„Het Martyrium" van Elias Canetti
Hans Tiemeyer veertig jaar aan toneel
ERE-TOERNEE MET „BLOOMSDAG"
BOEKEN
WERELD
m
Kanaries
Moerasmoordefl
Dr. WatsoU
Subtiel probleerrt
Economisch lezen
Aanbeveling
Bizar
Tragische moo^
DE TIJD
ZATERDAG 4 MAART 1967
JAN WILLEM HOFSTRA
Behalve een herhaling van de
openingsavond lijkt niets mij ge
schikter voor afsluiting van de
boekenweek dan een bespreking
van „Die Blendung" van Elias
Canetti, waarvan zojuist een Ne
derlandse vertaling is verschenen
onder de titel „Het martyrium".
ELIAS CANETTI
KEES FENS
Weer geboren
Een indrukwekkende stoet
van bewonderaars maakt zich
op om de toneelspeler-regis
seur-schrijver Hans Tiemeyer
te gaan huldigen. Ruim veertig
jaar heeft hij de kunst gediend
en tegen zijn aanvankelijk lijde
lijke verzet in zal hij er nu toch
aan moeten geloven. Zaterdag
avond 11 maart begint in Arn
hem zijn jubileum als hij bij zijn
gezelschap, toneelgroep Thea
ter, de titelrol speelt, Leopold
Bloom, in het stuk „Blooms-
dag" van Allan McLelland naar
de roman van James Joyce
„Ulysses".
Stom toeval
Zo zal Tiemeyer te zien zijn in de rol van Leopold Blom in zijn
jubileumstuk „Bloomsdag" van McLelland.
FRANC. STRANGER
HET WAS TOCH EEN SCHOK om
te horen dat ze nu werkelijk dood is.
Van de week werd ze nog weer eens
met nauwelijks verdraaide naam op de
televisie, in de film over de zonen van
Arsène Lupin, de grote speurder, be
lachelijk gemaakt. Wéér hoorde je de
boutade, die iedere Fransman al ette
lijke jaren in de mond bestorven lag:
Cécile Sorel? Bestaat die nog? Maar
dan is ze nu zeker honderdtwintig!"
En dan lachte weer iedereen om die
stokoude, nog altijd goed geconserveer
de actrice, de enige waardige opvolg
ster van Sarah Bernhardt, een echt
„gewijd monster**, zoals Cocteau to
neelkunstenaars als Bernhardt, Mounet
Sully, de Max of Sorel noemde: het
prototype van de acteur die louter door
het gewicht van zijn persoonlijkheid
het publiek verbaasd doet staan.
Ja, de verrukkelijkste Célimène ln
Molière's ,,le Misanthrope" is niet meer.
Ik heb haar twee maal meegemaakt.
Een keer in de oude Utrechtse Schouw
burg, waar ik op het schellinkje naar
haar benen zat te staren, die je, o
raffinement!, door de goudkant van de
hoepelrok, die ze als Célimène droeg,
heen kon zien. Ik mocht haar in de
pauze een hand geven, en haar stra
lende ogen en die merkwaardige, iet
wat rauwe stem die je in de zaal hoor
de, als ze met ongelooflijke charme en
werkelijk sentiment, de grote kokette
neen, zetter, niet „kokotte"!
speelde, zal ik niet vergeten.
De tweede en laatste keer vond de
ontmoeting plaats onder totaal andere
omstandigheden, in 1947, te Parijs. Ik
was, nog niet gewend aan de onbedaar
lijke slordigheid van de Fransen al»
het over tijd gaat, precies óp de klok
voor de thé, die de Princesse Murat
ook voor mij zou schenken op één
van haar jours.
De druilerige knecht met de gebrui
kelijke vuile, witte handschoenen, liet
mij binnen en tot mijn afgrijzen be
merkte ik, dat ik doodmoederziel al
leen naar het roodleren behang van
de princesselijke salon stond te staren.
De knecht had de deur nog niet dicht
of ik wist dat ik weer weg moest. Na
enige ogenblikken sloop ik als een dief,
die het voorzien had op de snuisterijen
van de gastvrouw, de donkere trap
weer af. Ik zwierf nog een goed half
uur in de buurt rond, bekeek iedere
etalage en hield de porte-cochère van
het huis voortdurend in het oog. Toen
de verbaasde knecht me voor de tweede
keer binnenliet de man moet ge
dacht hebben dat hij aan hallucinaties
leed! stonden er, goddank een tien
tal mensen tussen het rode leer. Een
heel raar assortiment lieden,
OP HAAR JOURS verzamelde de
Princesse Murat de meest verschillen
de soorten van het genus homo: oude,
hoogheilige leden van de Académie
frangaise en ongewassen jonge dich
ters; hupse jonge actrices en stokoude
douairières met de mitaines nog aan
de rheumatieke klauwhandjes; rijke za-
kenlieden die zich voor literatuur in-
teresseerden en dames van onbestemde
leeftijd uit de monde-monde, die on-
1 bestemde wereld tussen arm en rijk,
getiteld of van een doorschroeiende bur
gerlijkheid; gerenommeerde schilders
en geparfumeerde jongelieden die hun
handschoenen aan hielden; hardlachen-
de dikke oude heren met het Légion
d'Honneur in het knoopsgat en, zoals
in mijn geval, verdwaalde buitenlan
ders.
Ik stond op een bepaald moment
naast twee dames, een jonge en een
oude, die bijzonder veel op elkaar le
ken: Jacqueline en Marcelle Heuclin,
de hoogbekroonde celliste en de, ook in
Nederland bekende, pianiste. Henri De-
may, de toneelleider van de beroem
de groep van amateur-toneelspelers, al
len beambten vSn de Franse Spoor
wegen, kwam na enige vriendelijke
woorden tot mij, de dames halen om
ze aan een lange volmaakt kale gene
raal voor te stellen. Toen keek ik opzij.
Naast mij stond, naar Violettes de
Parme geurend, een dame. Ze was
gekleed in een chocolade-kleurige tailor-
made. Een klein bebloemd hoedje op
de Titiaanrode haren. Zij zei plotseling
heel vriendelijk: „Ik ken u geloof ik
niet. Ik ben de Comtesse de Ségur."
Het enige wat ik kon denken was: „Dat
kan niet: die vrouw is al 75 jaar dood!
De schrijfster van de beroemde kinder
boeken als „Les Malheurs de Sophie"
is toch vèr vóór mijn vaders tijd!
Maar ja, in Frankrijk weet je het
nooit, misschien is ze het wèl. „En dus
begon ik maar over literatuur te bab
belen. En natuurlijk over Nederland.
Dat kende ze, zei de Comtesse. Mèt
de tulpen en de Nachtwacht, de
grachten van Amsterdam en de oude
huizen van Hoorn. Ze bleek goed ge
ïnformeerd en we hadden een plezie
rige tien minuten.
Tot ik aan de andere zijde van de
kamer mijn vrienden zag staan gie
chelen. Toen ze zagen dat ik keek,
werd hun hilariteit nog groter. Ze knik
ten en lachten, maakten veelbetekenen-.
gebaren, zo van: nou, maar jij treft
het! Ik begreep er niets van.
Mede door het wenken van de Heu-
clins keek ik haar onderzoekend aan
om te zien wat er kon zijn dat hun
gegrijns opwekte, maar ik zag alleen
een mooi, ruimgesneden gezicht, zorg
vuldig opgemaakt, waarin heel grote,
licht gebistreerde ogen, de brede, dun
ne mond met discreet aangezette lip
pen. En hoorde de ene spitse opmer
king na de andere. Zij vroeg veel, ik
antwoordde, en ik dacht: deze vrouw
verstaat nu echt de kunst van conver
seren! Wéér verwonderde ik mij. Dit
kon de geestelijke moeder van Sophie
nooit en te nimmer zijn. Deze vrouw
was hoogstens 50, nou, om heel zeker
te zijn, 55. Aan de handen kon je zien
dat ze geen dertig meer was. Eén ring,
een smaragd met parels er omheen.
Zij vroeg wat ik deed in Parijs en
was de beminnelijkheid zelve. De sa
lon werd hoe langer hoe voller en in
eens was zij opgeslokt door een groep
je wat oudere dames en heren. Ik
haastte mij door het gewoel heen naai
de gebaren, zo van: nou, maar jij treft
„Wat zei ze? Hoe vind je haar? Ken
de je haar?" „Neen", zei ik een beetje
daas, „maar ze is heel lief, heel be
lezen en heel charmant". „Pas maar
op", zei Demay, „ze rooft je uit de
wieg!" „Maar wat hebben jullie toch?'
vroeg ik ietwat geïrriteerd. „Het is
een gewone, prettige vrouw van mis
schien 50!"
„Ze kon je grootmoeder zijn lach
ten de drie, „ze is minstens tachtig!
Maar ja, Cécile Sorel heeft het eeuwi
ge levenl**
DIE LIEVE BESCHEIDEN DAME
was inderdaad de fameuze Célimène,
gedert jaren de Gravin de Segur. En
onsterflijk was zij niet. Ze was pas
93 toen zij stierf. Maar zij blijft éen
van de glories van Frankrijk, een grote
actrice, een boeiende vrouw en een lie
ve praatster. Na haar is geen enkele
Célimène de moeite van het aankijken
waard. Voor mij tenminste niet.
ROMAN ALS GROOTSE ALLE
De hoofdfiguur is een boekenmens,
die, na verdrijving uit het zelfgescha
pen paradjjs van zfln bibliotheek, aan
confrontatie met de wereld geleidelijk
ten onder gaat, een geforceerd herstel
van het paradijs aan het einde van zijn
leven kan hem niet meer redden: hij
verbrandt zichzelf mèt zijn boeken, met
zijn bezit een hel wordend, laatste con
sequentie, laatst mogelijke gestalte ook
van het voor anderen niet toegankelijke
paradijs.
„Die Blendung" is een roman met een
geschiedenis. Elias Canetti, die in 1905
in Bulgarije uit Joodse ouders geboren
werd, maar zijn jeugd in Wenen door
bracht, schreef deze kolossale roman
kolossaal in materiële (het boek telt in
de Nederlandse vertaling bijna 600 pa
gina's) en in geestelijke zin toen hij
zesentwintig jaar was. Na voltooiing
hield hij het boek nog enige tijd achter,
pas in 1936 liet hij het verschijnen bij de
Reichner Verlag in Wenen. De politieke
omstandigheden waren er niet naar, de
roman grote bekendheid te geven. (De
nazi's zouden de laatsten geweest zijn
om de roman, die als een profetie van
de komende jaren van verschrikking
aandoet, te propageren; bovendien was
Canetti een jood). In 1938 vestigde Canetti
zich in Engeland. In dat land kreeg hij
bekendheid toen in 1946 van „Die Blen
dung" een Engelse vertaling ver
scheen. De zeer juist gekozen titel was
„Autodafé". In 1948 verscheen in Mün-
chen de tweede Duitse editie, in 1963
de derde, door Canetti uitgewerkte. Met
een in 1964 verschenen bundel van drie
toneelstukken (veel vroeger geschreven
en daardoor door de ontwikkeling die
het toneel doormaakte minder ongewoon
dan ze bij vroegere publikatie zeker ge
weest zouden zijn) is „Die Blendung"
Canetti's enige gepubliceerde literaire
werk. In 1960 verscheen van hem „Masse
und Macht", een filosofisch-sociologi-
sche studie, waaraan hij vanaf 1925 ge
werkt had. Door enkele zeer groten van
de toenmalige literatuur Broch en
Thomas Mann werd „Die Blendung"
bij eerste verschijnen hoog geprezen. De
auteur werd vergeleken met Dante,
John Bunyan en Kafka, tot welke ver
gelijking het allegorisch karakter van
„Die Blendung" wel moest leiden.Gezien
de zwerftocht van de hoofdfiguur, als
beschreven in het tweede deel van de
roman, kon een vergelijking met
Ulysses" van Joyce niet uitblijven. In
latere tijd is men de parallelliteit gaan
zien tussen Canetti's roman en het werk
van bijvoorbeeld Becket, waarbij erop
gewezen wordt hoe ook in Canetti's ro
man door het verdwijnen van alles wat
de mens eigen heet te zijn gezicht en
hoop op de toekomst, vrije wil, de mo
gelijkheid het lot in eigen hand te ne
men een aan de bekende haast tegen
gestelde wereld ontstaat. Als plaats van
handeling zou men voor „Die Blendung"
dan ook een onder-wereld kunnen noe
men; nagenoeg alle figuren zijn ook on
derwereldfiguren. De roman speelt in
Wenen, maar het is een soort anti-
Wenen; het gebeuren voltrekt zich, ge-
geven de figuren, strikt logisch, maar
het betreft een logica gaande in een aan
de bekende tegengestelde richting.
Het hoofdverhaal van de roman, die
veel nevenverhalen kent, zou schema
tisch als volgt weergegeven kunnen
worden: de hoofdfiguur Dr. Peter Kien,
die de grootste sinoloog van zijn tijd
heet te zijn, leeft eenzaam, terugge
trokken in zijn bibliotheek, die de groot
ste particuliere bibliotheek van de stad-
is. Zijn bibliotheek is zijn vaderland.
Kien is veertig jaar. Zijn veel oudere
huishoudster weet bij hem liefde voor
het boek te suggereren en om die ver
meende liefde èn om zijn bibliotheek
veilig te stellen, trouwt hij haar. Bijna
dadelijk na het huwelijk grijpt de vrouw
de macht, Kien wordt op een steeds
kleiner terrein van zijn bibliotheek terug
gedreven, hij wordt voortdurend bedro
gen, de bezitsdrift van de vrouw, The-
rese, wordt tenslotte zo hevig, dat Kien
de deur van zijn eigen huis wordt uit
gegooid. In het tweede deel begint de
volkomen wereldvreemde dan zijn
zwerftocht door de stad. Allen die hij
ontmoet zijn erop uit hem uit te schud
den. De sluwste onder de oplichters is
de dwerg Fischerle, die naast Kien
hoofdfiguur is van het tweede deel van
de roman. Er zijn overeenkomsten tus
sen Kien en de dwerg; Fischerle geeft
zich uit voor de grootste schaakspeler
ter wereldvan het spel is hij op gelijke
wjjze bezeten als Kien van de biblio
theek. Aan de verwerkelijking van zijn
droom: wereldkampioen te worden, is
hem alles gelegen. Voor de daarvoor
noodzakelijke reis naar Amerika plun
dert hij Kien uit, daarbij op uiterst sluwe
wjjze van diens zwak voor het boek ge
bruik makend. Op het punt af te reizen,
komt de dwerg op afschuwelijke wijze
om. Van de drie delen is het tweede,
waarin Kien hele stukken op de achter
grond raakt, zeker het meest groteske:
het stuk is rijk aan uiterst bizarre figu
ren en situaties, voor het grootste deel
voortkomend uit al of niet gewilde mis
verstanden, die door de verblindheid
van alle figuren nooit ontmaskerd
worden. In het derde deel komt
Kiens broeder, een psychiater uit Parijs,
het verhaal binnen. Gebruik makend
van het enige wat zijn broer is, een bi
bliotheek, tracht hij hem zijn geschiede
nis te laten vertellen (een bijzonder
boeiend stuk in de roman); de inmid
dels in het leven van Kien weer opge
doken Therese en de bruutste onder
wereldfiguur van de roman, de con
ciërge Benedikt Pfaff, worden door de
psychiater uit Kiens omgeving verwij
derd en Kien zelf wordt in zijn oude ge-
isoleerde positie hersteld, de broer
meent zo alle gevaar bezworen te heb
ben. Hij is nog niet weg of de laatste
verschrikkelijke scène begint, een soort
nachtmerrie overdag, waarin in Kiens
wanordelijke brein alle gegevens uit
zijn leven in een dwingende eigen logica
samenkomen. Met het gevolg: de zelf
verbranding en het verbranden van de
boeken.
De grote allegorie die de roman is,
laat zich op verschillende wijzen be
naderen. Kien heeft niet alleen een bi
bliotheek, hij is die bibliotheek ook: al
zjjn boeken zitten in zijn hoofd. Men zou
kunnen stellen dat de zichtbare biblio
theek een materialisatie is van wat er
in zijn hoofd zit. En meer dan die bi
bliotheek is in Kiens hoofd niet aan
wezig. En zoals de zichtbare bibliotheek
er slechts voor Kien is (en dan nog met
een minimale functie: die van verifi
catie-mogelijkheid) is ook de „inwen-
.dige" bibliotheek een doel in zichzelf;
Kiens intellect is er een dat alleen om
wille van zichzelf werkt. Het intellect is
geïsoleerd van alle andere levensver
schijnselen. Buiten het bibliotheekhuis
getrapt, staat Kien in een hem geheel
vreemde wereld en hij wordt meteen
daarvan slachtoffer: alle niet-intellect
werpt zich op hem; dhar Kiens intellect
alleen binnen een gesloten circuit werkt,
staat hij machteloos. Hij moet aan de
brute werkelijkheid ten onder gaan.
Kien is maar één ding: een op zich-
zich betrokken intellect. Die uiterste
versmalling is de meeste figuren van
„Die Blendung" eigen: ontmenste men
sen, tot één hartstocht toegespitst, ra
ken met elkaar in conflict en rollen
blindelings door elkaar, waarbij de
meest verblinde het slachtoffer wordt.
Men kan Kien een aartsindividualist
noemen die tegenover een massa komt
te staan; daarbij moet dan deze cor
rectie of toevoeging gemaakt worden:
de samenstellende delen van de massa
zjjn zelf ook weer aartsindividualisten
en him bondgenootschap tegenover Kien
is een tijdelijk monsterverbond: zij vin
den elkaar op één punt: bevrediging van
hun eenzijdigheid. Deze gehalveerde
of tot nog minder teruggebrachte men
sen maken de omschrijving van de
plaats van handeling als de onderwe
reld, nog meer dwingend, waarbij de
dwergkleine gestalte van Fischerle en
het feit dat Pfaff de wereld slechts
van onderen door een kijkgat ziet, een
accentuering extra zijn.
Het lijkt er op, dat Kiens broer, de
psychiater, de aan allen tegengestelde
is. Hij heeft de geesten van al zijn
patiënten in zich opgenomen, steeds
meer opgaande in velen, maar daar
door ook zichzelf steeds meer verlie
zend. De psychiater is nogal eens als de
enig gezonde in dit boek van halfmen-
sen gezien: zijn leven is immers be
trokken op de genezing van anderen.
Toch lijkt het mij niet onmogelijk de
psychiater als een parallelfiguur van
Kien zelf te zien; de rol die de boeken
in Kiens leven hebben gespeeld ze
hebben zijn hoofd omgeboekt, er een
bibliotheek van gemaakt is in het
leven van de psychiater door zijn pa
tiënten vervuld: zij tillen samen hebben
bezit genomen van zijn leven, hem ver
algemeend, hem zo universeel gemaakt,
dat hij in die veralgemening evenzeer
een toegespitste figuur is. Zijn veel
zijdigheid is van gelijke aard en heeft
gelijke gevolgen als de eenzijdigheid
van de anderen. Hoezeer de psychiater
op zijn beurt verblind is door zijn alge
meenheid blijkt wel hieruit, dat hjj niet
in staat blijkt het individuele ziektegeval
van zijn broer te onderkennen. Hij kan
hem een plaats geven in zijn geest,
maar ziet niet dat er 'voor de broer
geen plaats is in de maatschappij of
beter gezegd: door het krankzinnigen
gesticht dat zijh hoofd geworden is, is
hij niet meer bij machte de maatschappij
onverblind te zien.
Dat in deze roman achter de geschie
denis van de afzonderlijke figuren een
brok „cultuurgeschiedenis" zichtbaar
wordt, zal duidelijk zijn. Kien is sinoloog,
houdt zich bezig met de oudste cultuur
voortbrengselen. Wat er in de eigen tijd
omgaat, is voor hem een gesloten boek.
Hij is een cultuurmens, maar een be
oefenaar van een vergane cultuur (door
hem in een schijn-leven gehouden). En
die cultuur bestaat alleen in boeken en
in zijn bibliotheekhoofd. Tegenover hem
staan de vitale krachten van instinct en
drift. Tegenover die is hij machteloos.
Achter de roman nu wordt een Europa
zichtbaar dat als enige cultuur een
oude dode cultuur heeft, een museum
cultuur, die, buiten het museum, krach
teloos blijkt en tegen de barbarij buiten
de muren van het museum niet op kan.
En die barbarjj is slechts te begrijpen
bij'gemis aan een levende cultuur. Dat
sommigen aan de in het begin van de
dertiger jaren geschreven roman een
profetische kracht toekenden, is niet
verwonderlijk: de jaren dertig en veer
tig hebben de allegorie die de roman
is tot werkelijkheid gemaakt. De een-
zijdigen verenigden zich in een monster
verbond en daarbinnen was voor
elke eenzijdigheid plaats de cultuur
bleek in haar ouderdom en geïsoleerd
heid machteloos. Het lijkt mij niet onmo
gelijk, dat Canetti de situatie van Europa
in de stad Wenen de stad met een
groter verleden dan heden, een mu-
seumstad ervaren heeft. Niet alleen
omdat Wenen tot plaats van handeling
gemaakt is, maar ook hierom: in de
naam van Kien moet Wien wel mee
spelen, zoals het ook niet toevallig
zal zijn, dat de vrouw die het begin
van Kiens ondergang betekent, Therese
heet.
Ik heb hier maar enkele prikjes
gedaan in dit vaak indrukwekkende
boek. En die kwalificatie kan ge
bruikt worden: er zijn veel plaatsen
in het boek waarop de figuur van
Kien in zijn trieste liefde voor het
boek, in zijn hulpeloosheid, zijn ver
ward-zijn in een kluwen van misver
standen, de lezer werkelijk raakt. Dat
de roman zich als een allegorie voor
doet, betekent in dit geval niet dat
de leer in het boek tenkoste gaat van
het leven; bijna geen figuur wordt
opgeofferd aan zijn betekenis in het
verhaal. Dat betekent niet, dat de ro
man geen dode plekken kent; er zijn
nogal wat stukken in de roman die
niet alleen erg uitgesponnen zijn,
maar waarin ook de bijzonderheid of
gekheid van de situatie zichzelf niet
overstijgt: gebeurtenis en situatie blij
ven alleen maar gek of grotesk zon
der door iets anders dan alleen die
gekheid te fascineren.
De roman besluit, als gezegd, met
Kiens dood in de vlammen. Het boek
begint met een gesprek tussen Kien
en een jongetje dat door boeken ge
grepen blijkt, een stukje curieuze dia
loog dat je terstond de ongewone we
reld van een bijzonder boek in leidt.
Zonder zin lijkt mij dat begin niet.
Met de dood van Kien is de geschie
denis niet ten einde. Een opvolger
staat al klaar om de historie opnieuw
te beginnen en de algemene geldig
heid van de leer die achter het leven
van de roman zichtbaar wordt, te be
wijzen. Kien is geen geval op zich
zelf. De dode boekenwereld draait
door.
Jacques Hamelink verzorgde de Ne
derlandse vertaling en gaf het boek
ook zijn Nederlandse titel, die, dunkt
mij, het onschuldig slachtoffer-zijn van
Kien te zeer benadrukt. Hij is slacht
offer, maar ook schuldig aan zijn
eigen ondergang. De vertaling laat
zich uitstekend lezen. Omdat ik de ro
man aan het einde van de boeken
week wilde bespreken als verschij
ning binnen die week is het boek ook
een gebeurtenis moest ik een ver
gelijking van bepaalde passages met
die van de oorspronkelijke editie ach
terwege laten. Het pleit trouwens voor
Hamelinks vertaling dat een bekoring
tot vergelijking geen enkele keer bij
mij opkwam.
Elias Canetti ,,Het Martyrium". Polak
en Van Gennep, Amsterdam.
(Van onze speciale verslaggever)
OOSTERBEEK, maart
OVER HANS TIEMEYER is een
boek te schrijven. Voorlopig hoeft dat
niet. Hij heeft het zelf al gedaan:
„Spelen met je leven", tweehonderd
zevenentachtig pagina's dik, in 1965
verschenen.
Er zijn er, die hem „Bul" Tiemeyer
noemen om de kolossale indruk die
hij maakt. Die bijnaam zal vriend
schappelijk bedoeld zijn, maar sommi
gen vinden de man, die hij is, beter
terug in de naam, die hij van huis uit
draagt. Hij is een man, die van een
voud houdt en daaraan ook altijd ge
noeg heeft om zijn grote rijkdom aan
gevoel in alle eerlijkheid te geven,
ook op de planken. Zijn vroege liefde,
het echte volkstoneel, is hem nooit
vreemd geworden. In tegendeel. Over
de mogelijkheid van een wederopstan
ding eTvan in Amsterdam is er uren
met hem te praten. Ook nog in de
periode, dat Tiemeyer in Arnhem
„Theater" al van de grond had ge
tild. Hij en zijn vrouw Tine de Vries
werkten er naar hun zin en ook in
Amsterdam moest men wel inzien, dat
hij toen gelijk had met zijn stelling:
toneel heeft een eigen huis nodig en
daarvoor krijg je in Amsterdam geen
poot aan de grond. Ongewild heeft hij
nog steeds die wijsheid in pacht: de
hoofdstad krijgt een opera, mooi, duur
en chic, maar het theater, dat ieder
een tot binnenlopen uitnodigt, zal er
niet komen. Een van Tiemeyers vele
idealen: het verkleinen van de kloof
tussen publiek en toneel, zal er niet
zo gauw in vervulling gaan.
Voor een heel groot deel heeft hij
dit in Arnhem en op het wijde speel
terrein van Theater wel voor elkaar
gebokst. Er zijn voorbeelden van: de
Speciale Programma's die Theater ter
voorbereiding op komende voorstellin
gen geeft, trekken steeds meer vooral
jonge toneelliefhebbers, het aantal
abonnementhouders van de schouwbur
gen die Theater vast moet bespelen
stijgt voortdurend, Deventer in 1964:
431, dit seizoen 727 het totaalcijfer
van het bezoek van de opvoeringen
van het gezelschap loopt gestaag op.
Niemand meer dan Tiemeyer zelf i^
zich bewust dat een en ander niet al
leen zijn werk is. Van anderen kan
men echter steeds te horen krijgen,
dat zeker hij tot de grote promotoren
van het toneel gerekend moet worden.
Dat is 2 juli 1943 begonnen. Tie
meyer zat zwaar in het verzet. Die
dag werd hij gegrepen. Zelf zegt hij
van dit moment dat hij toen 35 jaar
oud voor de twfeede keer werd ge
boren. De man die hij is, ontstond op
weg naar de toen meest gevreesde
straat van Amsterdam, de Euterpe-
straat, hoofdkwartier van de Duitse
Sicherheits-dienst, voorpost voor hem
van de vele gevangenissen en straf
kampen die hij tot de bevrijding moest
doorworstelen. Uit Oostenrijk in Ame
rikaanse militaire wagens, met het
puin van het duizendjarige Germaanse
rijk nog tussen zijn kiezen knarsend,
kwam hij in het vaderland terug. Veel
was kapot, het toneel was veranderd,
de acteurs kregen sociale zekerheden,
van een wezenlijke vernieuwing was
echter beslist nog geen sprake en om
dat laatste ging het hem nu juist:
hoe kan ik er toe bijdragen dat de
mens voor zichzelf gaat denken? Hij
is gaan spelen eerst met het gezel
schap van het Leidseplein; toen met
Jan Musch, bij de Boubers. Zijn draai
vond hij niet. Hij ging schrijven: „De
zaak A.D.". Tweehonderdvijftig voor
stellingen; het stuk gaat nog in het
buitenland. Over onze inpolderingswer-
ken, „Nieuw land", tijdens een toer-
nee door Indië: „Vergeten peloton",
een klucht: „Geef mij maar een
schip".
Achteraf zijn al die zaken nu tus-
sen-fasen te noemen tot wat je als
„Zijn Slag om Arnhem" zou kunnen
aanduiden. Hij werd door B. en W
van de stad aangezocht een plan te
maken voor de stichting van een re
gionaal gezelschap. Zijn richtlijnen
kwamen op papier evenals de cijfers
door Joop Defourny nu directeur
van de Kleine Komedie en NTC
maar een directie-functie weigerde hij
hardnekkig: „Ik ben geen baas van
nature en heb er geen zin in te doen
alsof". Hij haalde Rob de Vries erbij
en de toneelgroep Theater kwam ter
wereld. Tiemeyer en De Vries hebben
in de begin-perlode direct een stevige
greep op de jeugd gedaan. Het jeugd-
festival van Velp is vermaard gewor
den evenals later dat in Tilburg voor
de „werkende jeugd". Uit erkentelijk-
-
In de foyer van de Deventer schouw
burg en naar radio-Hilversum en tv-
Bussum. Zijn rollen leert hij bij klei-
ïie stukjes vooral 's nachts.
heid voor zijn werk in die laatste stad
zal Tiemeyer daar zondag 12 maart,
daags na Arnhem, een bijzondere hul
diging ten deel vallen, door een spe
ciaal ere-comité waarin onder velen de
bisschop van Den Bosch en prof. De
Quay zitting hebben.
Tiemeyer kan bergen werk verzet
ten. Naast zijn taak als acteur geeft
hij vier dagen per week les aan de
Arnhemse toneelschool en aan de nieu
we school voor de journalistiek. Lezin
gen en voordrachten brengen hem zo
wel op het Roermondse seminarie, als
„Dit hele jubileum is stom toeval.
Vorig jaar zei ik eens in een gesprek
tegen Hans Croiset directeur van
Theater „Ach man, dat deden ze
veertig jaar geleden ook al aan het
toneel". Die antwoordde toen dat ik
daar niet van mee kon praten. Maar
ik wist op de kop-af precies wanneer
ik erbij gekomen was: 7 september
1926. Nou, toen had je het gedonder
hé! Dat moest gevierd worden. We
hebben er geen speciaal stuk voor ge
zocht en voor een geldelijk huldeblijk
heb ik meteen het Kinderfonds van
de UNICEF aangewezen. Een ca
deautje is leuk, maar goddank heb
ikzelf een financieel steuntje nog niet
nodig".
Toch is hij wel blij dat zijn jubi
leum-stuk „Bloomsdag" is geworden.
Hij speelt niet graag de super-mens.
Veel meer voelt hij zich aangetrokken
tot de anti-held. Zie zijn werkelijk on
vergetelijke creatie in 1959 van de man
Job in het toneelspel „J.B." van de
Amerikaan Archibald Macleish.
In Londen verschijnen kort na
kaar twee boeken van de jonge Austr®'
lische schrijver G. -M. GLASKIN. In m®
komt een verzameling korte verhal®®
onder de titel „The road to nowhere
(De weg naar nergens), in juli ge®"
hij een verslag van een zeer persoonlij'
ke ervaring met „A bird in my hands
(Een vogel in mijn handen). Glaskj®
heeft tot enkele jaren geleden een tij"
in Amsterdam gewoond om er lokaj®
sfeer op te doen voor zijn inmiddels
Engeland en Amerika gepubliceerd^
roman „The man who did not count
(De man die er niet opaan kwaiö''
Ver van zijn vrienden en familie is 1"
tóen ziek geworden en moest weken'
lang zijn bed houden. Zijn enige ge ze''
schap en troost waren zijn twee kanari®*
die hem, naar hij zelf zegt, „uit een g®1
vaarlijke depressie hebben gehaald'
Het boek wordt door Alex Jardine m®
charmante vignetten geïllustreerd.
(Uitgave Barrie en Rockliff).
Het nieuwe boek van Pamela Han*'
ford Johnson („Lady Snow) is di''
maal geen roman. Het behandelt od'
der de titel „On iniquity (Over he
kwaad) de afschuwelijke misdaden1
die in Engeland als de Moerasmoord®®
bekend zijn geworden. Zij filosofeer1
over de ontstellende consequenties va"
al te vrije opvattingen, die in een de'
mocratische maatschappij als de o«®'
wel eens tot morele anarchie zoude"
kunnen leiden (Macmillan, maart).
Prettiger lectuur is de nieuwe roffl®®
van J. B. Priestly It's an old country
(Het is een oud land), waarin hij Enge*
land tekent, gezien door de ogen v»®
een vijfendertigjarige man, als kio®
naar Australië verhuisd en teruggf
keerd naar zijn geboorteland om zij1*
vader te zoeken. De kritiek heeft h®
onlangs door Heinemann uitgegeve®
boek „een meesterlijk staaltje va®
vertelkunst" genoemd.
Vrienden van Ellery Queen, kijk f-''
alvast uit naar juli: Gollancz laat d<"1
„Face to face" (van aangezicht t°/
aangezicht) verschijnen waarin Sbef',
lock Holmes zijn tanden zet in be
probleem Jack the Ripper. Net zo®
Conan Doyle het deed wordt het vtf'
haal verteld door Dr. Watson; de si"''
hoofdstukken zijn gewijd aan een
denering van de zaak door twee
roemde detectives, Sherlock Holmes
Ellery Queen.
Onze landgenoot Nicholas Freeling, dj
zijn speurdersromans in het Engelj
schrijft, laat in „Strike out where n°_
applicable" (Doorhalen wat' niet ve®j
langd wordt) de Amsterdamse insp®®j
teur van der Valk worstelen met e®®
uitzonderlijk subtiel probleem. Om
beginnen is het namelijk bijna onmog®j
lijk het bewijs te leveren dat er
moord in het spel is (Gollancz, april''
Anthony Burgess is niet alleen
romanschrijver van naam, zijn repó'®'
tie van belezenheid wordt vaak ong®'
evenaard genoemd. Geen betere g'®?
dus dan Burgess in de doolhof v#
„The novel now" (De hedendaagse r®'
man)onder welke titel Faber en Fab®j
in april een overzicht van de confer®'
poraine romanliteratuur uitbrengt
Vooral geschikt, zegt de uitgever, voOj
jonge mensen die de roman ernstig n®'
men en zo economisch mogelijk will®
lezen.
Als een man van gezag als Burg®""
een schrijfster durft aanbevelen als
belangrijkste van onze vrouwelijke ad'
teurs", hoeven wij hem niet volledig
volgen, maar het zegt toch wel wat. Hjj
bedoelt Olivia Manning, die haar kor',
verhalen heeft verzameld onder de ti'®j
„A romantic Hero" (Een romantisch
held). Heinemann brengt het boek
17 april in de boekwinkels.
De in Oostenrijk geboren, geduren^
de oorlog in Nederland ondergedok
en momenteel in Engeland woonacb'
tige auteur Jakov Lind Nederlands
uitgever De Bezige Bij: „Een ziel v<f.
hout" en „Landschap van beton'
heeft bij Wagenbach, Duitsland e.
nieuwe roman laten uitkomen.
bessere Welt" (Een betere wereld). 2®
als altijd is het vrijwel ondoenlijk
intrige in enkele zinnen te compF,
meren, daar Lind de handeling "'1
bizarre fantasieën omweeft, maar
zonder dat zal Nederland met beland
stelling de vertaling tegemoetz
Methuen geeft het boek in Engela
uit, Random House in Amerika. *L
grootste waardering heeft Lind in
Verenigde Staten ondervonden (De „5®
turday Review" heeft hem een van
drie belangrijkste Duits schrijvende
teurs van de na-oorlogse periode
noemd) en het is mede daaraan
danken dat de universiteit van Long
land hem eind verleden jaar een 0®®L
professoraat in moderne letterkW
heeft aangeboden. Tot eind 1967 bW'
hij in New York.
Negentien jaar heeft de wereld m°u
ten wachten op een nieuw boek van
Amerikaanse schrijver Thornton Wil^ u
Nu het dan eindelijk gereed is blil,
het tamelijk omvangrijk te zijn: 480 V
gina's. De roman is getiteld
eighth day" (De achtste dag) en
treden twee families uit het rnidde
westen van Amerika in op, beide f
trokken bij een tragische moord.
verhaal speelt in 1902. De Engelse
gever Longmans kondigt het voor
aan.