SPAANSE OPPOSITIELEIDERS
INTELLECTUELEN IN EUROPA
Prachtige duetten uit India
Chansons, opnieuw geperst
Fats Waller nog steeds in trek
TOERENTAAL
Economie
Erfenis
Milde anarchie
I tJlJ
ZATERDAG" 11 MAART 1967
7
reeds een geruim aan-
ri. vT ,.JAREN zijn er in Spanje
zuidelijke tekenen waarneembaar,
zat land en regering bezig zijn
aar een nieuwe bestaanswijze
oor te breken. De laatste resten
*an de burgeroorlog worden op
geruimd. Zeer onlangs werd de
trafbaarheid van de politieke
euze tijdens de burgeroorlog
etmitief opgeheven. De opvol-
Smg van generaal Franco komt,
°al niet in voorbereiding, dan
°ch in bespreking. Talrijke dis
cussies worden in de pers gevoerd
°ver de opbouw van de Spaanse
staatsinrichting bij het eindigen
van Franco's regeringsperiode.
ku
o
SATRUSTEGUI
monarchist
GIL ROBLES
christendemocraat
RIDRUEJO
afvallige
ARANGUEREN
ontheven
Ook de bejegening van Spaanse oppositieleiders door het
regiem van generaal Franco vertoont de laatste jaren een enigs
zins liberaliserende tendens. Joaquin Satrustegui, een leider van
de monarchistische oppositie, en de christen-democraat Gil Robles
werden vier jaar geleden, na hun terugkeer van een oppositio
neel congres in München, nog door de Spaanse politie gearres
teerd. Twee jaar geleden kreeg de „afgevallen- falangist" Dionisio
Ridruejo een half jaar gevangenisstraf wegens „illegale propagan
da". De ook in ons land bekende professor José Luis López
Arangueren, een van de leiders van het universitaire verzet tegen
de beperkingen van het regiem, werd vorig jaar „slechts" van zijn
ambt ontheven.
Drs. Th. G. SINNIGE
Er WORDT VEEL over de
Oost-W est-betrekkingen gespro
ken en geschreven, het wordt
JHöeilijk iets nieuws te zeggen.
~e Oostenrijker dr. Wolfgang
f^aus is het gelukt en wel in zijn
*°rt geleden verschenen en in
tussen al veel geprezen boek:
'.Eer fünfte Stand. Aufbruch der
tntellektuellen in West und Ost"
'Scherz Verlag, Wenen). Het is
een verfrissend, onbevooroor
deeld en tegelijk scherp oordelend
boek dat een reeks verrassende
observaties en ervaringen bevat
en tot geestige conclusies komt.
r«»^raus *s secretaris van de ,,öster-
^bchische Gesellschaft für Literatur".
zodanig is hij als weinigen in
Dr. K. J. HAHN.
TWEE GROOTMEESTERS
van de traditionele klassieke
muziek van IndiaUstad Vilayat
Khan (sitar) en Bismillah Khan
shehnai), vooral dank zij hun op
treden op het Edinburgh Festival
van 1965 tot ver buiten hun land
befaamd, spelen drie prachtige
duetten op een langspeelplaat van
HMV („Music from India, series
1", ALP (stereo ASD) 2295)
NANA MOUSKOURI
...op haar best...
AMALIA RODRIGUES
...lichtere toets...
FATS WALLER
...soms magnifieke solo...
SPANJE BREEKT DOOR
NAAR NIEUW BESTAAN
Deze ontwikkeling wordt niet van bo-
enaf opgelegd, maar is reeds lang
oorbereid in de mentaliteit van het
Paanse politieke denken. Met het weg-
len van de oude tegenstellingen komt
e baan vrij naar een nieuwe toe-
ornst. Noodzakelijkerwijze komt tege-
bk daarmee ook een ander inzicht
°Pen op de eigen politieke werkelijk-
^d en het eigen verleden.
Zoals sinds twee eeuwen reeds te doen
gebruikelijk, komen nieuwe inzichten
0ver Spanje het eerst in Engelse publi
caties tot formulering. In het afgelopen
laar zijn te Londen twee boeken ver
benen, die naar hedendaagse maat
staven de Spaanse geschiedenis en de
Spaanse politiek behandelen. Tot nu
t°e was het regel dat overal ter wereld
h studies over Spanje de sympathieën
antipathieën uit de burgeroorlog in
e behandeling van de stof merkbaar
gorden. Dat kon ook niet anders, omdat
et Spaanse conflict begin en proto-
ype van het Europese conflict was
Eeweest. Wij waren er allen nog in be
rokken. In de nu uitgekomen boeken
Is de burgeroorlog historie geworden en
at heden heeft er een eigen gestalte
Sekregen.
Het WERK van Raymond Carr be-
andeld in 766 bladz. de geschiedenis
'an Spanje vanaf de bevrijdingsoorlog
egen Napoleon tot en met de burger
oorlog van 1936-1939. Deze laatste ja-
g^n gorden slechts in samenvatting be
is r°hin' °mdat de auteur van mening
deli Z dat een uitvoerige behan-
vcrT'S gHeen oooolusies zou kunnen ople-
het Ito i6 niet reeds vervat lagen in
The ardwerk van Hugh Thomas,
de van len»5,oCiVil War' °ver de pe"°"
boek d=t 8"1936 bestond tot nu toe een
het °m z'jn originaliteit ook naast
Het o Van Carr onmisbaar blijft:
U Spaanse labyrinth" van Gerald
enan. Carr haalt zijn voorganger lo-
'end aan, maar overtreft hjem tegelijk.
Het werk is breed en systematisch op-
Sezet en in de behandeling van de
^Paanse geschiedenis zijn enkele mo-
derne methoden ingevoerd. De nieuwe
technieken liggen vooral op het gebied
van de economie en van de sociologie.
De afzonderlijke behandeling van de-
Ze gebieden is in de Spaanse historio
grafie tot nu toe niet gebruikelijk ge
feest. Een handboek dat te Barcelona
verscheen in 1963 was de eerste Spaan-
Se studie die dit gebrek trachtte te ge-
Pezen. (Ubieto-ReglA-Jover, Introduc
tion a la Historia de Espana, ed.
Jeide). Duidelijker dkn in andere lan-
den blijkt in Spanje de determinerende
Placht van de economie over alles wat
geprobeerd of ondernomen wordt. Carr
d°et aan dit inzicht volledig recht we
dervaren. Hij opent met een lang hoofd
ruk over „the economie structure of the
®Pcien régime", en komt in de loop
Van zijn werk telkens op het onderwerp
terug, wanneer achtergronden van
c'Paalde ontwikkelingen worden ge
schetst. in het tiende hoofdstuk over
e fundamenten voor een moderne
economie" neemt hij het opnieuw zelf-
standig in behandeling.
Ook de sociologie heeft een eigen
?laats gekregen binnen het grote ge-
"eeL Gedetailleerde uiteenzettingen ko-
fP®n er in voor over de groei van de
evolking, het ontstaan van het Spaan-
fe socialisme, de opkomst van de ar-
,eidersbeweging. Het elfde hoofdstuk
k°et. behalve dit alles, ook goed uit
kien welke betekenis de katholieke
efopleving vanaf 1870 voor het Spaan-
e staatkundige leven heeft gehad. Men
.°u de term integralisme daarvoor
PPen hanteren, ware 't niet dat deze
alle progressiviteit uit vrees voor re
volutie en aantasting van het bezit.
Het zeer omvangrijke werk van Carr
is te gedifferentieerd dan dat het met
één benaming zou kunnen gekarakte
riseerd worden. Niettemin kan door
het hele boek heen telkens weer één
onderwerp worden teruggevonden, dat
min of meer de weg van de historische
ontwikkeling markeert, namelijk de
geschiedenis van het Spaanse libera
lisme. Daarin is geen persoonlijke
voorkeur van de schrijver gelegen,
want de geschiedenis van de Spaanse
staatkunde is van 1812 tot heden in
alle fasen tegelijk de geschiedenis van
het Spaanse liberalisme geweest. Even-
verlichte despotisme, dat de liberalen
voorstonden, werd door Ferdinand VII
na 1812 terstond gereduceerd tot des
potisme zonder meer. Omwille van de
vrijheid van de burger verzetten de
liberalen zich daartegen en dit had ten
gevolge dat zij als ketters werden
vervolgd en gewantrouwd. Omwille van
een grotere welvaart wensten zij een
centrale bureaucratie, maar dit riep
het verzet wakker van de provincies,
die zich in hun privileges bedreigd
voelden. Om voor Spaans gebruik de
toestand wat ingewikkelder te maken,
kwamen daar nog enkele factoren bij
de Kerk verzette zich tegen alle ver
lichte ideeën; het patriottisch verzet
erm op het Spaanse schouwtoneel
°°r het Carlisme gereserveerd is ge
loven. De theoretische achtergronden
ateresseren Carr trouwens veel min
er dan de sociale organisaties die in
C®Ze katholieke heropleving ontwikkeld
™erden. Hij laat heel nuchter uitko-
en dat dit conservatieve katholicis-
e °P de welvaart van een rijk ge
werden klasse van burgers steunde.
ez® bourgoisie keerde zich tegen
als bij ons, werd in Spanje de eerste
proeve ener grondwet nog tijdens de
Franse bezetting opgesteld. Deze grond
wet werd in 1812 in het belegerde
Cadiz afgekondigd. De opstellers er
van waren liberalen, gevormd in de
school van de Verlichting, die ook in
Spanje een korte bloei had gekend aan
het einde van de achttiende eeuw. Zij
waren echter tegelijk de erfgenamen
van de Franse idealen van burgerlijke
vrijheid, al hebben ze het nooit tot ja-
cobinisme gebracht, eenvoudig bij' ge
brek aan weerklank onder de massa's.
De verpauperde massa reageerde nog
bij lange niet als een drom belang
hebbende proletariërs, maar veeleer
als toejuichende onderdanen van de
adel en hun absolute vorst.
De grondwet van 1812 is het uit
gangspunt geworden van de eindeloze
serie burgeroorlógen, die tot in onze
dagen zich hebben voortgezet. Het
tegen Frankrijk bracht argwaan mee
tegen de aanhangers van Franse idea
len; adel en koning intrigeerden op hoog
niveau, en generaals meenden van tijd
tot tijd dat machtsgrepen orde konden
scheppen in de verwarring der geesten.
DE PRETENTIE van generaals de
staat te willen regeren, noemt Carr
de meest duurzame erfenis van de be
vrijdingsoorlogen tegen Napoleon. Hij
wijst er op, dat zich in 1814 voor het
eerst het verschijnsel van Spanjaarden
in ballingschap op grote schaal voor
deed, een sindsdien karakteristiek
Spaans verschijnsel. Ook de militaire
revolte van Riego in 1820 vertoonde
trekken, die alle latere staatsgrepen
hebben gehad. Het was alleen de laat
ste opstand die nog vanuit progressieve
idealen werd ondernomen.
Een zekere erkenning kreeg het li
beralisme, toen in de eerste carlisten-
oorlog (1833—1840) bleek, dat het een
opbouwend programma te stellen had
tegenover het toen reeds ongeneeslijk
ouderwetse Carlisme. Tegenstand van
meer betekenis ondervond het later
weer van de reeds genoemde katho
lieke heropleving. De trieste lijn van
ontwikkeling, die van dit katholicisme
naar allerlei vormen van fascisme in
de twintigste eeuw loopt, is voor meer
landen dan Spanje alleen thans bekend
genoeg. Aan deze ideologische ontwik
keling geeft Carr geen brede behan
deling, omdat hij trouw blijft aan zijn
uiterst onpartijdige wijze van nuchtere
geschiedschrijving. De aard daarvan
tekent hij onbewust zelf, wanneer hij
signaleert dat „rond 1860 althans
een zekere sector van de Spaanse
maatschappij in staat was tot politiek
oordelen in termen van economie".
Rond 1860 werden, met Engels geld,
de Spaanse spoorwegen gebouwd, mij
nen werden ontgonnen, chemische fa
brieken en cementfabrieken opgericht.
Het was toen als nu nog: buitenlands
kapitaal was nodig voor elke grote on
derneming, er was onvoldoende inves
tering voor de fabrieken en met eigen
Spaans kapitaal kon slechts 10 procent
van de natuurlijke rijkdom van de bo
dem worden geëxploiteerd. Het landbe
zit lag ofwel versplinterd ofwel in feo
dale handen. De irrigatie was verwaar
loosd, en de Spaanse economie steunde
merkbaar op de inkomens van de
emigranten.
Het boek van Carr heeft de ontwij
felbare allure van 'n meesterwerk. De
omvangrijke bronnenstudies waar het
op berust, de grondige documentatie,
de doorwrochte behandeling maken het
voor de eerste decennia tot een funda
menteel handboek.
NAAST HET BOEK van Carr over
het onmiddellijke verleden, staat het
werk van Benjamin Welles over 't he
dendaagse Spanje. Het draagt de titel:
Spanje, de milde anarchie". De schrij
ver is de zoon van wijlen Sumner Wel
les, de bekende Amerikaanse diplo
maat. Zo geleerd als het boek van Carr
is, zo gemoedelijk is dat van Welles.
Het leest als een plezierig geschreven,
zij het weldoortimmerd verhaald, waar
uit de lezer alles te weten komt -over
de molenaar, zijn ezel en de wiekslag.
Als de regering, de Kerk, het leger en
het Opus Dei met hun hele inventaris
beschreven zijn, komen in hetzelfde
ritme de oppositie, de studentenbewe
ging, en de geheimen van de monar
chale opvolging opdraven. De goed ge-
informeerde auteur beschrijft al deze
zaken met dezelfde opgewekte openhar
tigheid.
Het is alsof niemand er last mee
zal krijgen, wanneer hij van zijn ge
sprekken met oppositieleiders verslag
uitbrengt, en namen, adressen, func
ties en foto's erbij publiceert.
Dat deze openhartigheid mogelijk is,
is een gevolg van het veranderde
Spaanse politieke klimaat. De voor
aanstaande Spanjaarden durven zich te
uiten tegenover buitenlanders. Mede
dank zij toerisme en Europese werk
gelegenheid is het tot het bewustzijn
van de Spanjaarden doorgedrongen hoe
dwaas de stilte en de stilstand was,
die er in hun binnenland heersten.
Van dit veranderde politieke klimaat
tekent Benjamin Welles voor het eerst
een samenhangend en volledig beeld.
Daarbij gaat hij geen onderwerp uit
de weg, terwijl hij recht doet weder
varen aan rechts en aan links. Aan
zijn afkeuring geeft hij ronduit lucht,
wanneer hij schrijft over de censuur
en over de praktijken van de politie
maar hij is ook in staat, vanuit het
Spaanse perspectief de mensen en hun
daden weer te geven, en aan ieder de
eigen Spaanse motiveringen te gunnen.
Bij het verzamelen van zijn informatie
genoot hij 't voorrecht van zijn positie
en zijn relaties. Het boek is de vrucht
van zes jaar reizen en trekken in Span
je als correspondent van de New York
Times.
Uit de behandeling van de studenten
rellen is de datum van voltooiing van
het manuscript af te leiden. De eerste
successen van voorjaar 1965 worden erin
beschreven, maar niet meer de repres
sieve regeringsdecreten van juli en au
gustus van dat jaar. Het is niet te veel
gezegd, dat in de eerstkomende jaren
negen van de tien onthullende artikelen
over Spanje waarschijnlijk geschreven
zullen zijn met hulp van het boek van
Benjamin Welles.
Raymond Carr, Spain 1808-1939. (Oxtord
History of Modern Europe). Clarendon
Press: Oxford University Press, 1966,
63 sh.
Benjamin Welles, Spain, the Gentle An
archy Pall Mall Press, London, '65 55 sh.
De in het artikel genoemde werken van
Thomas en Brenan zijn de laatste ja
ren weer als paperback verkrijgbaar
resp. in de Penguin-editie en als Cam
bridge Paperback.
staat tot het trekken van een verge
lijking tussen de intellectuelen, en in
wijder verband, de culturen van West
en Oost Europa.
Kraus heeft in de laatste jaren veel
vuldige ontmoetingen van vooraan
staande schrijvers en geleerden uit
West en Oost in Wenen georganiseerd.
Hij heeft vele reizen in Oost-Europa
ondernomen, ook naar de Sowjet-Unie
en hij neemt dus rechtstreeks deel aan
het bouwen van een brug tussen de
Westeuropese en Oosteuropese volke
ren, een taak die Oostenrijk in de geest
van zijn oude traditie nu weer opneemt.
In oktober wilde Kraus een Oost-
West-ontmoeting organiseren van schrij
vers met het onderwerp „Revolutie
in dichtkunst en literatuur" maar
alle Oosteuropese schrijvers waren plot
seling om telkens verschillende redenen
verhinderd. Kraus had over het hoofd
gezien dat in oktober 1966 met commu
nisten over „revolutie" spreken natuur
lijk de gebeurtenissen van 1956 weer
in herinnering zou roepen. En dat wil
den de regeringen van Oosteuropa lie
ver niet!
OMGEKEERD beleven ook de intel
lectuelen uit het Westen in de Oost
europese landen hun verrassing. Ner
gens wordt over revolutie gesproken,
maar wel veel over cultuur, geestes
leven, wijsbegeerte, enzovoort. Vaak
tegen de koers van de partij in. Het
meest echter verrast de zorgvuldig
heid waarmee feodaal-burgerlijke over
blijfselen bewaard, ja met een bijna
religieuze eerbied verzorgd worden: de
militaire parades, het ceremonieel in de
openbare administratie, de hiërarchie
in de staat en in de partij, de ge
hoorzaamheid tegenover de autoriteiten,
„arabesken van 'n ingewikkelde curia-
le stijl", de feodale voorrangspositie
van de prominenten dit alles schept
tegenstellingen die in een communisti
sche maatschappij absurd lijken.
Bij het enorme gebrek aan wonin
gen verbaast de verkwisting aan ruimte
in de openbare gebouwen, cafés en
banken, die met aristocratische luxe
worden opgezet. Er bestaat daarbij een
oppositionele onderstroming om deze
oude burgerlijk-feodale vormen te be
waren, vooral ook in het gedrag. De
westelijke intellectuelen hebben de am
bitie, zich „klasseloos" te tonen, joviaal
onburgerlijk en zeker niet feodaal, soms
zelfs wat padvinderachtig noncha
lant. Zij zijn, zoals men in Amerika
zegt, „the new bohemians", de nieuwe
zigeuners.
In-
Der fünfte Stand. Aufbruch der
tellektuellen in West und Ost, door
dr. Wolfgang Kraus.
De sitar, notabene via de popmu
ziek naar het Westen doorgedrongen,
behoort tot dezelfde instrumentenfa
milie als de gitaar; de shehnai ver
toont in uiterlijk en klank gelijkenis
met de hobo, al heeft het in heel India
zeer geliefde blaasinstrument geen
kleppen maar uitsluitend gaten als die
van een blokfluit. De beide solisten, in
artistiek en technisch opzicht behorend
tot de besten waarover India kan be
schikken, zijn achtereenvolgend te ho
ren in een fraai gevarieerde rouwmu
ziek, een levendige ,,chaiti"-melodie
die vooral in de eerste maand van het
Hindoe-jaar overal in het land te horen
is, en een zeer melodieus, romantisch
stuk waarmee vrijwel elke uitvoering
van Indiase muziek wordt besloten. De
,,tabla"-begeleiding wordt verzorgd
door de veelgevraagde slagwerker Pan
dit Shanta Prasad. Een plaat vol mys
terieuze oosterse schoonheid, die toch
onmiddellijk steTk aanspreekt.
OP TAL VAN PLATEN toont Nana
Mouskouri zich een zangeres die niet
alleen met de muziek van haar eigen
Griekenland volledig vertrouwd is,
maar ook met de eisen die de inter
nationale showwereld stelt. Dat leidt
nogal eens tot concessies en daarmee
tot teleurstellend vlakke vertolkingen,
want op haar best is zij toch in het
Griekse repertoire. Dit laatste blijkt
weer uit de „Chants de mon pays"
die zij met het orkest van Georges
Petsilas opnam voor Philips (885.521
TY, stereo). Hoogtepunten zijn de lie
deren waarvoor Hadjidakis de muziek
en Nicos Gatsos de tekst schreef, met
name Itan kamari tis avgis (de ver
taling van een deel uit Lorca's Bloed
bruiloft) en 1 ballada tou stratioti, het
soldatenlied uit Brechts Kaukasische
Krijtkring.
EEN ANDERE PLAAT vol Griek
se populaire muziek: „Opa, opa
let's dance all together" (London
Globe-serie, GLB 1033). Ook hier
weer frappeert telkens weer het be
roep dat de Griekse componisten van
lichte muziek blijven doen op de na
tionale muzikale erfenis; mannen als
Zambetas, Kogos en Xarhakos lopen
daarbij naast de over de hele wereld
al bekende Theodorakis en Hadjidakis
in de kopgroep. Ook op deze schijf
de hoeveelste al uit de overvloed
van de afgelopen jaren? parade
ren succesnummers als Kritikos horos
(weer eens een andere naam voor de
Dans van Zorba), Ta dakria mou ine
kafta en Doxa to theo naast liedjes
die we hier nog niet zo goed kennen.
Onder de solisten zijn Pan Foskolos
en Kiki Pandelaki, wel niet de beste
stemmen die de Grieken voor dit
soort muziek in voorraad hebben
maar, met de anderen, toch nog al
tijd goed voor een opwekkende plaat.
Het orkest van Petridis speelt het al
lemaal fris van de lever weg.
IN DEZELFDE REEKS verscheen
ook Chants Russes" (GLB 1039),
met twaalf liederen die op twee na
alle uit de Russische traditie stam
men en over de hele wereld gemeen
goed zijn geworden. Ze worden uitge
voerd door een min of meer folkloris
tisch geaard orkest onder leiding van
Leo Alfassy, die ook het koor aan
voert en de bewerkingen schreef. Bij
dit laatste is hij vakkundig maar vrij
fantasieloos tewerk gegaan, terwijl hij
voor het meest onbeschaamde effect
bejag niet terugdeinst. Ook omdat de
bas in zijn talrijke soli telkens weer
de vereiste stemkwaliteiten blijkt te
missen, draait de plaat uit op een gro
te teleurstelling, Ms hem al de kans
tot uitdraaien wordt gegund.
OOK JOEGOSLAVISCHE MUZIEK
staat nog steeds in de belangstelling.
CNR doet een goede gooi met de
langspeler SKLP 4213 (mono/stereo),
die geheel werd gereserveerd voor
het Beograd-Orkest dat onder meer
bekend is van zijn optreden in
het Amsterdamse Joegoslavië-huis.
Dertien banden met liederen en dan
sen die alle authentiek zijn of, in een
enkel geval, toch van begin tot eind
op de rijke muzikale folklore van het
land zijn gebaseerd. Er wordt door
het kleine, „modern" bezette ensem
ble heel levendig gespeeld en gezon
gen, met een kennelijk plezier en ge
loof in een muziek die nog overeind
blijft als er met een wat al te gladde
bewerking wordt gelonkt naar de
allang niet meer typisch-westerse
commercie. Dat is overigens op deze
plaat nauwelijks het geval.
IN DE DECCA-SERIE Grand Gala
Populair, die al heel wat goedkope
herpersingen telt, is nu ook de enkele
jaren geleden verschenen LP „Csar-
das!" van Pali La katos opnieuw uit
gebracht. Zijn „zigeunerorkest" is
bezet met de viool van de primas,
een tweede viool, klarinet, contrabas,
piano en cimbaal. Lakatos gebo
ren in het Poolse Gleiwitz en als vijf
tienjarige al Stehgeiger van zijn eigen
orkest is in grootse vorm. Hij
speelt de stukken die nu al zo lang
het ijzeren repertoire van dit soort
orkesten uitmaken: Szép a rozsém en
Az a szép uit Hongarije, de Roemeen
se Hora muntilor en Sanie cu zurga-
lai, de Russische Twee gitaren en nog
zoveel meer. Liefhebbers van het nog
altijd stand houdende genre zullen ze
bijna alle herkennen, maar ze wor
den zelden zo trefzeker gespeeld.
(825.389 QY mono/stereo).
BARCLAY GAAT VOORT met het op
nieuw uitbrengen van de belangrijkste
opnamen die zijn chanson-artisten de
afgelopen jaren hebben gemaakt. Al
weer verschijnt zo Léo Ferré in de se
rie „Vedettes", waarin nu op nr.
80.343 zijn „Chansons d'Aragon" zijn
herperst: de negen van de 25 cm. LP
T 80138 met Les fourreurs tot een 30
cm schijf, aangevuld. Men kent ze be
halve van Ferré ook door de vertol
kingen van anderen, vooral van Sau-
vage, de beurtelings lyrische en „re
volutionaire" gedichten van Aragon
door Ferré zo gaaf op muziek gezet
als in Tu n'en reviendras pas, Blues,
Elsa, Je t'aime tant, L'affiche rouge
en Est-ce ainsi que les hommes vi-
vent; de componist ze zelf te horen
zingen is toch telkens weer een bele
venis, ook al omdat deze opnamen be
horen tot zijn beste uit een lange
reeks van jaren. Waarom II n'aurait
fallu hier op hoes en etiket plotseling
II m'aurait fallu heet wordt niet dui
delijk; Ferré zingt het zo in elk ge
val niet. Franck Ausmanns orkest be
geleidt zeer fraai.
OOK HET WERK waarmee Anne
Sylvestre destijds het chanson zo'n be
langrijke verjongings-injectie gaf al
greep zij dikwijls terug op het tradi
tionele Franse volkslied wordt ten
dele opnieuw uitgebracht. Uit haar
oudere 25 cm-platen zijn er nu dertien
gekozen voor de grote LP „Anne Syl
vestre No. 1" (Philips P 77.867 L).
Achterop de hoes getuigt Brassens
weer eens van zijn bewondering voor
deze vrouw en de voorname plaats die
zij in korte tijd tussen de werkelijk
groten van het chanson kon gaan inne
men. Enkele titels: J'ai le coeur a
l'ombre, Les punaises, Je ne suis pas
si béte, La payse en het meest be
kend maar nog niet eens haar Aller
beste Mon mari est parti. Opval
lend zijn nog steeds de ragfijne bege
leidingen, of ze nu door alleen maar
drie, vier man, of de volle orkesten
van Franqois Rauber en Alain Gora-
guer worden gespeeld.
NOG EEN HERPERSING: „Les plus
grands succes" van Adamo, op Elec-
trola SME 74.181 (mono-stereo). Je
kunt ervan houden of niet en voor het
echte chanson mag het allemaal meest
al weinig te betekenen hebben, tóch
kan de jonge zanger altijd wel weer
verrassen met iets dat in elk geval
eigen en oorspronkelijk is, zonder wel
ke pretentie dan ook. Vous permettez,
monsieur?, Du soleil, du boulot, Tom
be la neige en La complainte des élus
waren er met een aantal andere lied
jes de bewijzen van. En is het niet
ontwapenend dat hij een liedje Dolce
Paola schrijft voor een prinses die
zijn platen verzamelt? Overigens staan
er op deze plaat ook vier van zijn
Italiaanse liedjes, merkwaardigerwijs
(ook) in muzikaal opzicht minder sterk.
OUDE OPNAMEN van Amalia
Rodrigues zijn er onderhand vol
doende om er meer dan één lang
speelplaat in de goedkope prijsklasse
mee te vullen. Enkele weken gele
den kwam hier zo'n LP ter sprake;
het ging toen om opnamen met een
orkest, zo groot als de teleurstelling
die het resultaat van de overdadig*
begeleiding was. Artone heeft nu
„Amalia Rodrigues chante le Portu
gal" uitgebracht (Festival, PRT 204)
en daarmee zijn we weer terug bij
de vertrouwde fado-begeleiding van
gitaar (Jaime Santos) en viola (San
tos Moreira) en dus bij een Ama
lia wier stem geheel tot haar recht
kan komen. Onder de twaalf fados
zijn er deze keer nogal wat met een
lichtere toets: „La porque tens cinco
pedras" is daar een heerlijk voorbeeld
van. Sommige opnamen laten een
meer dan normale ruis horen; zij zijn
waarschijnlijk overgenomen van 78-
toeren platen van Portugese makelij,
die hier nog niet eerder waren door-
gedrongen.
NOG ALTIJD leeft de al ruim 23
jaar geleden gestorven Thomas „Fats"
Waller in de herinnering voort als
een uniek entertainer; dat wAs hij ook
op de eerste plaats. De meer dan vijf
honderd plaatopnamen die hij maakte
leveren ook nu nog keer op keer mate
riaal voor alweer nieuwe her-uitgaven-
op-LP, waaruit hij voornamelijk te
voorschijn komt als de befaamde vita
le, bruisende mukikale grappenmaker.
Zijn betekenis voor de jazz wordt in
tussen onder- en overschat: hu is toch
eens de begeleider van een Bessie
Smith geweest en ook in latere jaren
was de pianist Waller nog wel goed
voor een magnifieke, sprankelende so
lo al gebeurde dat te zelden temid
den van het muzikale lach-of-ik-schiet-
geweld dat hij met zijn begeleiders
meestal placht te produceren. De laag
geprijsde langspeler „The reM Fats
Waller" (RCA-Camden CAL 473) geeft
de verhouding wel ongeveer juist weer:
één solo (Carolina shout) en verder de
gebruikelijke opnamen met Waller's
Rhythm en af en toe het orgel: The sheik
of Araby, Ain't misbehavin', Rosetta
het is allemaal tóch nog wel amusant,
en Harlem Fuss (een vermaarde opna
me met Eddie Condon) biedt in muzi
kaal opzicht zelfs nog wel wat meer.
LIEFHEBBERS van een Nederlandse
pianiste, die er ook al een respecta
bel aantal jaren als entertainer op heeft
zitten en in haar geboorteland nog al
tijd haar publiek heeft, al is zij dan
vertrokken naar een zonniger oord, zijn
waarschijnlijk wel blij te maken met
een nieuwe LP uit CNR's Hartewens-
serie: „Fly me to the moon" van Pia
Beek. Begeleid door bas en drums,
met Ted Powders strijkers op de ach
tergrond, speelt (en soms: zingt) ze
onder meer Misty, Miss Otis regrets,
The man I love en Dark eyes. Pianis
tisch nog steeds niet erg interessant
maar voor onder een borrel heel wel
bruikbaar. That's all heet het laatste
nummer. (CNR GA 5053).
ENKELE MAANDEN geleden stierf
de grote Braziliaanse gitarist Baden Po
well de tragische dood van de in korte
tijd volkomen versukkelde alcoholist.
Zijn opvolger stond al klaar: een op
volgster dan van Rosinha de Va-
lenga een, eveneens uit Brazilië
afkomstige, vrouwelijke gitaarvirtuoos.
Een LP uit de Barclay-serie „Ve
dettes" (XBLY 080.339, mono/stereo)
bevestigt dat zij Powell ten volle ver
vangen kan, zij het niet als componist.
Van diens Consolacao, Jobims Ela ca-
rioca en Blanco's Estrada do nada
bijvoorbeeld maakt zij met begelei
ding van fluit, trombone en ritme
prachtige soli, vol trekken uit de Brazi
liaanse volksmuziek.
Binnenkort verschijnt Rosinha de Va-
lenga in een TV-programma van de
KRO, als zomaar een lid van een ge
zelschap Braziliaanse bossa nova-musi
ci: toen enkele maanden geleden de
opnamen in Bussum werden gemaakt
realiseerde niemand zich wie men in
dit jonge (25) Roosje uit Valenga ei
genlijk vóór zich had.