KUNST
LICHT
„Personages", een bundel gedichten van H. C. ten Berge
BOEKEN;
POEZIE MET TWEEZIJDIG EFFECT wereld"
Het Grieks en Iers lezen van Awater
Das Lied von der Erde door twee mannen
Mahler-opnamen:
Groot- en zwakheden
van een symfonicus
DE TIJD
ZATERDAG 29 APRIL 1967
JAN WILLEM HOFSTRA
VIJF BLADZIJDEN aanteke
ningen bij zijn jongste bundel ge
dichten „Personages", laat H. C.
ten Berge voorafgaan door een
verantwoording die hij „Appen
dicitis" noemt. Uit de titel blijkt
al de door hem ook uitgesproken
tegenzin, al laat het opschrift ook
de mogelijkheid, aantekeningen
als ontstekingen van de poëzie te
zien, althans wanneer de dichter
zelf die annotaties verzorgt. Of
wellicht maakt de titel ook de
exegeet tot een infectueuze figuur.
H. C. TEN BEPGE
KEES FENS
K. F.
GUSTAV MAHLER
Ontvoering in de mist
Corruptie van de mach]
Afrikaanse eenheij
Alleen maar voetbgj
Edith Sitwejl
Ontwerp: kran1
Roman van deze tij^
Pirandello
TEGENWOORDIG, waar iedereen al
leen nog maar pocketboeken koopt om
die dan, na ze gelezen te hebben, haastig
weg te lenen, is het een verademing weer
eens een mooi boek in handen te krij
gen. ,,La Belle Histoire des Voyages"
ziet er prachtig uit; de Librairie Aca-
démique Perrin te Parijs heeft er wer
kelijk alles aan gedaan om het een
smakelijk werkje te doen zijn en André
Castelot vertelt net met die mengeling
van ernstige wetenschappelijkheid en
plezierige journalistieke flair heel
merkwaardige en interessante dingen
over de vrijetijdsbesteding van vroeger.
Het staat vol met anecdotes over de
vakantie en dat wil er zeker in deze
tijd, nu de lente in de lucht zit, en er
waarachtig af en toe ook wel uit wil
komen, bepaald wel in. De ambtenaren
bepraten langdurig hoe ze hun vrije
tijd zullen besteden en al hebben ze
dan geen van allen twee maanden om
hun vakantielusten bot te vieren, de
voorpret is er niet minder om. In het
jaar 398 was dat rantsoen van twee
maanden voor ambtenaren een wet, ge-
promulgeerd door keizer Theodosius of,
zoals het nogal literair heette in het
staatsblad: „één maand om de inspan
ning van de zomer te verzachten en
de tweede maand om de vruchten van
de herfst te plukken"
Waren er bij de oude Romeinen zo
veel feestdagen, dat het een beetje te gek
werd, zodat Marcus Aurelius besliste
dat er niet meer dan 135 vrij feestda
gen zouden worden gegeven in de ka
lender, toch hadden de scholieren toen
vrij van 15 juni tot 15 oktober... Arme
moeders, zou je willen zeggen, als je
niet wist dat die kinderen heel hard
moesten meehelpen op de boerderijen
op het platteland.
Castelot vertelt veel aardigs over het
„de baden gebruiken", een bijgeloof dat
nog steeds niet uitgeroeid is, ook al
verzekerde mij een directeur van een
oud en gerenommeerd Kur-Ort-Hotel
dat de zaken zeer terugliepen. Een
halve eeuw geleden heette „verandering
van lucht" de panacee en misschien
wel hèt geneesmiddel tegen nerveuze
storingen en zenuw-aandoeningen. Dit
soort bijgeloof was evenwel al te be
speuren tweeduizend jaar geleden, toen
een ieder ervan overtuigd was dat, als
je maar een voet zette in het water
van het meer van Baia, je dan ogen
blikkelijk ontvlamde van liefde. Van
wat voor soort liefde werd nooit ge
sproken. De lieden die dus dichtbij
woonden, zeg, de Napolitanen, hadden
het dus heel plezierig.
Baden was ook al heel vroeg be
roemd. De Pauselijke Secretaris Pog-
ge vermeldt begin 15e eeuw hoe plezie
rig hij het vond om op smalle planken
tussen de bassins door te lopen, waarin
de dames een bad namen. In Baden
waren er meer dan veertig badhuizen,
voor gemengd zwemmen, zouden wij
zeggen. Pogge vertelt hoe hij, al wan
delend op de smalle planken, geldstuk
jes naar de nimfen wierp die hem uit
nodigden om wat met haar te eten... in
het water op drijvende tafels. Pogge
weigerde. Niet uit kuisheid, want hij
zag er geen kwaad in, maar omdat hij
geen Duits sprak en ook heel weinig
verstond. Hij wilde zich niet belachelijk
maken.
HEEL BELANGRIJKE personen
maakten de baden en de badplaatsen
beroemd. Madame de Sévigné ging
naar Vichy vanwege het water dat
hielp tegen haar reumatiek. Madame
de Montespan prefereerde Bourbon-
l'Archambault, waarheen ze een gevolg
van veertig personen meenam. José-
phine de Beauharnais ging, nadat ze
gehoord had, dat Napoleon zich van
haar wilde laten scheiden, naar Aix,
dat de naam had pijn in het hart te
verzachten.
Maar de burger kwam er bekaaid af.
Een badkuip moest thuisgebracht wor
den als je je eens behoorlijk wilde
poedelen en dat was mét het benodig
de water niet goedkoop. Een Parijze-
naar uit 1836 betaalde voor zijn jaar
lijkse twee baden (1): drie Frank
vijftig, terwijl de bevalling van zijn
vrouw hem slechts op één Frank, twee-
en-zeventig kwam te staan. De Larous-
se van de 18e eeuw vermeldt een on
derzoek, waarbij kwam vast te staan
dat van de 100, 18 mensen alleen
maar hun voeten in een kom water
staken als ze van kousen of sokken ver
wisselden; 52 wasten hun voeten twee
maal per winter; maar 6 hun gezicht
en handen iedere zaterdag. En 24 was
ten zich nooit. En alleen lichte vrou
wen mochten dan nog wel eens wat
thijm of lavendel in het water gooien
voor de geur! En dat was onder pre
sident Loubet.
Het onderdompelen in de zee hoog
stens vier keer en dan door een be
kwame badman of badvrouw in rood
flanellen rok of broek hebben we
zelf nog wel meegemaakt. En het
schokken van het wagentje met het
paard ervoor over het zand tot tien
meter in het water is ook om nooit
te vergeten. Het geloof in het gezond-
makende van het bad is ,zeer aan het
tanen. Nu is de zonafgoderij aan de
beurt. Hoe dan ook, André Castelot
schreef een kostelijk en heel fraai
boek.
VAN DE WEEK beluisterde ik de stem
van Sarah Bernhardt in het Amster
damse Geluids- en Beeldarchief om te
zien tot er misschien iets mee te doen
was op de radio. Helaas is de kwaliteit
niet zo dat men, als men de tekst van
Racines Phèdre, want dat was het
wat la Divine reciteerde, niet op zijn
duimpje kent de gang van zaken goed
kon volgen. Wat men wel ervoer was
de vaart, de ongelooflijke snelheid
waarmee de goddelijke Sarah cffe
alexandrijnen wegzong, mag je wel
zeggen. Met een zwaar tremolo in de
stem van gespeelde of echte aandoe
ning. Het woord „Seigneur!" vloog tel
kens de lucht in als een vuurpijl.
En dat woord komt, volgens het recen
te onderzoek van de Centre d'étude du
vocabulaire franqais, maar 51 keer
voor in die tragedie.
Tegen Ten Berges tweede bundel,
„Swartkrans", was in een dagbladbe
spreking het bezwaar van ingewik
keldheid gemaakt, waarbij door de be
spreker de hoop was uitgesproken dat
de dichter het de volgende keer wat
eenvoudiger zou maken. Nu heeft Ten
Berge dat met „Personages" niet ge
daan eerder het tegendeel maar
hij verzet zich ook tegen het bezwaar:
„Wat de mens maakt is ingewikkeld,
evenals hijzelf trouwens. Ook poëzie ontwik
kelt zich volgens bepaalde wetten, of men
zich die bewust is of niet, en het terug
draaien van een evolutie is, ook in de poë
zie, niet mogelijk. Tenzij men op kreatief
gebied over suicide neigingen beschikt."
Ongewoon zijn aantekeningen sinds
enkele jaren ook in de Nederlandse
poëzie niet, al betreft het meestal
bronvermeldingen keurig met blad
zijde en jaar van uitgave van in
de gedichten overgenomen materiaal:
een citaat wordt binnen een nieuwe
context geplaatst en zal daar in goede
gevallen op eigen wijze gaan functio
neren. Bij Ten Berge ligt de zaak iets
anders. Vanaf „Swartkrans" in zijn
debuut, „Poolsneeuw" leek het ver
schijnsel in enkele, losse verzen eer
der toevallig schuiven meestal sys
tematisch enkele lagen over elkaar
heen: het gedicht beweegt zich op en
kele cultuurniveaus. Zo bevat de reeks
„Kockyn" uit „Swartkrans" veel mid
deleeuwse elementen, uit heel specia
listische hoeken van kennis afkomstig,
uit heel specialistische hoeken van be
leving ook. Heeft de lezer de middel
eeuwse elementen thuisgebracht en
dat is een karwei, zoals een analyse
van het vers heeft aangetoond dan
kan hij pas aan het tweede stadium
beginnen: onderzoek naar het waarom
van deze elementen binnen het geheel
van het gedicht. Wat is er op eigen
wijze in uitgedrukt? Voor de lezer is
dat een omweg; de dichter heeft even
wel niet langs een omweg gewerkt:
kennis en beleving van het gekende
(en daardoor de mogelijkheid er in
een gedicht mee te werken) vallen
voor hem samen. Zijn gedichten zul
len voor hem niet ingewikkeld zijn
eerder vanzelfsprekend zijn werke
lijkheid is alleen ingewikkelder samen
gesteld dan van de meesten: het ver
leden is er levend en daardoor ook
als levende uitdrukkingsmogelijkheid
in betrokken. De dichter leeft in voor
de buitenstaander verschillende werel
den, terwijl hij zich tegelijk in alle
thuis voelt, de een zich spiegelt in de
ander en omgekeerd. Wanneer hij zich
uitspreekt zal dan de ene dan de an
dere wereld scherper zichtbaar wor
den. De omweg nu kan de lezer voor
een deel bespaard worden als de dich
ter hem in zijn kennis laat delen mid
dels aantekeningen. Hoeveel mogelijk
heden er in Ten Berges wijze van
poëzie schrijven liggen, bewijzen het
eerste en derde deel van de bundel.'
het eerste is letterlijk bloedige ernst,
het derde voor een deel een spottend
spel, waarin heden en verleden door
een buitelen op vaak humoristische
wijze.
De titel van de bundel is die van
het derde deel, waarin o.a. een mag
nifiek vers op de dichter Kouwenaar
dat heel wat commentaar vervangt.
Ik citeer het hier graag (daar Ten
Berge steeds meer een cyclus-bouwer
wordt hij maakt een ontwikkeling
van lyrisch naar episch door, al zijn
er ook mogelijkheden tot ontwikkeling
in dramatische richting valt uit het
grootste deel van de bundel moeilijk
te citeren, een deel wordt dan los ge
maakt uit zijn geheel)
Neem gerrit k, altijd op weg
naar een woord, op de hielen
gevolgd (gevolg van zijn doortrapte
stof)
door nagekomen muzemannen en
betrapte vingers
van de al te vlugge wichelaars
geelgieter van taal
aan wie de taal zich stug gewonnen
geeft
besnorde beeldsnijder die zijn lan
cet voor sektie
op het alfabet naar binnen richt:
de dichter is zijn materiaal
en poëzie perfecte misdaad,
klinies, koel, doortastend spreken
hij snuffelt, aandachtig en geslepen
aan afbraak, aan tijd:
een photographie van den prins,
van wie te paard zat
en zijn zweephaar over een verkalkt
verleden legt
maar zo te zien loopt daar een heer,
wat links
in zijn manieren in zijn goedgesne-
den jas.
berlijn ligt op de slippen nauwelijks
bestorven
AL KAN DE TITEL van de bundel
bepaald zijn door een voorkeur van
de dichter voor het derde deel, het
lijkt mij niet onmogelijk dat de titel
iets programmatisch heeft, een poging
ook tot karakteristiek wil zijn, zoals
de titel „Personae" dat was aan het
begin van de dichterlijke carrière van
Ezra Pound. Wellicht wil Ten Berge,
op wiens werk dat van Pound niet
zonder invloed is gebleven, zelfs de
titel „Personae" in „Personages" door
laten klinken. „Personae" moet bij
Pound in de oorspronkelijke zin van
„maskers" verstaan worden, waarbij
„personages" in de zin van „toneel
figuren" wonderlijk goed aansluit: de
dichter speelt in velerlei toneelstuk
ken, spreekt met eigen stem, op eigen
toonhoogte, in eigen taal de taal van
figuren uit het verleden, hij beeldt hen
uit maar is hen ook voor een belang
rijk deel; hij gebruikt als dichter niet
wat hij vindt, maar wat hij vanzich-
zelf terug vindt in het andere. Het
resultaat is dat het andere op door
hem letterlijk bezielde wijze tot leven
komt, zodat het een in het ander en
het ander in het een zichtbaar is, zo
als in de toneelfiguur de toneelspeler
en in de toneelspeler de toneelfiguur
tot leven komt.
Het meest ver doorgevoerd heeft
Ten Berge zijn wijze van poëzieschrij-
ven dat is zijn wijze van zich uit
drukken, van gestalte geven aan zijn
werkelijkheid in het eerste deel van
de bundel „Ondergang van Tenochtit-
lan". Tenochtitlén is de hoofdstad van
het Aztekenrijk, die in 1521 door de
Spanjaarden geheel werd verwoest.
Het drama van de verraderlijke ver
nietiging, waarbij goden moordenaars
bleken en moordenaars zich goddie
naars achtten, wordt opgeroepen van
af het waarnemen van de voortekenen
tot de laatste klaagzang, waarvan het
slot luidt:
het water is bitter geworden
het voedsel is bitter geworden
dit zijn de daden van ipalnemoa
hij die door kracht leeft
hij geeft het leven
en neemt het
Wie zich in deze indrukwekkende
cyclus inleest de aantekeningen zijn
wel broodnodig ontdekt langzamer
hand het fascinerende eigene van de
ze poëzie die tegelijk afstand schept èn
identificatie mogelijk maakt. Er wordt
gesproken van binnenuit, voor een be
langrijk deel vanuit de wereld van de
Azteken, maar er heeft een ordening
van buitenaf plaats die het verleden
die gestalte geeft waarin het heden
doorklinkt. Voor mij is de nadrukke
lijke vermenging van de twee lagen
in een prozastukje op bladzijde 20 net
iets te veel, te speels ook voor de
ernst van het ogenblik. De heilige oor
log, die onheilig en schaamteloos is,
waaronder die van Vietnam, was toch
wel zichtbaar geworden. Als louter
beeld van iets zou de cyclus niet in
drukwekkend geweest zijn. Ten Berge
schrijft echter geen allegorie. Hij
tracht allereerst het drama van 1521
zo zuiver mogelijk op te roepen,
de dichter is zo'n ingewikkelde mens
dat die ondergang hem beroert, zoals
de ontroeringskracht van de poëzie be
wijst. Kennis leidde tot herkenning,
herkenning in ordening en keuze uit
gebeeld. Zo ontstaat een poëzie met
tweezijdig effect: in het een wordt het
ander, in het ander het een opge
roepen.
POËZIE als door Ten Berge ge
schreven vereist een groot evocatief
vermogen en een beeldende taal. Bei
de bezit de dichter. In de bundel
„Swartkrans" sprak herhaaldelijk de
wereld van de middeleeuwse vaganten
mee. In het laatste deel van de derde
afdeling van de bundel duiken zij op
nieuw op, zoals ze ook in enkele losse
verzen aanwezig zijn. De fascinatie
van de dichter door deze randfiguren
kan verklaard worden vanuit hun rand
positie in een geordende maatschappij,
die de vaganten niet binnen haar or
dening kon krijgen. Zij vertegenwoor
digen wellicht in sommige opzichten 'n
ideaalbeeld van de dichter. Een in
„Personages" opgenomen gedicht als
„Extravaganten" laat, dunkt mij, ook
een andere mogelijkheid tot vereenzel
viging van de huidige dichter met de
oude dichters toe:
Naar bazel naar mexiko-city
schuiven amout en heer omnes,
steekt
heer omnes als een goed gezwel
zijn snuit in molm en luis
waar taal is onttoverd
en de wortels van de grijns een
grimlach begroeten.
De tweede afdeling, „Monoloog in
het Vinsonmassief" vind ik als geheel
het moeilijkst. Een voor Ten Berge
zeer karakteristiek vers hierin acht ik
„Trenodie", op verschillende tijdsla
gen gebouwd, het motief van de eer
ste afdeling onder meer weer opne
mend. De visie van de dichter spreekt
in de volgende regels:
nog wurgt de oorlog tenochca
op het vlies van de vulkaan
(Tenochca zijn inwoners van Te-
nochtitlan), zoals hij zich direct en
persoonlijk uitspreekt in enkele regels
van het slotvers van de eerste afde
ling:
huil mijn volk, besef
dat wij het mexicaanse rijk met
deze rampen
hebben verloren.
Een lyrisch moment van een dich
ter die op vele plaatsen en in vele
personages is, een rijk verbeelder en
geen smalle belijder als hij is.
„Personages" van H. C. ten Berge,
uitg. Polak en Van Gennep, Amster
dam.
HET ZOGENAAMDE IE-GEDEEL-
TE van het gedicht „Awater" van
Nijhoff speelt in een restaurant. In
het begin van dit deel gaat Awater
er binnen, gevolgd door de vertellen
de ik-figuur. In dat begin staat on
der meer:
Awater blijkt bekendheid te genieten
Waar hij langs komt wordt naar hem
omgezien.
,,Wat?" zegt iemand „kent u Awa
ter niet?
Ik meen, hij is accountant of zoo iets.
Ik ken hem, maar ik ken hem niet
intiem.
Sommigen zeggen, 's avonds leest
hij Grieks,
maar anderen beweren het is Iers."
Het aardige van de gegeven informa
tie is, dat ze zo op het eerste gezicht
nog niets over Awater zegt. Met het
kennen van de spreker valt het nogal
mee of tegen. Er staan in „Awater"
veel moeilijke regels. Tot de duisterste
behoren de twee laatste regels van
het citaat. In een in januari in „De
Nieuwe Taalgids" verschenen artikel
„Aantekeningen bij Awater" heeft Ka-
rel Meeuwesse, die zich al jaren met
Nijhoffs werk bezig houdt en over wiens
essay over „Het uur u" hier onlangs
geschreven werd, een duiding gegeven
van de regels. Daarvoor was een klei
ne omweg nodig. Aan de restaurant
scène gaat een café-scène vooraf. Ik
wil hier niet op details ingaan, maar
de aanwezigheid van een aantal zaken
samen bracht Meeuwesse ertoe, de ca
fé-scène als een in de „profane wer
kelijkheid van het cafébedrijf verscho
len symboliek van de Graalbeker" en
dus als een eucharistisch symbool van
de avondmaalsbeker te zien. Vanuit de
ze voor mijn gevoel wat fantastische
interpretatie (Meeuwesse heeft echter
een nadere beschouwing van de café
scène in het vooruitzicht gesteld) die
als „Kelticisme" wat alleen blijft staan
in het gedicht dat verder m.i. geen
sporen van de Keltische ridderroman
wereld vertoont, komt Meeuwesse tot
een verklaring van de geciteerde re
gels: „Sommigen beweren immers, dat
de Graallegende van Keltische origine
is, anderen houden vol, dat zij terug
gaat op de Eleusinische mysteriën van
Griekenland of de liturgie van Byzan
tium."
In het jongste nummer van „Raam"
gaat Meeuwesse de geciteerde regels
nog iets verder afgraven. Uitgangspunt
blijft de Eucharistische symboliek. Een
literair werk nu waarin de profane wer
kelijkheid volgens Meeuwesse voortdu
rend in religieuze symbolen, speciaal
Eucharistische symbolen wordt be
schreven is Ulysses" van James Joy
ce, een boek dat in elk geval tegelijk
Iers en Grieks is: de Odyssee krijgt
erin opnieuw gestalte in het Dublin
van 1904. Awater zou dus, als we de
regels opnieuw lezen, een hartstochte
lijk lezer van „Ulysses" zijn.
Vanuit dat trefpunt is Meeuwesse 'n
nader onderzoek in „Ulysses" begon
nen. Hij wijst inderdaad een aantal
overeenkomsten aan, al acht ik ze niet
allemaal even overtuigend. Met name
zie ik Awater niet in de beide hoofd
figuren van „Ulysses" aanwezig, ten
zij in overeenkomsten die meer epi
sche figuren met elkaar gemeen zul
len hebben. Overtuigender vind ik de
in beide werken te constateren aanwe
zigheid van een „Oriëntmotief". Wei
nig geloofwaardig acht ik, dat in 't uit
Joyces spel met Sanskriet onder meer
te voorschijn komende „alavatar" het
Sanskriet awatara (dat een com
mentator in de naam Awater gezien
heeft) in een vorm die duidt op „ons
aller voornaam bij elkaar" aanwezig
is: alavatar zou dan als „alvader"
d.i. Adam gelezen moeten worden.
Ik acht de bewijzen voor beïnvloe
ding door „Ulysses" van Awater, die
Meeuwesse van buiten de tekst haalt,
veel klemmender. In Nijhoffs verza
meld proza komt een uit 1941 date
rende tekst voor „Vragen en Antwoor
den 1". Dat verhaal van een ontmoe
ting is duidelijk gecomponeerd naar
het voorbeeld van „Ulysses". Boven
dien: er staan in de tekst uitdrukkingen
en woorden-in-een-bepaalde-context die
letterlijk of haast letterlijk in het ge
dicht voorkomen. Als Nijhoff aan dit
stuk geen onthullend karakter heeft
willen geven, zou men de Awaterse
woorden en wendingen bijna als
schaamteloos plagiaat uit eigen werk
kunnen zien. Het eerste moet het ge
val zijn geweest. Nijhoff onthult hier
wat hij tot dan verzwegen heeft over
het ontstaan van zijn vers.
MERKWAARDIG IS voor mij, dat
nooit iemand anders vanuit het vers
„Awater" de weg naar Ulysses gezien
heeft. Vestdijk bijvoorbeeld, die een
grondig kenner van Joyces werk ge
acht moet worden en er voor Ne
derland al vroeg uitvoerig over
schreef en die een niet minder gron
dig kenner van Nijhoffs werk is en
zeker oog en geest heeft voor de aan
wezigheid van het een in het ander
hij was de eerste die de opvallende
overeenkomsten tussen „Het kind en
ik" en „Introduction" van Blake sig
naleerde heeft het contact tussen
Nijhoff en Joyce nooit gelegd. Het zou
er een bewijs voor kunnen zijn, dat men
vanuit de tekst moeilijk op de over
eenkomsten en daardoor op de ontle
ningen komt. Met het materiaal dat
Meeuwesse in eerste instantie vanuit
de teksten bijeenbrengt, wordt die ver
onderstelling krachtig bewezen. Vanuit
de buitentextuele gegevens van 't pro
zastuk komt men gemakkelijker van
„Awater" naar „Ulysses". Meeuwes
se heeft, gezien de opzet van zijn stuk
ik maak daaruit op dat hij zijn eer
ste ontdekkingen in de tekst deed en
later gelijk kreeg van buiten-af de
moeilijkste zo niet onmogelijke weg
afgelegd.
Een vraag waar men mee achter
blijft is: wat doet men met de over
eenkomsten? Verandert de ontegen
zeglijk belangrijke vondst iets aan
de visie op het gedicht? Ik geloof het
niet. Binnen de afzonderlijke werken
betekenen zaken die geïsoleerd als pa
rallellen aandoen, iets heel anders. Met
de functie van iets in het ene werk
kan niets bewezen worden over de func
tie van hetzelfde in het andere werk.
En die functies verschillen niet alleen
door de verschillende situaties, maar
zijn dat in dit geval bij voorbaat al
door de totaal verschillende opzet van
de twee werken: een bij alle symbo
liek realistische roman en een leer
dicht met metafysische verwijzingen.
(Bij de confrontatie Eliot-Nijhoff komen
de zaken geheel anders te liggen, ge
zien de gelijke aard van beider werk)
Naar volgende publikaties van
Meeuwesse kan men alleen maar
nieuwsgierig zijn; de basis waarop ver
gelijkende literatuurwetenschap kan
plaats hebben zal, dunkt mij, ter spra
ke moeten komen of uit de behande
ling van de vergeleken teksten zelf
moeten blijken.
EEN HANDVOL MAHLER-OPNA-
MEN vestigt allereerst de aandacht op
een ongewone uitvoering van het Lied
von der Erde, ongewoon omdat de
executanten de hun door de componist
verleende vrijheid hebben genomen om
de lage solo-stem, die altijd door een
alt wordt uitgevoerd, te remplaceren
door een bariton. Dat is in dit geval
Dietrich Fischer-Dieskau die nu ver
schijnt naast de tenor James King, zo-
dat de uitvoering door de Wiener
Philharmoniker onder directie van Leo
nard Bernstein een heel mannelijke
aangelegenheid is geworden.
Dit brengt consequenties mee met
betrekking tot de voordrachtsstijl die
Bernstein en zijn broeders in de kunst
terdege begrepen hebben. Men stelt
niet voor niets een bariton in de plaats
van een weke vrouwenstem.
Als gevolg heeft Bernstein de uitvoe
ring lijzonder fors en fel opgezet.
Fischer-Dieskau die een meester is in
alle kunsten van het mezzavoce past
het bijna nergens toe, maar gebruikt
zijn volle register. Hetzelfde doet Ja
mes King die na aanvankelijk een hoge
bariton te zijn geweest zich ontwikkeld
heeft tot een heldentenor van aanzien
lijke dimensie.
Er is hier dus geen sprake van zach
te tonen en hartvertederende wee
moedigheid, zelfs niet in „Der Ab-
schied", de finale die geheel door de
bariton bestreken wordt. Het werk
krijgt dientengevolge een meer boven
persoonlijke en onaandoenlijke statuur,
een karakteristiek waarnaar ook Otto
Klemperer streeft in zijn recente op
name met Fritz Wunderlich en Christa
Ludwig, maar dan wel met geheel an
dere middelen. Klemperer stapelt reus
achtige verhoudingen in een onberoer-
bare balans op; Bernstein veroorzaakt
een maximum aan uitdrukking, maar
dan in de trant van het expressionis
me, de extreem gestyleerde stijl, waar
in de affecten door vergroting ver
vreemd worden.
Het is hoogst interessant wat hier
gebeurt en uitmuntend te verdedigen,
want er is in de late Mahler een stuk
expressionisme aanwezig, alsook een
massa exhibitionisme, dat men door
het te styleren boven zichzelf uittilt.
Het betreurenswaardige is dan alleen
dat Bernstein zich niet streng in zijn
stijl kan houden en door de mateloos
heden van zijn nog altijd niet goed ge
temde temperament momenten van
chaotische effecten teweeg brengt in
de orkestrale klank die dan onschoon,
in de zin van onhelder wordt, of zelfs
een beetje onzindelijk. Dit is jammer
terwille var: het experiment. Het over
tuigt niet geheel in zijn eindresultaat
en men weet niet of het ligt aan het
verkozen uitvoeringsprincipe dan wel
aan de te weinig gedisciplineerde uit
voering.
HOOG GEDISCIPLINEERD is de
uitvoering die Georg Solti met de Lon
don Symphony en koor, en de solisten
Haether Harper, sopraan en Helen
Watts, alt gemaakt heeft van de Twee
de symphonie. Gedisciplineerd, maar
nochtans alle ruimte latend voor een
prachtig vrij musiceren in een mag
nifieke klank. Als dramaticus grijpt
Solti het sterkst aan op het geweldige
eerste deel, dat welbeschouwd de hele
symphonie uitmaakt. Wat erop volgt
kan men uit symphonisch oogpunt ook
overslaan, het zijn vier delen muziek
die met z'n vieren er nog niet in sla
gen een zinvol tegenwicht te stellen
tegenover het eerste, een fout die in
hoofdzaa1- veroorzaakt wordt door het
falen van de finale die niet meer te
gen het openingsdeel op kan en In
stukken uiteen valt. Solti maakt alles
zo sterk en gespannen mogelijk met
minutieuze uitwerking der details,
maar daardoor brengt hij in zekere zin
het zwak nog duidelijker aan het licht.
Misschien ware het dankbaarder voor
deze muziek haar te doen verstromen
in romantiserende lyriek. Solisten en
koor zijn van de allerbeste hoedanig
heden, uitstekend bij Solti's bedoelin
gen aangepast.
Philips plaatst hier tegenover de
Derde symphonie, die aan een nog aan
zienlijk grotere onevenwichtigheid lijdt
zozeer zelfs dat men in het onzekere
kan „eraken aangaande de vraag waar
nu eigenlijk het middelpunt is te zoe
ken van deze uit zes filosofisch-literai-
re fragmenten samengestelde sympho
nie. Zij bestaat uit twee afdelingen,
waarvan de eerste geheel gevuld wordt
door het eerste deel, vol van prachtige
invallen maar met het nadeel dat zij
telkens weer opnieuw begint. Hier is
het motivische groeiprincipe in het
oeverloze verzeild geraakt.
Het hele werk wordt gekenmerkt
door prachtige fragmenten tegenover
overbodigheden, maar het geeft Ber
nard Haitink kansen te over om het
gehoor tegoed te doen aan zangerig
heid en het gemoed te laten baden in
Velen betreuren het dat John Masters
blijkbaar klaar is met zijn cyclus ove
het oude Brits-Indië. Zijn beide laats
boeken waren elders in de wereld
situeerd, zijn allerlaatste speelt in L°n
den: „The breaking strain" (Verbroke
spanning), Delacorte Press, New Y°r
Michael Joseph, Londen, mei. Het b
handelt de avonturen van een Engel
man en een Amerikaan zij kertfie
elkaar nauwelijks die in de Londens
mist getuigen zijn van een ontvoering-
Het feit alleen dat zij iets hebben ë6".
zien leidt ertoe dat zij tegen hun
worden meegesleurd in een strijd tufj
sen de spionage-organisaties van o°s
en west.
Een wereldsucces noemt de Duits®
uitgever Molden triomfantelijk het u'
't Slowaaks vertaalde werk van Ladi*|
lav Mnacko „Wie die Macht schmeckt
(Hoe de macht smaakt). De schrijve^
schetst de levensweg van een commu"
nistische diplomaat, die van idealistisch
revolutionair tot korrupt machtsdes'
poot verwordt. De Frankfurter Allg®"
meine heeft Mnacko „de rode Heming'
way" genoemd. Vier weken na het vef"
schijnen in Duitsland zijn de vertaling*'
rechten al verkocht aan Frederick A*
Praeger, New York, Weidenfeld
colson, Londen, Librairie Pion, ParÜ®*
Norstedt, Stockholm, Gummerus, Hel'
sinki, Spektrum, Kopenhagen en Brun®>
Utrecht.
Nog een befaamde Afrikaan, Juliu®
K. Nyerere van Tanzania, heeft onde
de titel „Freedom and Unity", ondefj
titel „Uhuru na umoja" (men herken
dit stellig als Tanzaniaans voor Vrijhei
en Eenheid) een boek uitgegeven
Oxford University Press. Het is ee
keuze uit zijn geschriften en redevoe
ringen en de nationale leider komt er
uit tevoorschijn als een in hoofdzaak i*
teger mens, hoewel hij er niet tege
opziet vandaag precies 't tegenoverg®
stelde te verkondigen van een jaar g®
leden. In februari 1965 legde hij
eerste steen voor een olieraffinaderij
zei dat buitenlandse investeringen in
wederzijdse belang zeer welkom ware*
niet veel langer dan een jaar daarn®
nationaliseerde hij de banken.
Een beroemdheid op een heel ande»
terrein is de Portugese voetballer Eus»
bio, maar zijn boek „My name is Eus»
bio" (journalist Fernando Garcia heeij
hem bij 't schrijven ervan „geholpen I
is een teleurstelling. Het is in Engelan
verschenen bij Routledge en Kega*
Paul (bekend om hun schitterend'
kunst- en volkenkundige boeken) «JJ
geeft alleen maar 'n overzicht van zü®
voetbalsuccessen. Omtrent de me®
Eusebio komt men echter weinig a®"
de weet. Wie achter de opsomming va|j
sportieve triomfen nog iets meer
zoeken, bijvoorbeeld hoe de arme J08'
gen uit een achterbuurt van LourenC9
Marques zich in Lissabon heeft aange
past, komt bedrogen uit.
De secretaresse en vertrouweling®
van de enkele jaren geleden gestorve"
Engelse dichteres Edith Sitwell, Eüza*
beth Salter, heeft onder de titel „Th®
last years of a rebel" (De laatste jare"
van een rebel) haar biografie geschre
ven (Uitgeverij Bodley Head, 8 juni)-
De schrijfster noemt deze „een portre
van Edith Sitwell zoals ik haar heb 1®*
ren kennen". Een belangrijk boek vo°*
wie interesse heeft voor de Engelse jj*
teratuur en de rol die de dichteres eD*
heeft gespeeld als vertegenwoordigste
van een voorbije generatie die toch t°
het laatst toe haar plaats wist te bc
houden.
atmosferische klank. Maureen Forres
ter zingt haar soli treffend, voorbeel
dig zijn ook het Vrouwenkoor van de
Nederlandse Radio-Unie, ingestudeerd
door Meindert Boekei, en het Willi-
brordus-jongenskoor van Toon Vran-
ken, alsmede de instrumentale obliga
ten van Jo Juda, viool, Klaas Kos, cor
net en Hans Maassen, bazuin. De klank
van het Concertgebouworkest is jam
mer genoeg niet bijzonder doorwrocht,
noch verfijnd of precies van toon. En
de opname wordt ontsierd door een
luide ruis, die de laatste tijd niet voor
het eerst bij Philipsopnamen optreedt.
TENSLOTTE valt melding te ma
ken van een plaat die Hermann Schey's
vertolking van de Kindertotenlieder sa
menbrengt met die van Brahm's Ern
sts Gesange en drie Loewe-balladen,
stukken die de liefhebbers kennen van
deze zanger en die ongetwijfeld zijn
bewonderaars welkom zullen zijn.
De bekende colomnist van de Observe1"*
Michael Frayn, heeft voor zijn derd
roman een onderwerp gekozen dat he'J]
uitstekend ligt: Fleet Street. „Towaro^
the end of the morning" (Tegen he^
einde van de morgen) is de voor kr®"
temensen veelzeggende titel, Collib
geeft het in juni uit. Tot zijn figuren he
horen enkele journalisten die „hun d®
1 M J a! AM ,-» I-! n rt V—V AM 4 M /»a4 11 rl f\ r> I fO Tl
indelen naar de openingstijden van
et1
pubs", zoals deze humoristische
tegelijkertijd zeer gedegen romanc'
ons vertelt.
De aandacht trekt de roman van b
jonge Duitse schrijver Renard v°e
„Zeit der verlorenen Söhne" (De gt
van de verloren zoons), uitgegeven
S. Fischer. Het is een pessimi®11^.
boek met een optimistische onderto
een kleine jongen leeft Intens mee
het langzaam sterven van zijn v8n
broer en leert daardoor de wer
de volwassenen in een somber 1 n
zien. Voelker mag echter niet vror
beschouwd als een „literaire Pr°
(aldus de Frankfurter Neue EreS„ je
die 't in de welvaartsstaat eigentW ,g
goed heeft om te weten wat ellen"
LEO HANEKROOT £The*£ oprech^U^» voor
MAHLER: Das Lied von der Erde.-
James King, tenor, Dietrich Fischer-Dies
kau, bariton, Wiener Philharmoniker dir:
Leonard Bernstein. Decca stereo SET 331.
MAHLER: Tweede symphonie in c -
Heather Harper, sopraan, Helen Watts,
alt, London Symphony Orchestra en
koor, dir: Georg Solti. Decca stereo SET
325/26.
MAHLER: Derde symphonie in d
Maureen Forrester, alt, Vrouwenkoor van
de Ned. Radio Unie, Jongenskoor van de
St. Willibrordus, het Concertgebouworkest,
dir: Bernard Haitink. Philips stereomo
no 802 711/12 AY
MAHLER. Kindertotenlieder Her
mann Schey, bas. Het Residentieorkest,
dir.: Willem van Otterloo. Brahms: Vier
ernste Gesange Loewe: Der Erlkönig.
Kleiner Haushalt, Die wandelnde Glocke
Hermann Schey, bas, Felix de Nobel,
piano. Fontana, mono 695 093 KL (Welt-
serie).
mens in de maatschappij van
Dit jaar is het honderd Jaar
dat de Italiaanse toneel- en -«be
schrijver Luigi Pirandello wer uiipt
ren. Ter gelegenheid hiervan ver
bij Les Editions Denoël in Par r
mei een omvangrijk essay door „-
ges Piroué, Pirandello. Zijn tone
ken en nooit gepubliceerd ,,itge«e*
den in de komende maanden u ^po-
ven. Reeds op de markt isi een J.
grafische en kritische studie j,ü-
Chaix-Ruy, „Luigi Pirandello
mour et poésie" (Del DucaL