„Het Martyrium" van Elias Canetti Hans Tiemeyer veertig jaar aan toneel ERE-TOERNEE MET „BLOOMSDAG" BOEKEN WERELD m Kanaries Moerasmoordefl Dr. WatsoU Subtiel probleerrt Economisch lezen Aanbeveling Bizar Tragische moo^ DE TIJD ZATERDAG 4 MAART 1967 JAN WILLEM HOFSTRA Behalve een herhaling van de openingsavond lijkt niets mij ge schikter voor afsluiting van de boekenweek dan een bespreking van „Die Blendung" van Elias Canetti, waarvan zojuist een Ne derlandse vertaling is verschenen onder de titel „Het martyrium". ELIAS CANETTI KEES FENS Weer geboren Een indrukwekkende stoet van bewonderaars maakt zich op om de toneelspeler-regis seur-schrijver Hans Tiemeyer te gaan huldigen. Ruim veertig jaar heeft hij de kunst gediend en tegen zijn aanvankelijk lijde lijke verzet in zal hij er nu toch aan moeten geloven. Zaterdag avond 11 maart begint in Arn hem zijn jubileum als hij bij zijn gezelschap, toneelgroep Thea ter, de titelrol speelt, Leopold Bloom, in het stuk „Blooms- dag" van Allan McLelland naar de roman van James Joyce „Ulysses". Stom toeval Zo zal Tiemeyer te zien zijn in de rol van Leopold Blom in zijn jubileumstuk „Bloomsdag" van McLelland. FRANC. STRANGER HET WAS TOCH EEN SCHOK om te horen dat ze nu werkelijk dood is. Van de week werd ze nog weer eens met nauwelijks verdraaide naam op de televisie, in de film over de zonen van Arsène Lupin, de grote speurder, be lachelijk gemaakt. Wéér hoorde je de boutade, die iedere Fransman al ette lijke jaren in de mond bestorven lag: Cécile Sorel? Bestaat die nog? Maar dan is ze nu zeker honderdtwintig!" En dan lachte weer iedereen om die stokoude, nog altijd goed geconserveer de actrice, de enige waardige opvolg ster van Sarah Bernhardt, een echt „gewijd monster**, zoals Cocteau to neelkunstenaars als Bernhardt, Mounet Sully, de Max of Sorel noemde: het prototype van de acteur die louter door het gewicht van zijn persoonlijkheid het publiek verbaasd doet staan. Ja, de verrukkelijkste Célimène ln Molière's ,,le Misanthrope" is niet meer. Ik heb haar twee maal meegemaakt. Een keer in de oude Utrechtse Schouw burg, waar ik op het schellinkje naar haar benen zat te staren, die je, o raffinement!, door de goudkant van de hoepelrok, die ze als Célimène droeg, heen kon zien. Ik mocht haar in de pauze een hand geven, en haar stra lende ogen en die merkwaardige, iet wat rauwe stem die je in de zaal hoor de, als ze met ongelooflijke charme en werkelijk sentiment, de grote kokette neen, zetter, niet „kokotte"! speelde, zal ik niet vergeten. De tweede en laatste keer vond de ontmoeting plaats onder totaal andere omstandigheden, in 1947, te Parijs. Ik was, nog niet gewend aan de onbedaar lijke slordigheid van de Fransen al» het over tijd gaat, precies óp de klok voor de thé, die de Princesse Murat ook voor mij zou schenken op één van haar jours. De druilerige knecht met de gebrui kelijke vuile, witte handschoenen, liet mij binnen en tot mijn afgrijzen be merkte ik, dat ik doodmoederziel al leen naar het roodleren behang van de princesselijke salon stond te staren. De knecht had de deur nog niet dicht of ik wist dat ik weer weg moest. Na enige ogenblikken sloop ik als een dief, die het voorzien had op de snuisterijen van de gastvrouw, de donkere trap weer af. Ik zwierf nog een goed half uur in de buurt rond, bekeek iedere etalage en hield de porte-cochère van het huis voortdurend in het oog. Toen de verbaasde knecht me voor de tweede keer binnenliet de man moet ge dacht hebben dat hij aan hallucinaties leed! stonden er, goddank een tien tal mensen tussen het rode leer. Een heel raar assortiment lieden, OP HAAR JOURS verzamelde de Princesse Murat de meest verschillen de soorten van het genus homo: oude, hoogheilige leden van de Académie frangaise en ongewassen jonge dich ters; hupse jonge actrices en stokoude douairières met de mitaines nog aan de rheumatieke klauwhandjes; rijke za- kenlieden die zich voor literatuur in- teresseerden en dames van onbestemde leeftijd uit de monde-monde, die on- 1 bestemde wereld tussen arm en rijk, getiteld of van een doorschroeiende bur gerlijkheid; gerenommeerde schilders en geparfumeerde jongelieden die hun handschoenen aan hielden; hardlachen- de dikke oude heren met het Légion d'Honneur in het knoopsgat en, zoals in mijn geval, verdwaalde buitenlan ders. Ik stond op een bepaald moment naast twee dames, een jonge en een oude, die bijzonder veel op elkaar le ken: Jacqueline en Marcelle Heuclin, de hoogbekroonde celliste en de, ook in Nederland bekende, pianiste. Henri De- may, de toneelleider van de beroem de groep van amateur-toneelspelers, al len beambten vSn de Franse Spoor wegen, kwam na enige vriendelijke woorden tot mij, de dames halen om ze aan een lange volmaakt kale gene raal voor te stellen. Toen keek ik opzij. Naast mij stond, naar Violettes de Parme geurend, een dame. Ze was gekleed in een chocolade-kleurige tailor- made. Een klein bebloemd hoedje op de Titiaanrode haren. Zij zei plotseling heel vriendelijk: „Ik ken u geloof ik niet. Ik ben de Comtesse de Ségur." Het enige wat ik kon denken was: „Dat kan niet: die vrouw is al 75 jaar dood! De schrijfster van de beroemde kinder boeken als „Les Malheurs de Sophie" is toch vèr vóór mijn vaders tijd! Maar ja, in Frankrijk weet je het nooit, misschien is ze het wèl. „En dus begon ik maar over literatuur te bab belen. En natuurlijk over Nederland. Dat kende ze, zei de Comtesse. Mèt de tulpen en de Nachtwacht, de grachten van Amsterdam en de oude huizen van Hoorn. Ze bleek goed ge ïnformeerd en we hadden een plezie rige tien minuten. Tot ik aan de andere zijde van de kamer mijn vrienden zag staan gie chelen. Toen ze zagen dat ik keek, werd hun hilariteit nog groter. Ze knik ten en lachten, maakten veelbetekenen-. gebaren, zo van: nou, maar jij treft het! Ik begreep er niets van. Mede door het wenken van de Heu- clins keek ik haar onderzoekend aan om te zien wat er kon zijn dat hun gegrijns opwekte, maar ik zag alleen een mooi, ruimgesneden gezicht, zorg vuldig opgemaakt, waarin heel grote, licht gebistreerde ogen, de brede, dun ne mond met discreet aangezette lip pen. En hoorde de ene spitse opmer king na de andere. Zij vroeg veel, ik antwoordde, en ik dacht: deze vrouw verstaat nu echt de kunst van conver seren! Wéér verwonderde ik mij. Dit kon de geestelijke moeder van Sophie nooit en te nimmer zijn. Deze vrouw was hoogstens 50, nou, om heel zeker te zijn, 55. Aan de handen kon je zien dat ze geen dertig meer was. Eén ring, een smaragd met parels er omheen. Zij vroeg wat ik deed in Parijs en was de beminnelijkheid zelve. De sa lon werd hoe langer hoe voller en in eens was zij opgeslokt door een groep je wat oudere dames en heren. Ik haastte mij door het gewoel heen naai de gebaren, zo van: nou, maar jij treft „Wat zei ze? Hoe vind je haar? Ken de je haar?" „Neen", zei ik een beetje daas, „maar ze is heel lief, heel be lezen en heel charmant". „Pas maar op", zei Demay, „ze rooft je uit de wieg!" „Maar wat hebben jullie toch?' vroeg ik ietwat geïrriteerd. „Het is een gewone, prettige vrouw van mis schien 50!" „Ze kon je grootmoeder zijn lach ten de drie, „ze is minstens tachtig! Maar ja, Cécile Sorel heeft het eeuwi ge levenl** DIE LIEVE BESCHEIDEN DAME was inderdaad de fameuze Célimène, gedert jaren de Gravin de Segur. En onsterflijk was zij niet. Ze was pas 93 toen zij stierf. Maar zij blijft éen van de glories van Frankrijk, een grote actrice, een boeiende vrouw en een lie ve praatster. Na haar is geen enkele Célimène de moeite van het aankijken waard. Voor mij tenminste niet. ROMAN ALS GROOTSE ALLE De hoofdfiguur is een boekenmens, die, na verdrijving uit het zelfgescha pen paradjjs van zfln bibliotheek, aan confrontatie met de wereld geleidelijk ten onder gaat, een geforceerd herstel van het paradijs aan het einde van zijn leven kan hem niet meer redden: hij verbrandt zichzelf mèt zijn boeken, met zijn bezit een hel wordend, laatste con sequentie, laatst mogelijke gestalte ook van het voor anderen niet toegankelijke paradijs. „Die Blendung" is een roman met een geschiedenis. Elias Canetti, die in 1905 in Bulgarije uit Joodse ouders geboren werd, maar zijn jeugd in Wenen door bracht, schreef deze kolossale roman kolossaal in materiële (het boek telt in de Nederlandse vertaling bijna 600 pa gina's) en in geestelijke zin toen hij zesentwintig jaar was. Na voltooiing hield hij het boek nog enige tijd achter, pas in 1936 liet hij het verschijnen bij de Reichner Verlag in Wenen. De politieke omstandigheden waren er niet naar, de roman grote bekendheid te geven. (De nazi's zouden de laatsten geweest zijn om de roman, die als een profetie van de komende jaren van verschrikking aandoet, te propageren; bovendien was Canetti een jood). In 1938 vestigde Canetti zich in Engeland. In dat land kreeg hij bekendheid toen in 1946 van „Die Blen dung" een Engelse vertaling ver scheen. De zeer juist gekozen titel was „Autodafé". In 1948 verscheen in Mün- chen de tweede Duitse editie, in 1963 de derde, door Canetti uitgewerkte. Met een in 1964 verschenen bundel van drie toneelstukken (veel vroeger geschreven en daardoor door de ontwikkeling die het toneel doormaakte minder ongewoon dan ze bij vroegere publikatie zeker ge weest zouden zijn) is „Die Blendung" Canetti's enige gepubliceerde literaire werk. In 1960 verscheen van hem „Masse und Macht", een filosofisch-sociologi- sche studie, waaraan hij vanaf 1925 ge werkt had. Door enkele zeer groten van de toenmalige literatuur Broch en Thomas Mann werd „Die Blendung" bij eerste verschijnen hoog geprezen. De auteur werd vergeleken met Dante, John Bunyan en Kafka, tot welke ver gelijking het allegorisch karakter van „Die Blendung" wel moest leiden.Gezien de zwerftocht van de hoofdfiguur, als beschreven in het tweede deel van de roman, kon een vergelijking met Ulysses" van Joyce niet uitblijven. In latere tijd is men de parallelliteit gaan zien tussen Canetti's roman en het werk van bijvoorbeeld Becket, waarbij erop gewezen wordt hoe ook in Canetti's ro man door het verdwijnen van alles wat de mens eigen heet te zijn gezicht en hoop op de toekomst, vrije wil, de mo gelijkheid het lot in eigen hand te ne men een aan de bekende haast tegen gestelde wereld ontstaat. Als plaats van handeling zou men voor „Die Blendung" dan ook een onder-wereld kunnen noe men; nagenoeg alle figuren zijn ook on derwereldfiguren. De roman speelt in Wenen, maar het is een soort anti- Wenen; het gebeuren voltrekt zich, ge- geven de figuren, strikt logisch, maar het betreft een logica gaande in een aan de bekende tegengestelde richting. Het hoofdverhaal van de roman, die veel nevenverhalen kent, zou schema tisch als volgt weergegeven kunnen worden: de hoofdfiguur Dr. Peter Kien, die de grootste sinoloog van zijn tijd heet te zijn, leeft eenzaam, terugge trokken in zijn bibliotheek, die de groot ste particuliere bibliotheek van de stad- is. Zijn bibliotheek is zijn vaderland. Kien is veertig jaar. Zijn veel oudere huishoudster weet bij hem liefde voor het boek te suggereren en om die ver meende liefde èn om zijn bibliotheek veilig te stellen, trouwt hij haar. Bijna dadelijk na het huwelijk grijpt de vrouw de macht, Kien wordt op een steeds kleiner terrein van zijn bibliotheek terug gedreven, hij wordt voortdurend bedro gen, de bezitsdrift van de vrouw, The- rese, wordt tenslotte zo hevig, dat Kien de deur van zijn eigen huis wordt uit gegooid. In het tweede deel begint de volkomen wereldvreemde dan zijn zwerftocht door de stad. Allen die hij ontmoet zijn erop uit hem uit te schud den. De sluwste onder de oplichters is de dwerg Fischerle, die naast Kien hoofdfiguur is van het tweede deel van de roman. Er zijn overeenkomsten tus sen Kien en de dwerg; Fischerle geeft zich uit voor de grootste schaakspeler ter wereldvan het spel is hij op gelijke wjjze bezeten als Kien van de biblio theek. Aan de verwerkelijking van zijn droom: wereldkampioen te worden, is hem alles gelegen. Voor de daarvoor noodzakelijke reis naar Amerika plun dert hij Kien uit, daarbij op uiterst sluwe wjjze van diens zwak voor het boek ge bruik makend. Op het punt af te reizen, komt de dwerg op afschuwelijke wijze om. Van de drie delen is het tweede, waarin Kien hele stukken op de achter grond raakt, zeker het meest groteske: het stuk is rijk aan uiterst bizarre figu ren en situaties, voor het grootste deel voortkomend uit al of niet gewilde mis verstanden, die door de verblindheid van alle figuren nooit ontmaskerd worden. In het derde deel komt Kiens broeder, een psychiater uit Parijs, het verhaal binnen. Gebruik makend van het enige wat zijn broer is, een bi bliotheek, tracht hij hem zijn geschiede nis te laten vertellen (een bijzonder boeiend stuk in de roman); de inmid dels in het leven van Kien weer opge doken Therese en de bruutste onder wereldfiguur van de roman, de con ciërge Benedikt Pfaff, worden door de psychiater uit Kiens omgeving verwij derd en Kien zelf wordt in zijn oude ge- isoleerde positie hersteld, de broer meent zo alle gevaar bezworen te heb ben. Hij is nog niet weg of de laatste verschrikkelijke scène begint, een soort nachtmerrie overdag, waarin in Kiens wanordelijke brein alle gegevens uit zijn leven in een dwingende eigen logica samenkomen. Met het gevolg: de zelf verbranding en het verbranden van de boeken. De grote allegorie die de roman is, laat zich op verschillende wijzen be naderen. Kien heeft niet alleen een bi bliotheek, hij is die bibliotheek ook: al zjjn boeken zitten in zijn hoofd. Men zou kunnen stellen dat de zichtbare biblio theek een materialisatie is van wat er in zijn hoofd zit. En meer dan die bi bliotheek is in Kiens hoofd niet aan wezig. En zoals de zichtbare bibliotheek er slechts voor Kien is (en dan nog met een minimale functie: die van verifi catie-mogelijkheid) is ook de „inwen- .dige" bibliotheek een doel in zichzelf; Kiens intellect is er een dat alleen om wille van zichzelf werkt. Het intellect is geïsoleerd van alle andere levensver schijnselen. Buiten het bibliotheekhuis getrapt, staat Kien in een hem geheel vreemde wereld en hij wordt meteen daarvan slachtoffer: alle niet-intellect werpt zich op hem; dhar Kiens intellect alleen binnen een gesloten circuit werkt, staat hij machteloos. Hij moet aan de brute werkelijkheid ten onder gaan. Kien is maar één ding: een op zich- zich betrokken intellect. Die uiterste versmalling is de meeste figuren van „Die Blendung" eigen: ontmenste men sen, tot één hartstocht toegespitst, ra ken met elkaar in conflict en rollen blindelings door elkaar, waarbij de meest verblinde het slachtoffer wordt. Men kan Kien een aartsindividualist noemen die tegenover een massa komt te staan; daarbij moet dan deze cor rectie of toevoeging gemaakt worden: de samenstellende delen van de massa zjjn zelf ook weer aartsindividualisten en him bondgenootschap tegenover Kien is een tijdelijk monsterverbond: zij vin den elkaar op één punt: bevrediging van hun eenzijdigheid. Deze gehalveerde of tot nog minder teruggebrachte men sen maken de omschrijving van de plaats van handeling als de onderwe reld, nog meer dwingend, waarbij de dwergkleine gestalte van Fischerle en het feit dat Pfaff de wereld slechts van onderen door een kijkgat ziet, een accentuering extra zijn. Het lijkt er op, dat Kiens broer, de psychiater, de aan allen tegengestelde is. Hij heeft de geesten van al zijn patiënten in zich opgenomen, steeds meer opgaande in velen, maar daar door ook zichzelf steeds meer verlie zend. De psychiater is nogal eens als de enig gezonde in dit boek van halfmen- sen gezien: zijn leven is immers be trokken op de genezing van anderen. Toch lijkt het mij niet onmogelijk de psychiater als een parallelfiguur van Kien zelf te zien; de rol die de boeken in Kiens leven hebben gespeeld ze hebben zijn hoofd omgeboekt, er een bibliotheek van gemaakt is in het leven van de psychiater door zijn pa tiënten vervuld: zij tillen samen hebben bezit genomen van zijn leven, hem ver algemeend, hem zo universeel gemaakt, dat hij in die veralgemening evenzeer een toegespitste figuur is. Zijn veel zijdigheid is van gelijke aard en heeft gelijke gevolgen als de eenzijdigheid van de anderen. Hoezeer de psychiater op zijn beurt verblind is door zijn alge meenheid blijkt wel hieruit, dat hjj niet in staat blijkt het individuele ziektegeval van zijn broer te onderkennen. Hij kan hem een plaats geven in zijn geest, maar ziet niet dat er 'voor de broer geen plaats is in de maatschappij of beter gezegd: door het krankzinnigen gesticht dat zijh hoofd geworden is, is hij niet meer bij machte de maatschappij onverblind te zien. Dat in deze roman achter de geschie denis van de afzonderlijke figuren een brok „cultuurgeschiedenis" zichtbaar wordt, zal duidelijk zijn. Kien is sinoloog, houdt zich bezig met de oudste cultuur voortbrengselen. Wat er in de eigen tijd omgaat, is voor hem een gesloten boek. Hij is een cultuurmens, maar een be oefenaar van een vergane cultuur (door hem in een schijn-leven gehouden). En die cultuur bestaat alleen in boeken en in zijn bibliotheekhoofd. Tegenover hem staan de vitale krachten van instinct en drift. Tegenover die is hij machteloos. Achter de roman nu wordt een Europa zichtbaar dat als enige cultuur een oude dode cultuur heeft, een museum cultuur, die, buiten het museum, krach teloos blijkt en tegen de barbarij buiten de muren van het museum niet op kan. En die barbarjj is slechts te begrijpen bij'gemis aan een levende cultuur. Dat sommigen aan de in het begin van de dertiger jaren geschreven roman een profetische kracht toekenden, is niet verwonderlijk: de jaren dertig en veer tig hebben de allegorie die de roman is tot werkelijkheid gemaakt. De een- zijdigen verenigden zich in een monster verbond en daarbinnen was voor elke eenzijdigheid plaats de cultuur bleek in haar ouderdom en geïsoleerd heid machteloos. Het lijkt mij niet onmo gelijk, dat Canetti de situatie van Europa in de stad Wenen de stad met een groter verleden dan heden, een mu- seumstad ervaren heeft. Niet alleen omdat Wenen tot plaats van handeling gemaakt is, maar ook hierom: in de naam van Kien moet Wien wel mee spelen, zoals het ook niet toevallig zal zijn, dat de vrouw die het begin van Kiens ondergang betekent, Therese heet. Ik heb hier maar enkele prikjes gedaan in dit vaak indrukwekkende boek. En die kwalificatie kan ge bruikt worden: er zijn veel plaatsen in het boek waarop de figuur van Kien in zijn trieste liefde voor het boek, in zijn hulpeloosheid, zijn ver ward-zijn in een kluwen van misver standen, de lezer werkelijk raakt. Dat de roman zich als een allegorie voor doet, betekent in dit geval niet dat de leer in het boek tenkoste gaat van het leven; bijna geen figuur wordt opgeofferd aan zijn betekenis in het verhaal. Dat betekent niet, dat de ro man geen dode plekken kent; er zijn nogal wat stukken in de roman die niet alleen erg uitgesponnen zijn, maar waarin ook de bijzonderheid of gekheid van de situatie zichzelf niet overstijgt: gebeurtenis en situatie blij ven alleen maar gek of grotesk zon der door iets anders dan alleen die gekheid te fascineren. De roman besluit, als gezegd, met Kiens dood in de vlammen. Het boek begint met een gesprek tussen Kien en een jongetje dat door boeken ge grepen blijkt, een stukje curieuze dia loog dat je terstond de ongewone we reld van een bijzonder boek in leidt. Zonder zin lijkt mij dat begin niet. Met de dood van Kien is de geschie denis niet ten einde. Een opvolger staat al klaar om de historie opnieuw te beginnen en de algemene geldig heid van de leer die achter het leven van de roman zichtbaar wordt, te be wijzen. Kien is geen geval op zich zelf. De dode boekenwereld draait door. Jacques Hamelink verzorgde de Ne derlandse vertaling en gaf het boek ook zijn Nederlandse titel, die, dunkt mij, het onschuldig slachtoffer-zijn van Kien te zeer benadrukt. Hij is slacht offer, maar ook schuldig aan zijn eigen ondergang. De vertaling laat zich uitstekend lezen. Omdat ik de ro man aan het einde van de boeken week wilde bespreken als verschij ning binnen die week is het boek ook een gebeurtenis moest ik een ver gelijking van bepaalde passages met die van de oorspronkelijke editie ach terwege laten. Het pleit trouwens voor Hamelinks vertaling dat een bekoring tot vergelijking geen enkele keer bij mij opkwam. Elias Canetti ,,Het Martyrium". Polak en Van Gennep, Amsterdam. (Van onze speciale verslaggever) OOSTERBEEK, maart OVER HANS TIEMEYER is een boek te schrijven. Voorlopig hoeft dat niet. Hij heeft het zelf al gedaan: „Spelen met je leven", tweehonderd zevenentachtig pagina's dik, in 1965 verschenen. Er zijn er, die hem „Bul" Tiemeyer noemen om de kolossale indruk die hij maakt. Die bijnaam zal vriend schappelijk bedoeld zijn, maar sommi gen vinden de man, die hij is, beter terug in de naam, die hij van huis uit draagt. Hij is een man, die van een voud houdt en daaraan ook altijd ge noeg heeft om zijn grote rijkdom aan gevoel in alle eerlijkheid te geven, ook op de planken. Zijn vroege liefde, het echte volkstoneel, is hem nooit vreemd geworden. In tegendeel. Over de mogelijkheid van een wederopstan ding eTvan in Amsterdam is er uren met hem te praten. Ook nog in de periode, dat Tiemeyer in Arnhem „Theater" al van de grond had ge tild. Hij en zijn vrouw Tine de Vries werkten er naar hun zin en ook in Amsterdam moest men wel inzien, dat hij toen gelijk had met zijn stelling: toneel heeft een eigen huis nodig en daarvoor krijg je in Amsterdam geen poot aan de grond. Ongewild heeft hij nog steeds die wijsheid in pacht: de hoofdstad krijgt een opera, mooi, duur en chic, maar het theater, dat ieder een tot binnenlopen uitnodigt, zal er niet komen. Een van Tiemeyers vele idealen: het verkleinen van de kloof tussen publiek en toneel, zal er niet zo gauw in vervulling gaan. Voor een heel groot deel heeft hij dit in Arnhem en op het wijde speel terrein van Theater wel voor elkaar gebokst. Er zijn voorbeelden van: de Speciale Programma's die Theater ter voorbereiding op komende voorstellin gen geeft, trekken steeds meer vooral jonge toneelliefhebbers, het aantal abonnementhouders van de schouwbur gen die Theater vast moet bespelen stijgt voortdurend, Deventer in 1964: 431, dit seizoen 727 het totaalcijfer van het bezoek van de opvoeringen van het gezelschap loopt gestaag op. Niemand meer dan Tiemeyer zelf i^ zich bewust dat een en ander niet al leen zijn werk is. Van anderen kan men echter steeds te horen krijgen, dat zeker hij tot de grote promotoren van het toneel gerekend moet worden. Dat is 2 juli 1943 begonnen. Tie meyer zat zwaar in het verzet. Die dag werd hij gegrepen. Zelf zegt hij van dit moment dat hij toen 35 jaar oud voor de twfeede keer werd ge boren. De man die hij is, ontstond op weg naar de toen meest gevreesde straat van Amsterdam, de Euterpe- straat, hoofdkwartier van de Duitse Sicherheits-dienst, voorpost voor hem van de vele gevangenissen en straf kampen die hij tot de bevrijding moest doorworstelen. Uit Oostenrijk in Ame rikaanse militaire wagens, met het puin van het duizendjarige Germaanse rijk nog tussen zijn kiezen knarsend, kwam hij in het vaderland terug. Veel was kapot, het toneel was veranderd, de acteurs kregen sociale zekerheden, van een wezenlijke vernieuwing was echter beslist nog geen sprake en om dat laatste ging het hem nu juist: hoe kan ik er toe bijdragen dat de mens voor zichzelf gaat denken? Hij is gaan spelen eerst met het gezel schap van het Leidseplein; toen met Jan Musch, bij de Boubers. Zijn draai vond hij niet. Hij ging schrijven: „De zaak A.D.". Tweehonderdvijftig voor stellingen; het stuk gaat nog in het buitenland. Over onze inpolderingswer- ken, „Nieuw land", tijdens een toer- nee door Indië: „Vergeten peloton", een klucht: „Geef mij maar een schip". Achteraf zijn al die zaken nu tus- sen-fasen te noemen tot wat je als „Zijn Slag om Arnhem" zou kunnen aanduiden. Hij werd door B. en W van de stad aangezocht een plan te maken voor de stichting van een re gionaal gezelschap. Zijn richtlijnen kwamen op papier evenals de cijfers door Joop Defourny nu directeur van de Kleine Komedie en NTC maar een directie-functie weigerde hij hardnekkig: „Ik ben geen baas van nature en heb er geen zin in te doen alsof". Hij haalde Rob de Vries erbij en de toneelgroep Theater kwam ter wereld. Tiemeyer en De Vries hebben in de begin-perlode direct een stevige greep op de jeugd gedaan. Het jeugd- festival van Velp is vermaard gewor den evenals later dat in Tilburg voor de „werkende jeugd". Uit erkentelijk- - In de foyer van de Deventer schouw burg en naar radio-Hilversum en tv- Bussum. Zijn rollen leert hij bij klei- ïie stukjes vooral 's nachts. heid voor zijn werk in die laatste stad zal Tiemeyer daar zondag 12 maart, daags na Arnhem, een bijzondere hul diging ten deel vallen, door een spe ciaal ere-comité waarin onder velen de bisschop van Den Bosch en prof. De Quay zitting hebben. Tiemeyer kan bergen werk verzet ten. Naast zijn taak als acteur geeft hij vier dagen per week les aan de Arnhemse toneelschool en aan de nieu we school voor de journalistiek. Lezin gen en voordrachten brengen hem zo wel op het Roermondse seminarie, als „Dit hele jubileum is stom toeval. Vorig jaar zei ik eens in een gesprek tegen Hans Croiset directeur van Theater „Ach man, dat deden ze veertig jaar geleden ook al aan het toneel". Die antwoordde toen dat ik daar niet van mee kon praten. Maar ik wist op de kop-af precies wanneer ik erbij gekomen was: 7 september 1926. Nou, toen had je het gedonder hé! Dat moest gevierd worden. We hebben er geen speciaal stuk voor ge zocht en voor een geldelijk huldeblijk heb ik meteen het Kinderfonds van de UNICEF aangewezen. Een ca deautje is leuk, maar goddank heb ikzelf een financieel steuntje nog niet nodig". Toch is hij wel blij dat zijn jubi leum-stuk „Bloomsdag" is geworden. Hij speelt niet graag de super-mens. Veel meer voelt hij zich aangetrokken tot de anti-held. Zie zijn werkelijk on vergetelijke creatie in 1959 van de man Job in het toneelspel „J.B." van de Amerikaan Archibald Macleish. In Londen verschijnen kort na kaar twee boeken van de jonge Austr®' lische schrijver G. -M. GLASKIN. In m® komt een verzameling korte verhal®® onder de titel „The road to nowhere (De weg naar nergens), in juli ge®" hij een verslag van een zeer persoonlij' ke ervaring met „A bird in my hands (Een vogel in mijn handen). Glaskj® heeft tot enkele jaren geleden een tij" in Amsterdam gewoond om er lokaj® sfeer op te doen voor zijn inmiddels Engeland en Amerika gepubliceerd^ roman „The man who did not count (De man die er niet opaan kwaiö'' Ver van zijn vrienden en familie is 1" tóen ziek geworden en moest weken' lang zijn bed houden. Zijn enige ge ze'' schap en troost waren zijn twee kanari®* die hem, naar hij zelf zegt, „uit een g®1 vaarlijke depressie hebben gehaald' Het boek wordt door Alex Jardine m® charmante vignetten geïllustreerd. (Uitgave Barrie en Rockliff). Het nieuwe boek van Pamela Han*' ford Johnson („Lady Snow) is di'' maal geen roman. Het behandelt od' der de titel „On iniquity (Over he kwaad) de afschuwelijke misdaden1 die in Engeland als de Moerasmoord®® bekend zijn geworden. Zij filosofeer1 over de ontstellende consequenties va" al te vrije opvattingen, die in een de' mocratische maatschappij als de o«®' wel eens tot morele anarchie zoude" kunnen leiden (Macmillan, maart). Prettiger lectuur is de nieuwe roffl®® van J. B. Priestly It's an old country (Het is een oud land), waarin hij Enge* land tekent, gezien door de ogen v»® een vijfendertigjarige man, als kio® naar Australië verhuisd en teruggf keerd naar zijn geboorteland om zij1* vader te zoeken. De kritiek heeft h® onlangs door Heinemann uitgegeve® boek „een meesterlijk staaltje va® vertelkunst" genoemd. Vrienden van Ellery Queen, kijk f-'' alvast uit naar juli: Gollancz laat d<"1 „Face to face" (van aangezicht t°/ aangezicht) verschijnen waarin Sbef', lock Holmes zijn tanden zet in be probleem Jack the Ripper. Net zo® Conan Doyle het deed wordt het vtf' haal verteld door Dr. Watson; de si"'' hoofdstukken zijn gewijd aan een denering van de zaak door twee roemde detectives, Sherlock Holmes Ellery Queen. Onze landgenoot Nicholas Freeling, dj zijn speurdersromans in het Engelj schrijft, laat in „Strike out where n°_ applicable" (Doorhalen wat' niet ve®j langd wordt) de Amsterdamse insp®®j teur van der Valk worstelen met e®® uitzonderlijk subtiel probleem. Om beginnen is het namelijk bijna onmog®j lijk het bewijs te leveren dat er moord in het spel is (Gollancz, april'' Anthony Burgess is niet alleen romanschrijver van naam, zijn repó'®' tie van belezenheid wordt vaak ong®' evenaard genoemd. Geen betere g'®? dus dan Burgess in de doolhof v# „The novel now" (De hedendaagse r®' man)onder welke titel Faber en Fab®j in april een overzicht van de confer®' poraine romanliteratuur uitbrengt Vooral geschikt, zegt de uitgever, voOj jonge mensen die de roman ernstig n®' men en zo economisch mogelijk will® lezen. Als een man van gezag als Burg®"" een schrijfster durft aanbevelen als belangrijkste van onze vrouwelijke ad' teurs", hoeven wij hem niet volledig volgen, maar het zegt toch wel wat. Hjj bedoelt Olivia Manning, die haar kor', verhalen heeft verzameld onder de ti'®j „A romantic Hero" (Een romantisch held). Heinemann brengt het boek 17 april in de boekwinkels. De in Oostenrijk geboren, geduren^ de oorlog in Nederland ondergedok en momenteel in Engeland woonacb' tige auteur Jakov Lind Nederlands uitgever De Bezige Bij: „Een ziel v<f. hout" en „Landschap van beton' heeft bij Wagenbach, Duitsland e. nieuwe roman laten uitkomen. bessere Welt" (Een betere wereld). 2® als altijd is het vrijwel ondoenlijk intrige in enkele zinnen te compF, meren, daar Lind de handeling "'1 bizarre fantasieën omweeft, maar zonder dat zal Nederland met beland stelling de vertaling tegemoetz Methuen geeft het boek in Engela uit, Random House in Amerika. *L grootste waardering heeft Lind in Verenigde Staten ondervonden (De „5® turday Review" heeft hem een van drie belangrijkste Duits schrijvende teurs van de na-oorlogse periode noemd) en het is mede daaraan danken dat de universiteit van Long land hem eind verleden jaar een 0®®L professoraat in moderne letterkW heeft aangeboden. Tot eind 1967 bW' hij in New York. Negentien jaar heeft de wereld m°u ten wachten op een nieuw boek van Amerikaanse schrijver Thornton Wil^ u Nu het dan eindelijk gereed is blil, het tamelijk omvangrijk te zijn: 480 V gina's. De roman is getiteld eighth day" (De achtste dag) en treden twee families uit het rnidde westen van Amerika in op, beide f trokken bij een tragische moord. verhaal speelt in 1902. De Engelse gever Longmans kondigt het voor aan.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1967 | | pagina 18