KUNST
Romantiek ingehaald door nuchterheid
Gedichten uit
1930-1935
hemitgegeven
Geert Groote deed toren van de dom wankelen
boekEJ£
WEREiS
Torenbouw komt
uit hoogmoed voort
IIJD
ZAItKUAOO JUNI M6J
ii
MIJN VRIEND zat mi) in de
heerlijkste uren van de dagvan
vijf tot zeven duseven voor zons
ondergangin zijn patiio een
Spaans kaartspel te leren „ramé"
genaamd. Het lijkt op Mah Yong
met kaarten en het is weliswaar
niet moeilijk, maar je moet er
wél je hersens bij houden. Het
gaat er om reeksen te maken en
combinaties te vormen, en als je
niet sferk bent, zomin in het een
als in het andere, dan is het uit
kijken.
JAN WILLEM HOFSTRA
EEN VAN DIE LITERAIRE
WERKEN uit het verleden die al
leen bij geruchte voortbestaan,
is de bundel „De zwanen en ande
re gedichten" van J. C. Noord
star, pseudoniem van wie toen
een student was en nu een ge
leerde is. „Toen", dat was in 1930.
Het bundeltje verscheen bij een
kleine uitgeverij in Groningen, de
toen nog onbekende H. N. Werk
man was de drukker en verzorger
ervan, het telde negentien blad
zijden en had een omslag van ge
marmerd sitspapier.
KEES FENS.
MISSCHIEN DAT ZELFS de
vervelendste schrijver plezier aan
zijn werk be1 ?ft, al kor-i dat dan
niet over, van de verhalen uit
de bundel „Wees niet zo burger
lijk", waarmee de drieënveertig-
jarige J. S. Henriksson debuteert,
kan met zekerheid gezegd wor
den dat ze met plezier geschreven
zijn. Op de tekst afgaande kun je
besluiten tot een plezier in ~igen
grilligheden en genadeloosheden,
in scherpe waarneming en spitse
kritiek, in eigen snelheid van rea
geren ook.
J. S. HENRIKSSON
K. f.
DE VADER VAN DIE speci
fiek Nederlandse school van spi
ritualiteit die wij de Moderne
Devotie noemen, Geert Groote
van Deventer, heeft met een ge
schrift de domtoren van Utrecht
op zijn grondvesten doen wanke
len! Het was de Geert-Groote
kenners reeds lang bekend dat hij
een brief of pamflet had geschre
ven dat heette: „Contra Turrim
Trajectensem", tegen de Utrecht
se toren. Maar niemand had tot
voor kort dat geschrift ooit ge
zien. Totdat het verleden jaar
voor de dag kwam uit het parti
culier archief van de familie
Schram te Neuss a/d Rijn. Door
Em. Prof. Dr. R. Post is het nu
vertaald en van een inleiding
Herinneringen van
Verhalen over Ng^
Op zoek naajj?-
Butor
Avonturen in Afgh
«h#
Peggy_Gugg®iV>
geWectV'
K A
Spionage
■leidL?/ V
Boek overj^
Vs
Nieuwe
Ik was dus zeer verdiept toen ér
buiten op de deur geklopt werd. Even
later stond een donkere vrouw op de
drempel. Zij was een echte Ibicienco,
klein, dikkig, met donkere ogen en
een matte teint. Mijn vriend sprong
op en zei de gebruikelijke groet:
,,Komt u binnen, dit is uw huis." In
dit geval was het werkjalijk waar. Het
bleek de huisbazin te zijn. Neen, zij
wilde niet zitten en iets drinken. Ze
kwam niet op bezoek, maar alleen om
een favor, een gunst te vragen van
de senor. Natuurlijk, zei mijn vriend,
maar gaat u toch even zitten. Neen,
het was alleen maar om die favor dat
zij gekomen was...
Zo ging het nog een poosje door.
De een putte zich nog meer uit dan de
ander in komplimenten. En toen ze het
beiden beu waren, kwam ze dan met
de „favor" voor de dag. Of hij zo
goed wilde zijn haar nu al de huur te
betalen die hij in september schuldig
was.
Nu hoorde ik later dat deze dame
enige hotels bezat, veel huizen, villa's,
terreinen die onafzienbaar zijn, in het
dorp een grote levensmiddelenwinkel,
terwijl meneer haar echtgenoot aan
nemer is. Maar... (iedere zin die ze
uitsprak begon rruet: pero...) zij had
geld nodig en of mijn vriend haar even
de huur wilde gieven.
Deze, gentleman die hij is, zeide dat
het hem op dit ogenblik niet konveni-
eerde en dat hij de huur heus niet zo
maar opeens kon overleggen. Neen,
dat was ook niet de bedoeling, zij
kwam alleen maar om hem een favor
te vragen, namelijk het geld van de
huur... Het verschil ontging mij, bar
baar uit het Noorden, volkomen, maar
mijn vriend bleef lakens en zei, steeds
heel hoffelijk, dat hij haar vanzelf
sprekend heel graag die favor wilde
bewijzen, maar dat het hem op dit
ogenblik moeilijk was, zelfs maar het
bedrag net zo hoog als de huur, in
september schuldig, te geven.
Na veel heen en weer gepraat be
greep zij kennelijk dat hij, hoe graag
hij ook wilde, die favor niet kon be
wijzen en rr»et veel plichtplegingen ver
trok de dame weer. Op haar gezicht
was geen spoor van teleurstelling te
lezen en zij ging even vriendelijk als
zij gekomen was.
IK WAS TOTAAL VAN MIJN STUK
door dat gemarchandeer en begreep
er niets van. Mijn vriend lachte alleen
maar en zei dat alles heel eenvoudig
was. Zij kwam kennelijk van haar
eigen huis. Was in het dorp geweest,
had daar iets gezien dat haar behaag
de. Zij wilde dat kopen, maar had
geen geld bij zich, en daar ze toch
langs het huis van mijn vriend liep,
dacht ze: kom, ik ga even wat geld
halen, dan hoef ik morgen niet terug
met mijn eigen geld. Misschien doet
hij het wel. Zo niet, even goede vrien
den...
U moet zich eens even voorstellen
dat mevrouw Caransa aan het winke
len Is in de hoofdstad en een van de
hoteüs van haar echtgenoot binnenstapt
en de huur van een half jaar eist om
een paar kousen te kopenl Want zo
liggen de verhoudingen tussen San
Aatonio Abad en Amsterdam onge
veer. Het is te gek om waar te zijn.
Maar het is waar.
MISSCHIEN NET ZO WAAR als de
romans van de heer John D. Macdo-
nald, die ik hier, bij gebrek aan be
ter en uit pure nieuwsgierigheid lees.
De man is een gemankeerd groot
schrijver. Rond de dertig detectivero
mans heeft hij op zijn naam en het
schrijfsel is uitstekend. De plot ook,
maar hij voelt zich genoodzaakt om
de historie op te sieren met de won
derlijkste parafernalia als daar zijn:
allerlei vergiften en hun uitwerkingen
op de menselijke geest en hypnotische
behandelingen die rechtsgeldig heten
te zijn bij het ontdekken van de moor
denaar. In „Nightmare in Pink" („De
rose nachtmerrie") ontvlucht de de
tective, zelf het slachtoffer van de in
jecties, maar weet nog net in de grote
koffieketel van de kantine een enorme
hoop smerigheid als scopolamine en
andere dure dingen te deponeren. Het
resultaat: Een huis vol mensen met
de waanzinnigste gedragingen.
Als het niet zo treurig was dat een
werkelijk talent zich ,,in letteris" zo
misdroeg, dan zou je er om kunnen
gillen van het lachen. Maar deze zelfde
John D. heeft in „The Crossroads"
(„Het kruispunt") het beeld geschapen
van een klein, blond, mals kindvrouw
tje. Ze is zo oliedom en zo voortdu
rend slachtoffer van de omstandighe
den, dat je meelij krijgt met dit vrou
welijke diertje. Van alle kanten wordt
zij belaagd, en je bent blij als ze
eindelijk vermoord wordt, zó pijnlijk
werd het om mee te maken hoe zij
steeds maar weer het verkeerde doet,
zegt en liefheeft. Doodongelukkig gaat
het kind haar einde tegemoet. Als een
schrijver één zo'n figuur gemaakt heeft
die onvergetelijk blijft, is hij een ar
tiest van wie men het zeer moet be
treuren dat hij de zaken voor het
meisje heeft laten gaan.
POËZIE VAN J. C. NOORDSTAR
Tot dan had Noordstar alleen gepu
bliceerd in het Groningse studenten
blad „Der clercke cronike", waarin hij
debuteerde in januari 1929 met het bij
zonder mooie vers „De bollenkweker".
Na 1930 heeft Noordstar enkele keren
in literaire tijdschriften gepubliceerd en
samen met N.E.M. Pareau een schrift
van De vrije bladen verzorgd, „Argos
en Arcadia". Dat was in 1935, het jaar
dat Noordstar tot zwijgen bracht. En
hij heeft het daarna zo stil gehouden
dat hij in een herdruk van zijn bundel
nooit heeft toegestemd. Hij heeft even
wel enkele zeer hardnekkige bewonde
raars. Twee ervan zijn Rudolf Escher,
componist naar ik meen, en R. Kui
pers, directeur van Querido's Uitge
versmaatschappij. De eerste heeft nu,
met langzaamaan gewonnen toestem
ming van de dichter, een editie ver
zorgd van alle gedichten van Noord
star, de bundel uit 1930 en alle onge
bundelde verzen. Ongepubliceerde ble
ken niet aanwezig. Onder de titel van
eens, „De zw: len en andere gedich
ten", heeft de tweede de „verzamelde
gedichten" nu uitgegeven, zesendertig
verzen in totaal. Ieder kan nu de lof
in de geruchten verifiëren. En naar
mij gebleken is, zijn er geen valse ge
ruchten verspreid: „De zwanen en an
dere gedichten" is een bijzonder goe
de en ongewone bundel, met een zeer
eigen poëzie en enkele hoogtepunten die
wat mij betreft in bloemlezingen niet
meer mogen ontbreken. Een ervan is
het al genoemde „De bollenkweker".
Als ik over „zeer eigen poëzie"
schrijf, kan dat onderlinge eenvormig
heid bij de gedichten doen vermoeden.
Noordstar heeft echter allerlei vormen
beoefend, zuivere lyriek, verhalende
gedichten en die weer in het ernstige en
in het zotte, hij heeft luchtige en zware
poëzie geschreven. „Beoefenen" lijkt
mij voor zijn wijze van werken een be
tere aanduiding dan „schrijven", al
kom ik met die mening in strijd met
een mededeling van Rudolf Escher, die
in zijn uitgebreide en zeer lezenswaar
dige „Verantwoording" schrijft, dat de
verzen „bij voorkeur op afgescheurde
velletjes papier of achterkanten van
brieven in grote snelheid neergeschre
ven (werden) in een even flodderig als
zwierig en voor buitenstaanders zo goed
als onleesbaar handschrift." Dat duidt
op spontaniteit en snelheid, terwijl de
gedichten juist een zeer weloverwogen
indruk maken, de kleinste details roe
ren zich zacht; ze zijn vaak een echte
kunstpoëzie, kunstmatigheid is er niet
vreemd aan, van gekunsteldheid zijn
ze soms niet vrij. Om de indruk van
de verzen en de mededeling van Escher
met elkaar te verzoenen, moet men
wel gaan veronderstellen, dat Noord
star een in zeer kunstige patronen
denkend en voelend iemand was of nog
is, iemand wiens sentiment vaak met
een door nuchterheid gecorrigeerd
wordt, wiens melancholie het met
eigen spot aan de stok krijgt, bij wie
sierlijke woorden dadelijk gevolgd wor
den door meer rechtlijnige. Uit zijn ge
dichten blijkt hij iemand die maar al
te vaak poëzie en echte haalt uit
spot met poëzie. Men zou hem wellicht
kunnen omschrijven als iemand wiens
gevoel achterloopt bij zijn verstand en
dat meer dan een halve eeuw. Je zou
ook kunnen zeggen dat het bij hem
gaat tussen romantiek en nuchterheid,
tussen Arcadië en Groningen, al komen
streek en provincie niet met name in
de bundel voor.
IN ZIJN DEBUUTVERS, „De bol
lenkweker", zijn zijn mogelijkheden, ten
dele gevolg van onmogelijkheden, al
dadelijk h?el zuiver en op hoog niveau
gerealiseerd. Het vers heeft de onder
titel „Een idylle" en dat doet aan als
een correctie achteraf, want alleen
wie even meent dat de idylle werke
lijkheid is, kan zo'n vers schrijven. Het
gedicht begint als volgt:
's Zondagsmorgens
als een stralende zon de wereld doet
leven en lachen
en de duinen doet blinken,
gaat Hendrik naar het kerkje,
dat open tussen de velden ligt.
De nieuwe tram gaat erlangs
en giert in de bocht van de stoffige
weg.
Een stukje negentiende eeuw met
een brokje twintigste aan de rand;
landelijke rust en de zondagse auto-
stroom van bollenkijkers worden gecon
fronteerd, op heel speelse en weinig
misprijzende wijze, al blijkt uit de
woordkeuze aan welke zijde het gevoel
van de dichter hangt. De twee laatste
regels van het geciteerde fragment zijn
ook de correctie op de eigen gevoels-
visie, waardoor de dichter het dierba
re door hem beschrevene zelf tot een
idylle maakt en er daarmee afstand
tot neemt. In een titelloos vers op
bladzijde 20 is hij vanaf de eerste regel
bezig zich te corrigeren. Die regel
luidt „Mijn nagels zijn lacquées en rui
ken naar kauwgom", waarop dan de
Watteau-achtige regel volgt: ,,'t zijn
roze meertjes in het bos van Vinci-
neau". De laatste regel, waarin toch
ook wel spot meeklinkt, is een van die
heel verfijnde uitingen een precieu
ze, bevallige woordkeuze, een stukje
bijna vrouwelijke sierkunst die op
veel plaatsen in Noordstars verzen te
rugkeren. Bijna altijd is die woordkeu
ze sfeerwekkend, vaak ook poëziewek-
kend. Met het laatste kom ik aan een
voor Noordstars poëzie kenmerkende
trek: hij gebruikt vaak bewust oude
poëtische taal, drukt zich in archaïse
rende taal uit. De lezer komt dan in
een twijfelpositie, gevolg van het twij
felachtig karakter van de taal die hangt
tussen bevestiging en ontkenning van
het erin uitgedrukte gevoel. Soms is de
spot regelrecht, dan zijn er geen pro
blemen, meestal echter balanceert het
gedicht tussen ja en nee: er is even
veel oprecht sentiment als poging tot
ontnuchtering, retoriek wordt bezield
en ontzield bijna tegelijk. Heel merk
waardig in deze is een titelloos vers
op bladzijde 26. Ik kan niet ontkennen
dat er een bepaalde ouderwetse in
drukwekkendheid van uitgaat, al voelt
men de zelfcorrectie herhaaldelijk. Ik
citeer hier de eerste strofe:
Een enk'le late vogel, achterblijver,
jachtte nog met zijn parapluie naar
't Oosten, naar Jeruzalem,
midden in de vlammenhaard der zon,
en dubbel geknakte dennen, breed
en vlak,
bewogen nog met mededogen,
en luid schreide op de paarse heide
een verlaten kind, want 't hoorde in
de verte
de trein vertrekken met de zondags-
gangers.
DE WIJZE VAN CONTRASTEREN
er. corrigeren doet denken aan de poë
zie van die andere student-dichter Piet
Paaltjens (er staan in de bundel trou
wens strofen die ten dele uit „Snikken
en grimlachjes" hadden kunnen ko
men). Er is evenwel een belangrijk ver
schil: de „rechtstreekse" poëzie die
Paaltjens schrijft is de sentimentspoë-
zie van zijn eigen tijd; hij drukt zich
uit in toen bestaande dichterlijke taal
en vormen. Dat is zijn traditionele zij
de. Noordstar evenwel gebruikt voor
zijn rechtstreekse uitingen taal en vor
men uit een voorbije tijd: de negentien
de eeuw, hetgeen hem bij voorbaat al
meer gewapend maakt tegen de gêne
om eigen gevoel dan Paaltjens die door
eigentijds taalgebruik meer weerloos
was. Hadden Noordstar en Paaltjens
als gelijken naast elkaar gezet kunnen
worden, dan had de eerste de poëtische
vormen van zijn tijd meer moeten han
teren. Ik zou willen zeggen: de ver
hulling, de poging tot verberging is bij
Noordstar nog sterker, als dichter is
hij gecompliceerder dan Paaltjens, die
tenminste nog één zuiver rechtstreekse
kant had. Het gevolg is, dat de poëzie
van Noordstar kunstmatiger aandoet.
Juist door de veelvormigheid en de
veelsoortigheid van Noordstars poëzie
is het bovenstaande niet op alle ver
zen van toepassing. Bij een gedicht als
het mooie „Mijn zoon" liggen de za
ken iets anders: het gegeven is hier
traditioneel, een kind verdrinkt zon
der dat er iemand bij is. Door veel
vuldig gebruik is het gegeven niet vrij
van sentimentaliteit. De taal echter is
op veel plaatsen broodnuchter. Er is
ook hier dus een contrast, zij het op
andere wijze tot Stand gekomen, en dat
maakt het vers ontroerend. De eerste
twee strofen, de meest nuchtere, daar
na komt er langzaamaan een verande
ring van taaiklimaat, luiden:
Mijn zoon ging vissen bij de vliet.
De wind woei vrolijk door het riet;
te midden van potjes en pannetjes
zat hij ddar
totdat plotseling, wij weten niet hoe
of waar,
hij in het water geduikeld is, voor
over, op zijn kop;
zijn hengel en klompen lagen er
bovenop.
Zo moet hij daar gelegen hebben,
drie uur in de kou,
en geen mens die dat gezien heeft
die morgen, gij beseft het nauw'.
Tot in het detail, de gebrekkigheid
van de slotregel van de tweede strofe,
blijft de corrector aan het werk. Dit
vers volgt in de bundel op „De bollen
kweker"; wat een verschil tussen de
twee. Twee pagina's ervoor staat dan
een naamloos vers, met een, zij het
niet helemaal zuiver, arcadisch begin:
hun hoê
Er ruist' een stilte in 't heilig woud,
van zon en zondoorlichte weideland.
Geen vissen in de stromen waren op
hun ho
dat kind'ren kwamen, droomden wil
lig toe
op bodem van der sloten.
En daar komt ineens een motor
eraan en ,,'k weende ach ik weende
aan de waterkant".
Waar de toon vrij nuchter is, het
woordgebruik simpel en waar alle
moeite is gedaan een ondertoonsheid
te bereiken, doet Noordstars poëzie
denken aan verzen die op het ogen
blik door jonge dichters geschreven
worden. Een voorbeeld van deze indi
recte bekentenislyriek, waarvan de
tragiek ligt in de nuchtere slotregels,
waarin alleen in het woordje „o" het
gevoel direct meeklinkt, is het vol
gende korte gedicht; het heeft geen
titel:
Toen ik een kleine jongen was
ging ik 's avonds liggen tussen de
koude lakens.
Mijn bed was groot en wijd als de
wereldzee,
daar lag ik lekker als een opgerolde
slak.
Maar later werd mijn lichaam groter
en harder,
en wanneer ik nu mijn benen strek
dan slaat mijn harde hoofd tegen de
planken.
O, ja wanneer je groter wordt
stoot je je hoofd tegen de bedde-
plank.
De jarenlange bewondering van Ru-
dolf Escher voor een vergeten bundel
heeft in elk geval voor mij een geluk
kig resultaat gehad in deze uitgave,
die wellicht ook anderen tot bewonde
ring voor deze gedichten zal brengen.
Er zijn „blijvend" gebleven bundels
van heel wat minder gehalte.
„De zwanen en andere gedichten" van
J. C. Noordstar verscheen bij N.V. Em.
Querido's Uitgevers Mij. te Amster
dam.
VERLIEZEN AAN HET DETAIL
John MacDonald
„Nightmare In Pink", Gold Medal Book,
Fawcett Publ. Inc.
„Death Trap" Pan Book.
„The Crossroads" Pan Book,
De verhalen uit „Wees niet zo bur
gerlijk" wemelen van al deze zaken
en ze zijn meestal zeer effectief, ter
plaatse en op het moment dan. Dat
maakt hun beperktheid uit. Plezier ge
ven ze de lezer wel. Ze winnen hem
ook als enkele van die eigenschappen
bij het begin van een verhaal tege
lijk in actie komen. En dat is bij de
verhalen van J. S. Henriksson meest
al het geval. Het even knappe als
geestige begin van het verhaal „De
sjaal" heb ik hier vroeger, toen het
verhaal in „Tirade" verscheen, geci
teerd. Bij herlezing was ik opnieuw
verrast. Geheel anders maar niet min
der raak is het begin van „Het spijt
me zo": „Het spijt me zo" zei zijn
vrouw, terwijl ze met spuug een mod
dervlek van haar schoen wreef en
wachtte tot hij haar koffer van de ach
terbank nam.
De combinatie van twee volkomen
uiteenliggende detailzaken werkt heel
fijn en zegt ook iets over de vrouw die
in het verhaal zal gaan optreden. In
zulke geestigheden, soms zelfs in te
grote hoeveelheid achter elkaar gege
ven toont J. S. Henriksson zich een
meester, een meesteres moet ik zeg-
gen, want al verraadt de foto op de
achterkant al alles, de stijl liegt er
ook nergens om. In verband met al
lerlei gelijkschakelingen mag je geloof
ik niet meer van een typisch vrouwe
lijke stijl spreken, in dit geval zou ik
het toch willen doen. Dat je bij „Wees
niet zo burgerlijk" soms aan het vroe
ge werk wan Henriëtte van Eyk denkt
meer om visie en toon dan om taal
gebruik is een bewijs uit het ge
rijmde.
Al is een goed begin het halve ver
haal en leveren de vele details er
nog een vierde deel bij, ze maken het
plezier bij de lezer nog niet compleet.
Dat ene vierde of dat andere ontbreekt
in „Wees niet zo burgerlijk", en dat
is de schrijverseigenschap die je van
begin tot eind gespannen houdt. Je
kunt ook zeggen dat het de stof is of
gebrek aan stof. In elk geval, mijn
ervaring is, dat, hoe gespannen ik bij
na elk verhaal van J. S. Henriksson
begon, ik na enige tijd toch een beetje
tegen de nog resterende bladzijden
zat aan te kijken: het verhaal duurde
te lang, had te weinig ontwikkeling
om je geboeid te houden, had te wei
nig spanning om je naar het vervolg
te doen uitkijken. Van de verhalen kun
je zeggen, dat ze geen intrige maar
een gegeven hebben. Een intrige is dy
namisch, een gegeven statisch.
J. S. Henriksson behandelt een ge
geven als een intrige, dat wil zeggen
ze tracht er mee te werken, maar
het laat zich niet op gang brengen.
Het eerste verhaal van de bundel
„You're cute" (er is in de verhalen
wel heel veel Engels gedaan) levert
al het bewijs. Op de helft van het ver
haal kan er wat de lezer betreft al
niets meer gebeuren, tenzij het ver
haal een halve of kwartslag zal ma
ken. Die slag blijft uit, de zaak loopt
af als voorzien, de enig mogelijke ma
nier die je daardoor van heel ver af
zag aankomen. Het gegeven was te
gauw op. Het slotverhaal van de bun
del, „De sluiervogel" had voor mij als
enig verhaal een verrassend slot, al
moet ik hier het bezwaar maken, dat
het oorlogsgegeven van de verdwenen
Joodse families niet alleen gaat ver
velen maar ook gemakkelijk begint te
worden en hier tegen de fantastische
achtergrond wat gênant wordt. (In de
jongste aflevering van „De Gids" staat
een gedicht van Vroman, „In de tuin",
een wat moeizaam gesprek met een
Duitser weergevend. In twee onthut
sende regels aan het slot is de tra
gedie schrikwekkender en overtuigen
der opgeroepen dan in het hele ge
noemde verhaal).
Ook het eveneens op de oorlog be
trekking hebbende „De laatste boot-
het letste tremmetje", lijdt aan de ge
makkelijkheid van het bekende gege
ven dat door een iets andere rang
schikking zijn bekendheid niet verliest.
(Dit laatste verhaal boeide mij om een
bepaalde onhandigheid: het is in de
ik-vorm geschreven, de hoofdfiguur is
een ongeveer tienjarige jongen, maar
hij is door de schrijfster, die blijkbaar
niet kón vermommen, met zoveel meis
jeseigenschappen uitgerust hij heeft
dingen gezien en onthouden waarvoor
geen jongen oog en geheugen heeft,
er nog vanaf gezien dat die nooit die
taal en die woorden zal gebruiken
dat het verhaal ongeloofwaardig wordt.
Het begin is er op dat punt al helemaal
naast wat toon en taal betreft, terwijl
ik de jongen nog moet ontmoeten die
weet dat, als de dienstbode 's zondags
koffie komt drinken, die krijgt „een
kopje met een bokkepootje en een kop
je met een Harde Wener of een Mag-
dalenakoekje", tenzij die jongen ban
ketbakker is geworden, maar hij blijkt
aan het eind van het verhaal arts en
niet eens vrouwenarts).
Wellicht hebben gevoelens van on
macht tegenover de grote lijn van het
verhaal de schrijfster tot een soms
wat te sterke benadrukking van de de
tails gebracht. Die zijn overigens meest
al zeer raak en voor de sprekende
of waargenomen personen ook teke
nend. Het minst hindert het gebrek aan
ontwikkeling bij het titelverhaal, dat
het voordeel heeft een heleboel zotte
situaties achtereen te geven. Ik vind
het als geheel nog het meest geslaag
de verhaal van de bundel, die verliest
aan het detail, hoeveel plezier dat de
tail meestal ook geeft. Wellicht ligt
het ontegenzeglijk aanwezige talent
van de schrijfster meer in stapelver
halen als „Wees niet zo burgerlijk"
dan in verhalen die het van de ont
wikkeling in situaties of binnen de per
sonen moeten hebben.
„Wees niet zo burgerlijk" van J. S. Hen-
driksson verscheen bij De Bezige Bij te
Amsterdam.
In de tijd dat Geert Groote zijn phi
lippics hield tegen de toren en de, nieu
we dom van Utrecht, waren beide nog
maar half afgebouwd (plm. 1360). De
geïnteresseerde lezer zal wellicht zeg
gen: hij was zijn tijd ver vooruit, hij
vocht toen al tegen het triomfalisme in
de Kerk en in zekere zin heeft die lezer
gelijk. In een andere zin weer niet, want
de strenge asceet overdrijft een beetje.
Wat waren dan de bezwaren van Geert
Groote tegen het machtige Utrechtse
gevaarte?
De toren van de bouw van de nieuwe
kathedraal is nutteloos en de bouw er
van komt uit hoogmoed voort. Hij
spreekt van de trotsheid en de monster
achtigheid van de toren, van een voort
durende steen des aanstoots voor bur
gers en vreemdelingen, gebouwd lou
ter om te voldoen aan de zucht naar
nieuwsgierigheid en ijdelheid, sensatie
zucht zouden wij zeggen. Bovendien is
er alle kans dat deze toren van Babel
het niet lang zal houden, immers hij is
op water en zand gefundeerd en staat
niet zo heel ver van de zee af; hij zal
op den duur van binnen en van buiten
scheuren vertonen en met groot gevaar
voor mensen en bouwlieden ineenstorten
Het grootste deel van het geschrift is
echter gewijd aan een aanval op een
constitutie van de bisschoppelijke sy
node door B. Jan van Arkel in 1347
gehouden, waarbij bepaald werd dat
bepaalde goederen, waarvan de be
stemming onzeker was, aan de kerk
fabriek van de dom moesten komen.
Deze constitutie vindt Geert Groote
ronduit onrechtvaardig. Bovendien zou
den overtreders ervan ipso facto een
excommunicatie inlopen.
Met argumenten aan verschillende
gangbare auteurs ontleend, bewijst
de magister in de rechten, dat men zich
van een dergelijke onrechtvaardige be
paling niets hoeft aan te trekken. Het
is eenvoudig het onttrekken van het
hun toekomend goed aan de armen en
het aanwenden ervan tot een doel dat
niet tot algemeen belang strekt. In
derdaad waren het vaak allesbehal
ve idealistische motieven of geheel fai
re middelen die bijdroegen tot de bouw
van onze monumentale kathedralen.
Inmiddels hebben de eeuwen Grootes
voorspelling gelogenstraft; de „mon
sterachtige" toren staat nog altijd pal
en blootgesteld aan de „nieuwsgieri
ge en Ijdele blikken van burgers en
vreemdelingen". Hoe is de reactie ge
weest op deze felle kritiek van de stren
ge zedenmeester Groote? De reactie is
uitgebleven, want volgens prof. Post is
het geschrift nooit publiekelijk bekend
geworden. Hetzij bij nader inzien van
de auteur zelf, hetzij op raad van vrien
den heeft hij het in een laatje opgebor
gen. Geen wonder dat men het eeuwen
lang niet heeft kunnen vinden. Toch is
het handschrift van Neusz, door Post
uitgegeven en vertaald, niet het ori
gineel, maar een nogal slordig geschre
ven copie ervan uit omstreeks 1400. Het
heeft behoord tot het klooster Mariën-
burg van de reguliere Kanunnikessen
in de genoemde stad. Alles bijeen een
wat groteske bijdrage tot de kennis van
de strijd tegen het triomfalisme in de
Kerk, maar niet minder tot de kennis
van het karakter van de Deventer her
vormer. e. B.
Geert Grootes Tractaat contra turrim
trajectensem teruggevonden. Uitgegeven
door R. R. Post, Nijmegen. 's-Graven-
hage, Martinus Nijhoff. 1967.
Oxford University Press
heeft "P 1
iora university x j.
mei Acquaintances (KenniSS jorjp
bliceerd door de beroemde c<$eC
Arnold J. Toynbee. Het is fig^J.
tie schetsen over belangrU Q a,
die zijn pad hebben gekruis j^v>
Smuts, de Webbs, Nehru,
rence en Lord Samuel.
Tales of Manhattan (Verhal
Manhattan) heet de verzarne
vijftien korte verhalen do
Auchincloss, uitgegeven d°° de'«
ton, Mifflin. Zij spelen deels $ee
reld van Wall Street advokat
in de salons van machtige
uit de society en leveren f o°
dat deze uitstekende rofflan
de korte vorm meester is-
j.
Wie eens een heel andere
de romanschrijfster Doris (B
leren kennen, leze Particu gefd1
(In het bijzonder katten),
door Michael Joseph in Lon ap
in vertelt zij dat haar hele le
met deze huisdieren gevuld is f)A
niet alleen nu in haar woning
maar ook gedurende haar
llende
verblijf in Iran en verschil!
van Afrika.
[til41
Een belangrijk letterkundig^^,} ij
tief is genomen door Bodley ggjg&P t
Londen: in series brengt deze g0
herdrukken van alle werken v
ry James. In het begin van pgïrfjj
zijn reeds verschenen The ËlU
Washington Square en The a jil'
age (De moeilijke leeftijd). v S° i
staan op het programma The p
nians en The spoils of Poyn
buit van Poynton).
Een bijzonder opwekkend on gh8'
wordt behandeld door Marge15
in haar nieuwste roman, verTn pi°t
bij Little, Brown, New York: N
memory (In vrome herinner!
een vliegtuigongeluk in mjst
wordt de heer Prelude als ver. ao°.,
gegeven, maar is hij werkelu f
Zijn levenslustige weduwe en t
bende kinderen gaan dat uitzo f e
doen daarbij tal van humorist!
varingen op.
-J berTn'
Men kijkt natuurlijk altU"
stellend naar een nieuw b° flll
Michel Butor (vader van de ".,artif
roman") uit, maar Portrait de -,$5
t van de W
naar als jonge aap),
houdt het midden tussen een
en jeune singe (Portret van eti
naar als jonge aap), uitgek0 Pj
Gallimard, stelt lichtelijk te vef!"
houdt het midden tussen een
en een essay en zou wel eenS onêe^\'
grafisch kunnen zijn: een 1
brengt een tijd door in een
kasteel en komt daar in een
het mystieke Oosten en droS
ralogie, wordt door een vamP11 (fi
anderd in een aap en herkrUI „e,
toverkunst zijn menselijke geS
Joseph, Kessel heeft bij m
Les cavaliers (De ruiters) 'a ajs f
komen, een roman die eVÊe)
steppe rouge (De rode stepP gpe
dezelfde auteur in Afghanista .j,
Kessel kent dit land voortref -
zijn kleurrijke personages jjje'L-
gen een achtergrond van de 0 g)
ke steppen scherp reliëf.
turenroman op het eerste plan'
Wie ooit in Venetië is
tbare^
nh<
wonderen, dient dat bij de p "a
verzuimd heeft de onschatDu;"
collectie van Peggy Guggenhe!^^
gelegenheid goed te maken
stekende indruk van haar bf
Zit r
ctf
The Peggy Guggenheim C°11 s „j
Modern Art door Nicolas yytjfjt
Elena Calas, dat in juni bU
in New York zal verschijnen- ij
bevat 189 illustraties, waarv3 vjji
kleur, maar het kost dan
twintig dollar. gf
Uitgever Coward McCann
York maakt bijzonder veel
de nieuwe spionageroman gjjihjfi
are lonely now (Alle mensen j
eenzaam), publicatiedatum 5
de Engelse veiligheidsdienst
verrader geslopen, waardoor a get ,i
naar Oost-Duitsland uitlekken-
sporen van de indringer
k®
spannende intrige met goede
tekening.
Een door de gebeurtenisse8 -t v",{l
laatste tijd ongewenste publicl f' j-
af krijgt het boek van Teren y
diplomatiek correspondent
Guardian: Israël: Miracle in .p), jl-
(Israël: Wonder in de w°elajl
verschijnt op 21 juni bij v,e eP J
Londen en geeft 'n diepgaan J
se van wat Israël tot dusve fx
bereikt en wat in de kom<jPen S!
van dit decennium nog te d° .n
Het onderwerp van WilliaII\
nieuwe roman The pyramid
mide, Faber, 1 juni) is het 0
van de jaren twintig, waariP
opgroeit. Hij doorloopt alle sA/
zijn leeftijd: kalverliefde, 0ei%e>j
heid en onderwerping, beW8®
zijn afkomst (zijn vader is d
en onzekerheid. Plaats van
is het imaginaire stadje St»
imaginaire stadje
er is een cavalcade van
getekende figuren.