m i W BEER en het m 9Z i TIJD-OPNAMEN nommer 1 wondertapijt IV *1 - =30 Es: 7 DE TIJD ZATERDAG1 25 MAART 1967 A „Laat ze barsten met hun spoetniks. We kijken gewoon niet" DOOR COKS VAN EYSDEN Ze jubelde in de telefoon Maak dromen /&W&. waar! 3 In de stad krioelt het van de mensen. Robbie voelt zich volkomen verloren als hij door de straten wan delt. Ineens ziet hij boven zich een vliegtuig. „Alstu* blieft", zegt hij tot een koopman, die bij een kraampie staat. „Kunt u me naar de plaats brengen, waar dat vliegtuig landt? Ik ben heel ver van huis en ik moet terug!" „Vliegtuig landen bij grote haven ver weg"> antwoordt de koopman. „Maar als kleine beer werken willen, hij met mij kan meerijden. Hij dan over vijf weken bij haven zijn, misschien". „Duurt het werkelijk zo lang om er te komen?" stamelt Robbie teleurgesteld. „Zeker", antwoordt de koopman. „Maar jij met mij meerijden. Genoeg werk te doen zijn en tijd snel voorbijgaan". Hij gaat naar zijn wagen en zegt de kleine beer hem met de lading te helpen. Als Robbie de grote pakken ziet, die de mensen er op hun hoofd dragen, zinkt de moed hem in de schoenen. Maar de koopman pakt een van de kleinere pakken. „Niet zwaar", glimlacht hij en plant het op Robbies hoofd. „Kleine beer zullen het op deze manier gemakkelijk kunnen". Zo lang Robbie kleine pakken te dragen krijgt» brengt hij het er niet slecht af. Maar dan krijgt hij lastiger te vervoeren exemplaren en al spoedig kan hij niet meer van hitte en vermoeidheid. „Ik word gebakken in die zon", „hijgt hij, terwijl hij worstelt met een enorm pakket. Als hij het ding in de wagen heeft afgeleverd, zoekt hij uitgeput een plaatsje in de schaduw. „Allemensen", verzucht hij» „ik sterf van de dorst. Waar zou ik water kunnen vinden?" Als hy een beetje op adem is gekomen, gaat hij op zoek naar water. Gelukkig vindt hij al spoedig een bron met fris water. Net heeft Robbie een fikse slok genomen, als hij een stem hoort. Hij draait zich om en ziet de tapijtwever aankomen. „Mijn tapijt joU uit Notendorp laten verdwijnen", zegt de man. „Dus ik snel hierheen reizen om jou te zoeken". „Hé, dat is het tapijt waarop ik neerknielde", roept Robbie uit. „Het geweven zijn van wonderwol", legt de man uit. „Het mij naar deze stad terugbrengen wanneer ik maar willen. Het altijd mijn wens vervullen". Robbie vertelt zijn vriend wat er is gebeurd. „1^ voel er niet zoveel voor om met die wagen mee te reizen", zegt hij. ,;Kunt u mij helpen om naar huis terug te gaan?" „Daarom ik juist gekomen zijn" lacht de man. Hij neemt Robbie mee naar zijn winkeltje* Binnen rolt hij het tapijt uit, waarop het Notendorp is geweven. „Kijk! Ik heb het af", zegt hij trots. hier ook wonderwol voor gebruiken. Dus t" snel naar Notendorp terug kunnen". „Vertel me alsje' blieft hoe!" riep Robbie uit. „Net als jij daarstraks gedaan hebben", antwoordt de tapijtwever. „Jij alle#1 gaan zitten op tapijt en wensen in Notendorp te zijn' k li „O, u bent schrijver! Heerlijk. Ik heb laatst nog overwogen wat geld te steken in een abonnement op de plaatselijke bibliotheek." „Wat toevallig. Het boek dat u geschreven heeft had ik iedere morgen bij het tandpoetsen in m'n hoofd.'" „Geachte heer Het zou zeer op prijs gesteld worden als u de zaak eens van mijn standpunt wilde bekijken." DE RODE SOKT R OBBIE DE HOOFDSTUK 16. Het duurde lang eer Hans die avond insliep. Er was zoveel om over na te denken. Morgen zou hij Peter z'n leren riem mogen geven als afscheidskado. Dat was een plannetje van z'n moeder. Z'n vader had meteen gezegd, dat Hans dan van hem een nieuwe riem zou krijgen. Maar mama had daar een stokje voor gestoken. „Nee, Ben, dat hoeft niet zomaar. Als Hans jarig is, kan hij er altijd nog een vragen op z'n lijstje." Hans had haar dankbaar aan gekeken. Hij zou z'n riem wel missen, natuurlijk. Maar als je meteen een an dere kreeg, dan was het toch niet een echt geschenk aan je vriend. Dat papa dat nou niet snapte. Dat was ook iets, waardoor Hans niet kon slapen, er over nadenken, hoe je je in de mensen kon vergissen. Thuis nam z'n vader het altijd voor hem op. Dan deed ie net, of hij wilde doen als Hans en dat alleen maar niet kon, omdat hij ouder was. Maar nu op vakantie was papa nog niet één keer meegegaan om wat rond te zwerven, hij hielp je heus niet bij het boomklimmen, hij ging ^alleen zwem men, luieren of reed in de auto er gens heen. Mama was wel twee keer met hem meegegaan naar het beekje 's morgens om zes uur, toen alles nog heel stil was. En mama begreep dat van die sok en die ster en ook van die riem voor Peter. Misschien wilde z'n moeder helemaal niet graag zo'n keurig nette mevrouw zijn, als ze thuis was. Misschien moest ze wel zo doen thuis om bij papa en bij papa's baan en bij hun huis te passen. Misschien leek mama meer op tante Marjan, haar zuster, dan je zou denken. Maar z'n vader dan? Waarom zei papa altijd dat hij echte jongens zo goed begreep, terwijl dat «helemaal niet waar bleek te zijn? Deed papa zo om z'n vrouw een beetje dwars te zitten? Hans wist het niet en hij dacht er op het laatst maar niet meer over na. Als ze weer thuis waren, zou hij wel merken hoe het allemaal ging. En zo gauw ze in huis kwamen, zou hij naar z'n kamer rennen om die ene sok te pakken. Die twee rode sokken hadden elkaar zo lang moeten missen, dacht ie grinnekend. Wat zouden die elkaar veel te vertellen hebben! Het was een opgewonden beweging bij de familie Jansing op de laatste dag van het jaar. „Pepie, je mag niet meer dan één uurtje besteden aan op ruimen, zwabberen en stoffen, hoor", riep mevrouw Jansing naar het hulp je, dat ijverig door het huis heen en weer scharrelde. „Het haalt geen klap uit met het hele spul thuis. Kom me straks maar in de keuken helpen met de oliebollen, dan is je tijd beter be steed". Bob, die net al z'n lucifersmerken op tafel had uitgestald om nu eens fijn de hele zaak uit te zoeken, ver gat pardoes z'n stoere plannen. „Wat gaat er voor heerlijks gebeuren in de keuken, Mam. Ik kan ook best komen helpen. Hè ja, laat mij het doen". Maar zijn moeder bonsjoerde hem met vaste hand en een krentenbol meteen de keuken uit. „Ik voel er bitter wei nig voor vanavond kale oliebollen te eten, terwijl de krenten en rozijnen in jouw maag rondzwemmen. Ga jij maar netjes naar je lucifersdoosjes toe, anders zeg je na de vakantie nog, dat je helemaal geen tijd hebt ge had. Ik ken je, vriendje". „Ik spaar geen lucifersdóósjes maar lucifersmér- ken", verbeterde Bob z'n moeder. Maar hij droop toch af. „Mag je er niet in?" lachte Kees, die al heel vroeg met Carolientje ach ter op de fiets naar het bos was ge weest. Nu zaten die twee zich te war men bij de kachel met hun handen om een grote beker heet drinken: koffie voor Kees, chocolade-melk voor Carolien. „Waarom ben je toch niet meegegaan? D'r waren een heleboel vogels en er kwam ook een eekhoorn tje op het brood af, die had zeker niet genoeg wintervoorraad opgesla gen". Bob bromde wat. Het kwam er gewoon op neer, dat hij het vertikte om in de vakantie vroeg op te staan. Toen ging de telefoon. „U spreekt met Carolientje Jansing". Bob piep te het z'n zusje met een raar hoog stemmetje na. Maar ze hapte niet op z'n plagerij dit keer. ZE JUBELDE m de hoorn: „Ik zal het vragen, tan te Ella, 't Is vast wel goed", en ze stoof naar de keuken. „Natuurlijk is dat goed, Ella, gewéldig zelfs.; Dat is dan afgesproken", riep moeder al even enthousiast als haar dochter door de telefoon. „Ze vraagt of Carolientje voorgoed hun dochter mag zijn, om dat tante Ella en oom Ben alleen maar jongens hebben", zei Kees, die net zo nieuwsgierig was als Bob. „Niks hoor", begon moeder, maar ze hoefde haar zin niet af te maken. „Ze is onze Caroli-ie-ie ientje, en je krijgt er nog niet voor een ti-ie-ie- ientje". De jongens zongen dit troetel liedje van moeder met overdreven uit halen. „Voor straf maken jullie tweeën vanmiddag een zalmschotel. Ik zal er wat spullen voor klaar zetten, maar jullie maken 'm en je zorgt maar, dat ze lekker wordt, want tante Ella en oom Ben komen hier oudejaar vie ren". Een vreemde zou aan het la waai meteen geweten hebben, dat ze bij Jansing dol waren op die oom en tante, Bob wilde weten, of de jongens meekwamen. „Nee, suffie", snibde Ca rolientje, „die blijven liever alleen thuis om alle krenten uit de oliebollen te eten". „Die zit, één nul", gilde Kees en zelfs Bob kon het grapje waarderen. Er werden taken verdeeld. Kees moest de studeerkamer opruimen en zorgen, dat er voldoende plaats was voor het twee-persoons opklapbed. Bob had het opeens veel te druk om aan z'n hobby te werken. Hij zou de lucht bedden wel oppompen. Hij zou de slaapzakken wel va'n de rommelzolder zoeken. Hij zou de twee logeerbedden wel eens netjes klaarmaken op de jongenskamer. Hij zouO, hij zou zo veel. „Wie zegt, dat Ad en Hans bij jou mogen slapen?" plaagde moeder. Maar het mocht natuurlijk en Bob vloog naar boven. „Kom op, joh, werk aan de winkel". Dat was tegen Edo, die huilend van de kou binnenkwam. Moe der bood haar vijfjarige zoontje een plekje aan bij de kachel met een be ker warme chocolade-melk. Maar Bob's recept tegen kou bleek doelmatiger. Edo vergat z'n tranen en na een kwar tiertje op zolder zwoegen, gloeide hij van plezier. Terwijl de jongens boven bezig wa ren, Carolientje bij haar moeder en Pepie in de keuken rondscharrelde, liep de twee-jarige Annette onbewaakt door het huis. Ze was eerst bij Bob en Edo gaan kijken, maar daar wei-d ze weggestuurd. Kees had al even re soluut haar gezelschap afgewezen. „Ga hier vandaan, meid, straks krijg je het hele opklapbed nog op je kop", Annette ging teleurgesteld op de bo venste tree van de trap zitten, haar korte beentjes over het randje. Met haar duim in de mond tot troost, be gon ze treetje voor treetje omlaag te boemsen. Beneden gekomen wrong ze zich in alle mogelijke bochten, om te zien, of haar maillot van achteren ka pot gegaan was. Dan zou er wat voor hakr zwaaien, dat wist ze wel. De keukendeur zat dicht. Daar zou ze ook niet welkom zijn. Ten einde raad droop Annette af naar de eetkamer. En daaro zaligheid, wachtte haar een grote verrassing. De hele tafel lag vol met kleurige plaatjes. Met hoge kreetjes van opwinding sloeg ze bei de handen boven op die kleurige uit stelling. Toen ging ze al dat moois eens beter bekijken. Helemaal opzij lag een stapeltje bloemenplaatjes. Ze moest ervoor op haar knieën over de tafel kruipen om er goed bij te kunnen komen. „MooiMooie bloeme", zuchtte An nette verzaligd. „Allemaal van de heet", constateerde ze verbaasd ter wijl ze zo op haar knietjes de voor raad nog eens goed overzag. De hele familie had haar met een kortaf „heet" altijd zo'n schrik voor lucifers ingeboezemd, dat die leuke plaatjes een 'hele ontdekking betekenden voor het kleine meisje. Annette had in tijden niet zo heer lijk gespeeld. Alle treintjes en autoot jes, die helemaal rechts lagen kwa men op één. hoop met de bloemen van het linkerstapeltje. Dat bevredig de haar toch niet helemaal. Ze schoof radikaal alles, wat op tafel lag naar één kant en ging opnieuw sorteren. Alle gele op een stapeltje, alle groene plaatjes bij elkaar, op een ander hoekje de lucifersmerken met voorna melijk rood erin. „Zo". Voldaan schoof ze op haar knietjes achteruit naar de stoel. (Wordt vervolgd) ADVERTENTIE- Alle NEFF-apparaten, van aanrecht tot vaatwasrrij3cb"ie, van fornuis tot koelr kast, zijn op elkaar afgestemd. Zo -r stuk een keuken uit de fo'der AK. v C.J. var» den Broek Haarlem ••aV. Tedhni: che Handelsonderneming N.V. Cruquiusweg 25 Heemstede tel.02500-84350 z ZIT NIET TE MIEREN HOND! *4 PfF! j milium p - 'IPBltlMlll'S

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1967 | | pagina 26