KUNST LICHT „Personages", een bundel gedichten van H. C. ten Berge BOEKEN; POEZIE MET TWEEZIJDIG EFFECT wereld" Het Grieks en Iers lezen van Awater Das Lied von der Erde door twee mannen Mahler-opnamen: Groot- en zwakheden van een symfonicus DE TIJD ZATERDAG 29 APRIL 1967 JAN WILLEM HOFSTRA VIJF BLADZIJDEN aanteke ningen bij zijn jongste bundel ge dichten „Personages", laat H. C. ten Berge voorafgaan door een verantwoording die hij „Appen dicitis" noemt. Uit de titel blijkt al de door hem ook uitgesproken tegenzin, al laat het opschrift ook de mogelijkheid, aantekeningen als ontstekingen van de poëzie te zien, althans wanneer de dichter zelf die annotaties verzorgt. Of wellicht maakt de titel ook de exegeet tot een infectueuze figuur. H. C. TEN BEPGE KEES FENS K. F. GUSTAV MAHLER Ontvoering in de mist Corruptie van de mach] Afrikaanse eenheij Alleen maar voetbgj Edith Sitwejl Ontwerp: kran1 Roman van deze tij^ Pirandello TEGENWOORDIG, waar iedereen al leen nog maar pocketboeken koopt om die dan, na ze gelezen te hebben, haastig weg te lenen, is het een verademing weer eens een mooi boek in handen te krij gen. ,,La Belle Histoire des Voyages" ziet er prachtig uit; de Librairie Aca- démique Perrin te Parijs heeft er wer kelijk alles aan gedaan om het een smakelijk werkje te doen zijn en André Castelot vertelt net met die mengeling van ernstige wetenschappelijkheid en plezierige journalistieke flair heel merkwaardige en interessante dingen over de vrijetijdsbesteding van vroeger. Het staat vol met anecdotes over de vakantie en dat wil er zeker in deze tijd, nu de lente in de lucht zit, en er waarachtig af en toe ook wel uit wil komen, bepaald wel in. De ambtenaren bepraten langdurig hoe ze hun vrije tijd zullen besteden en al hebben ze dan geen van allen twee maanden om hun vakantielusten bot te vieren, de voorpret is er niet minder om. In het jaar 398 was dat rantsoen van twee maanden voor ambtenaren een wet, ge- promulgeerd door keizer Theodosius of, zoals het nogal literair heette in het staatsblad: „één maand om de inspan ning van de zomer te verzachten en de tweede maand om de vruchten van de herfst te plukken" Waren er bij de oude Romeinen zo veel feestdagen, dat het een beetje te gek werd, zodat Marcus Aurelius besliste dat er niet meer dan 135 vrij feestda gen zouden worden gegeven in de ka lender, toch hadden de scholieren toen vrij van 15 juni tot 15 oktober... Arme moeders, zou je willen zeggen, als je niet wist dat die kinderen heel hard moesten meehelpen op de boerderijen op het platteland. Castelot vertelt veel aardigs over het „de baden gebruiken", een bijgeloof dat nog steeds niet uitgeroeid is, ook al verzekerde mij een directeur van een oud en gerenommeerd Kur-Ort-Hotel dat de zaken zeer terugliepen. Een halve eeuw geleden heette „verandering van lucht" de panacee en misschien wel hèt geneesmiddel tegen nerveuze storingen en zenuw-aandoeningen. Dit soort bijgeloof was evenwel al te be speuren tweeduizend jaar geleden, toen een ieder ervan overtuigd was dat, als je maar een voet zette in het water van het meer van Baia, je dan ogen blikkelijk ontvlamde van liefde. Van wat voor soort liefde werd nooit ge sproken. De lieden die dus dichtbij woonden, zeg, de Napolitanen, hadden het dus heel plezierig. Baden was ook al heel vroeg be roemd. De Pauselijke Secretaris Pog- ge vermeldt begin 15e eeuw hoe plezie rig hij het vond om op smalle planken tussen de bassins door te lopen, waarin de dames een bad namen. In Baden waren er meer dan veertig badhuizen, voor gemengd zwemmen, zouden wij zeggen. Pogge vertelt hoe hij, al wan delend op de smalle planken, geldstuk jes naar de nimfen wierp die hem uit nodigden om wat met haar te eten... in het water op drijvende tafels. Pogge weigerde. Niet uit kuisheid, want hij zag er geen kwaad in, maar omdat hij geen Duits sprak en ook heel weinig verstond. Hij wilde zich niet belachelijk maken. HEEL BELANGRIJKE personen maakten de baden en de badplaatsen beroemd. Madame de Sévigné ging naar Vichy vanwege het water dat hielp tegen haar reumatiek. Madame de Montespan prefereerde Bourbon- l'Archambault, waarheen ze een gevolg van veertig personen meenam. José- phine de Beauharnais ging, nadat ze gehoord had, dat Napoleon zich van haar wilde laten scheiden, naar Aix, dat de naam had pijn in het hart te verzachten. Maar de burger kwam er bekaaid af. Een badkuip moest thuisgebracht wor den als je je eens behoorlijk wilde poedelen en dat was mét het benodig de water niet goedkoop. Een Parijze- naar uit 1836 betaalde voor zijn jaar lijkse twee baden (1): drie Frank vijftig, terwijl de bevalling van zijn vrouw hem slechts op één Frank, twee- en-zeventig kwam te staan. De Larous- se van de 18e eeuw vermeldt een on derzoek, waarbij kwam vast te staan dat van de 100, 18 mensen alleen maar hun voeten in een kom water staken als ze van kousen of sokken ver wisselden; 52 wasten hun voeten twee maal per winter; maar 6 hun gezicht en handen iedere zaterdag. En 24 was ten zich nooit. En alleen lichte vrou wen mochten dan nog wel eens wat thijm of lavendel in het water gooien voor de geur! En dat was onder pre sident Loubet. Het onderdompelen in de zee hoog stens vier keer en dan door een be kwame badman of badvrouw in rood flanellen rok of broek hebben we zelf nog wel meegemaakt. En het schokken van het wagentje met het paard ervoor over het zand tot tien meter in het water is ook om nooit te vergeten. Het geloof in het gezond- makende van het bad is ,zeer aan het tanen. Nu is de zonafgoderij aan de beurt. Hoe dan ook, André Castelot schreef een kostelijk en heel fraai boek. VAN DE WEEK beluisterde ik de stem van Sarah Bernhardt in het Amster damse Geluids- en Beeldarchief om te zien tot er misschien iets mee te doen was op de radio. Helaas is de kwaliteit niet zo dat men, als men de tekst van Racines Phèdre, want dat was het wat la Divine reciteerde, niet op zijn duimpje kent de gang van zaken goed kon volgen. Wat men wel ervoer was de vaart, de ongelooflijke snelheid waarmee de goddelijke Sarah cffe alexandrijnen wegzong, mag je wel zeggen. Met een zwaar tremolo in de stem van gespeelde of echte aandoe ning. Het woord „Seigneur!" vloog tel kens de lucht in als een vuurpijl. En dat woord komt, volgens het recen te onderzoek van de Centre d'étude du vocabulaire franqais, maar 51 keer voor in die tragedie. Tegen Ten Berges tweede bundel, „Swartkrans", was in een dagbladbe spreking het bezwaar van ingewik keldheid gemaakt, waarbij door de be spreker de hoop was uitgesproken dat de dichter het de volgende keer wat eenvoudiger zou maken. Nu heeft Ten Berge dat met „Personages" niet ge daan eerder het tegendeel maar hij verzet zich ook tegen het bezwaar: „Wat de mens maakt is ingewikkeld, evenals hijzelf trouwens. Ook poëzie ontwik kelt zich volgens bepaalde wetten, of men zich die bewust is of niet, en het terug draaien van een evolutie is, ook in de poë zie, niet mogelijk. Tenzij men op kreatief gebied over suicide neigingen beschikt." Ongewoon zijn aantekeningen sinds enkele jaren ook in de Nederlandse poëzie niet, al betreft het meestal bronvermeldingen keurig met blad zijde en jaar van uitgave van in de gedichten overgenomen materiaal: een citaat wordt binnen een nieuwe context geplaatst en zal daar in goede gevallen op eigen wijze gaan functio neren. Bij Ten Berge ligt de zaak iets anders. Vanaf „Swartkrans" in zijn debuut, „Poolsneeuw" leek het ver schijnsel in enkele, losse verzen eer der toevallig schuiven meestal sys tematisch enkele lagen over elkaar heen: het gedicht beweegt zich op en kele cultuurniveaus. Zo bevat de reeks „Kockyn" uit „Swartkrans" veel mid deleeuwse elementen, uit heel specia listische hoeken van kennis afkomstig, uit heel specialistische hoeken van be leving ook. Heeft de lezer de middel eeuwse elementen thuisgebracht en dat is een karwei, zoals een analyse van het vers heeft aangetoond dan kan hij pas aan het tweede stadium beginnen: onderzoek naar het waarom van deze elementen binnen het geheel van het gedicht. Wat is er op eigen wijze in uitgedrukt? Voor de lezer is dat een omweg; de dichter heeft even wel niet langs een omweg gewerkt: kennis en beleving van het gekende (en daardoor de mogelijkheid er in een gedicht mee te werken) vallen voor hem samen. Zijn gedichten zul len voor hem niet ingewikkeld zijn eerder vanzelfsprekend zijn werke lijkheid is alleen ingewikkelder samen gesteld dan van de meesten: het ver leden is er levend en daardoor ook als levende uitdrukkingsmogelijkheid in betrokken. De dichter leeft in voor de buitenstaander verschillende werel den, terwijl hij zich tegelijk in alle thuis voelt, de een zich spiegelt in de ander en omgekeerd. Wanneer hij zich uitspreekt zal dan de ene dan de an dere wereld scherper zichtbaar wor den. De omweg nu kan de lezer voor een deel bespaard worden als de dich ter hem in zijn kennis laat delen mid dels aantekeningen. Hoeveel mogelijk heden er in Ten Berges wijze van poëzie schrijven liggen, bewijzen het eerste en derde deel van de bundel.' het eerste is letterlijk bloedige ernst, het derde voor een deel een spottend spel, waarin heden en verleden door een buitelen op vaak humoristische wijze. De titel van de bundel is die van het derde deel, waarin o.a. een mag nifiek vers op de dichter Kouwenaar dat heel wat commentaar vervangt. Ik citeer het hier graag (daar Ten Berge steeds meer een cyclus-bouwer wordt hij maakt een ontwikkeling van lyrisch naar episch door, al zijn er ook mogelijkheden tot ontwikkeling in dramatische richting valt uit het grootste deel van de bundel moeilijk te citeren, een deel wordt dan los ge maakt uit zijn geheel) Neem gerrit k, altijd op weg naar een woord, op de hielen gevolgd (gevolg van zijn doortrapte stof) door nagekomen muzemannen en betrapte vingers van de al te vlugge wichelaars geelgieter van taal aan wie de taal zich stug gewonnen geeft besnorde beeldsnijder die zijn lan cet voor sektie op het alfabet naar binnen richt: de dichter is zijn materiaal en poëzie perfecte misdaad, klinies, koel, doortastend spreken hij snuffelt, aandachtig en geslepen aan afbraak, aan tijd: een photographie van den prins, van wie te paard zat en zijn zweephaar over een verkalkt verleden legt maar zo te zien loopt daar een heer, wat links in zijn manieren in zijn goedgesne- den jas. berlijn ligt op de slippen nauwelijks bestorven AL KAN DE TITEL van de bundel bepaald zijn door een voorkeur van de dichter voor het derde deel, het lijkt mij niet onmogelijk dat de titel iets programmatisch heeft, een poging ook tot karakteristiek wil zijn, zoals de titel „Personae" dat was aan het begin van de dichterlijke carrière van Ezra Pound. Wellicht wil Ten Berge, op wiens werk dat van Pound niet zonder invloed is gebleven, zelfs de titel „Personae" in „Personages" door laten klinken. „Personae" moet bij Pound in de oorspronkelijke zin van „maskers" verstaan worden, waarbij „personages" in de zin van „toneel figuren" wonderlijk goed aansluit: de dichter speelt in velerlei toneelstuk ken, spreekt met eigen stem, op eigen toonhoogte, in eigen taal de taal van figuren uit het verleden, hij beeldt hen uit maar is hen ook voor een belang rijk deel; hij gebruikt als dichter niet wat hij vindt, maar wat hij vanzich- zelf terug vindt in het andere. Het resultaat is dat het andere op door hem letterlijk bezielde wijze tot leven komt, zodat het een in het ander en het ander in het een zichtbaar is, zo als in de toneelfiguur de toneelspeler en in de toneelspeler de toneelfiguur tot leven komt. Het meest ver doorgevoerd heeft Ten Berge zijn wijze van poëzieschrij- ven dat is zijn wijze van zich uit drukken, van gestalte geven aan zijn werkelijkheid in het eerste deel van de bundel „Ondergang van Tenochtit- lan". Tenochtitlén is de hoofdstad van het Aztekenrijk, die in 1521 door de Spanjaarden geheel werd verwoest. Het drama van de verraderlijke ver nietiging, waarbij goden moordenaars bleken en moordenaars zich goddie naars achtten, wordt opgeroepen van af het waarnemen van de voortekenen tot de laatste klaagzang, waarvan het slot luidt: het water is bitter geworden het voedsel is bitter geworden dit zijn de daden van ipalnemoa hij die door kracht leeft hij geeft het leven en neemt het Wie zich in deze indrukwekkende cyclus inleest de aantekeningen zijn wel broodnodig ontdekt langzamer hand het fascinerende eigene van de ze poëzie die tegelijk afstand schept èn identificatie mogelijk maakt. Er wordt gesproken van binnenuit, voor een be langrijk deel vanuit de wereld van de Azteken, maar er heeft een ordening van buitenaf plaats die het verleden die gestalte geeft waarin het heden doorklinkt. Voor mij is de nadrukke lijke vermenging van de twee lagen in een prozastukje op bladzijde 20 net iets te veel, te speels ook voor de ernst van het ogenblik. De heilige oor log, die onheilig en schaamteloos is, waaronder die van Vietnam, was toch wel zichtbaar geworden. Als louter beeld van iets zou de cyclus niet in drukwekkend geweest zijn. Ten Berge schrijft echter geen allegorie. Hij tracht allereerst het drama van 1521 zo zuiver mogelijk op te roepen, de dichter is zo'n ingewikkelde mens dat die ondergang hem beroert, zoals de ontroeringskracht van de poëzie be wijst. Kennis leidde tot herkenning, herkenning in ordening en keuze uit gebeeld. Zo ontstaat een poëzie met tweezijdig effect: in het een wordt het ander, in het ander het een opge roepen. POËZIE als door Ten Berge ge schreven vereist een groot evocatief vermogen en een beeldende taal. Bei de bezit de dichter. In de bundel „Swartkrans" sprak herhaaldelijk de wereld van de middeleeuwse vaganten mee. In het laatste deel van de derde afdeling van de bundel duiken zij op nieuw op, zoals ze ook in enkele losse verzen aanwezig zijn. De fascinatie van de dichter door deze randfiguren kan verklaard worden vanuit hun rand positie in een geordende maatschappij, die de vaganten niet binnen haar or dening kon krijgen. Zij vertegenwoor digen wellicht in sommige opzichten 'n ideaalbeeld van de dichter. Een in „Personages" opgenomen gedicht als „Extravaganten" laat, dunkt mij, ook een andere mogelijkheid tot vereenzel viging van de huidige dichter met de oude dichters toe: Naar bazel naar mexiko-city schuiven amout en heer omnes, steekt heer omnes als een goed gezwel zijn snuit in molm en luis waar taal is onttoverd en de wortels van de grijns een grimlach begroeten. De tweede afdeling, „Monoloog in het Vinsonmassief" vind ik als geheel het moeilijkst. Een voor Ten Berge zeer karakteristiek vers hierin acht ik „Trenodie", op verschillende tijdsla gen gebouwd, het motief van de eer ste afdeling onder meer weer opne mend. De visie van de dichter spreekt in de volgende regels: nog wurgt de oorlog tenochca op het vlies van de vulkaan (Tenochca zijn inwoners van Te- nochtitlan), zoals hij zich direct en persoonlijk uitspreekt in enkele regels van het slotvers van de eerste afde ling: huil mijn volk, besef dat wij het mexicaanse rijk met deze rampen hebben verloren. Een lyrisch moment van een dich ter die op vele plaatsen en in vele personages is, een rijk verbeelder en geen smalle belijder als hij is. „Personages" van H. C. ten Berge, uitg. Polak en Van Gennep, Amster dam. HET ZOGENAAMDE IE-GEDEEL- TE van het gedicht „Awater" van Nijhoff speelt in een restaurant. In het begin van dit deel gaat Awater er binnen, gevolgd door de vertellen de ik-figuur. In dat begin staat on der meer: Awater blijkt bekendheid te genieten Waar hij langs komt wordt naar hem omgezien. ,,Wat?" zegt iemand „kent u Awa ter niet? Ik meen, hij is accountant of zoo iets. Ik ken hem, maar ik ken hem niet intiem. Sommigen zeggen, 's avonds leest hij Grieks, maar anderen beweren het is Iers." Het aardige van de gegeven informa tie is, dat ze zo op het eerste gezicht nog niets over Awater zegt. Met het kennen van de spreker valt het nogal mee of tegen. Er staan in „Awater" veel moeilijke regels. Tot de duisterste behoren de twee laatste regels van het citaat. In een in januari in „De Nieuwe Taalgids" verschenen artikel „Aantekeningen bij Awater" heeft Ka- rel Meeuwesse, die zich al jaren met Nijhoffs werk bezig houdt en over wiens essay over „Het uur u" hier onlangs geschreven werd, een duiding gegeven van de regels. Daarvoor was een klei ne omweg nodig. Aan de restaurant scène gaat een café-scène vooraf. Ik wil hier niet op details ingaan, maar de aanwezigheid van een aantal zaken samen bracht Meeuwesse ertoe, de ca fé-scène als een in de „profane wer kelijkheid van het cafébedrijf verscho len symboliek van de Graalbeker" en dus als een eucharistisch symbool van de avondmaalsbeker te zien. Vanuit de ze voor mijn gevoel wat fantastische interpretatie (Meeuwesse heeft echter een nadere beschouwing van de café scène in het vooruitzicht gesteld) die als „Kelticisme" wat alleen blijft staan in het gedicht dat verder m.i. geen sporen van de Keltische ridderroman wereld vertoont, komt Meeuwesse tot een verklaring van de geciteerde re gels: „Sommigen beweren immers, dat de Graallegende van Keltische origine is, anderen houden vol, dat zij terug gaat op de Eleusinische mysteriën van Griekenland of de liturgie van Byzan tium." In het jongste nummer van „Raam" gaat Meeuwesse de geciteerde regels nog iets verder afgraven. Uitgangspunt blijft de Eucharistische symboliek. Een literair werk nu waarin de profane wer kelijkheid volgens Meeuwesse voortdu rend in religieuze symbolen, speciaal Eucharistische symbolen wordt be schreven is Ulysses" van James Joy ce, een boek dat in elk geval tegelijk Iers en Grieks is: de Odyssee krijgt erin opnieuw gestalte in het Dublin van 1904. Awater zou dus, als we de regels opnieuw lezen, een hartstochte lijk lezer van „Ulysses" zijn. Vanuit dat trefpunt is Meeuwesse 'n nader onderzoek in „Ulysses" begon nen. Hij wijst inderdaad een aantal overeenkomsten aan, al acht ik ze niet allemaal even overtuigend. Met name zie ik Awater niet in de beide hoofd figuren van „Ulysses" aanwezig, ten zij in overeenkomsten die meer epi sche figuren met elkaar gemeen zul len hebben. Overtuigender vind ik de in beide werken te constateren aanwe zigheid van een „Oriëntmotief". Wei nig geloofwaardig acht ik, dat in 't uit Joyces spel met Sanskriet onder meer te voorschijn komende „alavatar" het Sanskriet awatara (dat een com mentator in de naam Awater gezien heeft) in een vorm die duidt op „ons aller voornaam bij elkaar" aanwezig is: alavatar zou dan als „alvader" d.i. Adam gelezen moeten worden. Ik acht de bewijzen voor beïnvloe ding door „Ulysses" van Awater, die Meeuwesse van buiten de tekst haalt, veel klemmender. In Nijhoffs verza meld proza komt een uit 1941 date rende tekst voor „Vragen en Antwoor den 1". Dat verhaal van een ontmoe ting is duidelijk gecomponeerd naar het voorbeeld van „Ulysses". Boven dien: er staan in de tekst uitdrukkingen en woorden-in-een-bepaalde-context die letterlijk of haast letterlijk in het ge dicht voorkomen. Als Nijhoff aan dit stuk geen onthullend karakter heeft willen geven, zou men de Awaterse woorden en wendingen bijna als schaamteloos plagiaat uit eigen werk kunnen zien. Het eerste moet het ge val zijn geweest. Nijhoff onthult hier wat hij tot dan verzwegen heeft over het ontstaan van zijn vers. MERKWAARDIG IS voor mij, dat nooit iemand anders vanuit het vers „Awater" de weg naar Ulysses gezien heeft. Vestdijk bijvoorbeeld, die een grondig kenner van Joyces werk ge acht moet worden en er voor Ne derland al vroeg uitvoerig over schreef en die een niet minder gron dig kenner van Nijhoffs werk is en zeker oog en geest heeft voor de aan wezigheid van het een in het ander hij was de eerste die de opvallende overeenkomsten tussen „Het kind en ik" en „Introduction" van Blake sig naleerde heeft het contact tussen Nijhoff en Joyce nooit gelegd. Het zou er een bewijs voor kunnen zijn, dat men vanuit de tekst moeilijk op de over eenkomsten en daardoor op de ontle ningen komt. Met het materiaal dat Meeuwesse in eerste instantie vanuit de teksten bijeenbrengt, wordt die ver onderstelling krachtig bewezen. Vanuit de buitentextuele gegevens van 't pro zastuk komt men gemakkelijker van „Awater" naar „Ulysses". Meeuwes se heeft, gezien de opzet van zijn stuk ik maak daaruit op dat hij zijn eer ste ontdekkingen in de tekst deed en later gelijk kreeg van buiten-af de moeilijkste zo niet onmogelijke weg afgelegd. Een vraag waar men mee achter blijft is: wat doet men met de over eenkomsten? Verandert de ontegen zeglijk belangrijke vondst iets aan de visie op het gedicht? Ik geloof het niet. Binnen de afzonderlijke werken betekenen zaken die geïsoleerd als pa rallellen aandoen, iets heel anders. Met de functie van iets in het ene werk kan niets bewezen worden over de func tie van hetzelfde in het andere werk. En die functies verschillen niet alleen door de verschillende situaties, maar zijn dat in dit geval bij voorbaat al door de totaal verschillende opzet van de twee werken: een bij alle symbo liek realistische roman en een leer dicht met metafysische verwijzingen. (Bij de confrontatie Eliot-Nijhoff komen de zaken geheel anders te liggen, ge zien de gelijke aard van beider werk) Naar volgende publikaties van Meeuwesse kan men alleen maar nieuwsgierig zijn; de basis waarop ver gelijkende literatuurwetenschap kan plaats hebben zal, dunkt mij, ter spra ke moeten komen of uit de behande ling van de vergeleken teksten zelf moeten blijken. EEN HANDVOL MAHLER-OPNA- MEN vestigt allereerst de aandacht op een ongewone uitvoering van het Lied von der Erde, ongewoon omdat de executanten de hun door de componist verleende vrijheid hebben genomen om de lage solo-stem, die altijd door een alt wordt uitgevoerd, te remplaceren door een bariton. Dat is in dit geval Dietrich Fischer-Dieskau die nu ver schijnt naast de tenor James King, zo- dat de uitvoering door de Wiener Philharmoniker onder directie van Leo nard Bernstein een heel mannelijke aangelegenheid is geworden. Dit brengt consequenties mee met betrekking tot de voordrachtsstijl die Bernstein en zijn broeders in de kunst terdege begrepen hebben. Men stelt niet voor niets een bariton in de plaats van een weke vrouwenstem. Als gevolg heeft Bernstein de uitvoe ring lijzonder fors en fel opgezet. Fischer-Dieskau die een meester is in alle kunsten van het mezzavoce past het bijna nergens toe, maar gebruikt zijn volle register. Hetzelfde doet Ja mes King die na aanvankelijk een hoge bariton te zijn geweest zich ontwikkeld heeft tot een heldentenor van aanzien lijke dimensie. Er is hier dus geen sprake van zach te tonen en hartvertederende wee moedigheid, zelfs niet in „Der Ab- schied", de finale die geheel door de bariton bestreken wordt. Het werk krijgt dientengevolge een meer boven persoonlijke en onaandoenlijke statuur, een karakteristiek waarnaar ook Otto Klemperer streeft in zijn recente op name met Fritz Wunderlich en Christa Ludwig, maar dan wel met geheel an dere middelen. Klemperer stapelt reus achtige verhoudingen in een onberoer- bare balans op; Bernstein veroorzaakt een maximum aan uitdrukking, maar dan in de trant van het expressionis me, de extreem gestyleerde stijl, waar in de affecten door vergroting ver vreemd worden. Het is hoogst interessant wat hier gebeurt en uitmuntend te verdedigen, want er is in de late Mahler een stuk expressionisme aanwezig, alsook een massa exhibitionisme, dat men door het te styleren boven zichzelf uittilt. Het betreurenswaardige is dan alleen dat Bernstein zich niet streng in zijn stijl kan houden en door de mateloos heden van zijn nog altijd niet goed ge temde temperament momenten van chaotische effecten teweeg brengt in de orkestrale klank die dan onschoon, in de zin van onhelder wordt, of zelfs een beetje onzindelijk. Dit is jammer terwille var: het experiment. Het over tuigt niet geheel in zijn eindresultaat en men weet niet of het ligt aan het verkozen uitvoeringsprincipe dan wel aan de te weinig gedisciplineerde uit voering. HOOG GEDISCIPLINEERD is de uitvoering die Georg Solti met de Lon don Symphony en koor, en de solisten Haether Harper, sopraan en Helen Watts, alt gemaakt heeft van de Twee de symphonie. Gedisciplineerd, maar nochtans alle ruimte latend voor een prachtig vrij musiceren in een mag nifieke klank. Als dramaticus grijpt Solti het sterkst aan op het geweldige eerste deel, dat welbeschouwd de hele symphonie uitmaakt. Wat erop volgt kan men uit symphonisch oogpunt ook overslaan, het zijn vier delen muziek die met z'n vieren er nog niet in sla gen een zinvol tegenwicht te stellen tegenover het eerste, een fout die in hoofdzaa1- veroorzaakt wordt door het falen van de finale die niet meer te gen het openingsdeel op kan en In stukken uiteen valt. Solti maakt alles zo sterk en gespannen mogelijk met minutieuze uitwerking der details, maar daardoor brengt hij in zekere zin het zwak nog duidelijker aan het licht. Misschien ware het dankbaarder voor deze muziek haar te doen verstromen in romantiserende lyriek. Solisten en koor zijn van de allerbeste hoedanig heden, uitstekend bij Solti's bedoelin gen aangepast. Philips plaatst hier tegenover de Derde symphonie, die aan een nog aan zienlijk grotere onevenwichtigheid lijdt zozeer zelfs dat men in het onzekere kan „eraken aangaande de vraag waar nu eigenlijk het middelpunt is te zoe ken van deze uit zes filosofisch-literai- re fragmenten samengestelde sympho nie. Zij bestaat uit twee afdelingen, waarvan de eerste geheel gevuld wordt door het eerste deel, vol van prachtige invallen maar met het nadeel dat zij telkens weer opnieuw begint. Hier is het motivische groeiprincipe in het oeverloze verzeild geraakt. Het hele werk wordt gekenmerkt door prachtige fragmenten tegenover overbodigheden, maar het geeft Ber nard Haitink kansen te over om het gehoor tegoed te doen aan zangerig heid en het gemoed te laten baden in Velen betreuren het dat John Masters blijkbaar klaar is met zijn cyclus ove het oude Brits-Indië. Zijn beide laats boeken waren elders in de wereld situeerd, zijn allerlaatste speelt in L°n den: „The breaking strain" (Verbroke spanning), Delacorte Press, New Y°r Michael Joseph, Londen, mei. Het b handelt de avonturen van een Engel man en een Amerikaan zij kertfie elkaar nauwelijks die in de Londens mist getuigen zijn van een ontvoering- Het feit alleen dat zij iets hebben ë6". zien leidt ertoe dat zij tegen hun worden meegesleurd in een strijd tufj sen de spionage-organisaties van o°s en west. Een wereldsucces noemt de Duits® uitgever Molden triomfantelijk het u' 't Slowaaks vertaalde werk van Ladi*| lav Mnacko „Wie die Macht schmeckt (Hoe de macht smaakt). De schrijve^ schetst de levensweg van een commu" nistische diplomaat, die van idealistisch revolutionair tot korrupt machtsdes' poot verwordt. De Frankfurter Allg®" meine heeft Mnacko „de rode Heming' way" genoemd. Vier weken na het vef" schijnen in Duitsland zijn de vertaling*' rechten al verkocht aan Frederick A* Praeger, New York, Weidenfeld colson, Londen, Librairie Pion, ParÜ®* Norstedt, Stockholm, Gummerus, Hel' sinki, Spektrum, Kopenhagen en Brun®> Utrecht. Nog een befaamde Afrikaan, Juliu® K. Nyerere van Tanzania, heeft onde de titel „Freedom and Unity", ondefj titel „Uhuru na umoja" (men herken dit stellig als Tanzaniaans voor Vrijhei en Eenheid) een boek uitgegeven Oxford University Press. Het is ee keuze uit zijn geschriften en redevoe ringen en de nationale leider komt er uit tevoorschijn als een in hoofdzaak i* teger mens, hoewel hij er niet tege opziet vandaag precies 't tegenoverg® stelde te verkondigen van een jaar g® leden. In februari 1965 legde hij eerste steen voor een olieraffinaderij zei dat buitenlandse investeringen in wederzijdse belang zeer welkom ware* niet veel langer dan een jaar daarn® nationaliseerde hij de banken. Een beroemdheid op een heel ande» terrein is de Portugese voetballer Eus» bio, maar zijn boek „My name is Eus» bio" (journalist Fernando Garcia heeij hem bij 't schrijven ervan „geholpen I is een teleurstelling. Het is in Engelan verschenen bij Routledge en Kega* Paul (bekend om hun schitterend' kunst- en volkenkundige boeken) «JJ geeft alleen maar 'n overzicht van zü® voetbalsuccessen. Omtrent de me® Eusebio komt men echter weinig a®" de weet. Wie achter de opsomming va|j sportieve triomfen nog iets meer zoeken, bijvoorbeeld hoe de arme J08' gen uit een achterbuurt van LourenC9 Marques zich in Lissabon heeft aange past, komt bedrogen uit. De secretaresse en vertrouweling® van de enkele jaren geleden gestorve" Engelse dichteres Edith Sitwell, Eüza* beth Salter, heeft onder de titel „Th® last years of a rebel" (De laatste jare" van een rebel) haar biografie geschre ven (Uitgeverij Bodley Head, 8 juni)- De schrijfster noemt deze „een portre van Edith Sitwell zoals ik haar heb 1®* ren kennen". Een belangrijk boek vo°* wie interesse heeft voor de Engelse jj* teratuur en de rol die de dichteres eD* heeft gespeeld als vertegenwoordigste van een voorbije generatie die toch t° het laatst toe haar plaats wist te bc houden. atmosferische klank. Maureen Forres ter zingt haar soli treffend, voorbeel dig zijn ook het Vrouwenkoor van de Nederlandse Radio-Unie, ingestudeerd door Meindert Boekei, en het Willi- brordus-jongenskoor van Toon Vran- ken, alsmede de instrumentale obliga ten van Jo Juda, viool, Klaas Kos, cor net en Hans Maassen, bazuin. De klank van het Concertgebouworkest is jam mer genoeg niet bijzonder doorwrocht, noch verfijnd of precies van toon. En de opname wordt ontsierd door een luide ruis, die de laatste tijd niet voor het eerst bij Philipsopnamen optreedt. TENSLOTTE valt melding te ma ken van een plaat die Hermann Schey's vertolking van de Kindertotenlieder sa menbrengt met die van Brahm's Ern sts Gesange en drie Loewe-balladen, stukken die de liefhebbers kennen van deze zanger en die ongetwijfeld zijn bewonderaars welkom zullen zijn. De bekende colomnist van de Observe1"* Michael Frayn, heeft voor zijn derd roman een onderwerp gekozen dat he'J] uitstekend ligt: Fleet Street. „Towaro^ the end of the morning" (Tegen he^ einde van de morgen) is de voor kr®" temensen veelzeggende titel, Collib geeft het in juni uit. Tot zijn figuren he horen enkele journalisten die „hun d® 1 M J a! AM ,-» I-! n rt V—V AM 4 M /»a4 11 rl f\ r> I fO Tl indelen naar de openingstijden van et1 pubs", zoals deze humoristische tegelijkertijd zeer gedegen romanc' ons vertelt. De aandacht trekt de roman van b jonge Duitse schrijver Renard v°e „Zeit der verlorenen Söhne" (De gt van de verloren zoons), uitgegeven S. Fischer. Het is een pessimi®11^. boek met een optimistische onderto een kleine jongen leeft Intens mee het langzaam sterven van zijn v8n broer en leert daardoor de wer de volwassenen in een somber 1 n zien. Voelker mag echter niet vror beschouwd als een „literaire Pr° (aldus de Frankfurter Neue EreS„ je die 't in de welvaartsstaat eigentW ,g goed heeft om te weten wat ellen" LEO HANEKROOT £The*£ oprech^U^» voor MAHLER: Das Lied von der Erde.- James King, tenor, Dietrich Fischer-Dies kau, bariton, Wiener Philharmoniker dir: Leonard Bernstein. Decca stereo SET 331. MAHLER: Tweede symphonie in c - Heather Harper, sopraan, Helen Watts, alt, London Symphony Orchestra en koor, dir: Georg Solti. Decca stereo SET 325/26. MAHLER: Derde symphonie in d Maureen Forrester, alt, Vrouwenkoor van de Ned. Radio Unie, Jongenskoor van de St. Willibrordus, het Concertgebouworkest, dir: Bernard Haitink. Philips stereomo no 802 711/12 AY MAHLER. Kindertotenlieder Her mann Schey, bas. Het Residentieorkest, dir.: Willem van Otterloo. Brahms: Vier ernste Gesange Loewe: Der Erlkönig. Kleiner Haushalt, Die wandelnde Glocke Hermann Schey, bas, Felix de Nobel, piano. Fontana, mono 695 093 KL (Welt- serie). mens in de maatschappij van Dit jaar is het honderd Jaar dat de Italiaanse toneel- en -«be schrijver Luigi Pirandello wer uiipt ren. Ter gelegenheid hiervan ver bij Les Editions Denoël in Par r mei een omvangrijk essay door „- ges Piroué, Pirandello. Zijn tone ken en nooit gepubliceerd ,,itge«e* den in de komende maanden u ^po- ven. Reeds op de markt isi een J. grafische en kritische studie j,ü- Chaix-Ruy, „Luigi Pirandello mour et poésie" (Del DucaL

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1967 | | pagina 18