Hoessein in tranen
Hoopgevend topgesprek
may o
m
LICHTVAARDIG GEBRUIK VAN DE EEC
op veel gezonde
boterhammen
lez*
Zinledige daad?
SALADES
Turven geven weinig
warmte in groot huis
Geloven is bereid zijn
tot hink-stap-sprong
Een boek dat sterft
in handen van
mm
JE TIJD
ZATERDAG 3 JUN11967
4
m
dVTON
DOOR DR. K. J. HAHN
MEE NAAR SCHOOL
door H. A. VERBEEK
EEN DIK BOEK IS EEN „TURF".
Hans Küng heeft een turf gestoken. Tur
ven liggen lang, maar geven weinig
warmte in een groot huis; ze zijn groot
in de kachel, klein in het veen. Leven
sterft, bezinkt, verrot, verveent. Na dui
zenden jaren wordt er de smalle hand-
spade in gestoken. Bruine blokken dro
gen in de zon en worden geladen in het
schip voor Breda of waar ook maar de
pot-kachels staan. Stonden. Immers er
kwam een tijd, dat die fornuizen de deur
uit gingen. Turf-steken is een oppervlak
kige bezigheid geworden als er in de
diepte geboord moet worden. Wij willen
vandaag olie winnen. De spade verdween.
Niemand beheerst nog het moeizame
handwerk, turf is onverkoopbaar gewor
den. Wij hanteren de wonderen der tech
niek, boortorens bouwen wij.
HANS KÜNG
•k", "dü
H. A. Verbeek studeert als Pr'
van het bisdom Groningen aa"ee(l'
theologische faculteit van de NÏP
se Universiteit.
'a V®1 V
I.s„
Voor Nasser is de ontwikkeling
van de crisis in het Midden-Oosten
tot nog toe een groot succes. Hij
heeft hans gezien zijn prestige in
de Arabische wereld de laatste we
ieen aanmerkelijk te versterken. Hij
heeft de Syriërs, die de crisis veroor
zaakten, het initiatief uit handen ge
nomen en hij is naar voren getreden
als de leider van de Arabische Liga,
een bondgenootschap waarin steeds
de grootste verdeeldheid heeft ge
heerst. Nasser is er in geslaagd de
zogenaamde bedreiging door Israël
van de Arabische landen uit te bui
ten voor herstel van de Arabische
samenwerking, onder leiding van
Egypte. Zelfs zijn felste Arabische
tegenstanders durven zich nu niet
tegen hem te verzetten. President
Bourguiba van Tunesië en koning
Feisal van Saoedi-Arabië hebben
hun conflicten met Egypte voor het
moment bijgelegd en koning Hoes
sein van Jordanië is zelfs naar Caïro
gereisd voor een defensieverdrag met
Nasser.
Jordanië is er bij Egypte onder
door gegaan. Jordanië is door dit
pact een soort satelliet van Caïro ge
worden. Nasser ging niet naar Jor
danië, maar Hoessein moest naar
Egypte komen. Daar tékende hij een
verdrag met de man, die hem in het
nabije verleden herhaaldelijk een
„verrader van de Arabische zaak
had genoemd en die de Jordaanse
premier vorige week nog voor een
„imperialistische spion" had uitge
maakt.
Bijzonder vernederend voor Hoes
sein was de aanwezigheid bij de
andertekeningsplechtigheid in Caïro
van de voorzitter van de Palestijnse
Bevrijdingsorganisatie, Ahmed
Tsjoekeiry, die een paar dagen te
voren nog een openbare oproep had
gedaan om de „marionettenkoning"
Hoessein van zijn troon te stoten.
Moeten we werkelijk geloven, dat
Hoessein nu die aantijgingen plotse
ling vergeten is en vergeven heeft?
Waarschijnlijker is. dat hij bang was
inderdaad zijn troon te verliezen en
dat hij zich daarom nu volledig aan
Nasser heeft overgegeven. Dat Jorda
nië gecapituleerd heeft voor de pres
sie van Egypte, blijkt onder meer
uit de bekendmaking dat de Egypti
sche chef-staf, in geval van oorlog,
ook het bevel zal voeren over de Jor
daanse strijdkrachten.
Radio Caïro wist te melden, dat
de Jordaanse koning, toen hij het
pact met Nasser tekende, tranen in
de ogen had. Het zullen geen tranen
van vreugde geweest zijn.
DE BEOORDELINGEN van de re
sultaten van de Europese topconferen
tie lopen nogal uiteen. Een groot Ro
meins blad sprak enthousiast van een
grootse „Overwinning van Europa",
terwijl de Corriera della Sera in de
gesprekken niet meer zag dan een her
haling van de oude tegenstellingen tus
sen de landen van de Zes. Het Ro
meinse Amerikaanse blad „Daily Ame
rican", een andere scherpe waarnemer
van de Europese zaken, sprak in de
kop van zijn voorpagina zelfs kort en
bondig van een „fluwelen veto" van
De Gaulle. De Duitse en de Engelse pers
gedragen zich om begrijpelijke redenen
voorzichtig, erkennen de positieve re
sultaten en zien de voetangels en mo
gelijk nog later opduikende hinderpa
len niet over het hoofd.
„Le Monde", meer terughoudend
dan gewoonlijk, wijst en passant op
het eerste en misschien beslissende
knelpunt dat al heel gauw bereikt zal
kunnen worden: de Fransen en de Ne
derlanders, de traditionele tegenpolen
in de Europese conferenties citeerden
beide het befaamde artikel 237 van het
EEG-verdrag waarin de procedure
voor de behandeling van aanvragen tot
toetreding wordt vastgesteld. Alleen ci
teren beide deze tekst met een ande
re bedoeling en leggen de nadruk op
een ander aspect. De Nederlanders
zeggen terecht, dat niet de topconfe
rentie, maar de raad, dus de minis
ters plus de commissies, bevoegd is de
ze aanvragen te behandelen. De Fran
sen wijzen reeds nu op de passage
waarin van een unanieme beslissing
van de Raad gesproken wordt. Beiden
verbinden ook een eigen politieke vi
sie aan deze procedure.
De Gaulle, gesteund door Kiesinger,
onderstreepte het feit dat een zo be
langrijke zaak als de toetreding van
Engeland nauwkeurig door de Zes
moest worden onderzocht, omdat de
problemen en gevolgen niet te over
zien zijn. Kiesinger sprak van het Huis
van de Zes dat eerst op orde gesteld
moest worden, terwijl minister-presi
dent De Jong het Nederlandse stand
punt, dat ook door België gesteund
wordt, duidelijk naar voren bracht: De
Zes moeten van het begin af aan de
Engelsen „horen" in de zin van het
Amerikaanse „hearings", en indien
de door De Gaulle, Moro en Kie
singer gewenste politieke consulta
ties hervat zullen worden, dan moet
Engeland erbij komen. „Le Monde"
merkt hierbij droog op: Indien in de
eerste zitting van de raad volgende
week, waarop de Engelse aanvraag,
volgens de beslissing van Rome, of
ficieel in behandeling wordt genomen,
Nederland inderdaad de „hearing" van
Engeland zal vragen, dan zal Couve
de Murville zich op vastberaden wijze
hiertegen verzetten.
HET VERSCHIL in visie verklaart
enigszins waarom er in de interpreta
tie van de resultaten van de Romein
se topconferentie zoveel onzekerheid en
tegenstelling kon ontstaan. Men is ze
ker een stuk vooruitgekomen. Men
voerde, zoals destijds Willy Brandt
voor Berlijn deed, een politiek van
kleine stappen. De fusie van de exe
cutieven, de uitvoerende organen,
wordt nu wel serieus aangepakt.
Hierin weerspiegelen zich de com
promissen die tussen De Gaulle en de
anderen zijn bereikt: Nederland, Bel
gië en Italië (Saragat in zijn ope
ningsrede) spraken zich krachtig voor
de opneming van Engeland uit. Frank
rijk en Duitsland willen eerst nog de
eigen politieke samenhang van de Zes
versterken. Eventueel ook buiten het
kader van de gemeenschap op de top
conferenties van de staats- en rege
ringshoofden. Een conflict tussen deze
twee opvattingen is vermeden. Er is
tenminste een procedure ingeleid die
het mogelijk maakt dat de politieke
gesprekken en de gesprekken met En
geland niet in een al te zeer uiteen
lopend tempo doorgevoerd worden.
Zal men nu kunnen zeggen dat de
conclusies van de Romeinse gesprek
ken daarom zo verschillend uitgelegd
worden, omdat zij eigenlijk alles open
laten, omdat dus in wezen niets is
bereikt en omdat de zaak alleen aan
een ander orgaan Is toegewezen?
Wij geloven van niet. Er is iets
nieuws bereikt dat moeilijk te definië
ren is: Sinds 1961 heeft de eerste top
conferentie plaatsgehad, waarop de fu
sie van de executieven concreet door
gevoerd wordt. Men heeft besloten
over de Engelse toetreding te spre
ken, zonder dat De Gaulle reeds een
veto heeft uitgesproken of zelfs de in
druk maakte een dergelijk veto te wil
len uitspreken. Het feit dat Engeland
de aanvrage heeft ingediend heeft de
publieke opinie in Europa zo gemobi
liseerd, dat De Gaulle niet openlijk
het zwarte schaap van Europa wilde
spelen. En deze publieke opinie, de
gevoelens en aspiraties van de Euro
peanen, vonden ditmaal juist in Rome
een zeer gezaghebbende tolk: Paus
Paulus VI, die in de audiëntie voor de
leden van de Europese Commissies het
werk van de Europese Gemeenschap
pen nadrukkelijk prees, zodat De Gaulle
niet anders kon dan op zijn beurt te
genover de Paus van de grootse on
derneming te spreken, die de Europese
landen nu begonnen zijn.
EEN NIEUW STADIUM is nu bereikt
waarin niemand meer openlijk kan drei
gen zomaar uit het Europese bootje te
stappen. Iedereen met verschillende
concepties, langs verschillende wegen,
en in verschillende tijdschema's wil de
samenwerking aanhouden en verster
ken. Dit zal later moeilijkheden en
complicaties tot gevolg hebben. Terecht
zei minister Luns echter op de pers
conferentie te Rome dat het weinig zin
heeft zich reeds nu hierover uit te
spreken. Het is ook mogelijk dat De
Gaulle op 19 juni met premier Wilson
plotseling tot een akkoord komt. Tot
een nieuw Frans-Engelse „entente
cordiale" om daarmee de toetreding
van Engeland als de vrucht van Franse
wijsheid en politieke durf aan de overi
ge vijf aan te bieden en om,
buiten de gemeenschappen, Londen
evenzeer aan zich te verplichten als het
in 1962 door het Frans-Duitse akkoord
Bonn aan zich wist te binden.
De horizon van Europese kansen en
narigheden is na de topconferentie
van Rome wat lichter geworden. Hier
toe heeft niet weinig bijgedragen een
nieuw en breed samenspel tussen En
geland en de continentale Europese lan
den, dat zich al in de laatste maanden
aftekende. Het Europese vasteland
heeft iets van de Britse nuchterheid
geleerd, die in Rome, temidden van het
prachtige Romeinse decor, tenslotte
zelfs De Gaulle scheen geraakt te heb
ben, hoewel de generaal zich in het
majestueuze kader van het Capito-
lijnse plain buitengewoon op zijn plaats
voelde. Europa verliest niets als 't hem
van tijd tot tijd deze voldoening gunt
en als het stelselmatig verder werkt
aan de integratie.
ADVERTENTIE
HONGER NAAR THEOLOGIE
maar wie eet brood van Küng's ,Kerk'?
Waarom verwarmt de bruin-rode turf van
Küng je niet meer? Waarom hoor je ook se
rieuze, jonge theologen zeggen, dat Küng zich
als zovelen nog altijd in een niemands
land ophoudt? Waarom doet die aanpak het
niet meer? Destijds 4 maart '65 sprak de
Tübinger theoloog in „Esplanade" te Utrecht
over „Wahrhaftigkeit der Kirche in der moder
nen Welt" en dat was fascinerend. Het oude
vak kwam tot leven in die jonge kop. „De
wereld verwacht van de kerk niet zozeer, dat
ze waarheden uitspreekt, maar dat ze waar is,
oprecht leeft en haar eigen waarachtigheid door
concrete, praktische beslissingen bewijst." Dat
zei Küng twee jaar geleden. En toen al werd
door enkelen opgemerkt, dat zijn conclusies
zich toch eigenlijk ook weer beperkten tot en
kele bekende punten. Kwam Küng toen al niet
verder dan een oproep tot ethische eerlijkheid
zonder de eis van een radicale en structurele
vernieuwing van de kerk? Op 12 mei was de
Zwitser opnieuw in ons land, omdat Paul Brand
zijn laatste boek had uitgebracht.
Waarom leverde het lezen van die zeshon
derd pagina's een steeds sterker wordende
frustratie op? Het boek ging dood in mijn han
den, in de tuin tijdens de pinksterdagen. Onder
de seringen zocht ik verlichting, zoals Buddha
onder de heilige boom. Maar er gebeurde niets.
Seringen dragen rijke bloesem, ze verspreiden
een bedwelmende geur, maar ze zijn nauwe
lijks vruchtbaar. Het zijn grafbloemen. Is het
zo met de theologie?
Er is honger naar theologie. Maar naar een
andere. Een boek, zoals Küng het schreef, wie
eet daar brood van? Zeker, Rome zal er veel
van kunnen leren, in deze tijd waarin een kind
van de kerk zich afvraagt: „Hoe vertel ik het
mijn moeder?" En vele theologen zullen het
werk rijk aan informatie achten, het zal ze
weer veel stof tot discussie geven. Maar er
zijn er ook die het wegleggen. Dorstigen, die
niet te drinken krijgen. Op wat voor theologie
wachten zij dan?
In zijn vorige boek „Strukturen der Kirche",
dat beschouwd moet worden als prolegomena
op „Die Kirche", zegt Küng in een slotwoord:
„Es gibt Bücher, die Probleme abschliessen,
und Bücher, die Probleme aufschlieszen. Pro
bleme abzuschlieszen kann befriedigender sein.
Sie aufzuschlieszen fruchtbarer, allerdings auch
schwieriger." Is Küng aan die problemen toe
gekomen? Ik aarzel. Niemand weet al hoe het
moet. Maar we hebben de lastige vragen te
stellen. In plaats van oude antwoorden op
te poetsen.
Küng wil reeds in zijn voorwoord mogelijke be
zwaren wegnemen door zijn uitgangspunt veilig
te stellen. Zijn methode wil die zijn van de
theologie na het concilie: „De dogmatische
theologie moet zo opgebouwd worden, dat op
de eerste plaats de bijbelse thema's zelf be
sproken worden"; vanuit dit uitgangspunt
moet dan via het historisch onderzoek de sys
tematische verdieping volgen.
Küng wil dus de theologische fundering van de
kerk en wie zal hem dit betwisten? leggen
in het Nieuwe Testament. Maar wij beginnen in
tussen te ontdekken, dat die spontane sprong naar
de bijbel al te onbesuisd kan zijn. Wat gaan
we in dat bijbelse land doen? Alleen maar weer
turf steken, misschien verdrinken in het moe
rassige veen, in elk geval nog altijd niet de
olie aanboren, waarnaar de mens van nu zoekt?
Küng wil ten volle gebruik maken van de
historisch-kritische methoden als wetenschap
pelijk instrument in handen van de theoloog,
die zich bezint op de oorsprong van de kerk.
Hij wijst terecht direkt op de onmisbaarheid
èn op de betrekkelijkheid van deze hulpdien
sten. Zij kunnen de wezenlijke existentiële be
zinning van de christenen op het godswoord in
de Schrift niet vervangen, doch alleen voeden.
Die bezinning zelf „moet veeleer onder Gods ge
nade opbloeien uit de wortelgrond van de chris
telijke existentie en van de christelijke gemeen
te, uit haar geloof en haar liefde." Ten laatste
is de kerk een gemeenschap van gelovigen.
Zij kan niet vanuit een neutraal waarnemers
standpunt adequaat beoordeeld worden.
Dat alles is waar. De vraag naar het wezen
der kerk is onontkoombaar een sprong, omdat
het een Vraag is van het geloof. Maar als we
dit erkend hebben, beginnen de problemen pas.
Want wie is het die springt? Waarheen wordt
gesprongen? Waarvanaf? En hoe? Geloven-nu
is de bereidheid tot de hink-stap-sprong: ik ga
hinkend door het leven; ik waag de stap naar
de gemeente van Jesus; ik spring, met die
kerk, naar het mysterie van de Vader. Het is
de Geest van de levende Heer waardoor ik
sprongkracht krijg.
Hierin zijn wij als twintigste-eeuwers dezelf
den als de Jerusalemmers, Korinthiërs, Ro
meinen van toen. En tegelijk zijn we volkomen
andere mensen. Daarom kunnen wij niet zo
maar de bijbel binnenstappen. Onze historisch-
kritische methodieken zijn nog een te primitief
instrument om werkelijk mee te kunnen door
dringen in de diepe lagen, welke onder het
Schrift-woord liggen. Wij zullen nooit vaste
greep krijgen op het begin van de christelijke
historie, als we niet de humaniteit van toen
werkelijk serieus nemen. Het zullen de empi
rische wetenschappen moeten zijn, die ons te
hulp moeten komen. Godsdienstwetenschappen,
cultuurwetenschappen en gedragswetenschap
pen: de bijbelvorser kan er niet zonder. Zonder
deze kan hij wel iets blijven zeggen over heil,
maar nauwelijks iets over heilshistorie.
De diepste reden, waarom de bijbelse theo
logie niet kan aanspreken, is deze: nog steeds
beschrijft ze een tijdloze mens en een tijdloze
God. Ook Küng ontkomt er niet aan. Ook in zijn
boek staat de mens nog in een niemandsland
en is God een „Deus ex machina", hoezeer
hij dat ook wil voorkomen.
Het bijbelse geloof is een geloof van mensen.
Wij hebben te vragen naar hun wereld, cultuur,
maatschappij, denk-klimaat, religiositeit. Daar
in realiseert ziqh hun Godsrelatie. Pas als ik
het menselijk stramien van toen ken, zal ik
het gelovig patroon opnieuw kunnen weven.
Paulus kon onmiddellijk theologie schrijven,
omdat hij wortelde in het gelovig denken van
zijn gemeenten en de gemeenten in het zijne.
Dat geldt voor ons niet. Wij moeten niet alleen
dè sprong van het geloof maken dat hebben
die begint van het „komende ^l0t'Sf]'JnleriS'eS'
grondstructuur van de kerk", haar „d pj,0rfleI1
en „diensten". Ik betwijfel of hij echt g uWrfnÜ
is tot een „concrete historische besc g6.
vanuit het Nieuwe Testament met het'f ni
richt op het heden." Op beide comP
ite®'
Küng
gee®
het toen zowel als het nu, kreeg
greep. De geest is gewillig, het vlees zoVeel
Psychologisch vertaald: er treden n°.® de®'
remmende mechanismen in het theologi ^r-
ken op, dat de nieuwe intuïties er w ,jspre'
heen kunnen breken. Het blijft bij v®nZre^e®^'
kendheden, die al lang geen vanzelfsP
heden meer zijn. Welke voorbeelden za (fi
men in dit korte bestek? De doop: o® alle®
eerste christenen doopten, moet
het te-3>
tijde gebeuren. Omdat de oer-gemeente"Ajtijd
vierde in de naam van de Heer, zal
'en blüvf"
de eerste en noodzakelijke bron moel® teiijKe
waaruit de christenen de waarlijk c®r spj-o®'
geest moeten putten. Omdat er in de ie
kelijke kerk de Petrus-figuur optrad, ^at
kerk altijd eenhoofdig worden geleid. If
lemaal wel zo en moet dat werkelijk alU)
erkent, dat bij al deze kwesties, bijv°° reie,
bij die van het ambt, alle mogelijke ,,cUee®
sociale, politieke, psychologische Iactorev+;ef
rol spelen. Maar nergens worden die a ^ety
de theologie betrokken. Het blijft bij e0"aande'
logisch-ethische opvijzeling van het hes „tig®
Küng begint zijn boek met de kern pef
uitspraak: „De vraag naar God is belank
dan de vraag naar de kerk. Maar vaa
deze laatste de vraag naar God in a® ep'
Deze stelling dient ook te worden oin^L06
op het ogenblik maakt de vraag naar gpi>
vraag naar de kerk prematuur. Men kaa ge®>
kerk-theologie bouwen op vooronderstel®
die kanjers van vragen inhouden.
In het hoofdstuk over de eenheid der
wordt gezegd, dat Luther's uitgangsp®®
we met de. eerste christenen gemeen wij
hebben daaraan vooraf ons te verplaatsen in
tijd en ruimte. Wij mogen zomaar niet veron
derstellen, dat de grote werkelijkheden van de
eerste christenen op volkomen gelijke wijze be
leefd kunnen worden door ons. Want wat heeft
de mens in het geestesklimaat van toen erva
ren, als hij sprak over: Jahweh, Messias, Zoon
Gods, Verlosser, Verrezene, de Geest, genade,
doop, maaltijd des Heren, tempel, gebed, hel,
hemel en zo veel meer? Dat moeten voor de
geseculariseerde mens wie hij dan ook is
evenzovele vragen zijn. En zolang de theoloog
die niet in het oog krijgt, kan hij geen boek
meer schrijven.
Natuurlijk, er zijn grond-categorieën, die er
toen waren en nu en morgen: nacht en dag,
zon en regen, geboorte en dood, man en vrouw,
vader en zoon, slapen en waken, oog en mond,
eten en drinken, stad en dorp, reizen en thuis
zijn, vriendschap en vrijheid, straf en verge
ving, oorlog en vrede, geloven en twijfel, hopen
en wanhopen, liefhebben en haten. Maar zelfs
voor deze oer-gegevenheden van de mensen
geldt: hoe was dat allemaal vlees en bloed in
die tijd en hoe nu?
In die levens-lagen juist voltrekt zich het be
staan van de gelovige. Niet dan door die lagen
heen bereiken wij diens diepste fundament. Pas
als wij de gehele belevings-wereld van de jood
kennen, vinden we antwoorden op vragen als:
hoe hoorde de jood God spreken, hoe ervoer
hij Hem als de handelende? Hoe kon hij zich
toevertrouwen aan Gods initiatief en kon hij
gehoorzamen aan zijn roepstem? Hoe kon hij
God zijn offer brengen en Hem smeken om
hulp? Wat waren het voor mensen die daartoe
kwamen?
En wat zijn het voor mensen die dat nu
pogen? Er is dus behalve de vraag „waarheen?"
de sprong naar de bijbel nog de vraag
„waarvanaf?" de sprong vanuit het heden.
Ook dat tweede aspect wil Küng in zijn boek
recht doen, zonder er toe te komen.
„Voor de wereld waarin de kerk leeft, is de
toekomst reeds begonnen: de greep naar de mi-
crocosmos en naar de macrocosmos, naar bet
atoom en het heelal, de steeds snellere en vol
maakter communicatie- en verkeersmiddelen, de
grote hoeveelheid pas uitgevonden instrumenten,
synthetische stoffen en gerationaliseerde produc
tie-methoden, de verlenging van de duur van het
mensenleven met tientallen jaren, grandipze suc
cessen van de fysica, de chemie, de biologie, de
geneeskunde, de psychologie, de sociologie, de
economische wetenschappen, de historische we
tenschappen
Erkend wordt de kritiek, ingebracht door „de
mannen van de natuurwetenschap en van de ge
neeskunde, de psychologen en de sociologen, de
journalisten en de politici, de arbeiders en de
intellectuelen, de kerkelijk praktizerende, de
jeugd en de bejaarden, de mannen en de vrouwen:
tegen slechte preken, kreupele liturgie, veruiter
lijkte vroomheid, geestloze tradities, autoritaire,
in correctheid verstarde dogmatiek en levens
vreemde, in casuïstiek verzande moraal, tegen
opportunisme en intolerantie, legalisme en heers
zucht van de kerkelijke functionarissen op alle
niveaus, tegen het gebrek aan creatieve mensen
in de kerk.
Aan al die mensen, die daardoor in de kou
staan, wil Küng geen kerk presenteren in „me-
taphysische onbeweeglijkheid", maar in een
„steeds veranderlijke historische gedaante". En
toch denk ik, dat hij eigenlijk al die mensen
weer achter zich gelaten heeft als hij zijn stu-
tijds niet was de kerk-vraag, maar de ju
vraag. Vanzelfsprekend. Daarvoor leefde y
een crisis-tijd. In de crisis van nu ëaa
allereerst noch om de kerk-vraag, noch °°a
de heils-vraag, maar om de Gods-vraag 0p
Voor de H.B.S.-er, de student, de cursist®'
het Vormingscentrum, de gasten van Sja
de demonstranten, de teach-inners, de we
groepen, de moderne echtparen, de nat®
tenschappers, de arbeiders, de dichters, fy
de mensen die leven met rookbommen e te®
ketten, flats en formules, pillen en presi®e ag)
voor hen is de Godsvraag (en de mens-v
er vóór de kerk-vraag. En de laatste laa*
vóór de eersten stellen noch beantwoorde®-
Küng heeft groot gelijk: „De kerk st® ju
valt met de binding aan haar oorspro®»
Jesus Christus en zijn boodschap r
wie is Hij? Je kunt niet al je Jesus-V'
laten liggen en al vast op Hem een ker5pat
jecteren. Wie is de Jesus van Pasen? yï
«vouo v cili j. j {ij-
opstanding? Wat is eschatologische e1"' e'-'
Vooraf aan een nieuwe ecclesiologie di®
nieuwe christologie te gaan.
Küng leest ons de namen in de Schrift, jjfi
ze worden geen vlees en bloed. Hij b,e%ro®°'
ons de feiten, maar ze krijgen geen vaste
En dus wordt de Schrift voor de twi®1^!)'
eeuwer op die wijze in het geheel ge®n
teit. 4$
En toch kan dat. Omdat God een l Pe
de geschiedenis is of Hij is helemaal ie
vragen, waarmee wij zitten, liggen b° rj<e®a
macht van het moment. Ook een hard w ^0®''
theoloog als Hans Küng kan ze niet aa"'tea
lopig zullen wij geduldig moeten vraCf^ppel'
de hulp van de empirische weten®® 0y®r
Die brengen ons verder. Zij zullen ziCje ®fI<ü
vraagd voelen. Want niet alleer ziin
derne wetenschappen nog nooit
o(
aerne wetenschappen nog nooit toegel" fiy
het terrein, dat de theologie geheel v u^ppf,
zelf had afgebakend, die mens-weten®® jitff
willen ook zelf bescheiden zijn: zij zUrSc®1',,,
gestart en mogen hun grenzen niet
Hpr» Tint. 7nn clonH+c omniwertmn OP
den. Dat zou slechts empirismen
Maar zij móeten voor de theologie 10 - b®
aanbrengen, wil het niet bij theologis?1 0p
ven. Laat de theologie de diamant ^"jjjj
boor, de empirische wetenschappen
drijfstang. Zonder deze worden nooit de y
lijke diepten van ons menselijk besta®i\
zover wij ze mogen bereiken, aangek®
Hans Küng: De Kerk, uitgegeven bij PaUl
(V-an een juridische medewerker)
EEN CENTRALE PLAATS zowel in
een civiele als in een strafprocedure
wordt ingenomen door de eed. Onder
aanroeping van Gods naam verzekert
de getuige dat zijn verklaring de waar
heid en ook niet meer dan de waar
heid inhoudt.
Soms kan de rechter ook bevelen dat
in een burgerlijk proces een V.an de
partijen een zogenaamde aanvullende
of beslissende eed aflegt. Dan bevesitigt
deze dat zijn standpunt in de procedu
re juist is en roept dan met dezelfde
woorden Gods naam aan. Ook komt het
nog voor dat iemand met een eed de
juistheid van een voor een notaris af
gelegde verklaring moet bevestigen en
soms moet de juistheid van een reke
ning en verantwoording door een eed
bevestigd worden.
Ook ambtenaren en officieren moeten
een eed afleggen waarin zij trouw aan
de koningin en plichtsvervulling belo
ven, soms ook een bepaalde geheimhou
dingsplicht op zich nemen. Over deze
eed is vorig jaar nogal wat te doen
geweest toen een aantal officieren ver
klaarde dat zij van mening waren dat
de eed van trouw alleen maar het staats
hoofd betrof en niet de persoon van de
koningin. In het buitenland is men
meeetal mo andere mening toegedaan.
Na de zèlfmoórd van Hitier gaf dat bij
de resten van het Duitse leger nog heel
wat'moeilijkheden. Men is meestal van
mening dat de geheimhoudingsplicht
van ambtenaren ook al geldt voordat
de ambtenaar zijn eed heeft afgelegd.
Bij rechtszaken zweert de getuige wel
dat hij de waarheid en niets dan de
waarheid zal zeggen, maar in feite be
doelt men dat hij zal vertellen wat hij
zich op dat ogenblik over het gebeurde
weet te herinneren. De herinnering kan
door allerlei oorzaken vervalst zijn zodat
het vaak voorkomt dat twee getuigen
te goeder trouw over dezelfde gebeur
tenis heel verschillende dingen zeggen.
De eed in de rechtszaak betekent dan
ook alleen dat de rechter als uit het
procesverbaal blijkt dat ze afgelegd
is, de verklaring als bewijsmiddel mag
gebruiken. In een civiele procedure
waar de getuige zijn verklaring tekent
kan bij een bewezen onjuiste verkla
ring in plaats van wegens valsheid in
geschrifte vijf jaar, wegens meineed
zes jaar gevangenisstraf worden opge
legd. Deze maximumstraffen komen
echter nooit voor. Dezelfde strafverzwa-
ring ligt ook ten grondslag aan de
noodzaak in sommige gevallen een re
kening en verantwoording met een eed
t» bevestigen.
Wordt In ons land niet te vaak om de
eed gevraagd? Velen zal ook de beteke
nis van de eed ontgaan. Oorspronke
lijk is de eed een voorwaardelijke zelf-
vervloeking. Men noemde dan een aan
tal rampen op die over de getuige zou
den komen indien hij zich niet aan de
waarheid zou houden. Aan de andere
kant beloofde men ook aan de rechter
een aantal bovennatuurlijke beloningen
indien hij aan het verzoek van de par
tijen tegemoet kwam. Aan het eind van
het verzoek aan de rechter kwamen dan
de woorden: en indien u dat doet dan mo
ge God u dat op voorspraak van die en
die heilige vergoeden. Daarvan zijn over
gebleven de woordjes „'t Welk doende,
enz" die we nu nog onder alle rechter
lijke verzoekschriften vinden. Dit is
een volkomen lege formule waarbij in
de meeste gevallen de ondertekenaar
van het verzoekschrift niet eens weet
wat dat enzovoort ooit betekend heeft.
HET IS DE VRAAG of de eed. die
vaak wordt afgenomen door mensen die
om principiële redenen geen eed maar
een belofte hebben afgelegd, niet even
zinledig is geworden. Men kan name
lijk indien men aan de godsdienst ont
leende bezwaren heeft, vrijgesteld wor
den van de eed en ln plaats daarvan
een gelofte afleggen. Juridisch heeft die
precies dezelfde waarde als de eed en
ook de mogelijkheid van vervolging we
gens meineed. Alleen wordt het een
beetje moeilijker gemaakt omdat de ge
tuige of ambtenaar eerst een stuk moet
tekenen waarin hij verklaart dat hij
aan de godsdienst ontleende bezwaren
tegen de eed heeft. De rechters zijn op
dit punt nogal moeilijk. Zij laten het af
leggen van de gelofte door personen die
zich christen noemen alleen toe indien
zij behoren tot een kerkgenootschap dat
zich officieel tegen de eed heeft uitge
sproken.
Een katholiek zal zich dus niet kun
nen beroepen op het feit dat de eerste
volgelingen van St. Franciscus zich
meestal tegen de eed hebben uitgespro
ken. Voor het overige let de rechter min
der op de juiste vorm van de eeds
aflegging. Slechts zelden zal hij bij
voorbeeld van een jood of een moham
medaan eisen dat hij bij het uitspre
ken van de eed zijn hoofd bedekt. Voor
hem is de hoofdzaak dat in het proces
verbaal staat dat de getuige de eed af
legde volgens de vorm van zijn gods
dienst.
Doopsgezinden, Hernhutters en Qua
kers zijn de enige christenen die tot
het afleggen van de gelofte worden
toegelaten. Zij beroepen zich ln hoofd
zaak op een passage uit de bergrede
die we vinden ln Matteua 5.33 en voi-
ia ®®rV
gende: „Eveneens hebt gij f®.
tot onze voorouders gezegd J
geen valse eed doen, maar g'J z
Heer uw eden houden. M®ar.
ln het geheel niet te zwere®^,o0jJ \i
de hemel, want dat is de &P J
God; noch bij de aarde, ,eJji ,„f
zijn voetbank; noch bij JerbZft £0yfl
dat is de stad van de ër°?g{
ook bij uw hoofd moet gU pl,t of
"UJ1L &,J "-Will, 1UCI CC1I 2IJ" j
maken. Maar uw ja moet Ja j{0®
neen neen, want wat daar®
Katholieke theologen waL
toe van mening dat deze P® e®
«rit ti
want gij kunt niet een haar w e \i
uit den boze." Daarnaast k®^
zich dan nog op een passage g1® t-d
van Jacobus (5.12) die be^eI-s 1
woorden: „Voor alles broe1<je®
niet" en eindigt met de y® f
dat gij niet onder het oorde t£>t ti
richten tegen een te veelv"'1"^,
vaardig afleggen van de eed- f
zich afvragen of in Nederla jejiiÊ, ef
alle mogelijke onbelangrijk® eie£
ceduretjes eden worden 8
voor hoogst onbetekenende y
eed wordt gevergd niet te o y
lichtvaardig met de eed \y\,
sprongen, vooral als r®en oe$te .tpK,
voor ogen houdt dat de r® i®
gen de woorden die zij r®®e vr®
ken niet begrijpen en op ®e
wijzen verhaspelen.
t