een veelbelovende film vrouw
Ulm
Het 25e uur
Nieuwe films
in Nederland
De jonge Venus
Schorriemorrie
DRIE MAN MET VROEG WERK
Pinters „De dwergen"
in Loenersloot
Een soldaat wil zien vechten
Nieuw Vlaams
Tijdschrift
Aardige bluffilm
Te laat oude man
Académie-prijs
voor Brassens
I
Nouchka van Brakel
Hans Hulscher
^T|J0
VRIJDAG 9 JUN11967
I 1
Ruud van Hemert
i
a li i i li a i m
BlMlllMBiBlBin
PETER VAN BUEREN
KEES FENS
SUBSIDIE-TALENT
Het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk is op
het ogenblik tamelijk kwistig met filmsubsidies, omdat 'zoals een zegs
man van het Departement zei ,,er een overschot ontstaat aan jonge
filmers, gezien de geringe plaatsingsmogelijkheden bij het film- en tele
visiebedrijf."
Dat kwistigheid geen verkwisting hoeft te zijn, blijkt uit drie subsidie
filmpjes die zojuist zijn gereed gekomen. Voor het eerst is er een korte
speelfilm bij van een vrouw.
Tijdens het Arnhemse festival in 1965 werd een MacLarren-achtig filmpje
vertoond van Frederice van Faassen-Kalmijn, maar bij ons weten is
Nouchka van Brakel de eerste Nederlandse vrouw die zich heeft gewaagd
aan een kleine speelfilm. De twee andere filmpjes op kosten van het mi
nisterie zijn van Hans Hulscher en Ruud van Hemert, die beiden al „wat
doen" bij de televisie.
U-'N;y. '."S::;
1 SSÏiSïi
Dames gaan voor en in dit geval niet alleen uit beleefdheid, want in talent
doet Nouchka van Brakel op zijn minst niet onder voor haar twee collega's.
Haar film heet „SABOTAGE". Ze noemt het zelf een kinderfilm, maar dat
is een beetje misleidend. „Sabotage" gaat over kinderen, maar is beslist
geen „Sjors en Jimmy" voor de jeugdbios. Er zit een „diepte" achter die
eerder bestemd lijkt voor volwassenen.
De speelruimte van een paar kinderen wordt hun door volwassenen ontnomen
De hut moet ruimen voor de betonflat. De kinderen reageren met sabotage, als
primaire reactie, niet uit rancune, want kinderen blijven spélen De actuele
ondertoon ligt er dik bovenop. Begrippen als „gebrek aan recreatieruimte
provo, C.S.-jeugd, agentje pesten, enz. zijn gemakkelijk in te vullen. De manier
waarop Nouchka van Brakel het vrij simpele gegeven uitwerkt (of het inge
wikkelde gegeven in simpele beelden verduidelijkt) belooft veel voor de toe
komst. Haar stijl doet denken aan die van Renee Daalder. Dat komt mede
door het werk van dezelfde cameraman, Jan de Bont, en hetzelfde soort
ironische commentaar als in „Body and Soul".
ijt,
KOPPIES van het Am-
3Ó„Qleo>,jinet0ltheater heeft weer
t 1 a ^raa week gaat in zijn bio-
..Terreur in de Negev"
r Ramati. Er wordt één
kNsi helft .Van f 5>" geheven, waar-
•YW' Onii bestemd is voor hulp aan
hej Uw onderstreept de heer
^tirt bio 'bbiee zijn naam als meest
°opdirecteur van Neder
ig {r* x
WIL VOLSTAAN met al-
Nti» het r? m zien, moet eens r<er
Cianse filmblad „L'Avant-
ee n®ma," kopen. Hierin wordt
2 tl, heel scenario van een be-
bh
scenario van een
volledig afgedrukt. De-
Aln V®h i? Gewijd aan „Rome, open
Nf h0 fot°- Rosselini. Naast het
Ji" h„OsSpl? uit de film en artikelen
<i!S Af' Als toegift krijgt de le-
ffkhn0rane 0 van „Vera" van Fran-
klo Ben"en de synopsis van „De
8 een film van de Hongaar
hfc Sco.
hNX'' °SE FILMCRITICI hebben
iiNi&S6 hlmVan Bei"gman tot beste
Ir v 6 filiS Van 196® uitgeroepen. De
O5! N de Van Bergman heet: „Het
hfhA°H SvaWolf" met Liv Ullmann,
bel-°wDen Ingrid Thulin. In
"ihi iv6ru?'nt Bergman weer aan een
ae '«Stuk.
aah h waarvoor hij nu een
schrijven is.
A, hit, ZIJN EIGEN OS-
worden deze prij-
aan o.m.
«Jiiiür, JtJLLi, ujvruvii
*hj*ChVaOo.lds"- uitgereikt
vH ifristi0 'r,"De getemde feeks",
^oXon'^li?abeth Taylor, Rir
èt> TFl.'I!Jre'L Peter O'Toole.
r.l^oN Jaei° ANTONONI is van
.pause autoriteiten aan te
tu> gin „Blow Up" op drie
a pt is. De film draait
beef. n week in Tokio en An-
b er persoonlijk van
ZÏin tirorlr rrnpoVinnr^an
Ji-öS? is^de wörk geschonden
W «eh cvm Jtahaan naar Amerika
fope'. ^ey,
~v"«aan XlcIcli ZAlIlCiffVct
n daar een nieuwe film te
fZvi;,tenk0:f OPWINDENDE FILM
Ney, 1 klaar komt, zo wordt
be Jhet Fr °r.^ geseind, ia „Tony
aatste Sinatra in de hoofd-
811 in IWium^men 2'3n de** week
„Het 25ste uur" slaat nadat alle 24
uren voorbij zijn, meestal als het al
te laat is. Dat is een van de diepzinnig
heden die Henri Verneuil af en toe laat
vallen om zijn gelijknamige film boven
z'n macht te hebben. Hij weet echter
geen maat te houden en valt lelijk door
de mand.
„Het 25ste uur" is een geregeld boei
ende, glad gemaakte Carlo Por.ti-pn>
ductie met een paar hoogtepunten dank
zij Anthony Quinn en Virna Lisi.
Maar Verneuil heeft te veel gewild met
zijn eenvoudige Roemeens boer Johanr.
Moritz (Antony Quinn), die in de oor
log naar een strafkamp wordt gestuurd
omdat het corrupte hoofd van de plaat
selijke politie Moritz' vrouw Suzanna
(Virna Lisi) wil veroveren. Moritz
wordt ingedeeld bij joden, hoewel hij
helemaal geen jood is. (Nog zo'n diep
zinnige opmerking: op zijn tijd is ieder
een een jood). Hij wordt opgejaagd van
kamp naar kamp, omdat hij jood zou
zijn, omdat hij juist geen jood is, om
dat hij een Russisch spion zou zijn,
omdat hij Roemeen is. In een Duits
kamp meent een officier dat Moritz
van een zeldzaam heroïsch ras stamt
en dan mag hij een SS-uniform aan
trekken. Dat vindt Moritz allemaal
prachtig, hij heeft nergens benul van.
In dat uniform verdwijnt hij weer in
een kamp, nu van de Amerikanen, en
wordt zelfs voor het gerecht in Neuren
berg gedaagd. Als zijn lijdensweg ein
digt in de weergevonden armen van
zijn vrouw, is het tenslotte nog een
persfotograaf die hem in het nauw
drijft.
Omdat Verneuil met zo'n pretentieus
gelakte vinger door de historie bladert,
is het een kwasi-gewichtig drama ge
worden. Niet eens zo vervelend om te
zien, boeiende kitsch, maar eigenlijk
gewoon bluf.
Dat de film is gemaakt naar het
bekende boek van Ghiorgiu, is alleen
maar jammer voor Ghiorgiu.
v. B.
Het tweede duidelijke talent is
Ruud van Hemert, wiens „MEISJE,
BASJE, BERTJE" gebaseerd is op
een anecdote uit „Une femme est
une femme" van Jean-Luc Godard.
„Meisje, Basje, Bertje" is de anec
dote van een misverstand. Een meis
je denkt briefjes voor een afspraak
verkeerd gepost te hebben, probeert
zich uit dat probleem te draaien met
llerlei smoesjes, maar heeft zich ver
gist in het feit dat zij zich vergist
heeft. De brieven zijn bij de goede
personen aangekomen en het pro
bleem is geen probleem. Een puzzel
in zakformaat. Behalve de anecdote
heeft Ruud van Hemert nog meer
van Godard overgenomen. De aan
pak van het onderwerp, de grapjes
en ook het cameragebruik (Mat van
Hensbergen) zijn „godardistisch".
Wat voor een aankomend filmer
geen doorslaggevend bezwaar hoeft
te zijn en het hier ook niet is. Maar
méér dan Nouchka van Brakel is
Ruud van Hemert de talentvolle
leerling die in grote bewondering
de lessen van zijn leraar in zijn ei
gen woorden opzegt. Het is te hopen
dat hij, net als Nouchka van Brakel,
spoedig nieuwe kansen krijgt om
zijn talent waar te mjaken.
Veel minder overtuigend is „PIETS
HARING, EEN OPENBARING" van
Hans Hulscher. Voor hem geldt de
opmerking waarmee aankomende
filmers verontschuldigend plegen te
worden verwelkomd: een eenvoudig
project nog, een vingeroefening.
„Piets haring, een openbaring" is
een persiflage op de reclame. De
tegenstelling tussen de „grauwe re
aliteit" en de wereld die zo mooi kan
zijn als de reclame ons voorhoudt, is
weinig inventief verfilmd. Er zitten
wel een paar aardige grapjes in,
maar dan is de Ster zelf, met zijn
dikwijls ingebouwde zelf-persiflage,
meestal leuker. P.v.B.
De op deze pagina besproken
films draaien in: Het 25ste uur,
Tuschinski, Amsterdam, 14 jaar;
De jonge Venus, Kriterion, Den
Haag, 18 jaar; Arizona Colt, Cineac
Damrak, Ralto, Amsterdam; 18 jr.
OSS 77 Operatie Lotusbloem, Royal,
ZICH BASEREND op de oeroude le
genden over de liefdesgodin Aphrodite
en die over Daphne en Cloe heeft de
Griekse filmmaker Nikos Koundouros
een poëtisch-realistische interpretatie
geënsceneerd, waarin de voornaamste
elementen uit de omvangrijke stof be
houden bleven, doch allerlei mytholo
gische en beschrijvende onderdelen wer
den geëlimineerd. Zijn verhaal waarvan
de export-titel „The young Aphrodites"
(hier: De jonge Venus) luidt, speelt
omstreeks 200 v. Chr. en vertelt van
een groep schaapherders die verdwaald
raakt en op zoek naar weiden in een
kleine nederzetting van vissers belandt,
waarvan de mannen op zee vertoeven.
De vrouwen, bevreesd voor de ruige
mannen in dierenhuiden, houden zich
aanvankelijk schuil, maar al spoedig
ontstaat er contact tussen een nieuws
gierig twaalfjarig vissersmeisje en een
even jeugdige herdersjongen. Hun
vriendschap voltrekt zich in allerlei
spelletjes, waarbij voor hen onbekende
gevoelens van fysieke genegenheid te
vens een verwarrende onzekerheid doen
ontstaan. Tegelijkertijd zijn ze getuigen
van de zich ontstuimig ontwikkelende
liefdesverhouding tussen een volwassen
herder en een jonge vissersvrouw, wier
primitieve, onbemantelde gedragingen
hun onrust nog vergroten. Als tenslot
te de jongen ervaart hoe zijn bewon
derd idool zich aan een der herders
geeft, stort zijn wereld ineen en rent
hij vertwijfeld de zee in.
Kondouros heeft dit simpele verhaal
van primitieve hartstochten en lief
de gestalte gegeven in fraai ge
fotografeerde, picturele taferelen, in
een plechtstatig tempo, waarvan de in
nerlijke spanning niet altijd duidelijk
wordt, Daartoe draagt ook de cerebra
le spaarzaamheid in het gebruik van
dialogen in belangrijke mate bij, die
toch niet gecompenseerd wordt door
een boeiende beeldpathetiek. Toch gaat
er van het sterk gestyleerde werk wel
een zekere poëtische bekoring uit.
Michele Lupo heeft een hele mooie
landstreek uitgezocht aan de Mexicaan
se grens om daar het schorriemorrie
van Gordo Watch rond te laten dolen
in dé pauzes tussen zijn bankoverval
len. Het enige positieve van Ruige Gor
do is zijn handigheid met het pistool,
maar hij verliest het van Arizona Colt.
De$e gringo (Montgomery Wood) heeft
nu eenmaal zijn zipnen gezet op de
dochter van een saloonhouder uit Black-
stone HUI en dit edele motief helpt hem
door alle moeilijkheden heen. „Arizona
colt" is een nieuwe aflevering in de
serie westerns die de Italianen de laat
ste tijd op de markt brengen. Over
het algemeen kunnen deze het Holy-
woodwerk wel bijbenen. Zo ook hier.
EEN CHINESE PROFESSOR wil
(in OSS-77-Operatie Lotusbloesem, al
dus de film) naar Amerika om pre
sident Johnson en de Verenigde Na
ties de verrassende boodschap te doen,
dat de Chinezen een eigen atoombom
hebben. Een CIA-agent moet hem in
Rome komen ophalen. Door tegenwer
king van enkele andere geheime dien
sten en de traagheid van regisseur
John Huxley duurt het veel te lang.
De wereld weet het al, leest de gam
mele Chinees in een Italiaanse krant!
Alweer zo'n spionagefilm, zult u zeg
gen. Ja, alweer zo'n spionagefilm.
IN HET MICKERY-theatertje in Loe
nersloot is gisteravond de eerste voor
stelling in Nederland gegeven van „De
Dwergen" van Harold Pinter, door een
groepje van drie spelers, geregisseerd
door Lex Schoorel, die het ook ver
taald heeft.
Het is een voorstelling, die goed ge
daan is, waar men met interesse en
ook meestal geboeid naar zit te kijken
en te luisteren, ook al blijkt het moei
lijk er veel lijn in te ontdekken. Mis
schien zou men het niet eens aan Pin
ter toeschrijven, als men niet wist dat
het van hem was. Het wetende vindt
men gelijkenissen en verschillen. De
drie figuren erin bijvoorbeeld zijn veel
Agent
Filpon
Dick Visser (37) heeft een nieuw
stripfiguurtje gecrëerd, Agent Fli
pon. Een aardig mannetje, dat braaf
zijn best doet het gezag te hand
haven, „want daar heeft het pu
bliek recht op".
Het lukt hem allemaal niet zo
best en bij een demonstratie, die
hij eventjes de kop moest indruk
ken, laat hij zich zelfs meevoeren,
zodat de stoet onder zijn leiding
doormarcheert.
Visser heeft met Flipon natuur
lijk een bedoeling, het is een satire.
Hij valt niet zozeer de politie of
de rechters aan, maar heeft het meer
gemunt op de kastegeest. Daaraan
zegt hij een stevige hekel jjte heb
ben. „Ook bijvoorbeeld aan de ;kas-
tegeest van de wetenschapsmensen,
corpsstudenten en cineasten, maar
dat is met uitzondering van de
wetenschapsmensen misschien
veel minder actueel en daarom is het
maar goed da4 er politie is".
Het filmpje „Flipon et les Cama-
rades" (eerst is er een franse ver
sie gemaakt) heeft wel een nauw
engagement met actuele gebeurte
nissen in met name Amsterdam. Fli
pon is echter als tekenfiguurtje leuk
genoeg om daarvan in een ver
volg los te komen. De humor van
Visser is heel apart droog, zoals al
eerder bleek uit zijn „Asbakken-
film", die drie jaar lang te zien is
geweest in de voorprogramma's van
de Amsterdamse bioscopen De Uit
kijk en het Leidsepleintheater. Een
inleiding op deze Flipon heeft on
langs gedraaid als voorfilm van ,,Oj
Oj Oj". De nieuwe aflevering van
Flipon komt in het najaar in het
programma van Cinetol.
minder nauwkeurig van buiten af waar
genomen, veel minder werkelijkheids
getrouw in hun doen en laten en in
hun praten getekend. Er wordt ook hier
langs elkaar heen gepraat, er wordt
ook over onbenulligheden uitgeweid,
maar nadrukkelijker, alsof Pinter er
nog behoefte aan had vooral daar de
aandacht op te vestigen, ook in zijn
taalgebruik, dat poëtischer is met ab
surde effecten en beelden.
Daar komt ook een beeld van de
verhoudingen tussen de drie mannen
uit te voorschijn, waarbij één van hen
gaandeweg een centrale plaats inneemt.
Op twee manieren. De beide anderen
zijn zijn vrienden, ieder van hem waar
schuwt hem voor de ander. Maar ook
de aandacht van de schrijver concen
treert zich op die ene. Hij geeft hem
een aantal monologen in de mond, waar
in hij niet rechtstreeks iets van zich
zelf onthult, maar zich toch uit in
vreemde droomgezichten, waarin de
dwergen uit de titel een obsederende
rol spelen, totdat zij opeens verdwe
nen zijn. De kernvraag van het hele
stuk lijkt in zijn laatste monoloog aan
wezig: Wie ben je, daar gaat het om.
Niet waarom je bent, of hoe, of wat.
Wat je bent kan ik, misschien, duide
lijk genoeg zien. Maar wie ben je?
Dat is het raadsel van al zijn stuk
ken, waarin hij het uiterlijke doen van
zijn figuren zo helder mogelijk tekent
en niet poogt te verklaren wat achter
dat uiterlijk schuilt. „De Dwergen"
heeft hij als roman geschreven en niet
uitgegeven. Hij heeft er zelf eerst een
hoorspel van gemaakt en dat weer
voor toneel bewerkt nadat hij al succes
gehad had met „Het Verjaardagspar
tijtje", „De Dienstlift", „Een beetje
Hoofdpijn" en „De Huisbewaarder". In
een interview heeft hij eens gezegd,
dat hij deze vorm van toneel nooit
meer zou kiezen.
Onder regie van Lex Schoorel speel
den Jéróme Reehuis van de BRT in
Brussel, John Smit van de Nieuwe Ko
medie en Luc Boyer, die onder meer
bij Etienne Decroux en bij de Vieux
Colombier in Parijs mime en toneel
geleerd heeft. Zij speelden boeiend,
plastisch en in toon de wisselende stijl
van het stuk helder volgend.
De voorstelling wordt 9, 10 en 11
juni herhaald, zondagmiddag ookdan
ten bate van de collectieve Israël-actie.
ANDRé RUTTEN
PARIJS, 9 juni De Académie
Frangaise heeft haar jaarlijkse natio
nale poëzieprijs ter waarde van tien
duizend francs toegekend aan Georges
Brassens, de vermaarde tekstdichter-
componist en zanger van zijn eigen
chansons.
Brassens zal het geld wel niet be
paald'--nodig hebben, maar met deze
„consecratie" door de illustere Acade
mie van zijn poëtische talent zal de
populaire bard zich terecht verguld
kunnen voelen. Binnen de traditie van
de Académie Frar.gaise is deze bekro
ning van een chansonnier een nogal
origineel gebaar; wellicht heeft het ge
zelschap er zich toe aangemoedigd ge
voeld door het feit, dat het vorig jaar
het oeuvre van Brassens reeds het the
ma was geweest van een proefschrift
bij een promotie aan de Sorbonne. In
ieder geval heeft de Académie er ze
ker geen misgreep mee gedaan.
De bekroning heeft Brassens ver
rast terwijl hij pas sinds enkele dagen
ontslagen was uit het ziekenhuis, waar
hij voor de tweede rtiaal een operatie
had ondergaan voor het verwijderen
van nierstenen. Hoewel hij de operatie
uitstekend had doorstaan verklaarde
Brassens, dat hij zich voor de rest
van het jaar toch wel te slap zal blij
ven voelen om zich aan het schrijven
van nieuwe chansons te zetten. En aan
een nieuw optreden valt vóór volgend
jaar niet te denken.
FILM IN DE KANTINE
Iedere bioscoop heeft zijn ei
gen sfeer, vooral bepaald door
het genre films dat er door
gaans draait en het gemiddel
de publiek, de vaste klanten.
In kleine plaatsen met één bio
scoop of een daarvoor op gere
gelde tijden gebruikte lokaliteit
wordt die sfeer getekend door
het theaterinterieur en de
„dorpsaard", of hoe men dat
noemen moet. van de plaatse
lijke bevolking, die een film wil
zien en door gebrek aan keuze
minder afgaat op wat er
araau. Deze twee elementen zijn
ook doorslaggevend voor de
sfeer bij besloten voorstellingen
als de schoolfilm en de film-
Werkelijk heel apart zijn de
filmvoorstellingen voor militai
ren in de kantines van hun ka
zernes. Deze huisbioscoop is
met niets te vergelijken. Ik heb
dit onlangs ervaren in de ka
zerne, waar ik enkele weken
gastvrij onderdak genoot. El
ders schijnt het zo'n beetje het
zelfde te zijn.
In de kantine wordt iedere
week een film gepresenteerd
door de „Welzijnszorg", die bij
de marine Bureau Ontwikke
ling, Sport en Ontspanning
heet, omdat bij de marine al
les anders heet: als ze daar
's avonds de kazerne uitgaan,
gaan ze niet de kazerne uit,
maar „nemen de sloep van half
zeven".
In de zaal mag niet gerookt
worden. Daar wordt streng op
toegezien door iemand die er
over gaat. Deze rent de hele
avond met een streng vermaan
langs de rijen en heeft teven?
ruzie met de kantinebaas. Bio
scoop en kantine vallen immers
samen, de één wil een graantje
meepikken van de ander en de
jongens zijn nu eenmaal ge
wend om het half uur een ge
vulde koek te betrekken.
Omdat er maar één projec
tor is, moet er voortdurend
een pauze worden ingelast om
een nieuwe rol in te zetten. Dat
gaat niet zo snel, want de ope
rateur wil weliswaar niet te laat
naar huis, maar jagen doe je
in het leger alleen op comman
do. Meestal is een film die om
zeven uur begint daarom pas te
gen tienen afgelopen, na een
vreselijke feuilletongeschiede
nis in meerdere bedrijven.
Na twintig minuten gaat het
licht aan en, hup, iedereen rent
joelend en dringend naar de
koek. Vijf a tien minuten later
is het weer donker, enkele me
ters van de film gaan door het
wisselen verloren en je mist
nog een paar minuten, omdat
iedereen stommelend en vloe
kend probeert zijn eigen plaats
terug te vinden. Achter in de
zaal worden aan het buffet de
ingewisselde flesjes in een kist
gegooid en de man van de wel
zijnszorg loopt rond te roepen,
dat het toch bekend is dat nie
mand mag roken, óók niet in
de pauze. Vooraan wordt geroe
pen dat het geluid veel te hard
is, achteraan kan niemand wat
verstaan en de operateur pro
beert naarstig compromissen
uit, of geeft om beurten toe
aan het geroep van voor en
achter.
Voortdurend denk je dan aan
Fons Rademakers, die zich
aan woede te buiten ging toen
zijn „Dans van de reiger" in het
ordentelijke Calypso „ver
knold" werd tijdens een pers
voorstelling, omdat het geluid
niet haarfijn door kwam. Wat
er door dit alles van een film
overblijft, is niet meer dan een
slordige „digest" van een ro
man. Liefde voor film kweken
is hier even moeilijk als het op
dringen van een verkering met
een meisje, dat altijd d'r haar
heeft gewassen en met haar
hoofd vol krulspelden komt bin
nenwippen met de opmerking,
dat zij na het haar ook de
brommer heeft schoongemaakt
en nog even in bad moet, of Piet
nog even wachten wil.
Er blijkt ook helemaal geen
behoefte te bestaan aan liefde
voor film. Tm soldaat zit
voor een kwartje (officieren
vijftig vent) in zijn glad gestre
ken uitgaanspakje wat vrije
tijd op te maken.
Tijdens mijn verblijf werden
o.m. gedraaid „The leather
boys" van Furie, „Het loon van
de angst" van Clouzot. „Von
Hyans exprestrein" en „Becke".
Echt niet het slechtste dus en
in vergelijking met 6e tele
visie-programma's tamelijk re
cent. Ook een film als „Le bon-
heur" was er vertoond.
Waar het aan ligt weet ik
niet, maar het kantine-publiek
wil elemaal geen goede film
zien. De tienduizend jongelie
den die overal verspreid de vrij
heid van het vaderland liggen
te verdedigen willen een uitje,
als afwisseling op de spannin
gen die deze vrijheidsverdedi
ging met zich meebrengt.
De film van Furie was „niet
om aan te zien", reactie op
„Loon van de angst": „Ik had
tóch beter mijn schoenen kun
nen gaan poetsen" en van
„Becket" werden alleen de
middeleeuwse folterscènes ge
waardeerd. Het meest in de
smaak viel nog „Von Ryans
exprestrein" met Frank Sina
tra. Begrijpelijk, als men weet
wat de soldaat wil: vechten en
spanning. De hele dag doet hij
dat zelf, 's avonds wil hii het
van anderen zien.
Die voorkeur blijkt ook tij
dens de voorstelling. De zaal is
er pas goed bij als er geschoten
of geslagen wordt. De commen
taren betreffen de strijdwijze
en het soort wapens dat wordt
gebruikt. Er wordt hard ge
lachen om de ouderwetse gra
naten die er op het doek ge
worpen worden. Veelvuldig
wordt geroepen: „Man, dat is
toch geen dekking" en „die lui
weten niet wat oprukken in
linie is".
Het lijkt of de zaal iedere
film ziet in het kader van de
gevechtsopleiding.
Een hoofdstuk apart vormen
de voorlichtingsfilms. Iedereen
kent „De ondergang van de
B-compagnie", waarin een
compagnie Amerikaanse in
fanteristen in de strijd tegen
Japan volkomen vernietigd
wordrt door verwaarlozing
van „schijnbaar nietige details
van discipline". Zo zakken en
kele soldaten op het kritieke
moment van uitputting in el
kaar, „omdat zij de militaire
maaltijden niet waarderen en
gewoon zijn in de kantine hun
honger met koek en ijs te stil
len".
Legerinstructeurs grijpen de
ze film aan als „bewijs" van
het nut van koper poetsen en
het op lepelbreedte vouwen van
de lange onderbroek. Er was
ook een instuctiefilm, op het
niveau van schoolradio met
lichtbeelden, over camouflage.
Men ziet een soldaat door de
duinen lopen en een stem roept
hem, in de trant van: „Hé, jij
daar!" De soldaat kijkt ver
schrikt om zich heen, ziet nie
mand en sjokt weer door. „Hé.
jij daar!" „Ik?" „Ja, jij." „Ik
zie u niet". „Maar ik jou wel."
En dat is logisch, want de sol
daat bekommert zich geenszins
om sporen, schaduw, of wat
hem maar zou kunnen verra
den, zoals we in het verloop van
de film leren. Een beetje kin
derlijk, maar dat is normaal
voor een rekruut en de visuele
manier is in ieder geval doel
treffender dan het gebruikelijke
droogkletsje van een instruc
teur.
Niet zo slim was het, dat di
rect na deze camouflage-les een
in alle opzichten afschuwelijke
film over Vietnam werd ver
toond van de Amerikaanse voor
lichtingsdienst. De door heli
copters gedropte soldaten trok
ken zich niets aan van de ca-
mouflageregels die net uitge
legd waren. Een rekruut vroeg
zich af waarvoor camouflage
dan eigenlijk diende, als zelfs
Amerikaanse soldaten in Viet
nam zich er niet aan hielden.
Een wachtmeester gaf hem het
schitterende antwoord: „Ja, lui,
kijk, in zo'n oorlog heb je na
tuurlijk niet altijd tijd voor een
behoorlijke camouflage en dan
is het niet zo belangrijk meer."
HET JUBILEUM-NUMMER van het
„Nieuw Vlaams Tijdschrift" geeft al
direct een moeilijkheid. De „Verant
woording" van de nieuwe directeur,
Julien Kuypers, die Herman Teirlirxk
opvolgde, begint met de volgende zin:
„Na twintig jaar plaatsen wij vooraan
in dit jubileumnummer een zelfde ti
tel als die waarmee in mei 1946 onze
eerste jaargang geopend is." Volgens
mij gaat het om eenentwintig jaar en
had het jubelnummer dus vorig jaar
moeten verschijnen. In strijd met die
mening is dan weer dat op het nu
verschenen nummer „twintigste jaar
gang" vermeld staat, van welke jaar
gang de nu verschenen aflevering
nummer 5 en 6 samen is. Dat zou
betekenen dat men rekent vanaf 1 ja
nuari 1947. Vraag blijft wat er dan
in het daaraan voorgaande halfjaar
gebeurd is.
Maar goed. In de verantwoording
wordt een kort overzicht van geschie
denis en opzet van het tijdschrift ge
geven, over de materiële positie van
de auteur wordt gesproken en de in
tegratie Zuid-Noord komt vanzelfspre
kend ter sprake. Julien Kuypers, die
niet alleen wat breedsprakig schrijft
(en spreekt) maar ook nogal versie
rend, zegt over die integratie:
„Ten aanzien van de algemeen gewens
te culturele intergratie van Noord en
Zuid, zondigt ons tijdschrift reeds in zijn
titel. Dat het evenwel voor de Noord
nederlandse confraters open staat hoeft
geen betoog, een reeks bijdragen beves
tigen dit; alsook de symbolische aanwe
zigheid van prof. dr. Garmt Stuiveling in
de redactie. Gelukkig zingt in ons taal
gebied geen nachtegaal verloren in de
nacht. Ook in het Noorden wordt onze
stem vernomen, en beschouwt men onze
bijdrage tot de literatuur van de Lage
Landen beslist niet als een aanhangsel.
Toch achten wij de huidige toestand niet
ideaal, elke gedachte aan differentiëring
of provincialistische afzondering is ons
vreemd."
„NIEUW VLAAMS TIJDSCHRIFT"
heeft een directie, een redactieraad
en een redactie, tezamen eenentwintig
man. Daar kan geen tijdschrift tegen
op, „Dietsche Warande en Belfort"
moet het met een redactie van maar
veertien mensen doen. Van twintig is
werk opgenomen in dit jubileumnum
mer; volgens Julien Kuypers hebben
allen bijgedragen, maar Marnix Gijsen
is niet vertegenwoordigd. Van de ze
ventien medewerkers indertijd door
de stichter van het N.V.T., August
Vermeylen, aangezocht, zijn er zeven
overleden. Men is erin geslaagd van
alle zeven nagelaten werk in dit num
mer te publiceren. Een van die zeven
is Willem Elsschot. Van hem is opge
nomen „Brief aan mijn zoon". Of het
hier een authentieke brief betreft of
een fragment van een niet voltooid
literair werk, wordt niet vermeld. Is
het eerste het geval, dan kan men
concluderen, dat Elsschot in zijn pri-
vé-correspondentie een gelijke stijl
schreef als in zijn verhalend werk,
hetgeen weer niet zo verwonderlijk is,
war.t vee] van dat werk heeft een
briefvorm. Men kan uit de brief dan
ook concluderen dat Mijnheer van
Schoonbefce, die in „Raas" figureert,
echt bestaan heeft, want Elsschot
schrijft aan zijn zoon:
„Je weet dat Ik sedert meer dan twin
tig jaar iedere zaterdagmiddag bij die
sympathieke Van Schoonbeke ga door
brengen waar ik, onder mijn vrienden,
mijn vaste plaats bij het venster heb
naast de oude staande klok."
De onmiskenbaar eigen stijl van
Elsschot is in vee] stukken van de
brief aanwezig. Een passage als de
volgende zou, anoniem gepubliceerd,
dadelijk als van hem afkomstig her
kenbaar zijn:
„Dat wij hier gezond zijn, dat wij weer
een kleinkind méér bezitten, welke van
onze kennissen de laatste maanden in de
heer ontslapen zijn, dat alles verneem je
van je moeder wel want zij beeft gister
avond tot een stuk in de nacht zitten
pennen als ging het om haar testament."
De brief dateert van 1939, werd ge
schreven kort na de afkondiging van
de mobilisatie. De zoon is in Zwitser
land en heeft kennelijk gevraagd of
hij naar huis moet komen voor zijn
dienstplicht. De voorzichtige burger
adviseert hem te blijven zitten waar
hij zit. Een van de motieven:
„Houd steeds voor ogen dat in 1914
Iets als tien miljoen jonge lieden bij eer.
dergelijke geschiedenis hun pels hebben
gelaten, wat dus, om het aanschouwelij
ker voor te stellen, zeventienduizend ki
lometer of zevenhonderdduizend ton aan
lijken vertegenwoordigt en mij dunkt dat
niemand het je kwalijk nemen kan dat
je 't onmogelijke doet opdat die arme
meter zeventig van jou niet op zijn beurt
gestrekt zou worden."
Is de brief authentiek dan heeft het
zeker zin andere bewaard geblever
correspondentie van Elsschot uit te
geven. Zijn posthume bijdrage is een
der aardigste stukken van dit jubi
leumnummer. Van Herman Teirlinck
is er een monoloog uit een nooit ge
publiceerd hem in '52 door Lode Claes
afgenomen interview, „Als Vlaminf
aan het hof", waarin men met name
over Koning Albert r.ogal wat te we
ten komt. Er staan in het nummei
twee ongepubliceerde verzen var
Richtard Minne, weinig verrassend
en ook twee van Gaston Bursser.s
waarvoor hetzelfde geldt.
UIT DE BIJDRAGE van de leven
den vermeld ik enkele bijzondere ver
zen van Paul Snoek en Hugo Claus,
een bijzonder geslaagd prozastuk van
Louis Paul Boon, hopelijk ver
schijnt het uitgewerkt nog eens in
boekvorm. De symbolisch aanwezige
Garmt Stuiveling is er deze keer con
creet met een reeks kwatrijnen „Ar
meense Suite", waarvan nummer achi
wat Spaans aandoet, althans Ma rib
Lecina-achtig:
De wereld is onmetelijk
met menige berg bij menige stad,
maar geen berg zo onvergetelijk
als de heilige Arrat.
Ivo Michiels is bezig aan een nieu
we roman, „Orchis Militaris". Een
fragment eruit wordt gepubliceerd;
naar stijl doet het proza denken aan
dat van „Het boek alfa", waarvan
Jean Weisgerber in hetzelfde nummer
een analyse geeft. Karei Jonckheere
tenslotte is bezig schrijvers aan hun
sterrebeeld te meten. De Stieren zijn
deze keer aan de beurt. Zijn horospo-
kerij is niet onaardig om te lezen,
maar de zin ervan ontgaat mij vol
komen. Over alle auteurs die hier aan
hun astrologische eigenschappen ge
toetst worden, zouden, waren zij on
der een ander sterrebeeld geborer.
bijvoorbeeld een heleboel Weegschaal
kwaliteiten op te sommen zijn.