KUNST Romantiek ingehaald door nuchterheid Gedichten uit 1930-1935 hemitgegeven Geert Groote deed toren van de dom wankelen boekEJ£ WEREiS Torenbouw komt uit hoogmoed voort IIJD ZAItKUAOO JUNI M6J ii MIJN VRIEND zat mi) in de heerlijkste uren van de dagvan vijf tot zeven duseven voor zons ondergangin zijn patiio een Spaans kaartspel te leren „ramé" genaamd. Het lijkt op Mah Yong met kaarten en het is weliswaar niet moeilijk, maar je moet er wél je hersens bij houden. Het gaat er om reeksen te maken en combinaties te vormen, en als je niet sferk bent, zomin in het een als in het andere, dan is het uit kijken. JAN WILLEM HOFSTRA EEN VAN DIE LITERAIRE WERKEN uit het verleden die al leen bij geruchte voortbestaan, is de bundel „De zwanen en ande re gedichten" van J. C. Noord star, pseudoniem van wie toen een student was en nu een ge leerde is. „Toen", dat was in 1930. Het bundeltje verscheen bij een kleine uitgeverij in Groningen, de toen nog onbekende H. N. Werk man was de drukker en verzorger ervan, het telde negentien blad zijden en had een omslag van ge marmerd sitspapier. KEES FENS. MISSCHIEN DAT ZELFS de vervelendste schrijver plezier aan zijn werk be1 ?ft, al kor-i dat dan niet over, van de verhalen uit de bundel „Wees niet zo burger lijk", waarmee de drieënveertig- jarige J. S. Henriksson debuteert, kan met zekerheid gezegd wor den dat ze met plezier geschreven zijn. Op de tekst afgaande kun je besluiten tot een plezier in ~igen grilligheden en genadeloosheden, in scherpe waarneming en spitse kritiek, in eigen snelheid van rea geren ook. J. S. HENRIKSSON K. f. DE VADER VAN DIE speci fiek Nederlandse school van spi ritualiteit die wij de Moderne Devotie noemen, Geert Groote van Deventer, heeft met een ge schrift de domtoren van Utrecht op zijn grondvesten doen wanke len! Het was de Geert-Groote kenners reeds lang bekend dat hij een brief of pamflet had geschre ven dat heette: „Contra Turrim Trajectensem", tegen de Utrecht se toren. Maar niemand had tot voor kort dat geschrift ooit ge zien. Totdat het verleden jaar voor de dag kwam uit het parti culier archief van de familie Schram te Neuss a/d Rijn. Door Em. Prof. Dr. R. Post is het nu vertaald en van een inleiding Herinneringen van Verhalen over Ng^ Op zoek naajj?- Butor Avonturen in Afgh «h# Peggy_Gugg®iV> geWectV' K A Spionage ■leidL?/ V Boek overj^ Vs Nieuwe Ik was dus zeer verdiept toen ér buiten op de deur geklopt werd. Even later stond een donkere vrouw op de drempel. Zij was een echte Ibicienco, klein, dikkig, met donkere ogen en een matte teint. Mijn vriend sprong op en zei de gebruikelijke groet: ,,Komt u binnen, dit is uw huis." In dit geval was het werkjalijk waar. Het bleek de huisbazin te zijn. Neen, zij wilde niet zitten en iets drinken. Ze kwam niet op bezoek, maar alleen om een favor, een gunst te vragen van de senor. Natuurlijk, zei mijn vriend, maar gaat u toch even zitten. Neen, het was alleen maar om die favor dat zij gekomen was... Zo ging het nog een poosje door. De een putte zich nog meer uit dan de ander in komplimenten. En toen ze het beiden beu waren, kwam ze dan met de „favor" voor de dag. Of hij zo goed wilde zijn haar nu al de huur te betalen die hij in september schuldig was. Nu hoorde ik later dat deze dame enige hotels bezat, veel huizen, villa's, terreinen die onafzienbaar zijn, in het dorp een grote levensmiddelenwinkel, terwijl meneer haar echtgenoot aan nemer is. Maar... (iedere zin die ze uitsprak begon rruet: pero...) zij had geld nodig en of mijn vriend haar even de huur wilde gieven. Deze, gentleman die hij is, zeide dat het hem op dit ogenblik niet konveni- eerde en dat hij de huur heus niet zo maar opeens kon overleggen. Neen, dat was ook niet de bedoeling, zij kwam alleen maar om hem een favor te vragen, namelijk het geld van de huur... Het verschil ontging mij, bar baar uit het Noorden, volkomen, maar mijn vriend bleef lakens en zei, steeds heel hoffelijk, dat hij haar vanzelf sprekend heel graag die favor wilde bewijzen, maar dat het hem op dit ogenblik moeilijk was, zelfs maar het bedrag net zo hoog als de huur, in september schuldig, te geven. Na veel heen en weer gepraat be greep zij kennelijk dat hij, hoe graag hij ook wilde, die favor niet kon be wijzen en rr»et veel plichtplegingen ver trok de dame weer. Op haar gezicht was geen spoor van teleurstelling te lezen en zij ging even vriendelijk als zij gekomen was. IK WAS TOTAAL VAN MIJN STUK door dat gemarchandeer en begreep er niets van. Mijn vriend lachte alleen maar en zei dat alles heel eenvoudig was. Zij kwam kennelijk van haar eigen huis. Was in het dorp geweest, had daar iets gezien dat haar behaag de. Zij wilde dat kopen, maar had geen geld bij zich, en daar ze toch langs het huis van mijn vriend liep, dacht ze: kom, ik ga even wat geld halen, dan hoef ik morgen niet terug met mijn eigen geld. Misschien doet hij het wel. Zo niet, even goede vrien den... U moet zich eens even voorstellen dat mevrouw Caransa aan het winke len Is in de hoofdstad en een van de hoteüs van haar echtgenoot binnenstapt en de huur van een half jaar eist om een paar kousen te kopenl Want zo liggen de verhoudingen tussen San Aatonio Abad en Amsterdam onge veer. Het is te gek om waar te zijn. Maar het is waar. MISSCHIEN NET ZO WAAR als de romans van de heer John D. Macdo- nald, die ik hier, bij gebrek aan be ter en uit pure nieuwsgierigheid lees. De man is een gemankeerd groot schrijver. Rond de dertig detectivero mans heeft hij op zijn naam en het schrijfsel is uitstekend. De plot ook, maar hij voelt zich genoodzaakt om de historie op te sieren met de won derlijkste parafernalia als daar zijn: allerlei vergiften en hun uitwerkingen op de menselijke geest en hypnotische behandelingen die rechtsgeldig heten te zijn bij het ontdekken van de moor denaar. In „Nightmare in Pink" („De rose nachtmerrie") ontvlucht de de tective, zelf het slachtoffer van de in jecties, maar weet nog net in de grote koffieketel van de kantine een enorme hoop smerigheid als scopolamine en andere dure dingen te deponeren. Het resultaat: Een huis vol mensen met de waanzinnigste gedragingen. Als het niet zo treurig was dat een werkelijk talent zich ,,in letteris" zo misdroeg, dan zou je er om kunnen gillen van het lachen. Maar deze zelfde John D. heeft in „The Crossroads" („Het kruispunt") het beeld geschapen van een klein, blond, mals kindvrouw tje. Ze is zo oliedom en zo voortdu rend slachtoffer van de omstandighe den, dat je meelij krijgt met dit vrou welijke diertje. Van alle kanten wordt zij belaagd, en je bent blij als ze eindelijk vermoord wordt, zó pijnlijk werd het om mee te maken hoe zij steeds maar weer het verkeerde doet, zegt en liefheeft. Doodongelukkig gaat het kind haar einde tegemoet. Als een schrijver één zo'n figuur gemaakt heeft die onvergetelijk blijft, is hij een ar tiest van wie men het zeer moet be treuren dat hij de zaken voor het meisje heeft laten gaan. POËZIE VAN J. C. NOORDSTAR Tot dan had Noordstar alleen gepu bliceerd in het Groningse studenten blad „Der clercke cronike", waarin hij debuteerde in januari 1929 met het bij zonder mooie vers „De bollenkweker". Na 1930 heeft Noordstar enkele keren in literaire tijdschriften gepubliceerd en samen met N.E.M. Pareau een schrift van De vrije bladen verzorgd, „Argos en Arcadia". Dat was in 1935, het jaar dat Noordstar tot zwijgen bracht. En hij heeft het daarna zo stil gehouden dat hij in een herdruk van zijn bundel nooit heeft toegestemd. Hij heeft even wel enkele zeer hardnekkige bewonde raars. Twee ervan zijn Rudolf Escher, componist naar ik meen, en R. Kui pers, directeur van Querido's Uitge versmaatschappij. De eerste heeft nu, met langzaamaan gewonnen toestem ming van de dichter, een editie ver zorgd van alle gedichten van Noord star, de bundel uit 1930 en alle onge bundelde verzen. Ongepubliceerde ble ken niet aanwezig. Onder de titel van eens, „De zw: len en andere gedich ten", heeft de tweede de „verzamelde gedichten" nu uitgegeven, zesendertig verzen in totaal. Ieder kan nu de lof in de geruchten verifiëren. En naar mij gebleken is, zijn er geen valse ge ruchten verspreid: „De zwanen en an dere gedichten" is een bijzonder goe de en ongewone bundel, met een zeer eigen poëzie en enkele hoogtepunten die wat mij betreft in bloemlezingen niet meer mogen ontbreken. Een ervan is het al genoemde „De bollenkweker". Als ik over „zeer eigen poëzie" schrijf, kan dat onderlinge eenvormig heid bij de gedichten doen vermoeden. Noordstar heeft echter allerlei vormen beoefend, zuivere lyriek, verhalende gedichten en die weer in het ernstige en in het zotte, hij heeft luchtige en zware poëzie geschreven. „Beoefenen" lijkt mij voor zijn wijze van werken een be tere aanduiding dan „schrijven", al kom ik met die mening in strijd met een mededeling van Rudolf Escher, die in zijn uitgebreide en zeer lezenswaar dige „Verantwoording" schrijft, dat de verzen „bij voorkeur op afgescheurde velletjes papier of achterkanten van brieven in grote snelheid neergeschre ven (werden) in een even flodderig als zwierig en voor buitenstaanders zo goed als onleesbaar handschrift." Dat duidt op spontaniteit en snelheid, terwijl de gedichten juist een zeer weloverwogen indruk maken, de kleinste details roe ren zich zacht; ze zijn vaak een echte kunstpoëzie, kunstmatigheid is er niet vreemd aan, van gekunsteldheid zijn ze soms niet vrij. Om de indruk van de verzen en de mededeling van Escher met elkaar te verzoenen, moet men wel gaan veronderstellen, dat Noord star een in zeer kunstige patronen denkend en voelend iemand was of nog is, iemand wiens sentiment vaak met een door nuchterheid gecorrigeerd wordt, wiens melancholie het met eigen spot aan de stok krijgt, bij wie sierlijke woorden dadelijk gevolgd wor den door meer rechtlijnige. Uit zijn ge dichten blijkt hij iemand die maar al te vaak poëzie en echte haalt uit spot met poëzie. Men zou hem wellicht kunnen omschrijven als iemand wiens gevoel achterloopt bij zijn verstand en dat meer dan een halve eeuw. Je zou ook kunnen zeggen dat het bij hem gaat tussen romantiek en nuchterheid, tussen Arcadië en Groningen, al komen streek en provincie niet met name in de bundel voor. IN ZIJN DEBUUTVERS, „De bol lenkweker", zijn zijn mogelijkheden, ten dele gevolg van onmogelijkheden, al dadelijk h?el zuiver en op hoog niveau gerealiseerd. Het vers heeft de onder titel „Een idylle" en dat doet aan als een correctie achteraf, want alleen wie even meent dat de idylle werke lijkheid is, kan zo'n vers schrijven. Het gedicht begint als volgt: 's Zondagsmorgens als een stralende zon de wereld doet leven en lachen en de duinen doet blinken, gaat Hendrik naar het kerkje, dat open tussen de velden ligt. De nieuwe tram gaat erlangs en giert in de bocht van de stoffige weg. Een stukje negentiende eeuw met een brokje twintigste aan de rand; landelijke rust en de zondagse auto- stroom van bollenkijkers worden gecon fronteerd, op heel speelse en weinig misprijzende wijze, al blijkt uit de woordkeuze aan welke zijde het gevoel van de dichter hangt. De twee laatste regels van het geciteerde fragment zijn ook de correctie op de eigen gevoels- visie, waardoor de dichter het dierba re door hem beschrevene zelf tot een idylle maakt en er daarmee afstand tot neemt. In een titelloos vers op bladzijde 20 is hij vanaf de eerste regel bezig zich te corrigeren. Die regel luidt „Mijn nagels zijn lacquées en rui ken naar kauwgom", waarop dan de Watteau-achtige regel volgt: ,,'t zijn roze meertjes in het bos van Vinci- neau". De laatste regel, waarin toch ook wel spot meeklinkt, is een van die heel verfijnde uitingen een precieu ze, bevallige woordkeuze, een stukje bijna vrouwelijke sierkunst die op veel plaatsen in Noordstars verzen te rugkeren. Bijna altijd is die woordkeu ze sfeerwekkend, vaak ook poëziewek- kend. Met het laatste kom ik aan een voor Noordstars poëzie kenmerkende trek: hij gebruikt vaak bewust oude poëtische taal, drukt zich in archaïse rende taal uit. De lezer komt dan in een twijfelpositie, gevolg van het twij felachtig karakter van de taal die hangt tussen bevestiging en ontkenning van het erin uitgedrukte gevoel. Soms is de spot regelrecht, dan zijn er geen pro blemen, meestal echter balanceert het gedicht tussen ja en nee: er is even veel oprecht sentiment als poging tot ontnuchtering, retoriek wordt bezield en ontzield bijna tegelijk. Heel merk waardig in deze is een titelloos vers op bladzijde 26. Ik kan niet ontkennen dat er een bepaalde ouderwetse in drukwekkendheid van uitgaat, al voelt men de zelfcorrectie herhaaldelijk. Ik citeer hier de eerste strofe: Een enk'le late vogel, achterblijver, jachtte nog met zijn parapluie naar 't Oosten, naar Jeruzalem, midden in de vlammenhaard der zon, en dubbel geknakte dennen, breed en vlak, bewogen nog met mededogen, en luid schreide op de paarse heide een verlaten kind, want 't hoorde in de verte de trein vertrekken met de zondags- gangers. DE WIJZE VAN CONTRASTEREN er. corrigeren doet denken aan de poë zie van die andere student-dichter Piet Paaltjens (er staan in de bundel trou wens strofen die ten dele uit „Snikken en grimlachjes" hadden kunnen ko men). Er is evenwel een belangrijk ver schil: de „rechtstreekse" poëzie die Paaltjens schrijft is de sentimentspoë- zie van zijn eigen tijd; hij drukt zich uit in toen bestaande dichterlijke taal en vormen. Dat is zijn traditionele zij de. Noordstar evenwel gebruikt voor zijn rechtstreekse uitingen taal en vor men uit een voorbije tijd: de negentien de eeuw, hetgeen hem bij voorbaat al meer gewapend maakt tegen de gêne om eigen gevoel dan Paaltjens die door eigentijds taalgebruik meer weerloos was. Hadden Noordstar en Paaltjens als gelijken naast elkaar gezet kunnen worden, dan had de eerste de poëtische vormen van zijn tijd meer moeten han teren. Ik zou willen zeggen: de ver hulling, de poging tot verberging is bij Noordstar nog sterker, als dichter is hij gecompliceerder dan Paaltjens, die tenminste nog één zuiver rechtstreekse kant had. Het gevolg is, dat de poëzie van Noordstar kunstmatiger aandoet. Juist door de veelvormigheid en de veelsoortigheid van Noordstars poëzie is het bovenstaande niet op alle ver zen van toepassing. Bij een gedicht als het mooie „Mijn zoon" liggen de za ken iets anders: het gegeven is hier traditioneel, een kind verdrinkt zon der dat er iemand bij is. Door veel vuldig gebruik is het gegeven niet vrij van sentimentaliteit. De taal echter is op veel plaatsen broodnuchter. Er is ook hier dus een contrast, zij het op andere wijze tot Stand gekomen, en dat maakt het vers ontroerend. De eerste twee strofen, de meest nuchtere, daar na komt er langzaamaan een verande ring van taaiklimaat, luiden: Mijn zoon ging vissen bij de vliet. De wind woei vrolijk door het riet; te midden van potjes en pannetjes zat hij ddar totdat plotseling, wij weten niet hoe of waar, hij in het water geduikeld is, voor over, op zijn kop; zijn hengel en klompen lagen er bovenop. Zo moet hij daar gelegen hebben, drie uur in de kou, en geen mens die dat gezien heeft die morgen, gij beseft het nauw'. Tot in het detail, de gebrekkigheid van de slotregel van de tweede strofe, blijft de corrector aan het werk. Dit vers volgt in de bundel op „De bollen kweker"; wat een verschil tussen de twee. Twee pagina's ervoor staat dan een naamloos vers, met een, zij het niet helemaal zuiver, arcadisch begin: hun hoê Er ruist' een stilte in 't heilig woud, van zon en zondoorlichte weideland. Geen vissen in de stromen waren op hun ho dat kind'ren kwamen, droomden wil lig toe op bodem van der sloten. En daar komt ineens een motor eraan en ,,'k weende ach ik weende aan de waterkant". Waar de toon vrij nuchter is, het woordgebruik simpel en waar alle moeite is gedaan een ondertoonsheid te bereiken, doet Noordstars poëzie denken aan verzen die op het ogen blik door jonge dichters geschreven worden. Een voorbeeld van deze indi recte bekentenislyriek, waarvan de tragiek ligt in de nuchtere slotregels, waarin alleen in het woordje „o" het gevoel direct meeklinkt, is het vol gende korte gedicht; het heeft geen titel: Toen ik een kleine jongen was ging ik 's avonds liggen tussen de koude lakens. Mijn bed was groot en wijd als de wereldzee, daar lag ik lekker als een opgerolde slak. Maar later werd mijn lichaam groter en harder, en wanneer ik nu mijn benen strek dan slaat mijn harde hoofd tegen de planken. O, ja wanneer je groter wordt stoot je je hoofd tegen de bedde- plank. De jarenlange bewondering van Ru- dolf Escher voor een vergeten bundel heeft in elk geval voor mij een geluk kig resultaat gehad in deze uitgave, die wellicht ook anderen tot bewonde ring voor deze gedichten zal brengen. Er zijn „blijvend" gebleven bundels van heel wat minder gehalte. „De zwanen en andere gedichten" van J. C. Noordstar verscheen bij N.V. Em. Querido's Uitgevers Mij. te Amster dam. VERLIEZEN AAN HET DETAIL John MacDonald „Nightmare In Pink", Gold Medal Book, Fawcett Publ. Inc. „Death Trap" Pan Book. „The Crossroads" Pan Book, De verhalen uit „Wees niet zo bur gerlijk" wemelen van al deze zaken en ze zijn meestal zeer effectief, ter plaatse en op het moment dan. Dat maakt hun beperktheid uit. Plezier ge ven ze de lezer wel. Ze winnen hem ook als enkele van die eigenschappen bij het begin van een verhaal tege lijk in actie komen. En dat is bij de verhalen van J. S. Henriksson meest al het geval. Het even knappe als geestige begin van het verhaal „De sjaal" heb ik hier vroeger, toen het verhaal in „Tirade" verscheen, geci teerd. Bij herlezing was ik opnieuw verrast. Geheel anders maar niet min der raak is het begin van „Het spijt me zo": „Het spijt me zo" zei zijn vrouw, terwijl ze met spuug een mod dervlek van haar schoen wreef en wachtte tot hij haar koffer van de ach terbank nam. De combinatie van twee volkomen uiteenliggende detailzaken werkt heel fijn en zegt ook iets over de vrouw die in het verhaal zal gaan optreden. In zulke geestigheden, soms zelfs in te grote hoeveelheid achter elkaar gege ven toont J. S. Henriksson zich een meester, een meesteres moet ik zeg- gen, want al verraadt de foto op de achterkant al alles, de stijl liegt er ook nergens om. In verband met al lerlei gelijkschakelingen mag je geloof ik niet meer van een typisch vrouwe lijke stijl spreken, in dit geval zou ik het toch willen doen. Dat je bij „Wees niet zo burgerlijk" soms aan het vroe ge werk wan Henriëtte van Eyk denkt meer om visie en toon dan om taal gebruik is een bewijs uit het ge rijmde. Al is een goed begin het halve ver haal en leveren de vele details er nog een vierde deel bij, ze maken het plezier bij de lezer nog niet compleet. Dat ene vierde of dat andere ontbreekt in „Wees niet zo burgerlijk", en dat is de schrijverseigenschap die je van begin tot eind gespannen houdt. Je kunt ook zeggen dat het de stof is of gebrek aan stof. In elk geval, mijn ervaring is, dat, hoe gespannen ik bij na elk verhaal van J. S. Henriksson begon, ik na enige tijd toch een beetje tegen de nog resterende bladzijden zat aan te kijken: het verhaal duurde te lang, had te weinig ontwikkeling om je geboeid te houden, had te wei nig spanning om je naar het vervolg te doen uitkijken. Van de verhalen kun je zeggen, dat ze geen intrige maar een gegeven hebben. Een intrige is dy namisch, een gegeven statisch. J. S. Henriksson behandelt een ge geven als een intrige, dat wil zeggen ze tracht er mee te werken, maar het laat zich niet op gang brengen. Het eerste verhaal van de bundel „You're cute" (er is in de verhalen wel heel veel Engels gedaan) levert al het bewijs. Op de helft van het ver haal kan er wat de lezer betreft al niets meer gebeuren, tenzij het ver haal een halve of kwartslag zal ma ken. Die slag blijft uit, de zaak loopt af als voorzien, de enig mogelijke ma nier die je daardoor van heel ver af zag aankomen. Het gegeven was te gauw op. Het slotverhaal van de bun del, „De sluiervogel" had voor mij als enig verhaal een verrassend slot, al moet ik hier het bezwaar maken, dat het oorlogsgegeven van de verdwenen Joodse families niet alleen gaat ver velen maar ook gemakkelijk begint te worden en hier tegen de fantastische achtergrond wat gênant wordt. (In de jongste aflevering van „De Gids" staat een gedicht van Vroman, „In de tuin", een wat moeizaam gesprek met een Duitser weergevend. In twee onthut sende regels aan het slot is de tra gedie schrikwekkender en overtuigen der opgeroepen dan in het hele ge noemde verhaal). Ook het eveneens op de oorlog be trekking hebbende „De laatste boot- het letste tremmetje", lijdt aan de ge makkelijkheid van het bekende gege ven dat door een iets andere rang schikking zijn bekendheid niet verliest. (Dit laatste verhaal boeide mij om een bepaalde onhandigheid: het is in de ik-vorm geschreven, de hoofdfiguur is een ongeveer tienjarige jongen, maar hij is door de schrijfster, die blijkbaar niet kón vermommen, met zoveel meis jeseigenschappen uitgerust hij heeft dingen gezien en onthouden waarvoor geen jongen oog en geheugen heeft, er nog vanaf gezien dat die nooit die taal en die woorden zal gebruiken dat het verhaal ongeloofwaardig wordt. Het begin is er op dat punt al helemaal naast wat toon en taal betreft, terwijl ik de jongen nog moet ontmoeten die weet dat, als de dienstbode 's zondags koffie komt drinken, die krijgt „een kopje met een bokkepootje en een kop je met een Harde Wener of een Mag- dalenakoekje", tenzij die jongen ban ketbakker is geworden, maar hij blijkt aan het eind van het verhaal arts en niet eens vrouwenarts). Wellicht hebben gevoelens van on macht tegenover de grote lijn van het verhaal de schrijfster tot een soms wat te sterke benadrukking van de de tails gebracht. Die zijn overigens meest al zeer raak en voor de sprekende of waargenomen personen ook teke nend. Het minst hindert het gebrek aan ontwikkeling bij het titelverhaal, dat het voordeel heeft een heleboel zotte situaties achtereen te geven. Ik vind het als geheel nog het meest geslaag de verhaal van de bundel, die verliest aan het detail, hoeveel plezier dat de tail meestal ook geeft. Wellicht ligt het ontegenzeglijk aanwezige talent van de schrijfster meer in stapelver halen als „Wees niet zo burgerlijk" dan in verhalen die het van de ont wikkeling in situaties of binnen de per sonen moeten hebben. „Wees niet zo burgerlijk" van J. S. Hen- driksson verscheen bij De Bezige Bij te Amsterdam. In de tijd dat Geert Groote zijn phi lippics hield tegen de toren en de, nieu we dom van Utrecht, waren beide nog maar half afgebouwd (plm. 1360). De geïnteresseerde lezer zal wellicht zeg gen: hij was zijn tijd ver vooruit, hij vocht toen al tegen het triomfalisme in de Kerk en in zekere zin heeft die lezer gelijk. In een andere zin weer niet, want de strenge asceet overdrijft een beetje. Wat waren dan de bezwaren van Geert Groote tegen het machtige Utrechtse gevaarte? De toren van de bouw van de nieuwe kathedraal is nutteloos en de bouw er van komt uit hoogmoed voort. Hij spreekt van de trotsheid en de monster achtigheid van de toren, van een voort durende steen des aanstoots voor bur gers en vreemdelingen, gebouwd lou ter om te voldoen aan de zucht naar nieuwsgierigheid en ijdelheid, sensatie zucht zouden wij zeggen. Bovendien is er alle kans dat deze toren van Babel het niet lang zal houden, immers hij is op water en zand gefundeerd en staat niet zo heel ver van de zee af; hij zal op den duur van binnen en van buiten scheuren vertonen en met groot gevaar voor mensen en bouwlieden ineenstorten Het grootste deel van het geschrift is echter gewijd aan een aanval op een constitutie van de bisschoppelijke sy node door B. Jan van Arkel in 1347 gehouden, waarbij bepaald werd dat bepaalde goederen, waarvan de be stemming onzeker was, aan de kerk fabriek van de dom moesten komen. Deze constitutie vindt Geert Groote ronduit onrechtvaardig. Bovendien zou den overtreders ervan ipso facto een excommunicatie inlopen. Met argumenten aan verschillende gangbare auteurs ontleend, bewijst de magister in de rechten, dat men zich van een dergelijke onrechtvaardige be paling niets hoeft aan te trekken. Het is eenvoudig het onttrekken van het hun toekomend goed aan de armen en het aanwenden ervan tot een doel dat niet tot algemeen belang strekt. In derdaad waren het vaak allesbehal ve idealistische motieven of geheel fai re middelen die bijdroegen tot de bouw van onze monumentale kathedralen. Inmiddels hebben de eeuwen Grootes voorspelling gelogenstraft; de „mon sterachtige" toren staat nog altijd pal en blootgesteld aan de „nieuwsgieri ge en Ijdele blikken van burgers en vreemdelingen". Hoe is de reactie ge weest op deze felle kritiek van de stren ge zedenmeester Groote? De reactie is uitgebleven, want volgens prof. Post is het geschrift nooit publiekelijk bekend geworden. Hetzij bij nader inzien van de auteur zelf, hetzij op raad van vrien den heeft hij het in een laatje opgebor gen. Geen wonder dat men het eeuwen lang niet heeft kunnen vinden. Toch is het handschrift van Neusz, door Post uitgegeven en vertaald, niet het ori gineel, maar een nogal slordig geschre ven copie ervan uit omstreeks 1400. Het heeft behoord tot het klooster Mariën- burg van de reguliere Kanunnikessen in de genoemde stad. Alles bijeen een wat groteske bijdrage tot de kennis van de strijd tegen het triomfalisme in de Kerk, maar niet minder tot de kennis van het karakter van de Deventer her vormer. e. B. Geert Grootes Tractaat contra turrim trajectensem teruggevonden. Uitgegeven door R. R. Post, Nijmegen. 's-Graven- hage, Martinus Nijhoff. 1967. Oxford University Press heeft "P 1 iora university x j. mei Acquaintances (KenniSS jorjp bliceerd door de beroemde c<$eC Arnold J. Toynbee. Het is fig^J. tie schetsen over belangrU Q a, die zijn pad hebben gekruis j^v> Smuts, de Webbs, Nehru, rence en Lord Samuel. Tales of Manhattan (Verhal Manhattan) heet de verzarne vijftien korte verhalen do Auchincloss, uitgegeven d°° de'« ton, Mifflin. Zij spelen deels $ee reld van Wall Street advokat in de salons van machtige uit de society en leveren f o° dat deze uitstekende rofflan de korte vorm meester is- j. Wie eens een heel andere de romanschrijfster Doris (B leren kennen, leze Particu gefd1 (In het bijzonder katten), door Michael Joseph in Lon ap in vertelt zij dat haar hele le met deze huisdieren gevuld is f)A niet alleen nu in haar woning maar ook gedurende haar llende verblijf in Iran en verschil! van Afrika. [til41 Een belangrijk letterkundig^^,} ij tief is genomen door Bodley ggjg&P t Londen: in series brengt deze g0 herdrukken van alle werken v ry James. In het begin van pgïrfjj zijn reeds verschenen The ËlU Washington Square en The a jil' age (De moeilijke leeftijd). v S° i staan op het programma The p nians en The spoils of Poyn buit van Poynton). Een bijzonder opwekkend on gh8' wordt behandeld door Marge15 in haar nieuwste roman, verTn pi°t bij Little, Brown, New York: N memory (In vrome herinner! een vliegtuigongeluk in mjst wordt de heer Prelude als ver. ao°., gegeven, maar is hij werkelu f Zijn levenslustige weduwe en t bende kinderen gaan dat uitzo f e doen daarbij tal van humorist! varingen op. -J berTn' Men kijkt natuurlijk altU" stellend naar een nieuw b° flll Michel Butor (vader van de ".,artif roman") uit, maar Portrait de -,$5 t van de W naar als jonge aap), houdt het midden tussen een en jeune singe (Portret van eti naar als jonge aap), uitgek0 Pj Gallimard, stelt lichtelijk te vef!" houdt het midden tussen een en een essay en zou wel eenS onêe^\' grafisch kunnen zijn: een 1 brengt een tijd door in een kasteel en komt daar in een het mystieke Oosten en droS ralogie, wordt door een vamP11 (fi anderd in een aap en herkrUI „e, toverkunst zijn menselijke geS Joseph, Kessel heeft bij m Les cavaliers (De ruiters) 'a ajs f komen, een roman die eVÊe) steppe rouge (De rode stepP gpe dezelfde auteur in Afghanista .j, Kessel kent dit land voortref - zijn kleurrijke personages jjje'L- gen een achtergrond van de 0 g) ke steppen scherp reliëf. turenroman op het eerste plan' Wie ooit in Venetië is tbare^ nh< wonderen, dient dat bij de p "a verzuimd heeft de onschatDu;" collectie van Peggy Guggenhe!^^ gelegenheid goed te maken stekende indruk van haar bf Zit r ctf The Peggy Guggenheim C°11 s „j Modern Art door Nicolas yytjfjt Elena Calas, dat in juni bU in New York zal verschijnen- ij bevat 189 illustraties, waarv3 vjji kleur, maar het kost dan twintig dollar. gf Uitgever Coward McCann York maakt bijzonder veel de nieuwe spionageroman gjjihjfi are lonely now (Alle mensen j eenzaam), publicatiedatum 5 de Engelse veiligheidsdienst verrader geslopen, waardoor a get ,i naar Oost-Duitsland uitlekken- sporen van de indringer k® spannende intrige met goede tekening. Een door de gebeurtenisse8 -t v",{l laatste tijd ongewenste publicl f' j- af krijgt het boek van Teren y diplomatiek correspondent Guardian: Israël: Miracle in .p), jl- (Israël: Wonder in de w°elajl verschijnt op 21 juni bij v,e eP J Londen en geeft 'n diepgaan J se van wat Israël tot dusve fx bereikt en wat in de kom<jPen S! van dit decennium nog te d° .n Het onderwerp van WilliaII\ nieuwe roman The pyramid mide, Faber, 1 juni) is het 0 van de jaren twintig, waariP opgroeit. Hij doorloopt alle sA/ zijn leeftijd: kalverliefde, 0ei%e>j heid en onderwerping, beW8® zijn afkomst (zijn vader is d en onzekerheid. Plaats van is het imaginaire stadje St» imaginaire stadje er is een cavalcade van getekende figuren.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1967 | | pagina 14