Lijsttrekker De Gaulle Om de gunst der gemeenten De Nederlandse Kerkprovincie FUNCTION EEL DENKEN MAAKTE VAN ZOUAAF ENFANT TERRIBLE KERK IN G Resten van het verdwijnende Amsterdamse Jiddisch TOEN NU DE TIJD ZATERDAG 4 MAART 1967 Zo wordt er in Frankrijk gespot met de campagne van de Gaullisti sche partij, het Comité van Actie voor de Vijfde Republiek, een be weging die nog wat meer omvat dan de Unie voor de Nieuwe Repu bliek, de U.N.R. De tegenstanders van de president en diens partij erge ren zich vooral aan de aanmatiging dat die partij als enige in staat zou zijn Frankrijks nationale belangen te behartigen, zonder dat enige andere keuze denkbaar zou zijn. Die preten tie spreekt uit de voorstelling op een affiche die een portret van De Gaulle toont naast een kaart van Frankrijk en de woorden: „Met De Gaulle voor Frankrijk Als het aan De Gaulle lag, be hoefde de Franse Republiek maar één partif te hebben, net als de zo genaamde volksrepublieken. DOOR J. J. J. M. FESTEN IN TOENEMENDE MATEN komt het de laatste jaren vooï dat particuliere instellingen ge meentebesturen flinke bedragen aanbieden, om zich daardoor van de medewerking te verzekeren voor het veilig stellen van hun economische belangen. Enkele I van dit soort, onlangs aan het licht gekomen, gevallen deden zich voor in Amersfoort en Laren (N.H.). Het Tweede Kamer-lid J. J. Voogd heeft de minister hierover vragen gesteld. De heer J. J. J. M. Festen is ge meente-secretaris van Soest. DOOR dr. J. H. DIJKMAN S.C.J. HET IS ONGEVEER TWINTIG JAAR GELEDEN dat bij het Spectrum een verzamelwerk verscheen met als titel: „Onrust in de zielzorg". Het werk sloeg blijkbaar in, want het haalde een tweede druk. De eerste bijdrage van het boek opent met de volgende zinnen: „Misschien kijkt iemand verbaasd als hij leest van crisis in de zielzorg. Mankeert er dan iets aan de zielzorg? Misschien wordt iemand kregel. Is de tijd .van dat vooroorlogse anticlericalisme der jongeren nog niet voorbij? Zijt ge dan ziende blind voor alles wat er geschied is in de laatste 50 jaren in dit, ons dierbaar Nederland? Waar ter wereld heeft de zielzorg zich zo ontwikkeld als in onze gewesten? Waar werd trouwer volgen van Paus en bisschop ooit vernomen?" „Waar werd trouwer volgen van de Paus ooit vernomen „Theologieproblemen zijn geworden tof krantelectuur" Dr. J. Dijkman S.C.J. doceert moraal"* theologie aan het Gemeenschappelijk Instituut voor Theologie in Tilburg. M. VAN t: IJl4 Een Frans sarcastisch en anti-Gaul listisch weekblad publiceert n serie foto's, echt of gemonteerd, van Gaul listische verkiezingsaffiches die een ironisch contrast vormen met hun om geving. Voor een propagandaplaat van De Gaulle staat ergens een ver keersbord: „Doodlopende weg El ders is een verkiezingsbiljet op een bioscoopreclame geplakt. De leuze: ,,De Gaulle: Voor vrede, stabiliteit en vooruitgang'' steekt af tegen de aankondiging van een film: „De wanhopigen De Gaulle heeft niet veel respect voor de Nationale Vergadering, de belangrijkste, q! minst onbelangrijke. Kamer van het Franse parlement. In de Gaullistische toepassing van de grondwet van de Vijfde Republiek van 1958 is de macht van de Natio nale Vergadering gering, vergeleken bij die van de president. Toch zou de president in zijn macht beperkt wor den als hij niet meer de steun zou ge nieten van een meerderheid in de volksvertegenwoordiging. Bij de ver kiezingen van morgen en zondag- over-een-week zouden de centrum democraten van Lecanuet, de socia listen en radicalen van Mitterrand en de communisten van Duclos de Gaullistische meerderheid kunnen breken. Om dat risico te verkleinen heeft De Gaulle besloten vanavond nog een keer het volk toe te spreken via televisie en radio, ondanks pro testen dat de campagne sinds giste ren is afgesloten en dat de president zich dus niet aan de spelregels houdt. Maar De Gaulle, die als staats hoofd boven de partijen zou moeten staan, poseert als lijsttrekker voor één partij. Hij gebruikt, of misbruikt, het presidentschap om die ene partij te bevoordelen. In de gemeente Amersfoort „dong" een grote automobielhandel naar een gunstig gelegen stuk grond voor de vestiging van kantoren en magazijnen. De directie, bekend met de in Amers foort heersende noodsituatie op dat ge bied, deed tevens het aanbod een be drag van niet minder dan twee mil joen beschikbaar te stellen als bijdra ge in de kosten van totstandkoming van een cultureel centrum. Zo qp het eerste gezicht een wel zeer verleide lijk aanbod, dat bij nadere kennisna me van alle gestelde eisen zoals uit dé inlichtingen, die B. en W. op verzoek aan de raad verstrekten bleek echter heel wat minder spectaculair van inhoud was. Ofschoon het gemeen tebestuur Van Amersfoort bereid scheen al het mogelijke in het werk te stellen om met het bedrijf tot overeenstem- ming te raken had de directie intus sen met een naburige gemeente con tact opgenomen, hetgeen tot snelle re sultaten voerde. De onderhandelingen met Amersfoort werden onder dank voor de betoonde loyéliteit afgebroken en de naburige kleine gemeente ont- ving als eerste beloning voor haar me dewerking een verkeerstuin voor de schoolgaande jeugd, terwijl het mede gebruik van een concert- en schouw burgzaal voor vierhonderd personen in het vooruitzicht werd gesteld. Het tweede geval speelde zich af in de gemeente Laren (N.H.), waar een benzine-maatschappij de gemeente 50.000 gulden aangeboden aan het schappij vergunning voor een benzine verkooppunt op een zeer aantrekkelijke plaats in het centrum der gemeente had gekregen. Bovendien werd 50.000 gulden aangeboden aan een kerkbestuur van een katholieke kerk, dat gemeend had tegen de verleende vergunning bij de Kroon bezwaar te moeten maken, wanneer het zich be reid verklaarde dit bezwaarschrift in te trekken. Onder motief, dat het be zwaar weinig kans op succes zou kun nen sorteren, trachtte de burgemees ter persoonlijk het kerkbestuur tot in trekking te bewegen. Gevallen,' waarin benzine-maatschap pij en door het in uitzicht stellen van aanlokkelijke bedragen aan gemeente besturen erop uit zijn gunstige ver kooppunten te bemachtigen, doen zich bij herhaling voor. Aan het slot van zijn antwoord op de vragen van het Kamerlid Voogd, noemt de minister het vanzelfsprekend dat een overheidsorgaan er zich re kenschap varsgeeft, dat bij schenkingen, als waarvan hier sprake is, de grootst mogelijke terughoudendheid past. Schenkingen, die ten doel zouden kun nen hebben de publiekrechtelijke taak te beïnvloeden mogen niet aanvaard worden. De vraag rijst, welke houding een gemeentebestuur en in het algemeen de overheid dient aan te nemen tegen over particuliere instellingen en perso nen die een beroep op haar medewer king doen onder aanbieding van giften? De taak van de overheid is twee ërlei 'n negatieve, nl. bescherming van de rechten der individuele burgers, en 'n positieve, namelijk bevordering van het algemeen welzijn. Dit laatste houdt in, dat de overheid bepaalde voorzienin gen, wanneer deze op grond van aan wijsbare redenen ten algemene nutte kunnen strekken, rechtstreeks zelf ter hand moet nemen. Ik denk hierbij aan het openbaar vervoer, het onderwijs, de recreatie, aan de gas-, water- en elektriciteitsvoorziening. Deze in wezen ruime overheidsfunctie houdt toch ook een aanmerkelijke beperking in. Zo zal de overheid zich in haar doen en laten nooit op één lijn mogen stellen met een particulier. De overheid is altijd overheid, onverschillig welke daad zij stelt. Nooit kan ze in een andere hoe danigheid als particulier dus op treden. Al haar handelingen dienen uit sluitend op het algemeen welzijn te zijn gericht. De taak van de overheid ten aanzien van de ruimtelijke orde ning houdt in, dat zij richtlijnen geeft en voorwaarden schept waarmee zo goed mogelijk verzekerd wordt dat het maatschappelijk leven zich op de meest gunstige wijze kan ontwikkelen. Met name de gemeentelijke overheid ver vult op dit gebied een belangrijke op dracht. Op haar rust de plicht door het vaststellen van een bestemmings plan bindende aanwijzingen te geven voor het gebruik van de grond binnen het gemeentelijk territoir. De vaststel ling van dit plan is omgeven met al lerlei waarborgen, ten behoeve van de gerechtvaardigde belangen van grond eigenaren en -gebruikers. Moet ten be hoeve van het algemeen belang inbreuk worden gemaakt op particuliere be langen, dan vindt een billijke schade loosstelling plaats. Om het op het al gemeen welzijn afgestemd plan te kun nen realiseren is aan het gemeente bestuur het recht toegekend om zo no dig door onteigening in het bezit van gronden te komen voor de aanleg van wegen en het totstandbrengen van alle overige vereiste werken, die nodig zijn voor de vestiging van de geprojecteer de particuliere voorzieningen. Bij de prijsbepaling van deze bestemmingsge- schikt gemaakte gronden zal de ge meente uitsluitend rekening mogen hou den met werkelijk gemaakte kosten en, in geval daartoe aanleiding bestaat, met de ter plaatse geldende markt waarde van bouwgrond. Geenszins ligt het evenwel op haar weg te streven naar winst. De middelen, die de over heid nodig heeft om haar taak te ver vullen, behoren te worden gevonden uit bijdragen van de burgers, die wor den opgelegd krachtens door hun ver tegenwoordigers naar rechtvaardige maatstaven vastgestelde normen. Het is kwalijk te verdedigen, dat het gemeentebestuur onder beding van schenkingen dan wel tegen buitenge woon hoge bedragen bepaalde particu liere instellingen of personen in de ge legenheid stelt hun zakelijk ingestelde verwachtingen te verwezenlijken. Het ligt niet op de weg van de overheid aan deze belangen ook maar op eniger lei wijze oor te lenen ter wille van een extra financieel voordeel. Daar mee verspeelt zij haar vertrouwen. Het is daarenboven in flagrante strijd met de waardigheid en de hoogheid van haar positie. Bovendien wordt gemak kelijk achterdocht gewekt, wat haar gezag ernstig afbreuk kan doen. Wan neer het gemeentebestuur eenmaal de weg opgaat zich in de vervulling van zijn taak gevoelig te tonen voor finan ciële voordelen, wanneer bij de burger voet wordt gegeven aan de mening, dat een verlangde medewerking met geld bevorderd kan worden, dan is het gevaar groot, dat, misschien niet ge wild, het bestuur zich schuldig maakt aan machtsmisbruik. Formeel is het dat wellicht nog niet, maar de hier voor gelaakte handelwijze heeft toch wel erg veel weg van het aannemen van steekpenningen. Ook de schijn daarvan heeft de overheid te mijden. Wij zijn nu twintig jaar verder en „Onrust in de zielzorg" heeft niet kunnen verhinderen dat sindsdien de onrust in een uiterst snel tempo is toegenomen. Men kan nu zeggen: „Zijt ge dan ziende blind voor alles wat er het laatste jaar is geschied in dit, ons dierbaar Nederland?" Ter bevestiging hiervan kan gemakkelijk' een keus gedaan worden uit 'een aantal in het oog springende feiten. We vermelden er enkele. Een officiaal doet een vrij heftige aanval op het kerkelijke huwelijksrecht. Bisschoppen geven uiting aan hun bezorgd heid in verband met veranderende opvattingen omtrent eucharistie, verrijzenis en maagdelijke geboorte. De Sjaloom-groep wordt op de vingers getikt wegens op interkommunie lijkende avondmaals vieringen. Een grootseminarie-prof schrijft een boze open brief over de laatste instructie inzake het gemengde huwelijk en over het uitblijven van een duidelijke en open uitspraak betref fende de geboortenregeling. ,,Konfrontatie"-mensen sturen een alarmkreet naar Rome over vermeende crypto-ketterse stellingen, open en bloot of bedekt verkondigd in de Nieuwe Katechismus. Aan priesters wordt een lijst met vrij in drukwekkende namen gestuurd van geestelijken die een ontkoppeling van priesterlijk ambt en celibaatswet voorstaan. De Volkskrant organiseert een partijkongres, waarop door velen wordt aangedrongen op een dekonfessionalisering van het partijenstelsel. Prof. v.d. Pol schrijft een boek met als uit dagende titel „Einde van het konventionele christendom". Enzovoorts. „Waar werd trouwer volgen van Paus en bis schop ooit vernomen?" Nu, twintig jaar later klinkt dit als een volmaakt voltooid verleden tijd en voelen we on„ veel meer enfant terrible dan zouaaf van de Paus. HET IS GEEN EENVOUDIGE ZAAK een dui delijk inzicht te krijgen in alles wat zich mo menteel in het kerkelijk leven en beleven voor doe*. Zeker is, dat geen enkel punt van de geloofsleer gespaard blijft voor de storm, die dwars door de Kerk heenwaait. Onrust groeit gemakkelijk uit tot paniek, wanneer we de ge beurtenissen helemaal niet kunnen verklaren of zelfs ze niet ergens kunnen plaatsen. Het loont misschien daarom de moeite te proberen er greep op te krijgen vanuit een bepaalde kern idee. Achter al de onrust teweegbrengende feiten van de laatste jaren gaat iets schuil, dat met een inmiddels al vertrouwd geworden term aangeduid wordt als: „Sekularisatie". Het woord, „sekularisatie" afgeleid van het la- tijnse „saeculum", in de bijbel „wereld" duidt op een ingewikkeld proces van „verwe reldlijking". Ingewikkeld, omdat het niet alleen maar gaat om een onttrekken van allerlei le vensterreinen aan de greep van godsdienst en Kerk. Het gaat evenzeer om een dóórdringen van de wereld in al onze voorstellingen om trent God, Christus, Kerk en wat daar mee samenhangt, zoals: priesterlijk ambt, celibaat, kloosterleven enz. De mens van vandaag wil autonoom zijn: in zichzelf, zijn politiek, zijn wetenschap, zijn wijs begeerte, zijn ethiek. Ook wanneeT hij staat voor het geloofsmysterie, vraagt hij naar de zin ervan voor zijn konkrete leven van alle dag. Al is bijvoorbeeld een liturgische tekst nog zo religieus en esthetisch verantwoord, wanneer de betekenis ervan hem ontgaat zoekt hij naar een andere vorm die hij begrijpen kan. Ook over geloof en Kerk stelt hij zich de vraag: wat betekent het voor mij, wat „koop- ik-ervoor", of soms: „hoe-verkoop-ik-het"? Zelfs met betrekking tot de meest heilige zaken denkt de huidige mens zakelijk en funk- tioneel. Wat niet funktioneert is niet ter zake en vindt geen plaats in „de stad van de mens". In hoge mate geldt dit ook voor de theologie, van ouds gekarakteriseerd als sacra", heilig. Ze wordt minder beoefend in de studeerkamer, maar des te meer in het gesprek, in de roman, de film en het toneel; daar, waar men zich engageert voor het leven en werken in de wereld. Theologische problemen en discussies zijn geworden tot krantenlektuur, onmiddellijk bestemd voor en funktionerend in een enorm netwerk van kommunikatie. De huidige jour nalistiek maakt ér nieuws van. Alleen al dit feit toont aan dat de theologie in een heel ander klimaat leeft en denkt dan vroeger. Zij wil een theologie zijn van de aardse werke lijkheid, „des réalités terrestres". Dit heeft tot gevolg (of misschien al als oor zaak), dat het sinds een jaar of tien ook op de seminaria gebeurd is met de schoolse hand- boekentheologie, zoals het trouwens ook gedaan is met een kerkelijk-religieuze gedragswijze, los van of buiten de wereld om. Zij, die tegen woordig van het gymnasium komen, verstaan het kerk- en theologenlatijn niet meer en zelfs wanneer ze het grammaticaal wel begrijpen, verzetten zij er zich tegen, omdat het voor hen uitdrukking is van een wereld, van een mens- en kerk-beeld, dat hun zo goed als vreemd is. Het valt daarom ook te verwachten, dat de komende generatie van priesters de om zich heen grijpende sekularisatie ook in hun eigen denken, leven en werken verder zullen door- zetten. Dit proces gaat zo enorm snel, dat iemand die het niet op de voet volgt en er dagelijks voeling mee heeft, de neiging kan hebben in onze jonge clerus eerder geloofstwij felaars te zien dan geloofsverkondigers. Mis schien klinkt dit te veel als alarmkreet. Het wordt tot meer inzichtelijke proporties terug gebracht, wanneer we deze ontwikkeling bezien vanuit een bepaalde historische lijn. Ambtsverla ting en de wens om het celibaat los te kop pelen van het priesterschap komen niet voort uit het loutere feit, dat priesters niet meer zonder vrouw zouden kunnen of willen leven. De reden is veel meer, dat zij met hun hele persoon wilier staan in de wereld, waarin zij zichzelf geen outsiders meer willen voelen. Het celibaat zal zich eerst pas kunnen handhaven, wanneer het door priesters en religieuzen al lereerst beleefd kan worden als een vrij ge kozen, menselijke mogelijkheid binnen een werk en leefklimaat, waarin zij zich konkreet en zinvol verbonden weten met de hen omringen de wereld. Het gaat minstens óók om een struktuur- krisis. Er is een sterke behoefte aan nieuwe strukturen, vanwaaruit een toekomstige (en een huidige) generatie het zicht kan hervinden op de levende God en op een levende Kerk. Het zijn dan ook de achterhaalde strukturen, die het vandaag de dag moeten ontgelden. Dit blijkt duidelijk uit de houding tegenover het kerkelijk gezag. Voor een oppervlakkig toe schouwer heeft het de schijn, alsof er door alle „experimenten" heen een golf van onge hoorzaamheid slaat. In feite wordt er echter vaak protest aangetekend tegen de wijze waar op hef kerkelijk-religieuze gezag vanuit een struktuur van gister toetreedt op de mens van vandaag. Men mag vanzelfsprekend niet voor bijgaan aan de vele en diepgaande wijzigingen, die er van de kant van het gezag zelf werden en worden ondernomen om het werkelijk kon- takt met de mensen te vinden. Helaas zetten bepaalde rancunes zich vaak lang vast, zodat het wantrouwen tegen het gezag niet altijd gerechtvaardigd, maar meestal begrijpelijk is, ook daar, waar het de mensen op een eigen tijdse en in een meer aangepaste struktuur benadert. Het zijn overigens lang niet altijd de gezagsdragers, die zich vasthechten aan by zantijnse verhoudingen. Men kan de situatie vergelijken met de jonge priester, die zich, te gen zijn smaak in, nog altijd door sommige mensen aangesproken hoort met „heer-neef" of „heer-broer", om nog maar niet te spreken van' het gebruikelijke „zeer-eerwaarde" en „hoog" of zelfs „hoogst-eerwaarde". Al is er veel aan het veranderen, het zijn toch vaak nog de verouderde strukturen, die kortsluitin gen doen ontstaan, ondanks de beste bedoelin gen van beide kanten. Ze doen zich voor op alle terrejnen van het kerkelijke leven in déze wereld. HET ZICHT OP WAT ER GAANDE IS wordt duidelijker, wanneer wij er een bepaalde his torische lijn in zien. Hoe is het allemaal zo ge groeid? Het klinkt wellicht vreemd, maar fundamen teel begint de sekularisering al tn het Oude Testament. Het Oude Testament „ontgodde- lijkt" de schepping door ze van meet af aan duidelijk als schepsel, als eindig en beperkt, te onderscheiden van God, de absoluut vrije en souvereine Schepper. Zo is het beeldenver bod gericht tegen afgoderij, waarmee de om ringende kuituren de natuurkrachten vergodde lijken. Hoezeer God ook in alles is en werkt, Hij blijft de ongenaakbare, die alles en allen overstijgt. Wanneer de kultus van Israël gaat verworden tot een formalisme van riten, waar mee het over Gods welwillendheid denkt te kunnen beschikken, wordt daartegen gefulmi neerd door de profeten. Juist omdat de wereld zelf ontgoddeiijkt wordt, valt ze onder Gods souvereiniteit toe aan de verantwoor delijkheid van de mens: „Bevolk de aarde en onderwerp haar; heers over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht en over al het gedierte dat over de grond kruipt" (Ge nesis 1,28). In zijn onlangs verschenen boek „Oriëntatie" citeert dr. J. Sperna Weiland de gedachte van de reformatorische theoloog Friedrich Gogarten, dat men de grond van de sekularisatie kan zien in het wezen van het christelijk geloof zelf, waarvan het de legitieme konsekwentie is. Het boek laat dan verder zien hoe deze gedachte steun vindt bij denkers als Heidegger en Jas pers. Ook katholieke theologen komen tot de er kenning dat het mondig-worden van de mens in kultuurlijke zin teruggaat op christelijke im pulsen. Volgens de Duitse theoloog J. B. Metz heeft het christendom zich van de aanvang af, in tegenstelling met het heidens pantheïsme, be grepen als ontgoddelijking en in deze zin als „profanisering" van de wereld. Juist omdat de latere christenheid het scheppingsgeloof niet voldoende serieus genomen heeft, zo zegt Metz, heeft de aanvankelijk door haar ingezette ver wereldlijking van de wereld zich, tegen latere visies in, doorgezet. Hoe is dan in de loop van de geschiedenis de christenheid de wereld gaan zien? Als een religieus-kerkelijke wereld. In een lange historie, te beginnen bij de konsolidatie van het christendom sinds de vrede van Con- stantijn (313), krijgt de Kerk een zeer diepe en brede invloed op alle terreinen van het maat schappelijk leven. Zelfs de zgn. algemene ge schiedenis wordt in hoge mate tot kerkgeschie denis, en andersom: de kerkgeschiedenis wordt tot een politieke geschiedenis, waarin wij pau sen zien optreden als absolute monarchen, bis schoppen als (keur) vorsten en abten als groot grondbezitters. De theologie wordt tot hoogste wetenschap, die de wijsbegeerte in dienst neemt. Wanneer Metz spreekt van een zich doorzetten van de verwereldlijking van de wereld tegen latere visies der christenheid in, doelt hij op het niet meer te stuiten sekulariseringsproces dat zich, vooral sinds de 16e eeuw, inzet voor het zelfstandig maken van de wereld op het gebied van wijsbegeerte, politiek, wetenschap, economie, kunst, ethiek, enz. Dit proces is nog steeds gaande. Men erkent steeds meer dat het een ge rechtvaardigd proces is. Toch is de huidige situatie niet rimpelloos. Het feit, dat in onze westelijke landen de enig bestaande godsdienst de kerkelijk-christelijke was (en in zekere zin nóg is), en dit kerkelijk christendom de pro fane strukturen beheerste, heeft de sekularisa tie gemaakt tot een precaire zaak. Precair, voor zover een gerechtvaardigd terugveroveren van de wereld uit de greep van de kerkelijke gods dienst bij velen samengaat met een verwer ping van godsdienst, christendom en Kerk zon der meer. Hier wordt sekularisatie tot sekula- risme. Tijd en plaats ontbreken om dieper op deze ingewikkelde ontwikkeling in te gaan. Den ken wij bijvoorbeeld aan Marx, Nietzsche, aan de rationalistisch-liberale theologie en bijbelkri tiek van de laatste eeuwwisseling, en vooral aan de ontkerstening van de arbeidersmassa. Zo wordt een langdurige struktuurkrisis tot een diepe geloofskrisis. Er worden daarb'j zeer akute vragen gesteld, óók, en misschien wel vooral, door een jongere generatie van clerici. Vragen die niet binnenskamers kunnen blijven en die men ook niet van de hand kan wijzen als would-be protesten. De taak waar de Kerk onherroepelijk voor staat, is de verkondiging van het geloof aan een zich steeds verder sekulariserende wereld. Bij déze sekularisering vergeleken, zinkt de verovering van de kerkelijke staat door Gari baldi in het niet. De unieke verdienste van een man als Paus Joannes XXIII was, dat hij niet alleen de Vatikaanse gevangenschap door brak, maar die van de Kerk zelf. Hij m"e aangevoeld hebben, dat een ommuurde Ker® met alle ramen dicht, een hoogst onveilig' Kerk is, die tenslotte ten dode is opgeschreven Dat Kerk en christenheid voor deze ta®* staan, was al langer duidelijk aan de bijt"6'1' geleerde Rudolf Bultmann. Zijn hele „ontmyth^ logisering" hoe aanvechtbaar op versch'1' lende punten ook komt voort uit de paS" torale bekommernis het christelijk geloof w®® tot een appèl te maken, dat zich richt tot d* autonome mens in een gesekulariseerde reld. Hetzelfde deed Robinson met „Honest 1 God", zoals bekend met een beroep op Bul"' mann, Tillich en op de tegenwoordig, veel noemde en geciteerde Dietrich Bonhoeff®* Sperna WeilanJ zegt in zijn boek, dat Bonhoe1' fer bij zijn eenzame meditaties (in gevang®8, schap) werd gedragen door een groot vertrok wen in de toekomst. Ter bevestiging ontleeC hij aan hem het volgend citaat: „Wij kunn®8 niet zeggen wannéér het zal gebeuren, ma' de dag zal komen dat weer mensen word®8 geroepen om het Woord van God zo te zegg®8 dat de wereld daardoor verandert, en nieU* wordt. Het zal een nieuwe taal zijn, misschi®8 volstrekt niet-religieus, maar bevrijdend en vet" lossend als de taal van Jesus... de taal v®8 een nieuwe gerechtigheid en van een nieua* waarheid, de taal, die ae vrede van God roet de mensen en de komst van Zijn Rijk verkol1' digtV. 1 Het „religieloze" christendom van BonhoeI fer roept zeer duidelijk de vraag op naar verhouding van tijd en eeuwigheid, van hem® en aarde, van God en mens. Misschien v®' deze vraag als volgt te verduidelijken. Als v"1'. gens Mattheus 25,31-46 het uiteindelijk oord®®^ over de mens er van afhangt of hij zijn b®" rooide naaste ii. deze wereld te hulp gekom® is, en als Jesus Christus zich met de gerings1 in deze wereld identificeert, bestaat dan Go®' openbaring aan de mens niet hierin, dat Je®11., onze Broeder is en wij allen broeders van kaar? Wat zouden wij dan nog meer moet®' hopen aan „hemelse" goederen? Het lijkt of onze tijd met deze vraag beert te komen tot een herinterpretatie h1® slechts van een of andere kerkelijke leersteI' ling, maar van alle geloofswaarheden en v®8 heel de kerkelijke praxis. De theologische luC' is dan ook gevuld met het woord „Herm®' neutiek", „vertaling" van het oude geloof '|1 een nieuw, „werelds" begrijpen. Veel mensen voelen zich niet zo erg gellT. kig met wat er gaande is. Het lijkt, alsof grond waarop ze staan, wordt weggezogen. vragen, die zij stellen, zijn angstige vrage/ en komen voort uit de vrees /oor het verlor®1'' gaan van wat zij oprecht van blijvende betek®" nis achten. Men kan deze vragen niet afdo®8 met: „Het zal zo'n vaart niet lopen". Ied®v herinterpretatie van het geloof vanuit een v®* anderd wereld- en mens-beeld is nog niet juif omdat het een herinterpretatie is. De mogelijk heid om aan de eigenlijke geloofsinhoud z voorbij te gaan is reëel aanwezig, wie aa' theologie doet of wil doen, moet wei wet®'' wat hij doet. Het is namelijk een zeer moeill' vak. Juist erkende theologen kwalificeren h®8 bijdragen dan ook meer dan eens als: „pr°^ ve van een zekere richting". Het heeft i®. weg van het besteigen of afdalen van ee, lange, donkere trap zonder leuning. Wie p0! boven of onder aan de trap staan, vragen z'c. bezorgd af: hoe komen wij heelhuids bened® of boven. Onwillekeurig komt bij jongeren de vraag waarom het dan zó wankel gesteld is met b® „erfgoed der Vaderen"? Kan het verleden stoot van het heden niet hebben? Zo zijn reële vragen, over en weer. Nu zijn wij ons kerkelijk-verdeelde vaderland van huis meer vertrouwd met strijd-vragen dan met belangrijker vraag naar wat ons samenbind1' Waarin ontmoeten elkaar de zouaaf van gi®1® en het enfant terrible van vandaag? Het antwoord op deze vraag zou kunnen zij8 in hun gemeenschappelijke gespannenheid of de toekomst. Lang betwiste geloofswaarhed®' gaan in het Credo van gister en van vanda®» samen met de belijdenis van de gemeenscha? der heiligen. Ligt in dit gemeenschappelijk v®£ langen naar communio niet heel de toekom®1' verwachting vervat van verleden en heden? Als dit zo is, dan staat de waarachtigh®' van elk Godsgeloof onder het kriterium van ee universele naastenliefde. Dan ligt het heil v®8 ieder in het heil van allen. De stap naar ®®j! communio sanctorum, naar een gemeensch®" van heiligen, is dan gezet. Juist in de eenheid en verzoening van all®1* met allen, in de bevrijding uit de dood v®8 de verdeeldheid, ziet onze oecumenisch inf!®' stelde tijd de openbaring van God, „Alles '8 allen". Zij vindt hiervoor onmiddellijk aansl®8 ting bij het verre verleden van de eerste eed van het christendom. Als onze tijd uiteindelii'' dit beoogt en in het doen tot uitdrukking breng1' dan voltrekt zich daarin door alle onzekerhede®' reële gevaren en risico's heen, het Myste®' van Gods Liefde, dat zich immers alleen m®8' openbaren wil in de liefde van mensen vo°8 elkaar. WIE ZOU IN DE WOORDEN „habbe- krats, hoteldebotel, kaffer, stiekem, smoesje" nog de resten van een taal, het Westjiddisch herkennen? Ze zijn in het Nederlands taaleigen opgenomen en worden niet meer als vreemd aange voeld. H. Beem, die reeds vroeger in zijn boek „Jerosje" (erfenis) Jiddische spreekwoorden verzamelde en voor een groter publiek toelichtte, geeft nu in zijn „Sje'riet" (rest) woorden en ter men uit het verdwenen Westjiddisch, zoals die rond 1940 door de Amster damse joden en ook door Amsterdam mers in het algemeen gebruikt werden. Jiddisch ontstond omstreeks het jaar 1000 in het Rijnland, dat wordt tenmin ste algemeen wel aangenomen. In de vroege middeleeuwen spraken de joden nog het Duits van hun christelijke bu ren, hoewel zij daarnaast zoals dat ook nu nog traditie is bij vrome joden over de hele wereld vanaf hun prille jeugd de religieuze geschriften bestudeerden in het Hebreeuws en Ara mees. Onderdrukking en vervolging leidden tot steeds grotere culturele isolering, tot steeds grotere verarming van het middeleeuws Duits in de jood se getto's, terwijl steeds meer He breeuwse en Aramese woorden uit dat religieuze bezit vast recht kregen in de spreektaal. Zo werd het oude Jid disch geboren in bloed en vuur, door de pogroms der kruisvaarders en ge durende de bloedprocessen, die gevoerd werden in de tijd van de verschrik kelijke pestepidemieën, waarvan men de schuld bij de joden zocht. Dat Jid disch trok met de joden mee, waarheen ze ook gingen. Er ontstonden aldus twee hoofddialecten, 't Oostjiddisch dat zich onder de invloed van het Slavisch verder ontwikkelde en dat nog door miljoenen gesproken wordt en het vrijwel uitgestorven Westjiddisch. In zijn voorrede schrijft H. Beem: „De Aschkenazische of Hoogduitse joden, die zich na 1600 in Nederland vestig den namen dit Westjiddisch als hun eigen taal mede. Het bleef (naast het Hebreeuws) hun schrijftaal en voor on derling contact ook hun spreektaal tot de emancipatie. Daarna Verdween het geleidelijk, maar in talrijke woorden en zegswijzen handhaafde het zich tot op onze tijd. Natuurlijk in de eerste plaats in de spreektaal der joden, maar ook het Nederlands heeft vele woorden opgenomen, die soms nauwelijks nog als vreemd gelden, bijv. stiekem of bolleboos. De handel en speciaal ook de markten brachten de verbinding tot stand." EEN WOORDENBOEK pleegt nut tige maar dodelijk vervelende lees stof te zijn. Beems woordenboekje vormt op deze regel een bijzonder plezierige uitzondering. Door de pit tige toelichting en door de soms spitse en geestige manier, waarop bepaalde zegswijzen tot stand zijn gekomen, leest men dit boek „met een lach en een traan". Wie zou niet lachen, als hij leest ik sla nu een volslagen willekeurige bladzij op dat „gode mannetje" klein, potsierlijk mannetje betekent, met reminiscentie aan de illustraties van oude Amsterdamse uit gaven van de Pessachhaggada boekje met de orde van dienst voor de huiselijke viering van de eerste avond van Pessach, de sederavond. Of als hij ziet, dat „gojjemnaaches" een vermaak (Hebreeuws: nachat) is, al leen bij niet-j oden (Hebreeuws: gojjiem) populair, bijv. dierengevechten, en dat het woord enkel ironisch gebruikt werd. Het feit, dat de joden, voor wie de resten van deze taal natuurlijk waren, vermoord zijn, een gedachte die je on der het lezen niet kwijt kunt raken, geeft aan dit lachen een wrange na smaak. Beem is op zijn manier bezig met het inventariseren van hun erf goed, evenals Salcia Landmann (Jü- dische Anekdoten und Sprichwörter", „Jiddisch, Abenteuer einer Sprache"), of Meyer Sluyser („Voordat ik het ver geet"), Siegfried van Praag zalem van het westen of Abel Herzberg („Brieven aan mijn kl®'^ zoon"). Zij zijn allen op hun wijze trouw aan het woord, dat Sluyser 8 motto koos voor zijn werk: „AU®6), lijk wacht u, en bewaart uwe ziel dat gij niet vergeet.de dingen, die 11 ogen gezien hebben; en dat zij p1^ 1ei®' wijken van uw hart, al de dagen v uw leven; en gij zult ze aan uw deren bekend maken." (Deut. 4:9). j oud stukje cultuur wordt in BeaL( „Sje'eriet" voor de kleinkinderen (l vermoorden bewaard en voor ie°eey Amsterdammer of niet, die belang®1^ ling heeft voor deze „resten van e taal". „Sje'eriet, resten van een taal". jv denboekje van het Nederlandse JiddWji' H. Beem. Uitgave: Van Gorcum en Co» N.V. Assen, 14.-.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1967 | | pagina 22