Hoessein in tranen Hoopgevend topgesprek may o m LICHTVAARDIG GEBRUIK VAN DE EEC op veel gezonde boterhammen lez* Zinledige daad? SALADES Turven geven weinig warmte in groot huis Geloven is bereid zijn tot hink-stap-sprong Een boek dat sterft in handen van mm JE TIJD ZATERDAG 3 JUN11967 4 m dVTON DOOR DR. K. J. HAHN MEE NAAR SCHOOL door H. A. VERBEEK EEN DIK BOEK IS EEN „TURF". Hans Küng heeft een turf gestoken. Tur ven liggen lang, maar geven weinig warmte in een groot huis; ze zijn groot in de kachel, klein in het veen. Leven sterft, bezinkt, verrot, verveent. Na dui zenden jaren wordt er de smalle hand- spade in gestoken. Bruine blokken dro gen in de zon en worden geladen in het schip voor Breda of waar ook maar de pot-kachels staan. Stonden. Immers er kwam een tijd, dat die fornuizen de deur uit gingen. Turf-steken is een oppervlak kige bezigheid geworden als er in de diepte geboord moet worden. Wij willen vandaag olie winnen. De spade verdween. Niemand beheerst nog het moeizame handwerk, turf is onverkoopbaar gewor den. Wij hanteren de wonderen der tech niek, boortorens bouwen wij. HANS KÜNG •k", "dü H. A. Verbeek studeert als Pr' van het bisdom Groningen aa"ee(l' theologische faculteit van de NÏP se Universiteit. 'a V®1 V I.s„ Voor Nasser is de ontwikkeling van de crisis in het Midden-Oosten tot nog toe een groot succes. Hij heeft hans gezien zijn prestige in de Arabische wereld de laatste we ieen aanmerkelijk te versterken. Hij heeft de Syriërs, die de crisis veroor zaakten, het initiatief uit handen ge nomen en hij is naar voren getreden als de leider van de Arabische Liga, een bondgenootschap waarin steeds de grootste verdeeldheid heeft ge heerst. Nasser is er in geslaagd de zogenaamde bedreiging door Israël van de Arabische landen uit te bui ten voor herstel van de Arabische samenwerking, onder leiding van Egypte. Zelfs zijn felste Arabische tegenstanders durven zich nu niet tegen hem te verzetten. President Bourguiba van Tunesië en koning Feisal van Saoedi-Arabië hebben hun conflicten met Egypte voor het moment bijgelegd en koning Hoes sein van Jordanië is zelfs naar Caïro gereisd voor een defensieverdrag met Nasser. Jordanië is er bij Egypte onder door gegaan. Jordanië is door dit pact een soort satelliet van Caïro ge worden. Nasser ging niet naar Jor danië, maar Hoessein moest naar Egypte komen. Daar tékende hij een verdrag met de man, die hem in het nabije verleden herhaaldelijk een „verrader van de Arabische zaak had genoemd en die de Jordaanse premier vorige week nog voor een „imperialistische spion" had uitge maakt. Bijzonder vernederend voor Hoes sein was de aanwezigheid bij de andertekeningsplechtigheid in Caïro van de voorzitter van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie, Ahmed Tsjoekeiry, die een paar dagen te voren nog een openbare oproep had gedaan om de „marionettenkoning" Hoessein van zijn troon te stoten. Moeten we werkelijk geloven, dat Hoessein nu die aantijgingen plotse ling vergeten is en vergeven heeft? Waarschijnlijker is. dat hij bang was inderdaad zijn troon te verliezen en dat hij zich daarom nu volledig aan Nasser heeft overgegeven. Dat Jorda nië gecapituleerd heeft voor de pres sie van Egypte, blijkt onder meer uit de bekendmaking dat de Egypti sche chef-staf, in geval van oorlog, ook het bevel zal voeren over de Jor daanse strijdkrachten. Radio Caïro wist te melden, dat de Jordaanse koning, toen hij het pact met Nasser tekende, tranen in de ogen had. Het zullen geen tranen van vreugde geweest zijn. DE BEOORDELINGEN van de re sultaten van de Europese topconferen tie lopen nogal uiteen. Een groot Ro meins blad sprak enthousiast van een grootse „Overwinning van Europa", terwijl de Corriera della Sera in de gesprekken niet meer zag dan een her haling van de oude tegenstellingen tus sen de landen van de Zes. Het Ro meinse Amerikaanse blad „Daily Ame rican", een andere scherpe waarnemer van de Europese zaken, sprak in de kop van zijn voorpagina zelfs kort en bondig van een „fluwelen veto" van De Gaulle. De Duitse en de Engelse pers gedragen zich om begrijpelijke redenen voorzichtig, erkennen de positieve re sultaten en zien de voetangels en mo gelijk nog later opduikende hinderpa len niet over het hoofd. „Le Monde", meer terughoudend dan gewoonlijk, wijst en passant op het eerste en misschien beslissende knelpunt dat al heel gauw bereikt zal kunnen worden: de Fransen en de Ne derlanders, de traditionele tegenpolen in de Europese conferenties citeerden beide het befaamde artikel 237 van het EEG-verdrag waarin de procedure voor de behandeling van aanvragen tot toetreding wordt vastgesteld. Alleen ci teren beide deze tekst met een ande re bedoeling en leggen de nadruk op een ander aspect. De Nederlanders zeggen terecht, dat niet de topconfe rentie, maar de raad, dus de minis ters plus de commissies, bevoegd is de ze aanvragen te behandelen. De Fran sen wijzen reeds nu op de passage waarin van een unanieme beslissing van de Raad gesproken wordt. Beiden verbinden ook een eigen politieke vi sie aan deze procedure. De Gaulle, gesteund door Kiesinger, onderstreepte het feit dat een zo be langrijke zaak als de toetreding van Engeland nauwkeurig door de Zes moest worden onderzocht, omdat de problemen en gevolgen niet te over zien zijn. Kiesinger sprak van het Huis van de Zes dat eerst op orde gesteld moest worden, terwijl minister-presi dent De Jong het Nederlandse stand punt, dat ook door België gesteund wordt, duidelijk naar voren bracht: De Zes moeten van het begin af aan de Engelsen „horen" in de zin van het Amerikaanse „hearings", en indien de door De Gaulle, Moro en Kie singer gewenste politieke consulta ties hervat zullen worden, dan moet Engeland erbij komen. „Le Monde" merkt hierbij droog op: Indien in de eerste zitting van de raad volgende week, waarop de Engelse aanvraag, volgens de beslissing van Rome, of ficieel in behandeling wordt genomen, Nederland inderdaad de „hearing" van Engeland zal vragen, dan zal Couve de Murville zich op vastberaden wijze hiertegen verzetten. HET VERSCHIL in visie verklaart enigszins waarom er in de interpreta tie van de resultaten van de Romein se topconferentie zoveel onzekerheid en tegenstelling kon ontstaan. Men is ze ker een stuk vooruitgekomen. Men voerde, zoals destijds Willy Brandt voor Berlijn deed, een politiek van kleine stappen. De fusie van de exe cutieven, de uitvoerende organen, wordt nu wel serieus aangepakt. Hierin weerspiegelen zich de com promissen die tussen De Gaulle en de anderen zijn bereikt: Nederland, Bel gië en Italië (Saragat in zijn ope ningsrede) spraken zich krachtig voor de opneming van Engeland uit. Frank rijk en Duitsland willen eerst nog de eigen politieke samenhang van de Zes versterken. Eventueel ook buiten het kader van de gemeenschap op de top conferenties van de staats- en rege ringshoofden. Een conflict tussen deze twee opvattingen is vermeden. Er is tenminste een procedure ingeleid die het mogelijk maakt dat de politieke gesprekken en de gesprekken met En geland niet in een al te zeer uiteen lopend tempo doorgevoerd worden. Zal men nu kunnen zeggen dat de conclusies van de Romeinse gesprek ken daarom zo verschillend uitgelegd worden, omdat zij eigenlijk alles open laten, omdat dus in wezen niets is bereikt en omdat de zaak alleen aan een ander orgaan Is toegewezen? Wij geloven van niet. Er is iets nieuws bereikt dat moeilijk te definië ren is: Sinds 1961 heeft de eerste top conferentie plaatsgehad, waarop de fu sie van de executieven concreet door gevoerd wordt. Men heeft besloten over de Engelse toetreding te spre ken, zonder dat De Gaulle reeds een veto heeft uitgesproken of zelfs de in druk maakte een dergelijk veto te wil len uitspreken. Het feit dat Engeland de aanvrage heeft ingediend heeft de publieke opinie in Europa zo gemobi liseerd, dat De Gaulle niet openlijk het zwarte schaap van Europa wilde spelen. En deze publieke opinie, de gevoelens en aspiraties van de Euro peanen, vonden ditmaal juist in Rome een zeer gezaghebbende tolk: Paus Paulus VI, die in de audiëntie voor de leden van de Europese Commissies het werk van de Europese Gemeenschap pen nadrukkelijk prees, zodat De Gaulle niet anders kon dan op zijn beurt te genover de Paus van de grootse on derneming te spreken, die de Europese landen nu begonnen zijn. EEN NIEUW STADIUM is nu bereikt waarin niemand meer openlijk kan drei gen zomaar uit het Europese bootje te stappen. Iedereen met verschillende concepties, langs verschillende wegen, en in verschillende tijdschema's wil de samenwerking aanhouden en verster ken. Dit zal later moeilijkheden en complicaties tot gevolg hebben. Terecht zei minister Luns echter op de pers conferentie te Rome dat het weinig zin heeft zich reeds nu hierover uit te spreken. Het is ook mogelijk dat De Gaulle op 19 juni met premier Wilson plotseling tot een akkoord komt. Tot een nieuw Frans-Engelse „entente cordiale" om daarmee de toetreding van Engeland als de vrucht van Franse wijsheid en politieke durf aan de overi ge vijf aan te bieden en om, buiten de gemeenschappen, Londen evenzeer aan zich te verplichten als het in 1962 door het Frans-Duitse akkoord Bonn aan zich wist te binden. De horizon van Europese kansen en narigheden is na de topconferentie van Rome wat lichter geworden. Hier toe heeft niet weinig bijgedragen een nieuw en breed samenspel tussen En geland en de continentale Europese lan den, dat zich al in de laatste maanden aftekende. Het Europese vasteland heeft iets van de Britse nuchterheid geleerd, die in Rome, temidden van het prachtige Romeinse decor, tenslotte zelfs De Gaulle scheen geraakt te heb ben, hoewel de generaal zich in het majestueuze kader van het Capito- lijnse plain buitengewoon op zijn plaats voelde. Europa verliest niets als 't hem van tijd tot tijd deze voldoening gunt en als het stelselmatig verder werkt aan de integratie. ADVERTENTIE HONGER NAAR THEOLOGIE maar wie eet brood van Küng's ,Kerk'? Waarom verwarmt de bruin-rode turf van Küng je niet meer? Waarom hoor je ook se rieuze, jonge theologen zeggen, dat Küng zich als zovelen nog altijd in een niemands land ophoudt? Waarom doet die aanpak het niet meer? Destijds 4 maart '65 sprak de Tübinger theoloog in „Esplanade" te Utrecht over „Wahrhaftigkeit der Kirche in der moder nen Welt" en dat was fascinerend. Het oude vak kwam tot leven in die jonge kop. „De wereld verwacht van de kerk niet zozeer, dat ze waarheden uitspreekt, maar dat ze waar is, oprecht leeft en haar eigen waarachtigheid door concrete, praktische beslissingen bewijst." Dat zei Küng twee jaar geleden. En toen al werd door enkelen opgemerkt, dat zijn conclusies zich toch eigenlijk ook weer beperkten tot en kele bekende punten. Kwam Küng toen al niet verder dan een oproep tot ethische eerlijkheid zonder de eis van een radicale en structurele vernieuwing van de kerk? Op 12 mei was de Zwitser opnieuw in ons land, omdat Paul Brand zijn laatste boek had uitgebracht. Waarom leverde het lezen van die zeshon derd pagina's een steeds sterker wordende frustratie op? Het boek ging dood in mijn han den, in de tuin tijdens de pinksterdagen. Onder de seringen zocht ik verlichting, zoals Buddha onder de heilige boom. Maar er gebeurde niets. Seringen dragen rijke bloesem, ze verspreiden een bedwelmende geur, maar ze zijn nauwe lijks vruchtbaar. Het zijn grafbloemen. Is het zo met de theologie? Er is honger naar theologie. Maar naar een andere. Een boek, zoals Küng het schreef, wie eet daar brood van? Zeker, Rome zal er veel van kunnen leren, in deze tijd waarin een kind van de kerk zich afvraagt: „Hoe vertel ik het mijn moeder?" En vele theologen zullen het werk rijk aan informatie achten, het zal ze weer veel stof tot discussie geven. Maar er zijn er ook die het wegleggen. Dorstigen, die niet te drinken krijgen. Op wat voor theologie wachten zij dan? In zijn vorige boek „Strukturen der Kirche", dat beschouwd moet worden als prolegomena op „Die Kirche", zegt Küng in een slotwoord: „Es gibt Bücher, die Probleme abschliessen, und Bücher, die Probleme aufschlieszen. Pro bleme abzuschlieszen kann befriedigender sein. Sie aufzuschlieszen fruchtbarer, allerdings auch schwieriger." Is Küng aan die problemen toe gekomen? Ik aarzel. Niemand weet al hoe het moet. Maar we hebben de lastige vragen te stellen. In plaats van oude antwoorden op te poetsen. Küng wil reeds in zijn voorwoord mogelijke be zwaren wegnemen door zijn uitgangspunt veilig te stellen. Zijn methode wil die zijn van de theologie na het concilie: „De dogmatische theologie moet zo opgebouwd worden, dat op de eerste plaats de bijbelse thema's zelf be sproken worden"; vanuit dit uitgangspunt moet dan via het historisch onderzoek de sys tematische verdieping volgen. Küng wil dus de theologische fundering van de kerk en wie zal hem dit betwisten? leggen in het Nieuwe Testament. Maar wij beginnen in tussen te ontdekken, dat die spontane sprong naar de bijbel al te onbesuisd kan zijn. Wat gaan we in dat bijbelse land doen? Alleen maar weer turf steken, misschien verdrinken in het moe rassige veen, in elk geval nog altijd niet de olie aanboren, waarnaar de mens van nu zoekt? Küng wil ten volle gebruik maken van de historisch-kritische methoden als wetenschap pelijk instrument in handen van de theoloog, die zich bezint op de oorsprong van de kerk. Hij wijst terecht direkt op de onmisbaarheid èn op de betrekkelijkheid van deze hulpdien sten. Zij kunnen de wezenlijke existentiële be zinning van de christenen op het godswoord in de Schrift niet vervangen, doch alleen voeden. Die bezinning zelf „moet veeleer onder Gods ge nade opbloeien uit de wortelgrond van de chris telijke existentie en van de christelijke gemeen te, uit haar geloof en haar liefde." Ten laatste is de kerk een gemeenschap van gelovigen. Zij kan niet vanuit een neutraal waarnemers standpunt adequaat beoordeeld worden. Dat alles is waar. De vraag naar het wezen der kerk is onontkoombaar een sprong, omdat het een Vraag is van het geloof. Maar als we dit erkend hebben, beginnen de problemen pas. Want wie is het die springt? Waarheen wordt gesprongen? Waarvanaf? En hoe? Geloven-nu is de bereidheid tot de hink-stap-sprong: ik ga hinkend door het leven; ik waag de stap naar de gemeente van Jesus; ik spring, met die kerk, naar het mysterie van de Vader. Het is de Geest van de levende Heer waardoor ik sprongkracht krijg. Hierin zijn wij als twintigste-eeuwers dezelf den als de Jerusalemmers, Korinthiërs, Ro meinen van toen. En tegelijk zijn we volkomen andere mensen. Daarom kunnen wij niet zo maar de bijbel binnenstappen. Onze historisch- kritische methodieken zijn nog een te primitief instrument om werkelijk mee te kunnen door dringen in de diepe lagen, welke onder het Schrift-woord liggen. Wij zullen nooit vaste greep krijgen op het begin van de christelijke historie, als we niet de humaniteit van toen werkelijk serieus nemen. Het zullen de empi rische wetenschappen moeten zijn, die ons te hulp moeten komen. Godsdienstwetenschappen, cultuurwetenschappen en gedragswetenschap pen: de bijbelvorser kan er niet zonder. Zonder deze kan hij wel iets blijven zeggen over heil, maar nauwelijks iets over heilshistorie. De diepste reden, waarom de bijbelse theo logie niet kan aanspreken, is deze: nog steeds beschrijft ze een tijdloze mens en een tijdloze God. Ook Küng ontkomt er niet aan. Ook in zijn boek staat de mens nog in een niemandsland en is God een „Deus ex machina", hoezeer hij dat ook wil voorkomen. Het bijbelse geloof is een geloof van mensen. Wij hebben te vragen naar hun wereld, cultuur, maatschappij, denk-klimaat, religiositeit. Daar in realiseert ziqh hun Godsrelatie. Pas als ik het menselijk stramien van toen ken, zal ik het gelovig patroon opnieuw kunnen weven. Paulus kon onmiddellijk theologie schrijven, omdat hij wortelde in het gelovig denken van zijn gemeenten en de gemeenten in het zijne. Dat geldt voor ons niet. Wij moeten niet alleen dè sprong van het geloof maken dat hebben die begint van het „komende ^l0t'Sf]'JnleriS'eS' grondstructuur van de kerk", haar „d pj,0rfleI1 en „diensten". Ik betwijfel of hij echt g uWrfnÜ is tot een „concrete historische besc g6. vanuit het Nieuwe Testament met het'f ni richt op het heden." Op beide comP ite®' Küng gee® het toen zowel als het nu, kreeg greep. De geest is gewillig, het vlees zoVeel Psychologisch vertaald: er treden n°.® de®' remmende mechanismen in het theologi ^r- ken op, dat de nieuwe intuïties er w ,jspre' heen kunnen breken. Het blijft bij v®nZre^e®^' kendheden, die al lang geen vanzelfsP heden meer zijn. Welke voorbeelden za (fi men in dit korte bestek? De doop: o® alle® eerste christenen doopten, moet het te-3> tijde gebeuren. Omdat de oer-gemeente"Ajtijd vierde in de naam van de Heer, zal 'en blüvf" de eerste en noodzakelijke bron moel® teiijKe waaruit de christenen de waarlijk c®r spj-o®' geest moeten putten. Omdat er in de ie kelijke kerk de Petrus-figuur optrad, ^at kerk altijd eenhoofdig worden geleid. If lemaal wel zo en moet dat werkelijk alU) erkent, dat bij al deze kwesties, bijv°° reie, bij die van het ambt, alle mogelijke ,,cUee® sociale, politieke, psychologische Iactorev+;ef rol spelen. Maar nergens worden die a ^ety de theologie betrokken. Het blijft bij e0"aande' logisch-ethische opvijzeling van het hes „tig® Küng begint zijn boek met de kern pef uitspraak: „De vraag naar God is belank dan de vraag naar de kerk. Maar vaa deze laatste de vraag naar God in a® ep' Deze stelling dient ook te worden oin^L06 op het ogenblik maakt de vraag naar gpi> vraag naar de kerk prematuur. Men kaa ge®> kerk-theologie bouwen op vooronderstel® die kanjers van vragen inhouden. In het hoofdstuk over de eenheid der wordt gezegd, dat Luther's uitgangsp®® we met de. eerste christenen gemeen wij hebben daaraan vooraf ons te verplaatsen in tijd en ruimte. Wij mogen zomaar niet veron derstellen, dat de grote werkelijkheden van de eerste christenen op volkomen gelijke wijze be leefd kunnen worden door ons. Want wat heeft de mens in het geestesklimaat van toen erva ren, als hij sprak over: Jahweh, Messias, Zoon Gods, Verlosser, Verrezene, de Geest, genade, doop, maaltijd des Heren, tempel, gebed, hel, hemel en zo veel meer? Dat moeten voor de geseculariseerde mens wie hij dan ook is evenzovele vragen zijn. En zolang de theoloog die niet in het oog krijgt, kan hij geen boek meer schrijven. Natuurlijk, er zijn grond-categorieën, die er toen waren en nu en morgen: nacht en dag, zon en regen, geboorte en dood, man en vrouw, vader en zoon, slapen en waken, oog en mond, eten en drinken, stad en dorp, reizen en thuis zijn, vriendschap en vrijheid, straf en verge ving, oorlog en vrede, geloven en twijfel, hopen en wanhopen, liefhebben en haten. Maar zelfs voor deze oer-gegevenheden van de mensen geldt: hoe was dat allemaal vlees en bloed in die tijd en hoe nu? In die levens-lagen juist voltrekt zich het be staan van de gelovige. Niet dan door die lagen heen bereiken wij diens diepste fundament. Pas als wij de gehele belevings-wereld van de jood kennen, vinden we antwoorden op vragen als: hoe hoorde de jood God spreken, hoe ervoer hij Hem als de handelende? Hoe kon hij zich toevertrouwen aan Gods initiatief en kon hij gehoorzamen aan zijn roepstem? Hoe kon hij God zijn offer brengen en Hem smeken om hulp? Wat waren het voor mensen die daartoe kwamen? En wat zijn het voor mensen die dat nu pogen? Er is dus behalve de vraag „waarheen?" de sprong naar de bijbel nog de vraag „waarvanaf?" de sprong vanuit het heden. Ook dat tweede aspect wil Küng in zijn boek recht doen, zonder er toe te komen. „Voor de wereld waarin de kerk leeft, is de toekomst reeds begonnen: de greep naar de mi- crocosmos en naar de macrocosmos, naar bet atoom en het heelal, de steeds snellere en vol maakter communicatie- en verkeersmiddelen, de grote hoeveelheid pas uitgevonden instrumenten, synthetische stoffen en gerationaliseerde produc tie-methoden, de verlenging van de duur van het mensenleven met tientallen jaren, grandipze suc cessen van de fysica, de chemie, de biologie, de geneeskunde, de psychologie, de sociologie, de economische wetenschappen, de historische we tenschappen Erkend wordt de kritiek, ingebracht door „de mannen van de natuurwetenschap en van de ge neeskunde, de psychologen en de sociologen, de journalisten en de politici, de arbeiders en de intellectuelen, de kerkelijk praktizerende, de jeugd en de bejaarden, de mannen en de vrouwen: tegen slechte preken, kreupele liturgie, veruiter lijkte vroomheid, geestloze tradities, autoritaire, in correctheid verstarde dogmatiek en levens vreemde, in casuïstiek verzande moraal, tegen opportunisme en intolerantie, legalisme en heers zucht van de kerkelijke functionarissen op alle niveaus, tegen het gebrek aan creatieve mensen in de kerk. Aan al die mensen, die daardoor in de kou staan, wil Küng geen kerk presenteren in „me- taphysische onbeweeglijkheid", maar in een „steeds veranderlijke historische gedaante". En toch denk ik, dat hij eigenlijk al die mensen weer achter zich gelaten heeft als hij zijn stu- tijds niet was de kerk-vraag, maar de ju vraag. Vanzelfsprekend. Daarvoor leefde y een crisis-tijd. In de crisis van nu ëaa allereerst noch om de kerk-vraag, noch °°a de heils-vraag, maar om de Gods-vraag 0p Voor de H.B.S.-er, de student, de cursist®' het Vormingscentrum, de gasten van Sja de demonstranten, de teach-inners, de we groepen, de moderne echtparen, de nat® tenschappers, de arbeiders, de dichters, fy de mensen die leven met rookbommen e te® ketten, flats en formules, pillen en presi®e ag) voor hen is de Godsvraag (en de mens-v er vóór de kerk-vraag. En de laatste laa* vóór de eersten stellen noch beantwoorde®- Küng heeft groot gelijk: „De kerk st® ju valt met de binding aan haar oorspro®» Jesus Christus en zijn boodschap r wie is Hij? Je kunt niet al je Jesus-V' laten liggen en al vast op Hem een ker5pat jecteren. Wie is de Jesus van Pasen? yï «vouo v cili j. j {ij- opstanding? Wat is eschatologische e1"' e'-' Vooraf aan een nieuwe ecclesiologie di® nieuwe christologie te gaan. Küng leest ons de namen in de Schrift, jjfi ze worden geen vlees en bloed. Hij b,e%ro®°' ons de feiten, maar ze krijgen geen vaste En dus wordt de Schrift voor de twi®1^!)' eeuwer op die wijze in het geheel ge®n teit. 4$ En toch kan dat. Omdat God een l Pe de geschiedenis is of Hij is helemaal ie vragen, waarmee wij zitten, liggen b° rj<e®a macht van het moment. Ook een hard w ^0®'' theoloog als Hans Küng kan ze niet aa"'tea lopig zullen wij geduldig moeten vraCf^ppel' de hulp van de empirische weten®® 0y®r Die brengen ons verder. Zij zullen ziCje ®fI<ü vraagd voelen. Want niet alleer ziin derne wetenschappen nog nooit o( aerne wetenschappen nog nooit toegel" fiy het terrein, dat de theologie geheel v u^ppf, zelf had afgebakend, die mens-weten®® jitff willen ook zelf bescheiden zijn: zij zUrSc®1',,, gestart en mogen hun grenzen niet Hpr» Tint. 7nn clonH+c omniwertmn OP den. Dat zou slechts empirismen Maar zij móeten voor de theologie 10 - b® aanbrengen, wil het niet bij theologis?1 0p ven. Laat de theologie de diamant ^"jjjj boor, de empirische wetenschappen drijfstang. Zonder deze worden nooit de y lijke diepten van ons menselijk besta®i\ zover wij ze mogen bereiken, aangek® Hans Küng: De Kerk, uitgegeven bij PaUl (V-an een juridische medewerker) EEN CENTRALE PLAATS zowel in een civiele als in een strafprocedure wordt ingenomen door de eed. Onder aanroeping van Gods naam verzekert de getuige dat zijn verklaring de waar heid en ook niet meer dan de waar heid inhoudt. Soms kan de rechter ook bevelen dat in een burgerlijk proces een V.an de partijen een zogenaamde aanvullende of beslissende eed aflegt. Dan bevesitigt deze dat zijn standpunt in de procedu re juist is en roept dan met dezelfde woorden Gods naam aan. Ook komt het nog voor dat iemand met een eed de juistheid van een voor een notaris af gelegde verklaring moet bevestigen en soms moet de juistheid van een reke ning en verantwoording door een eed bevestigd worden. Ook ambtenaren en officieren moeten een eed afleggen waarin zij trouw aan de koningin en plichtsvervulling belo ven, soms ook een bepaalde geheimhou dingsplicht op zich nemen. Over deze eed is vorig jaar nogal wat te doen geweest toen een aantal officieren ver klaarde dat zij van mening waren dat de eed van trouw alleen maar het staats hoofd betrof en niet de persoon van de koningin. In het buitenland is men meeetal mo andere mening toegedaan. Na de zèlfmoórd van Hitier gaf dat bij de resten van het Duitse leger nog heel wat'moeilijkheden. Men is meestal van mening dat de geheimhoudingsplicht van ambtenaren ook al geldt voordat de ambtenaar zijn eed heeft afgelegd. Bij rechtszaken zweert de getuige wel dat hij de waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen, maar in feite be doelt men dat hij zal vertellen wat hij zich op dat ogenblik over het gebeurde weet te herinneren. De herinnering kan door allerlei oorzaken vervalst zijn zodat het vaak voorkomt dat twee getuigen te goeder trouw over dezelfde gebeur tenis heel verschillende dingen zeggen. De eed in de rechtszaak betekent dan ook alleen dat de rechter als uit het procesverbaal blijkt dat ze afgelegd is, de verklaring als bewijsmiddel mag gebruiken. In een civiele procedure waar de getuige zijn verklaring tekent kan bij een bewezen onjuiste verkla ring in plaats van wegens valsheid in geschrifte vijf jaar, wegens meineed zes jaar gevangenisstraf worden opge legd. Deze maximumstraffen komen echter nooit voor. Dezelfde strafverzwa- ring ligt ook ten grondslag aan de noodzaak in sommige gevallen een re kening en verantwoording met een eed t» bevestigen. Wordt In ons land niet te vaak om de eed gevraagd? Velen zal ook de beteke nis van de eed ontgaan. Oorspronke lijk is de eed een voorwaardelijke zelf- vervloeking. Men noemde dan een aan tal rampen op die over de getuige zou den komen indien hij zich niet aan de waarheid zou houden. Aan de andere kant beloofde men ook aan de rechter een aantal bovennatuurlijke beloningen indien hij aan het verzoek van de par tijen tegemoet kwam. Aan het eind van het verzoek aan de rechter kwamen dan de woorden: en indien u dat doet dan mo ge God u dat op voorspraak van die en die heilige vergoeden. Daarvan zijn over gebleven de woordjes „'t Welk doende, enz" die we nu nog onder alle rechter lijke verzoekschriften vinden. Dit is een volkomen lege formule waarbij in de meeste gevallen de ondertekenaar van het verzoekschrift niet eens weet wat dat enzovoort ooit betekend heeft. HET IS DE VRAAG of de eed. die vaak wordt afgenomen door mensen die om principiële redenen geen eed maar een belofte hebben afgelegd, niet even zinledig is geworden. Men kan name lijk indien men aan de godsdienst ont leende bezwaren heeft, vrijgesteld wor den van de eed en ln plaats daarvan een gelofte afleggen. Juridisch heeft die precies dezelfde waarde als de eed en ook de mogelijkheid van vervolging we gens meineed. Alleen wordt het een beetje moeilijker gemaakt omdat de ge tuige of ambtenaar eerst een stuk moet tekenen waarin hij verklaart dat hij aan de godsdienst ontleende bezwaren tegen de eed heeft. De rechters zijn op dit punt nogal moeilijk. Zij laten het af leggen van de gelofte door personen die zich christen noemen alleen toe indien zij behoren tot een kerkgenootschap dat zich officieel tegen de eed heeft uitge sproken. Een katholiek zal zich dus niet kun nen beroepen op het feit dat de eerste volgelingen van St. Franciscus zich meestal tegen de eed hebben uitgespro ken. Voor het overige let de rechter min der op de juiste vorm van de eeds aflegging. Slechts zelden zal hij bij voorbeeld van een jood of een moham medaan eisen dat hij bij het uitspre ken van de eed zijn hoofd bedekt. Voor hem is de hoofdzaak dat in het proces verbaal staat dat de getuige de eed af legde volgens de vorm van zijn gods dienst. Doopsgezinden, Hernhutters en Qua kers zijn de enige christenen die tot het afleggen van de gelofte worden toegelaten. Zij beroepen zich ln hoofd zaak op een passage uit de bergrede die we vinden ln Matteua 5.33 en voi- ia ®®rV gende: „Eveneens hebt gij f®. tot onze voorouders gezegd J geen valse eed doen, maar g'J z Heer uw eden houden. M®ar. ln het geheel niet te zwere®^,o0jJ \i de hemel, want dat is de &P J God; noch bij de aarde, ,eJji ,„f zijn voetbank; noch bij JerbZft £0yfl dat is de stad van de ër°?g{ ook bij uw hoofd moet gU pl,t of "UJ1L &,J "-Will, 1UCI CC1I 2IJ" j maken. Maar uw ja moet Ja j{0® neen neen, want wat daar® Katholieke theologen waL toe van mening dat deze P® e® «rit ti want gij kunt niet een haar w e \i uit den boze." Daarnaast k®^ zich dan nog op een passage g1® t-d van Jacobus (5.12) die be^eI-s 1 woorden: „Voor alles broe1<je® niet" en eindigt met de y® f dat gij niet onder het oorde t£>t ti richten tegen een te veelv"'1"^, vaardig afleggen van de eed- f zich afvragen of in Nederla jejiiÊ, ef alle mogelijke onbelangrijk® eie£ ceduretjes eden worden 8 voor hoogst onbetekenende y eed wordt gevergd niet te o y lichtvaardig met de eed \y\, sprongen, vooral als r®en oe$te .tpK, voor ogen houdt dat de r® i® gen de woorden die zij r®®e vr® ken niet begrijpen en op ®e wijzen verhaspelen. t

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1967 | | pagina 16