, Ionesco en Pinter in wezen
niet passen.
Het boeiende van deze bundel is
dan ook niet, dat de lezer het altijd
volmaakt eens is met wat de schrijf
ster beweert. Wel, dat er voortdurend
iemand aan het woord is, die uit een
levendige, oorspronkelijke belangstel
ling schrijft, en met wie het daarom
de moeite waard is om grondig van
mening te verschillen. Het is wellicht
onvermijdelijk, dat Jeanne van Schaik
een stijl schrijft en kunstopvattingen
aanhangt, die de jongere lezers niet
meer liggen, maar er is nooit sprake
van verstarde cliché's, noch van gees
telijke bekrompenheid. Wat in Jeanne
van Schaiks begrippenapparaat en uit
drukkingsarsenaal aan 't verleden ont
leend blijkt, drukt toch een nieuwe per
soonlijke ervaring uit. Ouder wordend
is zij inderdaad jong gebleven, zodat
de meeste van haar beschouwingen
verrassende effecten bezitten.
Jeanne van Schaik-Willing: üit de
Stalles. Reacties op toneel. Uitg. Mous-
sault, Amsterdam 1966.
DE ROMAN „The painted bird"
de geverfde vogel van de Pools-
Amerikaanse schrijver Jerzy Kosins
ki (geboren 1933) is op internationaal
niveau al direct buitengewoon enthou
siast ontvangen. Behalve dat mensen
als Luis Bunuel en Arthur Miller zich
bijzonder enthousiast over dit boek
hebben uitgelaten kreeg het in Frank
rijk de prijs voor het beste buitenland
se ooek voor 1966 en verschenen er al
meteen vertalingen van in vele talen.
Mischa de Vreede verzorgde de Ne
derlandse vertaling. Gezegd moet wor
den dat je geen moment merkt met
„De geverfde vogel" een vertaling in
handen te hebben, hetgeen misschien
wel de hoogste lof is die je een verta
ler geven kunt.
De roman verhaalt de lotgevallen
van' een jongetje dat in het begin van
de tweede wereldoorlog door zijn an
ti-nazi-gezinde ouders uit veiligheids
overwegingen naar een streek in Oost-
Europa wordt gebracht die even afge
legen als achterlijk is. Het jongetje
wordt afgeleverd bij een zonderlinge
oude vrouw, die zich van haar pleeg
kind weinig aantrekt maar hem toch
een soort thuis biedt in een hem vijan
dige omgeving. Omdat dit jongetje in
tegenstelling tot de blondharige en
blauwogige boerenbevolking donkerha
rig is en zwarte ogen heeft, wordt hij
voor een zigeuner of joodse zwerver
gehouden. Op het huisvesten van zi
geuners en joden nu staan de streng
ste straffen van Duitse zijde. Als de
oude vrouw na twee maanden sterft is
het jongetje dan ook totaal aan de hei
denen, dat wil zeggen aan de meer bij
gelovige dan gelovige boeren overge
leverd.
HET ONGELOFELIJK PAKKENDE
van deze roman is dat de afschuwe
lijke gebeurtenissen erin zijn getoond
door de ogen van een opgroeiend kind.
Kosinski is erin geslaagd met zijn on
sentimentele en buitengewoon nauw
keurige voordracht van de vertelstof
de bevreemding en ontzetting waar
mee dit kind deze wrede wereld, waar
in het zich plotseling bevindt, waar
neemt in zijn roman zeer tastbaar te
maken. Het boek is geen directe aan
klacht kinderen klagen (nog) niet
aan, zij kijken toe en ondergaan
maar omdat het zo knap is verteld en
een verhaal geeft vol anekdotes die
stuk voor stuk een functie in dat ver
haal hebben, heeft het een effect dat
groter is dan veel directe aanklachten.
„De geverfde vogel" is ook niet direct
een oorlogsroman, al speelt het ver
haal zich af tijdens de tweede wereld
oorlog. Het boek is eerder een verbeel
ding van de hel die wij mensen van
het leven op aarde bij voortduring ma
ken, onder andere door het voeren van
zinloze oorlogen, maar ook door kort
zichtigheid en vooroordelen, waarvan
discriminatie niet het kleinste is. Hier
naar verwijst ook de titel van de roman.
Het noodlot van de ik-figuur wordt na
melijk gesymboliseerd in de anecdote
over Lekh, de vogelaar. Als zijn geliefde,
Ludmila, niet terugkeert verft Lekh
mokkend en somber de ene vogel na
de andere in steeds bontere kleuren en
laat ze los. Instinctmatig zoekt de vo
gel dan zijn soortgenoten, maar deze
herkennen en accepteren hem niet
als zodanig en doden de ongewenste in
dringer.
„De geverfde vogel" is een groot en
gruwelijk boek, geen getuigenis maar
een verbeelding en daardoor reikend
over de gebeurtenissen heen zoals ook
Goya's „Verwoestingen van de oorlog".
P. M. MOREL
ADVERTENTIE
^llll^ 4c OUDt GENEVER *BtSSlNROOD CITROtN|ENEVrR
Sylvia Plath werd in 1932 in Boston
geboren, als oudste kind van een
Poolse Duitser van arische afkomst
en met antisemitische neigiiigen, en
een Oostenrijkse moeder met joods
bloed. Haar vader stierf toen zij acht
jaar was, en haar werk getuigt op
bijna elke bladzijde van de diepe in
druk die dit verlies op haar maakte.
Op school was Sylvia opvallend be
gaafd, en vanaf haar achttiende jaar
publiceerde zij in allerlei periodieken
en won ze talloze prijzen. Als win
nares van een literaire prijsvraag uit
geschreven door het sjieke modeblad
„mademoiselle" was zij een maand
lang de gast van het blad in New
York, waar ze redactiewerkzaamhe
den verrichtte en geïntroduceerd werd
in literaire kringen. Een paar maan
den later kreeg ze haar eerste zenuw
inzinking die uitliep op een poging
tot zelfmoord.
Deze periode van haar leven heeft
ze later beschreven in haar roman
„The Bell Jar", die in 1963 onder het
pseudoniem Viktoria Lukas verscheen.
Het boek is een verslag van haar er
varingen in New York, haar zelfmoord
poging, de verpleging in en tenslotte
het ontslag uit een psychiatrische in
richting. Nu het boek is herdrukt, val
len de kwaliteiten ervan nog duidelij
ker op dan vier jaar geleden. Van
zeer nabij maakt de lezer mee, hoe
een begaafd, wat eenzaam meisje tot
een zielige juffrouw met paranoïde
reacties wordt, louter en alleen als
gevolg van een ingeworteld besef van
de relativiteit der dingen en de voort
durende nabijheid van de dood. De dood
heeft Sylvia Plath haar leven lang ge
obsedeerd; psychisch is zij eraan te
gronde gegaan, maar het heeft haar
tot de dichteres gemaakt die zij is:
een Emily Dickinson van de twintig
ste eeuw.
Haar roman is een aanklacht tegen
de verwarring, de eenzaamheid die
in het hart van de zo goed geoliede
maatschappij blijft bestaan, en die de
individuele mens insluit als in de gla
zen stolp van een vacuümpomp, een
„bell jar". Er staan scènes in het
boek die het werk van J. D. Salinger,
haar voorbeeld, evenaren of overtref
fen, zoals het bezoek aan een kraam
kliniek in het gezelschap van „een
propere, atletische, knappe en intel
ligente" medicijnstudent, die haar na
hun bezoek aan de verloskamer voor
stelt gemeenschap te hebben, bij wijze
van spreken met de anatomische at
las onder het hoofdkussen. Ook deze
episode is geheel autobiografisch, en
als ik het wel heb vormt zij ook de
achtergrond van het bekende gedicht
„Death and Co", waarin de medi
cus, de levensbrenger, getransformeerd
is tot een handlanger van de dood
(vertaald door C. Buddingh' in „Li
terair Paspoort" 1965, p. 80).
In 1955 kreeg Sylvia Plath een Ful-
bright-studiebeurs die haar - in staat
stelde een lar in Cambridge te stu
deren. Daar ontmoette zij de Engelse
dichter Ted Hughes, met wie ze
trouwde. Na een paar jaar van reizen
en doceren op diverse plaatsen ves
tigden zij zich in Londen, waar in 1960
een dochter geboren werd. Die gebeur
tenis werkte bij Sylvia als een bevrij
ding; vanaf dat jaar schreef zij in
hoog tempo de gedichten die later in
„The Colossus" en „Ariel" gebundeld
zouden worden. Twee jaar later werd
een zoon geboren, de Nick van het
vers „Nick and the Candlestick". Syl
via werkte hard in die tijd en maakte
op haar kennissen een opgewekte en
vitale indruk. Er is een brief van begin
februari 1963, vol enthousiaste plannen
en vreugde over haar kinderen. Maar
op 11 februari van datzelfde jaar pleeg
de zij zelfmoord.
IN SYLVIA PLATHS GEDICHTEN
kan men de invloed aanwijzen van
Theodore Roethke, van Ted Hughes
maar bovenal van Robert Lowell, bij
wie zij college had gevolgd. In een
interview heeft zij de invloed van de
latere, autobiografische verzen van
Lowell erkend. Ook haar eigen ka
rakteristieke gedichten zijn zeer ge
concentreerd, meestal geschreven in
coupletten van zeer korte regels, en
gericht op het effectieve gebruik van
het onverwachte woord op een onver
wachte plaats. Thematisch worden zij
beheerst door een aanta' motieven die
men zonder moeite als autobiogra
fisch herkent: de dood van de vader,
de geboorte van de zoon, een koorts
aanval, een zenuwcrisis, een bezoek
aan het atelier van een beeldhouwer,
de zelfmoordpoging op 20-jarige leef
tijd. Als voorbeeld van haar werkwijze
kan het begin van het gedicht „Lady
Lazarus" gelden:
I have done it again.
One year in every ten
I manage it
A sort of walking miracle, my skin
Bright as a Nazi lampshade,
My right foot
A paperweight,
My face a featureless, fine
jew linen.
Ik heb het weer gedaan.
Een keer per tien jaar
Speel ik het klaar.
Een wandelend wonder, mijn huid
Zo helder als een nazi lampekap,
Mijn rechtervoet
Een presse-papier,
Mijn gezicht een onbedrukt
Fijn jodenlinnen.
Het gedicht behandelt haar eigen le
venspatroon: op tien-jarige leeftijd had
ze een ernstig ongeluk; tien jaar daar
na vond de eerste zelfmoordpoging
plaats, en nog weer tien jaar later
maakte ze een eind aan haar leven.
Het vers is geschreven minder dan
een maand voor haar zelfmoord; die
zelfmoord is in het gedicht eigenlijk
al werkelijkheid geworden. Het vers
is dus een bezinning op het eigen le
ven, maar doordat de dichteres zich iden
tificeert met de door de nazi's ver
moorde joden is het meer dan dat.
Waarschijnlijk was Sylvia Plath een
kwart joods, maar belangrijker is haar
symbolisch joods-zijn: het is een iden
tificatie met de lijdende mensheid,
waartoe zowel haar eigen achtergrond
(het in de steek gelaten zijn door de
gestorven vader) als de gebeurtenis
sen van onze tijd haar brachten. Het
subjectieve levensgevoel wordt geob
jectiveerd doordat het in verband
wordt gebracht met de collectieve er
varingen van de mensheid.
In haar meest verbijsterende gedicht,
„Daddy", spreekt de ik-figuur, nu hele
maal jodin geworden, tot haar arische
vader in een aanklacht die tegelijk een
liefdesbetuiging is. De vereenzelviging
met de collectieve mensheid is hier
volledig geworden:
You stand at the blackboard, daddy,
In the picture 1 have of you,
A cleft in your chin instead of your
foot
But no less a devil for that, no not
Any less the black man who
Bit my pretty red heart in two.
I was ten when they buried you.
At twenty I tried to die
And get back, back, back to you.
I thought even the bones would do.
But they pulled me out of the sack
And they stuck me together with glue.
And then I knew what to do.
I made a model of you,
A man in black with a Meinkampf
look
Je staat bij het schoolbord, pappie,
Op de foto die ik van je heb,
Met een gespleten kin inplaats van
hoeven,
Maar daarom niet minder de duivel,
De zwarte man die
Mijn kleine rode hart in tweeën beet.
Tien jaar was ik toen ze je begroeven,
Met twintig probeerde ik te sterven,
Om terug te gaan naar jou, terug
naar jou,
Al was het alleen maar je beenderen.
Maar ze haalden mij weer uit de put,
En ze lapten mij op met lijm.
Toen wist ik wat ik moest doen.
Ik maakte een pop van jou,
Een zwarte man met een Hitlerblik...
SYLVIA PLATH's gedichten zijn
vaak uitermate moeilijk, en er zal nog
heel wat exegese verricht moeten wor
den voordat we haar werk volledig
kunnen overzien. Maar nu al is het
duidelijk dat ze vijf of tien verzen
heeft geschreven die haar de gelijke
maken van haar zo bewonderde leer
meester Robert Lowell. „Daddy" is in
ieder geval een hoogtepunt in de mo
derne Amerikaanse poëzie. Men kan zich
slechts afvragen, waartoe Sylvia Plath
in staat geweest was als haar een lan
ger leven beschoren was geweest.
Sylvia Plath: „The Colossus", Helne-
mann, Londen 1961; „Ariel", Faber
and Faber Londen 1965; The Bell Jar,
Faber and Faber. Londen 1966.
Het najaar-1966 nummer van bet Ame
rikaanse tijdschrift .Tri-Quarterlybe
vat een bloemlezing uit de gedichten,
en een zestal opstellen over haar werk.
Uitgegeven door de Northwestern Uni
versity Press, Evanston. Illinois, 'TSA.
De British Council In Amsterdam be
schikt over een tweetal banden waarop
Sylvia Plath voorleest uit eigen werk
en wordt geïnterviewd door Peter Orr.
Vgl. ook de grammofoonplaat ARGO
RG 455.
De schrijver heeft deze z
tels zelf uitgekozen en el ding e
voorzien van een nieuwe in .g it
eventueel een nawoord. De ee^he P,
Vers"hynen in mei en zyn jjv
diators" (De gladiatoren),
and Departure" (Aankomst e" n.jssat
en „The Yogi and the Com
(De Yogi en de Commissaris)' rfe
Iets over een boek dat be® vef
in het Nederlands zal wor gv
taald (de voorspelling is "ffnaftf.
waagd). Het betreft „The M"11 ot o®
Diary for 1967" (Agenda 1967 ol0 >p
millionair) en is niet bestem
de binnenzak te worden meeg®
Putnam heeft het in vijfduizen pe
plaren uitgebracht 25 do.e0ó»
stuk) en het bevat net als de g^e<>
voor minder bevoorrechte sterj
voldoende ruimte voor aantek®^a9st
per dag en per maand.
geeft het informatie over mtef n Ka!J
de onderwerpen: waar op e^a..^s°
worden gejaagd, bij wie een W pol"
kan worden gehuurd, waar ra ee"
te paard kan spelen en hoe m go\'
eigen dierentuin kan aanlegg®"' gto"
gens een boekhandelaar in Wasmati
wordt het werk uitsluitend door
gekocht. pi®{
John Galsworthy is nog 1®"^, pl
vergeten, althans niet in Engelaf ${-
BBC zendt zijn Forsyte Saga 1 g)i
leveringen uit en het gevolg 1
uitgever Heinemann zo juist P
heeft moeten bestellen voor e®n i'
druk in 20.000 exemplaren v® gjiil'
nieuwe editie (783 bladzijden, 30
ling). Er komen gemiddeld Per pil»'
orders voor duizend exemplar®"
nen.
VIJFTIG JAAR GELEDEN sC^f
André Gide zijn „Cahier Blanc", V»C
Britse lezers bleven tot nu t0® ff
een vertaling verstoken. Uitgev®"
ter Owen, altijd op primeurs uit,
uitgerekend een reis naar Mexi®° jpj
ken om het daar te ontdekke"".^'
brengt het door Gide „een opsomm^pfil
genoemde werk in het begin van te-
uit onder de titel „The White
book" (Het witte aantekenboek)' g?
De letterkundige mag dan me
langstelling de ontwikkeling van jea
we 'omanvormen in Frankrijk j>
Franssprekende landen) gadesla® 'tjji
bekroonde werken van de laats
zijn tamelijk traditioneel. Mari®"
Blais, een Frans-Canadese, veV^if'
met „Une saison dans la vie
manuel" (Een seizoen in het lev® jje»
Emmanuel) de Prix Médicis-
droefgeestige verhaal speelt in
een bazige grootmoeder gedom1 ^ei'
kinderrijk katholiek gezin, dat
nig plezier beleeft aan zijn spr^ee>!
Een begaafde zoon sterft aan ti*
tweede wordt alcoholist en kom1-
gevangenis terecht, een derde v® jj'
zijn hand door een ongeluk in eegf?
briek en een dochter verzeilt na e
ligieuze periode „in het leven."
BERTRAND RUSSELL (gevie^./
verguisd filosoof) heeft meer c*®n(.jjfe'
jaar geleden zijn autobiografie
ven, maar toen bepaald dat het
eerst na zijn dood publiek mocht
den. Al die tijd berustte het
script bij de Londense uitgeverij
and Unwin en regelmatig deed gt*"1'
tor van de Engelse uitgevers, Sir t'
ley Unwin, pogingen zijn vrieb
overreden het boek reeds nu te ge
verschijnen. Russell heeft zich e gf
lijk laten ompraten, waarbij ®ef ja'
langrijke overweging is gewe f<°°:
de meeste in de autobiografie ge
komende personen inmiddels
storven. Maar zijn toestemming
alleen het eerste deel, dat zijn j<i'
tot het uitbreken van de eerste V® ge1
oorlog behandelt. Op 16 maart z® i0fl'
in de boekhandel liggen, nadat h®
dagsblad „The Observer" enkel® ^Ji'
ken voordien uitreksels heeft g®*5
ceerd.
VRIENDEN VAN GRAHAM
NE zullen met spanning uitzien ^gef
zijn nieuwe bundel verhalen, die 0
de langademige titel „May we b° o'
ijour husband and other comedi
the sexual life" (Mogen wij ulV ^a"
genoot lenen en andere blijspel®1?
het sexuele leven) op 6 april b e^efl'
Bodley Head zal worden uitg®^,,^®
Dit is zijn derde verzameling efli'
verhalen. Er zijllen vijfhonderd
plaren in een bijzondere ui tv® gJfl-
beschikbaar worden gesteld, Pr'J giJ'
gerekend een kleine vijfenvijftig
den.
In april verschijnt bij Collins f0 egiSf
den de eerste roman van fll1®® er>t''
seur Elia Kazan „The arrang®f® eei
(De regeling). De hoofdpersoon 1 j,a-
succesvolle zakenman die na ffijef1®
welijk van twintig jaar en versch
incidenten van ontrouw een j°n® ja*
je ontmoet dat hem leert lnzif fe'
hij zijn leven volkomen heeft la* g&pt>
gelen door de welvaartsstaat
hij zich beweegt. Eind februari pil
het boek in Amerika uit en bet.,g S
al uitverkoren een „Literary
lection
a"'
te zijn. Vrienden var
o.a. de schrijvers Tennessee .np,e^'
Thornton Wilder en John ®te'0 ft1',
hebben hem op 6 februari £?fapC®"
aangeboden aan boord van de rn^ité'f
in de haven van New York. ,ggtS^e
waren sterren uit films van de jjaz®1*
dertig jaar die onder regie van ^o0d,
tot stand zijn gekomen: Nataü®
Melvyn Douglas, Spencer Tracy'
Ion Brando, Gregory Peck e-®' C
Wie eind november toevalUd
Moskou moet zijnzal zich nek^
tijd moeten gunnen voor het ge-
van een boek in de nieuwste ge
reedgekomen boekwinkel in de pi
sische hoofdstad, Rossia 0®"®°^!-'d'1"
lengte van de pui zal niet mind'e tfd*
honderd meter bedragen en yin-
lengte aan wandspiegels treft in ufti0'
nen in aan. Er zullen constant ge-
duizend boeken voor liefhebbe cy,t
read liggen. Tot de vele teC Jfl«ïl®
snufjes van de winkel behoren gt
automatische liften om boe^e,lreji0e,>'
opslagkelders naar boven te