vijftig jaar schrijven over het toneel Groot en gruwelijk boek van Kosinski ,'p^ BOKMA Het levenswerk van Sylvia Plath (1932-1963) SCHRIJVEN MET DE DOOD IN HET HART KUNST LICHT Reeks opstellen van de laatste jaren gebundeld HET ALLERBESTE DE TIJD ZATERDAG 18 FEBRUARI 1967 2 JAN WILLEM HOFSTRA JEANNE VAN SCHAIK-WIL- LING schrijft vijftig jaar over toneel. Zij begon er mee toen zij 22 jaar was, in De Mosgroene van P. L. Wlessing, en doet het nu alweer sinds jaren in De Groene. Zij heeft een langere er varing dan de meeste van haar collega's, maar zij gedraagt zich nooit als iemand die alles gezien heeft en alles weet. ANDRÉ RUTTEN onder de kurk ZOWEL IN ENGELAND als in Amerika staan de persoon en het werk van Sylvia Plath in het middelpunt van de belangstelling. Zij laat niet meer dan één roman, twee verzenbundels en een aan tal nog niet verzamelde gedichten, verhalen en artikelen na, maar deze bezitten kwaliteiten waar anderen pas op veel hogere leef tijd aan toe gekomen zijn. Ge deeltelijk moet de belangstelling die zij geniet aan haar levensge schiedenis worden toegeschreven, die veel gelijkenis vertoont met een moderne roman. Omdai haar werk zo nauw verbonden is met haar biografie, kan een korte levensschets zijn nut hebben. SYLVIA PLATH W. BRONZWAER Tijd voor een ARTHUR KOESTLER g* september 1965 zestig 3 worden. Eerst nu k°n rLitjpfe millan in Londen de her van in een nieuw formaat aa« zestien van zijn werken verlaat verjaarsgeschenk ti' Sedert de première van Victor Hu go's „Hernani" op 25 februari 1830 heeft de Comédie frangaise, het heili ge huis van Molière, weer een thea terschandaal met boeh-roepen en kreten als Belachelijk!" en „Schan delijk!", heftig applaus en woedende fluiters .En waarom? Om „Dom Ju an". Ja, niet om het stuk maar om de regie. De administrateur van de Comédie, Maurice Escande, heeft na melijk de directeur van het toneelcen trum van Zuid West Frankrijk, An- toine Bourseiller, een van de, voor ons, interessante stukken van Molière in handen gegeven met als resultaat dit schandaal. De zaal is avond aan avond uitverkocht met jonge en oude lui om het fenomeen te zien. De ondertitel van Dom Juan luidt: Het Feest van Steen, maar onder Bourseiller's handen is het een ellende van koper geworden. Alles is van ko per, het hele decor, grote delen van de vloer, de zetels, alles van rood koper! Daartussen bewegen de spe lers zich in leren pakken als van ruimtevaarders. Het toneelbeeld is voor ons niets nieuws. Wij kennen die enorme druip stenen in de vreemdste vormen al se dert Berlijn anno 1928, maar Parijs dat, waar het het officiële theater be treft, altijd minstens dertig jaar ach ter loopt, is verrukt en geërgerd. Komt daarbij dat Bourseiller een mi- se-en-scène bedacht had, die sloeg als een tang op een varken, terwijl hij een en ander moest klaarspelen met een paar acteurs die, doorgewinterd in de klassieke stijl, zich geen raad wisten tussen, maar liefst zeven, leer lingen van het Conservatoire, die hun best deden. De eeuwige Jacques Charron speelde Molière's eigen rol, Sganarelle, met alle trucs die hij se dert zijn jongelingstijd op deze plan ken heeft ten toongespreid. Zó uiter lijk in stem en gebaar dat het pijn lijk was. Juffrouw Ludmilla Mikaël die één jaar aan het toneel is, gooide er alles tegenaan wat ze had: een mooi lijf, goede gebaren, een heel rare ma nier van praten plus een stem om cokes te kloppen. Dom Juan verscheen in de gedaante van Georges Descriè- res. Niet knap, met een vervelende uitstraling en een minimum aan talent. De man heeft heel grote lelijke wit te handen waarmee hij voortdurend wuifde en een gelaatsuitdrukking van: ik zal jullie 'es effe wat laten zien... Jean-Paul Rousillon als Pierrot trok zich van alles niks an en was als de dom-slimme Auvergnaat precies wat het wezen moest. DE MISèRE van het geheel was namelijk dat Bourseiller, behalve die koperen toestand, geen stijl gevonden had waarin hij zijn eventuele bedoe- tk lingen kon waarmaken. Waarom lukken qua spel de stukken van Kees van Iersel en Jan Greter altijd? Omdat zij hun acteurs een wij ze van spelen hebben kunnen bijbren gen die het stuk zijn grootste werking geeft. Maar bij Bourseiller stonden er „uit ieder dorp een hond" comedie te spelen, zodat de eventuele bedoe ling nergens te zien was. Natuurlijk begreep een ieder dat Bourseiller de Dom Juan omgekeerd had, de Dom de moderne intellectu eel, en Sganarelle de burgerlijke fat soensrakker, net als Jouvet in 1947, Vi- lar in 1954 en Debucourt in 1962: op de 15e februari 1665 was iedereen aan het hof van Lodewijk de veertiende gechoqueerd wegens het gedrag van „de grootste misdadiger die er ooit op aarde rondgelopen heeft" zoals Sga narelle zijn meester karakteriseert. Molière heeft het stuk geschreven om zijn troep niet te laten achterblijven bij andere gezelschappen die in een of andere bewerking het oude verhaal speelden en daarmee groot succes oogstten. In 1660 waren er in Parijs al drie groepen die er geld mee maak ten. Natuurlijk greep de schrijver deze gelegenheid aan om zijn sarcasme over de schijnheiligheid aan het hof de vrije loop te laten. Sganarelle zingt op een goed moment de lof van de tabak. Dit was Molière's wraak op de Compagnie du Saint Sacrement die een kruistocht predikte tegen het roken! Het stuk is overigens een van de zwakste van deze grootmeester. Het bestaat uit sketches, waarin de knecht voortdurend zijn meester bekritiseert. Hij is de burger die de godloochenaar aanvalt. Bourseiller heeft van Dom Juan een beatnik willen maken die tegen alles „neen" zegt, een super provo. Deze blaast niet alleen alle facades van de godsdienst, de eer, het fatsöen en de moed op, hij ls de pure nihilist in de meest moderne zin van het woord. Hij gelooft nergens meer in, omdat hij, volgens het woord van Gabriel Marcel, nergens meer aan gebonden is. Hij is een man zon der geloof en zonder wetten. JEAN VILAR speelde indertijd niets van de triomferende overwinnaar en verleider, maar de rebel pur sang. Vilar had één moment dat ik nooit zal vergeten: als hij, nadat hij de knecht door zijn zwaard gedwongen heeft het veld te ruimen, zich recht tegen over het marmeren beeld van de Com mandeur opstelt en dat misschien wel een halve minuut in de stenen ogen kijkt. Die doodstille dialoog tussen de Deugd en de Zonde zat men adem loos mee te maken. Dat Molière van Sganarelle een doodfatsoenlijke burger heeft gemaakt wiens replieken alle dooddoeners be vatten, waarmee de burger de avon turier sedert eeuwen te lijf is gegaan, geeft het werk die bitterheid, die Mo lière zelf heeft ervaren ten opzichte van de schone schijn die de wereld van toen verblindde, en die hij wist mensonwaardig te zijn. Het is dus niet omdat Bourseiller Dom Juan in een ander licht wilde laten schijnen, dat er nu een theaterschandaal van kwam, maar dat hij uiterlijke middelen heeft willen aanwenden, die net zo vals en onecht zijn als de verontwaardigde klaagzangen van Sganarelle. Hij heeft Molière en zijn Dom Juan schandelijk tekort gedaan. JEANNE VAN SCHAIK-WILLING In het jaar, dat zij over toneel be gon te schrijven, was nog maar net de wereldpremière van Pirandello's „Zes personages op zoek naar een schrijver" achter de rug. De Neder landse voorstelling door Comoedia in 1923 moet zij gezien hebben. Toch schreef zij in 1965, toen Theater het stuk opnieuw speelde: „het was alsof nu pas de volle betekenis van dit merkwaardige filosofische stuk tot ons doordrong." Men kan dit nalezen, omdat Jeanne van Schaik-Willing, zoals zij ook al in 1957 deed („Na Afloop"), een reeks van haar beschouwingen over toneel pu bliceerde, nu onder de titel „Uit de Stalles". Het is een heel persoonlijk getinte geschiedenis van het toneel, niet volledig, omdat zij ontstaan is uit de Nederlandse toneelpraktijk, maar wel een overtuigend levendig overzicht gevend van het kenmerkende in de opeenvolgende stromingen. Uit de manier van beschouwen is ook een karakteristiek van de persoonlijk heid van de schrijfster op te tekenen. Zij is in de Nederlandse toneelcritiek een heel eigen verschijning. Toenemend in jaren bleef zij geestelijk ook het jonge meisje, dat zij vijftig jaar gele den was. Elke nieuwe ervaring blijft voor haar een verrassing en dus een aanleiding om het reeds gekende op nieuw te toetsen. Dat is ook de in druk, die zij maakt, als men haar te genkomt, in de Stadsschouwburg van Amsterdam, in het Studiotheater, in het Sigmacentrum. Haar aanwezigheid heeft een stijl, die zij van huis uit heeft meegekregen, maar er is niets van pose in. Inte gendeel: zij is zich nauwelijks bewust van de toeschouwers om haar heen, maar gaat geheel op in wat het to neel haar heeft laten ervaren. Zij be hoort helemaal tot het heden zonder haar verleden te verloochenen. Zo is Jeanne van Schaik-Willing ook in haar manier van^ schrijven. Zij be houdt iets van de aard van de kunst beschouwing van een halve eeuw ge leden maar is tegelijkertijd geheel ont vankelijk voor de ontwikkelingen, die zich in die mensenleeftijd hebben voor gedaan. Haar benadering van het to neel berustte vijftig jaar geleden niet op enige theoretische grondslag. Dat werd zeker toen niet gevraagd. Artis tieke belangstelling en bekwaamheid in de richting van een literaire stijl deden iemand in dit vak belanden. Een toneelrecensent is nog altijd iemand uit het publiek, die in staat is op schrift te stellen wat dat publiek vindt. Zo is Jeanne Willing op 22-jarige leef tijd begonnen. Het onvermijdelijke heeft zich aan haar voltrokken: Ieder, die zich in het toneel verdiept, raakt er aan verslaafd. Dat is aan haar beschouwingen merkbaar: zij is altijd opnieuw bezig aan haar lezers mee te delen, uit te leggen, waarom zij het toneel zulk een grote ervaring vindt, waarom het haar zo hevig bezig houdt. Het is merk baar, dat zij begon te schrijven in een tijd, waarin het vaste publiek begon te verschuiven, alhoewel de oude kern er nog de grote meerderheid van vormde. Daarnaast verschenen de jonge intellectuelen, die de kunst op een nieuwe manier ontdekten. Aan hen gaf Jeanne van Schaik-Willing stem. In deze bundel vindt men daar nog de weerklank van. Zij schrijft in 1963: Tot voor kort verwachtten wU van het toneel een figuur in actie. Dit middel ge bruikte het toneel om via een Intrige iets omtrent het leven te leren. Daarin vindt men terug, voor wie zij schreef, en nog schrijft. Want de eerste woorden uit dit citaat: tot voor kort, wijzen op een verandering, die zich pas na de eerste wereldoorlog dui delijk maakte. Een verandering? Jean ne van Schaik formuleert het veel fel ler: Wij zijn verzeild geraakt in een enorme val. Dit is niet alleen een levensbeschou welijke wanhoopskreet, maar een woord, dat de bijl legt aan de wortel van de drama tische kunst. Dat is treffend juist, als men de dramatische kunst omschrijft, zoals het gebruikelijk \yas sinds de renaissance, die weer teruggreep op de Grieken: Deze kunst heeft ons altijd gewezen op de grootheid van de mens. Nu wordt, se dert de vorige wereldoorlog, ons deze kans op grootheid betwist. Tussen hef diepste wezen van de mens en zijn daden ls de twijfel binnengedrongen. Wat meneer zus of zo doet is niet meer het resultaat van zijn wil, maar wordt gezien als de door slaggevende resultante van een groot aan tal fatoren, die gedeeltelijk buiten zijn kracht liggen. Jeanne van Schaik ziet scherp, wat er met het toneel van nu aan de hand is. Het lijkt dat zij dit soort toneel verwerpt. Dat is niet zo. Zij zegt ook: Ik vind, dat schrijvers als Beckett, Iones- co, Pinter, het enige fatsoenlijke doen en gedaan hebben wat men van een kunste naar kan verlangen. Ze hebben hun tijd eerlijk vertegenwoordigd. Ze hebben zich door geen compromissen laten verleiden. EEN BIZONDER GENOEGEN ver schaffen de verrassende formuleringen, die Jeanne van Schaik herhaaldelijk vindt. Om het verschil aan te geven tussen het toneel uit het verleden en dat van nu, schrijft zij naar aanleiding van Sheridans Lessen in Laster bijvoor beeld: Behalve verfijning en savolr-vivre ging iets verloren, dat veel erger ls: men ge loofde in een absolute goedheid, die dan wel niet in praktijk werd gebracht, maar als een onaantastbaar pricipe bestond voor alle tijden gelijk. Naar aanleiding van Giraudoux geeft zij de ontwikkeling in het toneel ter loops aan als „een kentering van schoonheid naar waarheid". Geleid door haar persoonlijke ontvankelijkheid ziet Jeanne van Schaik scherp, wat er aan de hand is. Zij gelooft niet, dat dit stand zal houden. Zij meent, dat dit modern toneel een voorbijgaand facet ls, een decadent verschijnsel, het nazieken van zenuwen, door een gruwelijke oorlog aangetast. Jongere kunstbeschouwers zullen het met dit laatste niet eens zijn, zoals zij ook bezwaren zullen hebben tegen meer uitgangspunten. Want ondanks haar zeer levendige ontvankelijkheid voor het nieuwe in het toneel blijft Jeanne van Schaik ook gebonden aan haar geestelijke afkomst. Zij onder scheidt de kentering van schoonheid naar waarheid, maar blijft geloven in een opvatting van kunst, waarin Beckett, Ionesco en Pinter in wezen niet passen. Het boeiende van deze bundel is dan ook niet, dat de lezer het altijd volmaakt eens is met wat de schrijf ster beweert. Wel, dat er voortdurend iemand aan het woord is, die uit een levendige, oorspronkelijke belangstel ling schrijft, en met wie het daarom de moeite waard is om grondig van mening te verschillen. Het is wellicht onvermijdelijk, dat Jeanne van Schaik een stijl schrijft en kunstopvattingen aanhangt, die de jongere lezers niet meer liggen, maar er is nooit sprake van verstarde cliché's, noch van gees telijke bekrompenheid. Wat in Jeanne van Schaiks begrippenapparaat en uit drukkingsarsenaal aan 't verleden ont leend blijkt, drukt toch een nieuwe per soonlijke ervaring uit. Ouder wordend is zij inderdaad jong gebleven, zodat de meeste van haar beschouwingen verrassende effecten bezitten. Jeanne van Schaik-Willing: üit de Stalles. Reacties op toneel. Uitg. Mous- sault, Amsterdam 1966. DE ROMAN „The painted bird" de geverfde vogel van de Pools- Amerikaanse schrijver Jerzy Kosins ki (geboren 1933) is op internationaal niveau al direct buitengewoon enthou siast ontvangen. Behalve dat mensen als Luis Bunuel en Arthur Miller zich bijzonder enthousiast over dit boek hebben uitgelaten kreeg het in Frank rijk de prijs voor het beste buitenland se ooek voor 1966 en verschenen er al meteen vertalingen van in vele talen. Mischa de Vreede verzorgde de Ne derlandse vertaling. Gezegd moet wor den dat je geen moment merkt met „De geverfde vogel" een vertaling in handen te hebben, hetgeen misschien wel de hoogste lof is die je een verta ler geven kunt. De roman verhaalt de lotgevallen van' een jongetje dat in het begin van de tweede wereldoorlog door zijn an ti-nazi-gezinde ouders uit veiligheids overwegingen naar een streek in Oost- Europa wordt gebracht die even afge legen als achterlijk is. Het jongetje wordt afgeleverd bij een zonderlinge oude vrouw, die zich van haar pleeg kind weinig aantrekt maar hem toch een soort thuis biedt in een hem vijan dige omgeving. Omdat dit jongetje in tegenstelling tot de blondharige en blauwogige boerenbevolking donkerha rig is en zwarte ogen heeft, wordt hij voor een zigeuner of joodse zwerver gehouden. Op het huisvesten van zi geuners en joden nu staan de streng ste straffen van Duitse zijde. Als de oude vrouw na twee maanden sterft is het jongetje dan ook totaal aan de hei denen, dat wil zeggen aan de meer bij gelovige dan gelovige boeren overge leverd. HET ONGELOFELIJK PAKKENDE van deze roman is dat de afschuwe lijke gebeurtenissen erin zijn getoond door de ogen van een opgroeiend kind. Kosinski is erin geslaagd met zijn on sentimentele en buitengewoon nauw keurige voordracht van de vertelstof de bevreemding en ontzetting waar mee dit kind deze wrede wereld, waar in het zich plotseling bevindt, waar neemt in zijn roman zeer tastbaar te maken. Het boek is geen directe aan klacht kinderen klagen (nog) niet aan, zij kijken toe en ondergaan maar omdat het zo knap is verteld en een verhaal geeft vol anekdotes die stuk voor stuk een functie in dat ver haal hebben, heeft het een effect dat groter is dan veel directe aanklachten. „De geverfde vogel" is ook niet direct een oorlogsroman, al speelt het ver haal zich af tijdens de tweede wereld oorlog. Het boek is eerder een verbeel ding van de hel die wij mensen van het leven op aarde bij voortduring ma ken, onder andere door het voeren van zinloze oorlogen, maar ook door kort zichtigheid en vooroordelen, waarvan discriminatie niet het kleinste is. Hier naar verwijst ook de titel van de roman. Het noodlot van de ik-figuur wordt na melijk gesymboliseerd in de anecdote over Lekh, de vogelaar. Als zijn geliefde, Ludmila, niet terugkeert verft Lekh mokkend en somber de ene vogel na de andere in steeds bontere kleuren en laat ze los. Instinctmatig zoekt de vo gel dan zijn soortgenoten, maar deze herkennen en accepteren hem niet als zodanig en doden de ongewenste in dringer. „De geverfde vogel" is een groot en gruwelijk boek, geen getuigenis maar een verbeelding en daardoor reikend over de gebeurtenissen heen zoals ook Goya's „Verwoestingen van de oorlog". P. M. MOREL ADVERTENTIE ^llll^ 4c OUDt GENEVER *BtSSlNROOD CITROtN|ENEVrR Sylvia Plath werd in 1932 in Boston geboren, als oudste kind van een Poolse Duitser van arische afkomst en met antisemitische neigiiigen, en een Oostenrijkse moeder met joods bloed. Haar vader stierf toen zij acht jaar was, en haar werk getuigt op bijna elke bladzijde van de diepe in druk die dit verlies op haar maakte. Op school was Sylvia opvallend be gaafd, en vanaf haar achttiende jaar publiceerde zij in allerlei periodieken en won ze talloze prijzen. Als win nares van een literaire prijsvraag uit geschreven door het sjieke modeblad „mademoiselle" was zij een maand lang de gast van het blad in New York, waar ze redactiewerkzaamhe den verrichtte en geïntroduceerd werd in literaire kringen. Een paar maan den later kreeg ze haar eerste zenuw inzinking die uitliep op een poging tot zelfmoord. Deze periode van haar leven heeft ze later beschreven in haar roman „The Bell Jar", die in 1963 onder het pseudoniem Viktoria Lukas verscheen. Het boek is een verslag van haar er varingen in New York, haar zelfmoord poging, de verpleging in en tenslotte het ontslag uit een psychiatrische in richting. Nu het boek is herdrukt, val len de kwaliteiten ervan nog duidelij ker op dan vier jaar geleden. Van zeer nabij maakt de lezer mee, hoe een begaafd, wat eenzaam meisje tot een zielige juffrouw met paranoïde reacties wordt, louter en alleen als gevolg van een ingeworteld besef van de relativiteit der dingen en de voort durende nabijheid van de dood. De dood heeft Sylvia Plath haar leven lang ge obsedeerd; psychisch is zij eraan te gronde gegaan, maar het heeft haar tot de dichteres gemaakt die zij is: een Emily Dickinson van de twintig ste eeuw. Haar roman is een aanklacht tegen de verwarring, de eenzaamheid die in het hart van de zo goed geoliede maatschappij blijft bestaan, en die de individuele mens insluit als in de gla zen stolp van een vacuümpomp, een „bell jar". Er staan scènes in het boek die het werk van J. D. Salinger, haar voorbeeld, evenaren of overtref fen, zoals het bezoek aan een kraam kliniek in het gezelschap van „een propere, atletische, knappe en intel ligente" medicijnstudent, die haar na hun bezoek aan de verloskamer voor stelt gemeenschap te hebben, bij wijze van spreken met de anatomische at las onder het hoofdkussen. Ook deze episode is geheel autobiografisch, en als ik het wel heb vormt zij ook de achtergrond van het bekende gedicht „Death and Co", waarin de medi cus, de levensbrenger, getransformeerd is tot een handlanger van de dood (vertaald door C. Buddingh' in „Li terair Paspoort" 1965, p. 80). In 1955 kreeg Sylvia Plath een Ful- bright-studiebeurs die haar - in staat stelde een lar in Cambridge te stu deren. Daar ontmoette zij de Engelse dichter Ted Hughes, met wie ze trouwde. Na een paar jaar van reizen en doceren op diverse plaatsen ves tigden zij zich in Londen, waar in 1960 een dochter geboren werd. Die gebeur tenis werkte bij Sylvia als een bevrij ding; vanaf dat jaar schreef zij in hoog tempo de gedichten die later in „The Colossus" en „Ariel" gebundeld zouden worden. Twee jaar later werd een zoon geboren, de Nick van het vers „Nick and the Candlestick". Syl via werkte hard in die tijd en maakte op haar kennissen een opgewekte en vitale indruk. Er is een brief van begin februari 1963, vol enthousiaste plannen en vreugde over haar kinderen. Maar op 11 februari van datzelfde jaar pleeg de zij zelfmoord. IN SYLVIA PLATHS GEDICHTEN kan men de invloed aanwijzen van Theodore Roethke, van Ted Hughes maar bovenal van Robert Lowell, bij wie zij college had gevolgd. In een interview heeft zij de invloed van de latere, autobiografische verzen van Lowell erkend. Ook haar eigen ka rakteristieke gedichten zijn zeer ge concentreerd, meestal geschreven in coupletten van zeer korte regels, en gericht op het effectieve gebruik van het onverwachte woord op een onver wachte plaats. Thematisch worden zij beheerst door een aanta' motieven die men zonder moeite als autobiogra fisch herkent: de dood van de vader, de geboorte van de zoon, een koorts aanval, een zenuwcrisis, een bezoek aan het atelier van een beeldhouwer, de zelfmoordpoging op 20-jarige leef tijd. Als voorbeeld van haar werkwijze kan het begin van het gedicht „Lady Lazarus" gelden: I have done it again. One year in every ten I manage it A sort of walking miracle, my skin Bright as a Nazi lampshade, My right foot A paperweight, My face a featureless, fine jew linen. Ik heb het weer gedaan. Een keer per tien jaar Speel ik het klaar. Een wandelend wonder, mijn huid Zo helder als een nazi lampekap, Mijn rechtervoet Een presse-papier, Mijn gezicht een onbedrukt Fijn jodenlinnen. Het gedicht behandelt haar eigen le venspatroon: op tien-jarige leeftijd had ze een ernstig ongeluk; tien jaar daar na vond de eerste zelfmoordpoging plaats, en nog weer tien jaar later maakte ze een eind aan haar leven. Het vers is geschreven minder dan een maand voor haar zelfmoord; die zelfmoord is in het gedicht eigenlijk al werkelijkheid geworden. Het vers is dus een bezinning op het eigen le ven, maar doordat de dichteres zich iden tificeert met de door de nazi's ver moorde joden is het meer dan dat. Waarschijnlijk was Sylvia Plath een kwart joods, maar belangrijker is haar symbolisch joods-zijn: het is een iden tificatie met de lijdende mensheid, waartoe zowel haar eigen achtergrond (het in de steek gelaten zijn door de gestorven vader) als de gebeurtenis sen van onze tijd haar brachten. Het subjectieve levensgevoel wordt geob jectiveerd doordat het in verband wordt gebracht met de collectieve er varingen van de mensheid. In haar meest verbijsterende gedicht, „Daddy", spreekt de ik-figuur, nu hele maal jodin geworden, tot haar arische vader in een aanklacht die tegelijk een liefdesbetuiging is. De vereenzelviging met de collectieve mensheid is hier volledig geworden: You stand at the blackboard, daddy, In the picture 1 have of you, A cleft in your chin instead of your foot But no less a devil for that, no not Any less the black man who Bit my pretty red heart in two. I was ten when they buried you. At twenty I tried to die And get back, back, back to you. I thought even the bones would do. But they pulled me out of the sack And they stuck me together with glue. And then I knew what to do. I made a model of you, A man in black with a Meinkampf look Je staat bij het schoolbord, pappie, Op de foto die ik van je heb, Met een gespleten kin inplaats van hoeven, Maar daarom niet minder de duivel, De zwarte man die Mijn kleine rode hart in tweeën beet. Tien jaar was ik toen ze je begroeven, Met twintig probeerde ik te sterven, Om terug te gaan naar jou, terug naar jou, Al was het alleen maar je beenderen. Maar ze haalden mij weer uit de put, En ze lapten mij op met lijm. Toen wist ik wat ik moest doen. Ik maakte een pop van jou, Een zwarte man met een Hitlerblik... SYLVIA PLATH's gedichten zijn vaak uitermate moeilijk, en er zal nog heel wat exegese verricht moeten wor den voordat we haar werk volledig kunnen overzien. Maar nu al is het duidelijk dat ze vijf of tien verzen heeft geschreven die haar de gelijke maken van haar zo bewonderde leer meester Robert Lowell. „Daddy" is in ieder geval een hoogtepunt in de mo derne Amerikaanse poëzie. Men kan zich slechts afvragen, waartoe Sylvia Plath in staat geweest was als haar een lan ger leven beschoren was geweest. Sylvia Plath: „The Colossus", Helne- mann, Londen 1961; „Ariel", Faber and Faber Londen 1965; The Bell Jar, Faber and Faber. Londen 1966. Het najaar-1966 nummer van bet Ame rikaanse tijdschrift .Tri-Quarterlybe vat een bloemlezing uit de gedichten, en een zestal opstellen over haar werk. Uitgegeven door de Northwestern Uni versity Press, Evanston. Illinois, 'TSA. De British Council In Amsterdam be schikt over een tweetal banden waarop Sylvia Plath voorleest uit eigen werk en wordt geïnterviewd door Peter Orr. Vgl. ook de grammofoonplaat ARGO RG 455. De schrijver heeft deze z tels zelf uitgekozen en el ding e voorzien van een nieuwe in .g it eventueel een nawoord. De ee^he P, Vers"hynen in mei en zyn jjv diators" (De gladiatoren), and Departure" (Aankomst e" n.jssat en „The Yogi and the Com (De Yogi en de Commissaris)' rfe Iets over een boek dat be® vef in het Nederlands zal wor gv taald (de voorspelling is "ffnaftf. waagd). Het betreft „The M"11 ot o® Diary for 1967" (Agenda 1967 ol0 >p millionair) en is niet bestem de binnenzak te worden meeg® Putnam heeft het in vijfduizen pe plaren uitgebracht 25 do.e0ó» stuk) en het bevat net als de g^e<> voor minder bevoorrechte sterj voldoende ruimte voor aantek®^a9st per dag en per maand. geeft het informatie over mtef n Ka!J de onderwerpen: waar op e^a..^s° worden gejaagd, bij wie een W pol" kan worden gehuurd, waar ra ee" te paard kan spelen en hoe m go\' eigen dierentuin kan aanlegg®"' gto" gens een boekhandelaar in Wasmati wordt het werk uitsluitend door gekocht. pi®{ John Galsworthy is nog 1®"^, pl vergeten, althans niet in Engelaf ${- BBC zendt zijn Forsyte Saga 1 g)i leveringen uit en het gevolg 1 uitgever Heinemann zo juist P heeft moeten bestellen voor e®n i' druk in 20.000 exemplaren v® gjiil' nieuwe editie (783 bladzijden, 30 ling). Er komen gemiddeld Per pil»' orders voor duizend exemplar®" nen. VIJFTIG JAAR GELEDEN sC^f André Gide zijn „Cahier Blanc", V»C Britse lezers bleven tot nu t0® ff een vertaling verstoken. Uitgev®" ter Owen, altijd op primeurs uit, uitgerekend een reis naar Mexi®° jpj ken om het daar te ontdekke"".^' brengt het door Gide „een opsomm^pfil genoemde werk in het begin van te- uit onder de titel „The White book" (Het witte aantekenboek)' g? De letterkundige mag dan me langstelling de ontwikkeling van jea we 'omanvormen in Frankrijk j> Franssprekende landen) gadesla® 'tjji bekroonde werken van de laats zijn tamelijk traditioneel. Mari®" Blais, een Frans-Canadese, veV^if' met „Une saison dans la vie manuel" (Een seizoen in het lev® jje» Emmanuel) de Prix Médicis- droefgeestige verhaal speelt in een bazige grootmoeder gedom1 ^ei' kinderrijk katholiek gezin, dat nig plezier beleeft aan zijn spr^ee>! Een begaafde zoon sterft aan ti* tweede wordt alcoholist en kom1- gevangenis terecht, een derde v® jj' zijn hand door een ongeluk in eegf? briek en een dochter verzeilt na e ligieuze periode „in het leven." BERTRAND RUSSELL (gevie^./ verguisd filosoof) heeft meer c*®n(.jjfe' jaar geleden zijn autobiografie ven, maar toen bepaald dat het eerst na zijn dood publiek mocht den. Al die tijd berustte het script bij de Londense uitgeverij and Unwin en regelmatig deed gt*"1' tor van de Engelse uitgevers, Sir t' ley Unwin, pogingen zijn vrieb overreden het boek reeds nu te ge verschijnen. Russell heeft zich e gf lijk laten ompraten, waarbij ®ef ja' langrijke overweging is gewe f<°°: de meeste in de autobiografie ge komende personen inmiddels storven. Maar zijn toestemming alleen het eerste deel, dat zijn j<i' tot het uitbreken van de eerste V® ge1 oorlog behandelt. Op 16 maart z® i0fl' in de boekhandel liggen, nadat h® dagsblad „The Observer" enkel® ^Ji' ken voordien uitreksels heeft g®*5 ceerd. VRIENDEN VAN GRAHAM NE zullen met spanning uitzien ^gef zijn nieuwe bundel verhalen, die 0 de langademige titel „May we b° o' ijour husband and other comedi the sexual life" (Mogen wij ulV ^a" genoot lenen en andere blijspel®1? het sexuele leven) op 6 april b e^efl' Bodley Head zal worden uitg®^,,^® Dit is zijn derde verzameling efli' verhalen. Er zijllen vijfhonderd plaren in een bijzondere ui tv® gJfl- beschikbaar worden gesteld, Pr'J giJ' gerekend een kleine vijfenvijftig den. In april verschijnt bij Collins f0 egiSf den de eerste roman van fll1®® er>t'' seur Elia Kazan „The arrang®f® eei (De regeling). De hoofdpersoon 1 j,a- succesvolle zakenman die na ffijef1® welijk van twintig jaar en versch incidenten van ontrouw een j°n® ja* je ontmoet dat hem leert lnzif fe' hij zijn leven volkomen heeft la* g&pt> gelen door de welvaartsstaat hij zich beweegt. Eind februari pil het boek in Amerika uit en bet.,g S al uitverkoren een „Literary lection a"' te zijn. Vrienden var o.a. de schrijvers Tennessee .np,e^' Thornton Wilder en John ®te'0 ft1', hebben hem op 6 februari £?fapC®" aangeboden aan boord van de rn^ité'f in de haven van New York. ,ggtS^e waren sterren uit films van de jjaz®1* dertig jaar die onder regie van ^o0d, tot stand zijn gekomen: Nataü® Melvyn Douglas, Spencer Tracy' Ion Brando, Gregory Peck e-®' C Wie eind november toevalUd Moskou moet zijnzal zich nek^ tijd moeten gunnen voor het ge- van een boek in de nieuwste ge reedgekomen boekwinkel in de pi sische hoofdstad, Rossia 0®"®°^!-'d'1" lengte van de pui zal niet mind'e tfd* honderd meter bedragen en yin- lengte aan wandspiegels treft in ufti0' nen in aan. Er zullen constant ge- duizend boeken voor liefhebbe cy,t read liggen. Tot de vele teC Jfl«ïl® snufjes van de winkel behoren gt automatische liften om boe^e,lreji0e,>' opslagkelders naar boven te

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1967 | | pagina 16