Lijsttrekker De Gaulle
Om de gunst der
gemeenten
De Nederlandse Kerkprovincie
FUNCTION EEL DENKEN MAAKTE
VAN ZOUAAF ENFANT TERRIBLE
KERK IN
G
Resten van het verdwijnende Amsterdamse Jiddisch
TOEN
NU
DE TIJD
ZATERDAG 4 MAART 1967
Zo wordt er in Frankrijk gespot
met de campagne van de Gaullisti
sche partij, het Comité van Actie
voor de Vijfde Republiek, een be
weging die nog wat meer omvat
dan de Unie voor de Nieuwe Repu
bliek, de U.N.R. De tegenstanders
van de president en diens partij erge
ren zich vooral aan de aanmatiging
dat die partij als enige in staat zou
zijn Frankrijks nationale belangen te
behartigen, zonder dat enige andere
keuze denkbaar zou zijn. Die preten
tie spreekt uit de voorstelling op een
affiche die een portret van De Gaulle
toont naast een kaart van Frankrijk
en de woorden: „Met De Gaulle voor
Frankrijk
Als het aan De Gaulle lag, be
hoefde de Franse Republiek maar
één partif te hebben, net als de zo
genaamde volksrepublieken.
DOOR J. J. J. M. FESTEN
IN TOENEMENDE MATEN
komt het de laatste jaren vooï
dat particuliere instellingen ge
meentebesturen flinke bedragen
aanbieden, om zich daardoor van
de medewerking te verzekeren
voor het veilig stellen van hun
economische belangen. Enkele
I van dit soort, onlangs aan het
licht gekomen, gevallen deden
zich voor in Amersfoort en Laren
(N.H.). Het Tweede Kamer-lid
J. J. Voogd heeft de minister
hierover vragen gesteld.
De heer J. J. J. M. Festen is ge
meente-secretaris van Soest.
DOOR dr. J. H. DIJKMAN S.C.J.
HET IS ONGEVEER TWINTIG JAAR
GELEDEN dat bij het Spectrum een
verzamelwerk verscheen met als titel:
„Onrust in de zielzorg". Het werk
sloeg blijkbaar in, want het haalde
een tweede druk. De eerste bijdrage
van het boek opent met de volgende
zinnen: „Misschien kijkt iemand verbaasd
als hij leest van crisis in de zielzorg.
Mankeert er dan iets aan de zielzorg?
Misschien wordt iemand kregel. Is de tijd
.van dat vooroorlogse anticlericalisme der
jongeren nog niet voorbij? Zijt ge dan
ziende blind voor alles wat er geschied is
in de laatste 50 jaren in dit, ons dierbaar
Nederland? Waar ter wereld heeft de
zielzorg zich zo ontwikkeld als in onze
gewesten? Waar werd trouwer volgen van
Paus en bisschop ooit vernomen?"
„Waar
werd trouwer
volgen
van de Paus
ooit
vernomen
„Theologieproblemen
zijn geworden
tof krantelectuur"
Dr. J. Dijkman S.C.J. doceert moraal"*
theologie aan het Gemeenschappelijk
Instituut voor Theologie in Tilburg.
M. VAN t:
IJl4
Een Frans sarcastisch en anti-Gaul
listisch weekblad publiceert n serie
foto's, echt of gemonteerd, van Gaul
listische verkiezingsaffiches die een
ironisch contrast vormen met hun om
geving. Voor een propagandaplaat
van De Gaulle staat ergens een ver
keersbord: „Doodlopende weg El
ders is een verkiezingsbiljet op een
bioscoopreclame geplakt. De leuze:
,,De Gaulle: Voor vrede, stabiliteit
en vooruitgang'' steekt af tegen de
aankondiging van een film: „De
wanhopigen
De Gaulle heeft niet veel respect
voor de Nationale Vergadering, de
belangrijkste, q! minst onbelangrijke.
Kamer van het Franse parlement. In
de Gaullistische toepassing van de
grondwet van de Vijfde Republiek
van 1958 is de macht van de Natio
nale Vergadering gering, vergeleken
bij die van de president. Toch zou de
president in zijn macht beperkt wor
den als hij niet meer de steun zou ge
nieten van een meerderheid in de
volksvertegenwoordiging. Bij de ver
kiezingen van morgen en zondag-
over-een-week zouden de centrum
democraten van Lecanuet, de socia
listen en radicalen van Mitterrand
en de communisten van Duclos de
Gaullistische meerderheid kunnen
breken. Om dat risico te verkleinen
heeft De Gaulle besloten vanavond
nog een keer het volk toe te spreken
via televisie en radio, ondanks pro
testen dat de campagne sinds giste
ren is afgesloten en dat de president
zich dus niet aan de spelregels houdt.
Maar De Gaulle, die als staats
hoofd boven de partijen zou moeten
staan, poseert als lijsttrekker voor
één partij. Hij gebruikt, of misbruikt,
het presidentschap om die ene partij
te bevoordelen.
In de gemeente Amersfoort „dong"
een grote automobielhandel naar een
gunstig gelegen stuk grond voor de
vestiging van kantoren en magazijnen.
De directie, bekend met de in Amers
foort heersende noodsituatie op dat ge
bied, deed tevens het aanbod een be
drag van niet minder dan twee mil
joen beschikbaar te stellen als bijdra
ge in de kosten van totstandkoming
van een cultureel centrum. Zo qp het
eerste gezicht een wel zeer verleide
lijk aanbod, dat bij nadere kennisna
me van alle gestelde eisen zoals
uit dé inlichtingen, die B. en W. op
verzoek aan de raad verstrekten bleek
echter heel wat minder spectaculair
van inhoud was. Ofschoon het gemeen
tebestuur Van Amersfoort bereid scheen
al het mogelijke in het werk te stellen
om met het bedrijf tot overeenstem-
ming te raken had de directie intus
sen met een naburige gemeente con
tact opgenomen, hetgeen tot snelle re
sultaten voerde. De onderhandelingen
met Amersfoort werden onder dank
voor de betoonde loyéliteit afgebroken
en de naburige kleine gemeente ont-
ving als eerste beloning voor haar me
dewerking een verkeerstuin voor de
schoolgaande jeugd, terwijl het mede
gebruik van een concert- en schouw
burgzaal voor vierhonderd personen in
het vooruitzicht werd gesteld.
Het tweede geval speelde zich af in
de gemeente Laren (N.H.), waar een
benzine-maatschappij de gemeente
50.000 gulden aangeboden aan het
schappij vergunning voor een benzine
verkooppunt op een zeer aantrekkelijke
plaats in het centrum der gemeente
had gekregen. Bovendien werd
50.000 gulden aangeboden aan een
kerkbestuur van een katholieke kerk,
dat gemeend had tegen de verleende
vergunning bij de Kroon bezwaar te
moeten maken, wanneer het zich be
reid verklaarde dit bezwaarschrift in
te trekken. Onder motief, dat het be
zwaar weinig kans op succes zou kun
nen sorteren, trachtte de burgemees
ter persoonlijk het kerkbestuur tot in
trekking te bewegen.
Gevallen,' waarin benzine-maatschap
pij en door het in uitzicht stellen van
aanlokkelijke bedragen aan gemeente
besturen erop uit zijn gunstige ver
kooppunten te bemachtigen, doen zich
bij herhaling voor.
Aan het slot van zijn antwoord op
de vragen van het Kamerlid Voogd,
noemt de minister het vanzelfsprekend
dat een overheidsorgaan er zich re
kenschap varsgeeft, dat bij schenkingen,
als waarvan hier sprake is, de grootst
mogelijke terughoudendheid past.
Schenkingen, die ten doel zouden kun
nen hebben de publiekrechtelijke taak
te beïnvloeden mogen niet aanvaard
worden.
De vraag rijst, welke houding een
gemeentebestuur en in het algemeen
de overheid dient aan te nemen tegen
over particuliere instellingen en perso
nen die een beroep op haar medewer
king doen onder aanbieding van giften?
De taak van de overheid is twee
ërlei 'n negatieve, nl. bescherming van
de rechten der individuele burgers, en 'n
positieve, namelijk bevordering van het
algemeen welzijn. Dit laatste houdt in,
dat de overheid bepaalde voorzienin
gen, wanneer deze op grond van aan
wijsbare redenen ten algemene nutte
kunnen strekken, rechtstreeks zelf ter
hand moet nemen. Ik denk hierbij aan
het openbaar vervoer, het onderwijs,
de recreatie, aan de gas-, water- en
elektriciteitsvoorziening. Deze in wezen
ruime overheidsfunctie houdt toch ook
een aanmerkelijke beperking in. Zo zal
de overheid zich in haar doen en laten
nooit op één lijn mogen stellen met
een particulier. De overheid is altijd
overheid, onverschillig welke daad zij
stelt. Nooit kan ze in een andere hoe
danigheid als particulier dus op
treden. Al haar handelingen dienen uit
sluitend op het algemeen welzijn te
zijn gericht. De taak van de overheid
ten aanzien van de ruimtelijke orde
ning houdt in, dat zij richtlijnen geeft
en voorwaarden schept waarmee zo
goed mogelijk verzekerd wordt dat het
maatschappelijk leven zich op de meest
gunstige wijze kan ontwikkelen. Met
name de gemeentelijke overheid ver
vult op dit gebied een belangrijke op
dracht. Op haar rust de plicht door
het vaststellen van een bestemmings
plan bindende aanwijzingen te geven
voor het gebruik van de grond binnen
het gemeentelijk territoir. De vaststel
ling van dit plan is omgeven met al
lerlei waarborgen, ten behoeve van de
gerechtvaardigde belangen van grond
eigenaren en -gebruikers. Moet ten be
hoeve van het algemeen belang inbreuk
worden gemaakt op particuliere be
langen, dan vindt een billijke schade
loosstelling plaats. Om het op het al
gemeen welzijn afgestemd plan te kun
nen realiseren is aan het gemeente
bestuur het recht toegekend om zo no
dig door onteigening in het bezit van
gronden te komen voor de aanleg van
wegen en het totstandbrengen van alle
overige vereiste werken, die nodig zijn
voor de vestiging van de geprojecteer
de particuliere voorzieningen. Bij de
prijsbepaling van deze bestemmingsge-
schikt gemaakte gronden zal de ge
meente uitsluitend rekening mogen hou
den met werkelijk gemaakte kosten en,
in geval daartoe aanleiding bestaat,
met de ter plaatse geldende markt
waarde van bouwgrond. Geenszins ligt
het evenwel op haar weg te streven
naar winst. De middelen, die de over
heid nodig heeft om haar taak te ver
vullen, behoren te worden gevonden
uit bijdragen van de burgers, die wor
den opgelegd krachtens door hun ver
tegenwoordigers naar rechtvaardige
maatstaven vastgestelde normen.
Het is kwalijk te verdedigen, dat het
gemeentebestuur onder beding van
schenkingen dan wel tegen buitenge
woon hoge bedragen bepaalde particu
liere instellingen of personen in de ge
legenheid stelt hun zakelijk ingestelde
verwachtingen te verwezenlijken. Het
ligt niet op de weg van de overheid
aan deze belangen ook maar op eniger
lei wijze oor te lenen ter wille van
een extra financieel voordeel. Daar
mee verspeelt zij haar vertrouwen. Het
is daarenboven in flagrante strijd met
de waardigheid en de hoogheid van
haar positie. Bovendien wordt gemak
kelijk achterdocht gewekt, wat haar
gezag ernstig afbreuk kan doen. Wan
neer het gemeentebestuur eenmaal de
weg opgaat zich in de vervulling van
zijn taak gevoelig te tonen voor finan
ciële voordelen, wanneer bij de burger
voet wordt gegeven aan de mening,
dat een verlangde medewerking met
geld bevorderd kan worden, dan is het
gevaar groot, dat, misschien niet ge
wild, het bestuur zich schuldig maakt
aan machtsmisbruik. Formeel is het
dat wellicht nog niet, maar de hier
voor gelaakte handelwijze heeft toch
wel erg veel weg van het aannemen
van steekpenningen. Ook de schijn
daarvan heeft de overheid te mijden.
Wij zijn nu twintig jaar verder en „Onrust in
de zielzorg" heeft niet kunnen verhinderen dat
sindsdien de onrust in een uiterst snel tempo is
toegenomen. Men kan nu zeggen: „Zijt ge dan
ziende blind voor alles wat er het laatste jaar
is geschied in dit, ons dierbaar Nederland?"
Ter bevestiging hiervan kan gemakkelijk' een
keus gedaan worden uit 'een aantal in het oog
springende feiten. We vermelden er enkele.
Een officiaal doet een vrij heftige aanval op
het kerkelijke huwelijksrecht.
Bisschoppen geven uiting aan hun bezorgd
heid in verband met veranderende opvattingen
omtrent eucharistie, verrijzenis en maagdelijke
geboorte.
De Sjaloom-groep wordt op de vingers getikt
wegens op interkommunie lijkende avondmaals
vieringen.
Een grootseminarie-prof schrijft een boze
open brief over de laatste instructie inzake
het gemengde huwelijk en over het uitblijven
van een duidelijke en open uitspraak betref
fende de geboortenregeling.
,,Konfrontatie"-mensen sturen een alarmkreet
naar Rome over vermeende crypto-ketterse
stellingen, open en bloot of bedekt verkondigd
in de Nieuwe Katechismus.
Aan priesters wordt een lijst met vrij in
drukwekkende namen gestuurd van geestelijken
die een ontkoppeling van priesterlijk ambt en
celibaatswet voorstaan.
De Volkskrant organiseert een partijkongres,
waarop door velen wordt aangedrongen op een
dekonfessionalisering van het partijenstelsel.
Prof. v.d. Pol schrijft een boek met als uit
dagende titel „Einde van het konventionele
christendom". Enzovoorts.
„Waar werd trouwer volgen van Paus en bis
schop ooit vernomen?" Nu, twintig jaar later
klinkt dit als een volmaakt voltooid verleden
tijd en voelen we on„ veel meer enfant terrible
dan zouaaf van de Paus.
HET IS GEEN EENVOUDIGE ZAAK een dui
delijk inzicht te krijgen in alles wat zich mo
menteel in het kerkelijk leven en beleven voor
doe*. Zeker is, dat geen enkel punt van de
geloofsleer gespaard blijft voor de storm, die
dwars door de Kerk heenwaait. Onrust groeit
gemakkelijk uit tot paniek, wanneer we de ge
beurtenissen helemaal niet kunnen verklaren of
zelfs ze niet ergens kunnen plaatsen. Het loont
misschien daarom de moeite te proberen er
greep op te krijgen vanuit een bepaalde kern
idee.
Achter al de onrust teweegbrengende feiten
van de laatste jaren gaat iets schuil, dat met
een inmiddels al vertrouwd geworden term
aangeduid wordt als: „Sekularisatie". Het
woord, „sekularisatie" afgeleid van het la-
tijnse „saeculum", in de bijbel „wereld"
duidt op een ingewikkeld proces van „verwe
reldlijking". Ingewikkeld, omdat het niet alleen
maar gaat om een onttrekken van allerlei le
vensterreinen aan de greep van godsdienst en
Kerk. Het gaat evenzeer om een dóórdringen
van de wereld in al onze voorstellingen om
trent God, Christus, Kerk en wat daar mee
samenhangt, zoals: priesterlijk ambt, celibaat,
kloosterleven enz.
De mens van vandaag wil autonoom zijn: in
zichzelf, zijn politiek, zijn wetenschap, zijn wijs
begeerte, zijn ethiek. Ook wanneeT hij staat
voor het geloofsmysterie, vraagt hij naar de
zin ervan voor zijn konkrete leven van alle
dag. Al is bijvoorbeeld een liturgische tekst
nog zo religieus en esthetisch verantwoord,
wanneer de betekenis ervan hem ontgaat zoekt
hij naar een andere vorm die hij begrijpen
kan. Ook over geloof en Kerk stelt hij zich de
vraag: wat betekent het voor mij, wat „koop-
ik-ervoor", of soms: „hoe-verkoop-ik-het"?
Zelfs met betrekking tot de meest heilige
zaken denkt de huidige mens zakelijk en funk-
tioneel. Wat niet funktioneert is niet ter zake
en vindt geen plaats in „de stad van de mens".
In hoge mate geldt dit ook voor de theologie,
van ouds gekarakteriseerd als sacra", heilig.
Ze wordt minder beoefend in de studeerkamer,
maar des te meer in het gesprek, in de roman,
de film en het toneel; daar, waar men zich
engageert voor het leven en werken in de
wereld. Theologische problemen en discussies
zijn geworden tot krantenlektuur, onmiddellijk
bestemd voor en funktionerend in een enorm
netwerk van kommunikatie. De huidige jour
nalistiek maakt ér nieuws van. Alleen al dit
feit toont aan dat de theologie in een heel
ander klimaat leeft en denkt dan vroeger. Zij
wil een theologie zijn van de aardse werke
lijkheid, „des réalités terrestres".
Dit heeft tot gevolg (of misschien al als oor
zaak), dat het sinds een jaar of tien ook op
de seminaria gebeurd is met de schoolse hand-
boekentheologie, zoals het trouwens ook gedaan
is met een kerkelijk-religieuze gedragswijze, los
van of buiten de wereld om. Zij, die tegen
woordig van het gymnasium komen, verstaan
het kerk- en theologenlatijn niet meer en zelfs
wanneer ze het grammaticaal wel begrijpen,
verzetten zij er zich tegen, omdat het voor
hen uitdrukking is van een wereld, van een
mens- en kerk-beeld, dat hun zo goed als
vreemd is.
Het valt daarom ook te verwachten, dat de
komende generatie van priesters de om zich
heen grijpende sekularisatie ook in hun eigen
denken, leven en werken verder zullen door-
zetten. Dit proces gaat zo enorm snel, dat
iemand die het niet op de voet volgt en er
dagelijks voeling mee heeft, de neiging kan
hebben in onze jonge clerus eerder geloofstwij
felaars te zien dan geloofsverkondigers. Mis
schien klinkt dit te veel als alarmkreet. Het
wordt tot meer inzichtelijke proporties terug
gebracht, wanneer we deze ontwikkeling bezien
vanuit een bepaalde historische lijn. Ambtsverla
ting en de wens om het celibaat los te kop
pelen van het priesterschap komen niet voort
uit het loutere feit, dat priesters niet meer
zonder vrouw zouden kunnen of willen leven.
De reden is veel meer, dat zij met hun hele
persoon wilier staan in de wereld, waarin zij
zichzelf geen outsiders meer willen voelen. Het
celibaat zal zich eerst pas kunnen handhaven,
wanneer het door priesters en religieuzen al
lereerst beleefd kan worden als een vrij ge
kozen, menselijke mogelijkheid binnen een werk
en leefklimaat, waarin zij zich konkreet en
zinvol verbonden weten met de hen omringen
de wereld.
Het gaat minstens óók om een struktuur-
krisis. Er is een sterke behoefte aan nieuwe
strukturen, vanwaaruit een toekomstige (en een
huidige) generatie het zicht kan hervinden op
de levende God en op een levende Kerk. Het
zijn dan ook de achterhaalde strukturen, die
het vandaag de dag moeten ontgelden. Dit
blijkt duidelijk uit de houding tegenover het
kerkelijk gezag. Voor een oppervlakkig toe
schouwer heeft het de schijn, alsof er door
alle „experimenten" heen een golf van onge
hoorzaamheid slaat. In feite wordt er echter
vaak protest aangetekend tegen de wijze waar
op hef kerkelijk-religieuze gezag vanuit een
struktuur van gister toetreedt op de mens van
vandaag. Men mag vanzelfsprekend niet voor
bijgaan aan de vele en diepgaande wijzigingen,
die er van de kant van het gezag zelf werden
en worden ondernomen om het werkelijk kon-
takt met de mensen te vinden. Helaas zetten
bepaalde rancunes zich vaak lang vast, zodat
het wantrouwen tegen het gezag niet altijd
gerechtvaardigd, maar meestal begrijpelijk is,
ook daar, waar het de mensen op een eigen
tijdse en in een meer aangepaste struktuur
benadert. Het zijn overigens lang niet altijd de
gezagsdragers, die zich vasthechten aan by
zantijnse verhoudingen. Men kan de situatie
vergelijken met de jonge priester, die zich, te
gen zijn smaak in, nog altijd door sommige
mensen aangesproken hoort met „heer-neef" of
„heer-broer", om nog maar niet te spreken
van' het gebruikelijke „zeer-eerwaarde" en
„hoog" of zelfs „hoogst-eerwaarde". Al is er
veel aan het veranderen, het zijn toch vaak
nog de verouderde strukturen, die kortsluitin
gen doen ontstaan, ondanks de beste bedoelin
gen van beide kanten. Ze doen zich voor op
alle terrejnen van het kerkelijke leven in déze
wereld.
HET ZICHT OP WAT ER GAANDE IS wordt
duidelijker, wanneer wij er een bepaalde his
torische lijn in zien. Hoe is het allemaal zo ge
groeid?
Het klinkt wellicht vreemd, maar fundamen
teel begint de sekularisering al tn het Oude
Testament. Het Oude Testament „ontgodde-
lijkt" de schepping door ze van meet af aan
duidelijk als schepsel, als eindig en beperkt,
te onderscheiden van God, de absoluut vrije
en souvereine Schepper. Zo is het beeldenver
bod gericht tegen afgoderij, waarmee de om
ringende kuituren de natuurkrachten vergodde
lijken. Hoezeer God ook in alles is en werkt,
Hij blijft de ongenaakbare, die alles en allen
overstijgt. Wanneer de kultus van Israël gaat
verworden tot een formalisme van riten, waar
mee het over Gods welwillendheid denkt te
kunnen beschikken, wordt daartegen gefulmi
neerd door de profeten. Juist omdat de wereld
zelf ontgoddeiijkt wordt, valt ze onder
Gods souvereiniteit toe aan de verantwoor
delijkheid van de mens: „Bevolk de aarde en
onderwerp haar; heers over de vissen van de
zee, over de vogels van de lucht en over al
het gedierte dat over de grond kruipt" (Ge
nesis 1,28).
In zijn onlangs verschenen boek „Oriëntatie"
citeert dr. J. Sperna Weiland de gedachte van
de reformatorische theoloog Friedrich Gogarten,
dat men de grond van de sekularisatie kan
zien in het wezen van het christelijk geloof zelf,
waarvan het de legitieme konsekwentie is. Het
boek laat dan verder zien hoe deze gedachte
steun vindt bij denkers als Heidegger en Jas
pers.
Ook katholieke theologen komen tot de er
kenning dat het mondig-worden van de mens
in kultuurlijke zin teruggaat op christelijke im
pulsen. Volgens de Duitse theoloog J. B. Metz
heeft het christendom zich van de aanvang af,
in tegenstelling met het heidens pantheïsme, be
grepen als ontgoddelijking en in deze zin als
„profanisering" van de wereld. Juist omdat de
latere christenheid het scheppingsgeloof niet
voldoende serieus genomen heeft, zo zegt Metz,
heeft de aanvankelijk door haar ingezette ver
wereldlijking van de wereld zich, tegen latere
visies in, doorgezet. Hoe is dan in de loop
van de geschiedenis de christenheid de wereld
gaan zien?
Als een religieus-kerkelijke wereld. In een
lange historie, te beginnen bij de konsolidatie
van het christendom sinds de vrede van Con-
stantijn (313), krijgt de Kerk een zeer diepe en
brede invloed op alle terreinen van het maat
schappelijk leven. Zelfs de zgn. algemene ge
schiedenis wordt in hoge mate tot kerkgeschie
denis, en andersom: de kerkgeschiedenis wordt
tot een politieke geschiedenis, waarin wij pau
sen zien optreden als absolute monarchen, bis
schoppen als (keur) vorsten en abten als groot
grondbezitters. De theologie wordt tot hoogste
wetenschap, die de wijsbegeerte in dienst neemt.
Wanneer Metz spreekt van een zich doorzetten
van de verwereldlijking van de wereld tegen
latere visies der christenheid in, doelt hij op
het niet meer te stuiten sekulariseringsproces
dat zich, vooral sinds de 16e eeuw, inzet voor
het zelfstandig maken van de wereld op het
gebied van wijsbegeerte, politiek, wetenschap,
economie, kunst, ethiek, enz. Dit proces is nog
steeds gaande.
Men erkent steeds meer dat het een ge
rechtvaardigd proces is. Toch is de huidige
situatie niet rimpelloos. Het feit, dat in onze
westelijke landen de enig bestaande godsdienst
de kerkelijk-christelijke was (en in zekere zin
nóg is), en dit kerkelijk christendom de pro
fane strukturen beheerste, heeft de sekularisa
tie gemaakt tot een precaire zaak. Precair, voor
zover een gerechtvaardigd terugveroveren van
de wereld uit de greep van de kerkelijke gods
dienst bij velen samengaat met een verwer
ping van godsdienst, christendom en Kerk zon
der meer. Hier wordt sekularisatie tot sekula-
risme. Tijd en plaats ontbreken om dieper op
deze ingewikkelde ontwikkeling in te gaan. Den
ken wij bijvoorbeeld aan Marx, Nietzsche, aan
de rationalistisch-liberale theologie en bijbelkri
tiek van de laatste eeuwwisseling, en vooral
aan de ontkerstening van de arbeidersmassa.
Zo wordt een langdurige struktuurkrisis tot
een diepe geloofskrisis. Er worden daarb'j zeer
akute vragen gesteld, óók, en misschien wel
vooral, door een jongere generatie van clerici.
Vragen die niet binnenskamers kunnen blijven
en die men ook niet van de hand kan wijzen
als would-be protesten.
De taak waar de Kerk onherroepelijk voor
staat, is de verkondiging van het geloof aan
een zich steeds verder sekulariserende wereld.
Bij déze sekularisering vergeleken, zinkt de
verovering van de kerkelijke staat door Gari
baldi in het niet. De unieke verdienste van een
man als Paus Joannes XXIII was, dat hij
niet alleen de Vatikaanse gevangenschap door
brak, maar die van de Kerk zelf. Hij m"e
aangevoeld hebben, dat een ommuurde Ker®
met alle ramen dicht, een hoogst onveilig'
Kerk is, die tenslotte ten dode is opgeschreven
Dat Kerk en christenheid voor deze ta®*
staan, was al langer duidelijk aan de bijt"6'1'
geleerde Rudolf Bultmann. Zijn hele „ontmyth^
logisering" hoe aanvechtbaar op versch'1'
lende punten ook komt voort uit de paS"
torale bekommernis het christelijk geloof w®®
tot een appèl te maken, dat zich richt tot d*
autonome mens in een gesekulariseerde
reld. Hetzelfde deed Robinson met „Honest 1
God", zoals bekend met een beroep op Bul"'
mann, Tillich en op de tegenwoordig, veel
noemde en geciteerde Dietrich Bonhoeff®*
Sperna WeilanJ zegt in zijn boek, dat Bonhoe1'
fer bij zijn eenzame meditaties (in gevang®8,
schap) werd gedragen door een groot vertrok
wen in de toekomst. Ter bevestiging ontleeC
hij aan hem het volgend citaat: „Wij kunn®8
niet zeggen wannéér het zal gebeuren, ma'
de dag zal komen dat weer mensen word®8
geroepen om het Woord van God zo te zegg®8
dat de wereld daardoor verandert, en nieU*
wordt. Het zal een nieuwe taal zijn, misschi®8
volstrekt niet-religieus, maar bevrijdend en vet"
lossend als de taal van Jesus... de taal v®8
een nieuwe gerechtigheid en van een nieua*
waarheid, de taal, die ae vrede van God roet
de mensen en de komst van Zijn Rijk verkol1'
digtV. 1
Het „religieloze" christendom van BonhoeI
fer roept zeer duidelijk de vraag op naar
verhouding van tijd en eeuwigheid, van hem®
en aarde, van God en mens. Misschien v®'
deze vraag als volgt te verduidelijken. Als v"1'.
gens Mattheus 25,31-46 het uiteindelijk oord®®^
over de mens er van afhangt of hij zijn b®"
rooide naaste ii. deze wereld te hulp gekom®
is, en als Jesus Christus zich met de gerings1
in deze wereld identificeert, bestaat dan Go®'
openbaring aan de mens niet hierin, dat Je®11.,
onze Broeder is en wij allen broeders van
kaar? Wat zouden wij dan nog meer moet®'
hopen aan „hemelse" goederen?
Het lijkt of onze tijd met deze vraag
beert te komen tot een herinterpretatie h1®
slechts van een of andere kerkelijke leersteI'
ling, maar van alle geloofswaarheden en v®8
heel de kerkelijke praxis. De theologische luC'
is dan ook gevuld met het woord „Herm®'
neutiek", „vertaling" van het oude geloof '|1
een nieuw, „werelds" begrijpen.
Veel mensen voelen zich niet zo erg gellT.
kig met wat er gaande is. Het lijkt, alsof
grond waarop ze staan, wordt weggezogen.
vragen, die zij stellen, zijn angstige vrage/
en komen voort uit de vrees /oor het verlor®1''
gaan van wat zij oprecht van blijvende betek®"
nis achten. Men kan deze vragen niet afdo®8
met: „Het zal zo'n vaart niet lopen". Ied®v
herinterpretatie van het geloof vanuit een v®*
anderd wereld- en mens-beeld is nog niet juif
omdat het een herinterpretatie is. De mogelijk
heid om aan de eigenlijke geloofsinhoud z
voorbij te gaan is reëel aanwezig, wie aa'
theologie doet of wil doen, moet wei wet®''
wat hij doet. Het is namelijk een zeer moeill'
vak. Juist erkende theologen kwalificeren h®8
bijdragen dan ook meer dan eens als: „pr°^
ve van een zekere richting". Het heeft i®.
weg van het besteigen of afdalen van ee,
lange, donkere trap zonder leuning. Wie p0!
boven of onder aan de trap staan, vragen z'c.
bezorgd af: hoe komen wij heelhuids bened®
of boven.
Onwillekeurig komt bij jongeren de vraag
waarom het dan zó wankel gesteld is met b®
„erfgoed der Vaderen"? Kan het verleden
stoot van het heden niet hebben? Zo zijn
reële vragen, over en weer. Nu zijn wij
ons kerkelijk-verdeelde vaderland van huis
meer vertrouwd met strijd-vragen dan met
belangrijker vraag naar wat ons samenbind1'
Waarin ontmoeten elkaar de zouaaf van gi®1®
en het enfant terrible van vandaag?
Het antwoord op deze vraag zou kunnen zij8
in hun gemeenschappelijke gespannenheid
of
de toekomst. Lang betwiste geloofswaarhed®'
gaan in het Credo van gister en van vanda®»
samen met de belijdenis van de gemeenscha?
der heiligen. Ligt in dit gemeenschappelijk v®£
langen naar communio niet heel de toekom®1'
verwachting vervat van verleden en heden?
Als dit zo is, dan staat de waarachtigh®'
van elk Godsgeloof onder het kriterium van ee
universele naastenliefde. Dan ligt het heil v®8
ieder in het heil van allen. De stap naar ®®j!
communio sanctorum, naar een gemeensch®"
van heiligen, is dan gezet.
Juist in de eenheid en verzoening van all®1*
met allen, in de bevrijding uit de dood v®8
de verdeeldheid, ziet onze oecumenisch inf!®'
stelde tijd de openbaring van God, „Alles '8
allen". Zij vindt hiervoor onmiddellijk aansl®8
ting bij het verre verleden van de eerste eed
van het christendom. Als onze tijd uiteindelii''
dit beoogt en in het doen tot uitdrukking breng1'
dan voltrekt zich daarin door alle onzekerhede®'
reële gevaren en risico's heen, het Myste®'
van Gods Liefde, dat zich immers alleen m®8'
openbaren wil in de liefde van mensen vo°8
elkaar.
WIE ZOU IN DE WOORDEN „habbe-
krats, hoteldebotel, kaffer, stiekem,
smoesje" nog de resten van een taal,
het Westjiddisch herkennen? Ze zijn in
het Nederlands taaleigen opgenomen en
worden niet meer als vreemd aange
voeld. H. Beem, die reeds vroeger in
zijn boek „Jerosje" (erfenis) Jiddische
spreekwoorden verzamelde en voor een
groter publiek toelichtte, geeft nu in
zijn „Sje'riet" (rest) woorden en ter
men uit het verdwenen Westjiddisch,
zoals die rond 1940 door de Amster
damse joden en ook door Amsterdam
mers in het algemeen gebruikt werden.
Jiddisch ontstond omstreeks het jaar
1000 in het Rijnland, dat wordt tenmin
ste algemeen wel aangenomen. In de
vroege middeleeuwen spraken de joden
nog het Duits van hun christelijke bu
ren, hoewel zij daarnaast zoals dat
ook nu nog traditie is bij vrome joden
over de hele wereld vanaf hun
prille jeugd de religieuze geschriften
bestudeerden in het Hebreeuws en Ara
mees. Onderdrukking en vervolging
leidden tot steeds grotere culturele
isolering, tot steeds grotere verarming
van het middeleeuws Duits in de jood
se getto's, terwijl steeds meer He
breeuwse en Aramese woorden uit dat
religieuze bezit vast recht kregen in
de spreektaal. Zo werd het oude Jid
disch geboren in bloed en vuur, door
de pogroms der kruisvaarders en ge
durende de bloedprocessen, die gevoerd
werden in de tijd van de verschrik
kelijke pestepidemieën, waarvan men
de schuld bij de joden zocht. Dat Jid
disch trok met de joden mee, waarheen
ze ook gingen. Er ontstonden aldus
twee hoofddialecten, 't Oostjiddisch
dat zich onder de invloed van het
Slavisch verder ontwikkelde en dat nog
door miljoenen gesproken wordt en
het vrijwel uitgestorven Westjiddisch.
In zijn voorrede schrijft H. Beem: „De
Aschkenazische of Hoogduitse joden,
die zich na 1600 in Nederland vestig
den namen dit Westjiddisch als hun
eigen taal mede. Het bleef (naast het
Hebreeuws) hun schrijftaal en voor on
derling contact ook hun spreektaal tot
de emancipatie. Daarna Verdween het
geleidelijk, maar in talrijke woorden
en zegswijzen handhaafde het zich tot
op onze tijd. Natuurlijk in de eerste
plaats in de spreektaal der joden, maar
ook het Nederlands heeft vele woorden
opgenomen, die soms nauwelijks nog
als vreemd gelden, bijv. stiekem of
bolleboos. De handel en speciaal ook
de markten brachten de verbinding tot
stand."
EEN WOORDENBOEK pleegt nut
tige maar dodelijk vervelende lees
stof te zijn. Beems woordenboekje
vormt op deze regel een bijzonder
plezierige uitzondering. Door de pit
tige toelichting en door de soms spitse
en geestige manier, waarop bepaalde
zegswijzen tot stand zijn gekomen,
leest men dit boek „met een lach en
een traan". Wie zou niet lachen, als
hij leest ik sla nu een volslagen
willekeurige bladzij op dat „gode
mannetje" klein, potsierlijk mannetje
betekent, met reminiscentie aan de
illustraties van oude Amsterdamse uit
gaven van de Pessachhaggada
boekje met de orde van dienst voor
de huiselijke viering van de eerste
avond van Pessach, de sederavond. Of
als hij ziet, dat „gojjemnaaches" een
vermaak (Hebreeuws: nachat) is, al
leen bij niet-j oden (Hebreeuws: gojjiem)
populair, bijv. dierengevechten, en dat
het woord enkel ironisch gebruikt werd.
Het feit, dat de joden, voor wie de
resten van deze taal natuurlijk waren,
vermoord zijn, een gedachte die je on
der het lezen niet kwijt kunt raken,
geeft aan dit lachen een wrange na
smaak. Beem is op zijn manier bezig
met het inventariseren van hun erf
goed, evenals Salcia Landmann (Jü-
dische Anekdoten und Sprichwörter",
„Jiddisch, Abenteuer einer Sprache"),
of Meyer Sluyser („Voordat ik het ver
geet"), Siegfried van Praag
zalem van het westen of Abel
Herzberg („Brieven aan mijn kl®'^
zoon"). Zij zijn allen op hun wijze
trouw aan het woord, dat Sluyser 8
motto koos voor zijn werk: „AU®6),
lijk wacht u, en bewaart uwe ziel
dat gij niet vergeet.de dingen, die 11
ogen gezien hebben; en dat zij p1^
1ei®'
wijken van uw hart, al de dagen v
uw leven; en gij zult ze aan uw
deren bekend maken." (Deut. 4:9). j
oud stukje cultuur wordt in BeaL(
„Sje'eriet" voor de kleinkinderen (l
vermoorden bewaard en voor ie°eey
Amsterdammer of niet, die belang®1^
ling heeft voor deze „resten van e
taal".
„Sje'eriet, resten van een taal". jv
denboekje van het Nederlandse JiddWji'
H. Beem. Uitgave: Van Gorcum en Co»
N.V. Assen, 14.-.