een veelbelovende film vrouw Ulm Het 25e uur Nieuwe films in Nederland De jonge Venus Schorriemorrie DRIE MAN MET VROEG WERK Pinters „De dwergen" in Loenersloot Een soldaat wil zien vechten Nieuw Vlaams Tijdschrift Aardige bluffilm Te laat oude man Académie-prijs voor Brassens I Nouchka van Brakel Hans Hulscher ^T|J0 VRIJDAG 9 JUN11967 I 1 Ruud van Hemert i a li i i li a i m BlMlllMBiBlBin PETER VAN BUEREN KEES FENS SUBSIDIE-TALENT Het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk is op het ogenblik tamelijk kwistig met filmsubsidies, omdat 'zoals een zegs man van het Departement zei ,,er een overschot ontstaat aan jonge filmers, gezien de geringe plaatsingsmogelijkheden bij het film- en tele visiebedrijf." Dat kwistigheid geen verkwisting hoeft te zijn, blijkt uit drie subsidie filmpjes die zojuist zijn gereed gekomen. Voor het eerst is er een korte speelfilm bij van een vrouw. Tijdens het Arnhemse festival in 1965 werd een MacLarren-achtig filmpje vertoond van Frederice van Faassen-Kalmijn, maar bij ons weten is Nouchka van Brakel de eerste Nederlandse vrouw die zich heeft gewaagd aan een kleine speelfilm. De twee andere filmpjes op kosten van het mi nisterie zijn van Hans Hulscher en Ruud van Hemert, die beiden al „wat doen" bij de televisie. U-'N;y. '."S::; 1 SSÏiSïi Dames gaan voor en in dit geval niet alleen uit beleefdheid, want in talent doet Nouchka van Brakel op zijn minst niet onder voor haar twee collega's. Haar film heet „SABOTAGE". Ze noemt het zelf een kinderfilm, maar dat is een beetje misleidend. „Sabotage" gaat over kinderen, maar is beslist geen „Sjors en Jimmy" voor de jeugdbios. Er zit een „diepte" achter die eerder bestemd lijkt voor volwassenen. De speelruimte van een paar kinderen wordt hun door volwassenen ontnomen De hut moet ruimen voor de betonflat. De kinderen reageren met sabotage, als primaire reactie, niet uit rancune, want kinderen blijven spélen De actuele ondertoon ligt er dik bovenop. Begrippen als „gebrek aan recreatieruimte provo, C.S.-jeugd, agentje pesten, enz. zijn gemakkelijk in te vullen. De manier waarop Nouchka van Brakel het vrij simpele gegeven uitwerkt (of het inge wikkelde gegeven in simpele beelden verduidelijkt) belooft veel voor de toe komst. Haar stijl doet denken aan die van Renee Daalder. Dat komt mede door het werk van dezelfde cameraman, Jan de Bont, en hetzelfde soort ironische commentaar als in „Body and Soul". ijt, KOPPIES van het Am- 3Ó„Qleo>,jinet0ltheater heeft weer t 1 a ^raa week gaat in zijn bio- ..Terreur in de Negev" r Ramati. Er wordt één kNsi helft .Van f 5>" geheven, waar- •YW' Onii bestemd is voor hulp aan hej Uw onderstreept de heer ^tirt bio 'bbiee zijn naam als meest °opdirecteur van Neder ig {r* x WIL VOLSTAAN met al- Nti» het r? m zien, moet eens r<er Cianse filmblad „L'Avant- ee n®ma," kopen. Hierin wordt 2 tl, heel scenario van een be- bh scenario van een volledig afgedrukt. De- Aln V®h i? Gewijd aan „Rome, open Nf h0 fot°- Rosselini. Naast het Ji" h„OsSpl? uit de film en artikelen <i!S Af' Als toegift krijgt de le- ffkhn0rane 0 van „Vera" van Fran- klo Ben"en de synopsis van „De 8 een film van de Hongaar hfc Sco. hNX'' °SE FILMCRITICI hebben iiNi&S6 hlmVan Bei"gman tot beste Ir v 6 filiS Van 196® uitgeroepen. De O5! N de Van Bergman heet: „Het hfhA°H SvaWolf" met Liv Ullmann, bel-°wDen Ingrid Thulin. In "ihi iv6ru?'nt Bergman weer aan een ae '«Stuk. aah h waarvoor hij nu een schrijven is. A, hit, ZIJN EIGEN OS- worden deze prij- aan o.m. «Jiiiür, JtJLLi, ujvruvii *hj*ChVaOo.lds"- uitgereikt vH ifristi0 'r,"De getemde feeks", ^oXon'^li?abeth Taylor, Rir èt> TFl.'I!Jre'L Peter O'Toole. r.l^oN Jaei° ANTONONI is van .pause autoriteiten aan te tu> gin „Blow Up" op drie a pt is. De film draait beef. n week in Tokio en An- b er persoonlijk van ZÏin tirorlr rrnpoVinnr^an Ji-öS? is^de wörk geschonden W «eh cvm Jtahaan naar Amerika fope'. ^ey, ~v"«aan XlcIcli ZAlIlCiffVct n daar een nieuwe film te fZvi;,tenk0:f OPWINDENDE FILM Ney, 1 klaar komt, zo wordt be Jhet Fr °r.^ geseind, ia „Tony aatste Sinatra in de hoofd- 811 in IWium^men 2'3n de** week „Het 25ste uur" slaat nadat alle 24 uren voorbij zijn, meestal als het al te laat is. Dat is een van de diepzinnig heden die Henri Verneuil af en toe laat vallen om zijn gelijknamige film boven z'n macht te hebben. Hij weet echter geen maat te houden en valt lelijk door de mand. „Het 25ste uur" is een geregeld boei ende, glad gemaakte Carlo Por.ti-pn> ductie met een paar hoogtepunten dank zij Anthony Quinn en Virna Lisi. Maar Verneuil heeft te veel gewild met zijn eenvoudige Roemeens boer Johanr. Moritz (Antony Quinn), die in de oor log naar een strafkamp wordt gestuurd omdat het corrupte hoofd van de plaat selijke politie Moritz' vrouw Suzanna (Virna Lisi) wil veroveren. Moritz wordt ingedeeld bij joden, hoewel hij helemaal geen jood is. (Nog zo'n diep zinnige opmerking: op zijn tijd is ieder een een jood). Hij wordt opgejaagd van kamp naar kamp, omdat hij jood zou zijn, omdat hij juist geen jood is, om dat hij een Russisch spion zou zijn, omdat hij Roemeen is. In een Duits kamp meent een officier dat Moritz van een zeldzaam heroïsch ras stamt en dan mag hij een SS-uniform aan trekken. Dat vindt Moritz allemaal prachtig, hij heeft nergens benul van. In dat uniform verdwijnt hij weer in een kamp, nu van de Amerikanen, en wordt zelfs voor het gerecht in Neuren berg gedaagd. Als zijn lijdensweg ein digt in de weergevonden armen van zijn vrouw, is het tenslotte nog een persfotograaf die hem in het nauw drijft. Omdat Verneuil met zo'n pretentieus gelakte vinger door de historie bladert, is het een kwasi-gewichtig drama ge worden. Niet eens zo vervelend om te zien, boeiende kitsch, maar eigenlijk gewoon bluf. Dat de film is gemaakt naar het bekende boek van Ghiorgiu, is alleen maar jammer voor Ghiorgiu. v. B. Het tweede duidelijke talent is Ruud van Hemert, wiens „MEISJE, BASJE, BERTJE" gebaseerd is op een anecdote uit „Une femme est une femme" van Jean-Luc Godard. „Meisje, Basje, Bertje" is de anec dote van een misverstand. Een meis je denkt briefjes voor een afspraak verkeerd gepost te hebben, probeert zich uit dat probleem te draaien met llerlei smoesjes, maar heeft zich ver gist in het feit dat zij zich vergist heeft. De brieven zijn bij de goede personen aangekomen en het pro bleem is geen probleem. Een puzzel in zakformaat. Behalve de anecdote heeft Ruud van Hemert nog meer van Godard overgenomen. De aan pak van het onderwerp, de grapjes en ook het cameragebruik (Mat van Hensbergen) zijn „godardistisch". Wat voor een aankomend filmer geen doorslaggevend bezwaar hoeft te zijn en het hier ook niet is. Maar méér dan Nouchka van Brakel is Ruud van Hemert de talentvolle leerling die in grote bewondering de lessen van zijn leraar in zijn ei gen woorden opzegt. Het is te hopen dat hij, net als Nouchka van Brakel, spoedig nieuwe kansen krijgt om zijn talent waar te mjaken. Veel minder overtuigend is „PIETS HARING, EEN OPENBARING" van Hans Hulscher. Voor hem geldt de opmerking waarmee aankomende filmers verontschuldigend plegen te worden verwelkomd: een eenvoudig project nog, een vingeroefening. „Piets haring, een openbaring" is een persiflage op de reclame. De tegenstelling tussen de „grauwe re aliteit" en de wereld die zo mooi kan zijn als de reclame ons voorhoudt, is weinig inventief verfilmd. Er zitten wel een paar aardige grapjes in, maar dan is de Ster zelf, met zijn dikwijls ingebouwde zelf-persiflage, meestal leuker. P.v.B. De op deze pagina besproken films draaien in: Het 25ste uur, Tuschinski, Amsterdam, 14 jaar; De jonge Venus, Kriterion, Den Haag, 18 jaar; Arizona Colt, Cineac Damrak, Ralto, Amsterdam; 18 jr. OSS 77 Operatie Lotusbloem, Royal, ZICH BASEREND op de oeroude le genden over de liefdesgodin Aphrodite en die over Daphne en Cloe heeft de Griekse filmmaker Nikos Koundouros een poëtisch-realistische interpretatie geënsceneerd, waarin de voornaamste elementen uit de omvangrijke stof be houden bleven, doch allerlei mytholo gische en beschrijvende onderdelen wer den geëlimineerd. Zijn verhaal waarvan de export-titel „The young Aphrodites" (hier: De jonge Venus) luidt, speelt omstreeks 200 v. Chr. en vertelt van een groep schaapherders die verdwaald raakt en op zoek naar weiden in een kleine nederzetting van vissers belandt, waarvan de mannen op zee vertoeven. De vrouwen, bevreesd voor de ruige mannen in dierenhuiden, houden zich aanvankelijk schuil, maar al spoedig ontstaat er contact tussen een nieuws gierig twaalfjarig vissersmeisje en een even jeugdige herdersjongen. Hun vriendschap voltrekt zich in allerlei spelletjes, waarbij voor hen onbekende gevoelens van fysieke genegenheid te vens een verwarrende onzekerheid doen ontstaan. Tegelijkertijd zijn ze getuigen van de zich ontstuimig ontwikkelende liefdesverhouding tussen een volwassen herder en een jonge vissersvrouw, wier primitieve, onbemantelde gedragingen hun onrust nog vergroten. Als tenslot te de jongen ervaart hoe zijn bewon derd idool zich aan een der herders geeft, stort zijn wereld ineen en rent hij vertwijfeld de zee in. Kondouros heeft dit simpele verhaal van primitieve hartstochten en lief de gestalte gegeven in fraai ge fotografeerde, picturele taferelen, in een plechtstatig tempo, waarvan de in nerlijke spanning niet altijd duidelijk wordt, Daartoe draagt ook de cerebra le spaarzaamheid in het gebruik van dialogen in belangrijke mate bij, die toch niet gecompenseerd wordt door een boeiende beeldpathetiek. Toch gaat er van het sterk gestyleerde werk wel een zekere poëtische bekoring uit. Michele Lupo heeft een hele mooie landstreek uitgezocht aan de Mexicaan se grens om daar het schorriemorrie van Gordo Watch rond te laten dolen in dé pauzes tussen zijn bankoverval len. Het enige positieve van Ruige Gor do is zijn handigheid met het pistool, maar hij verliest het van Arizona Colt. De$e gringo (Montgomery Wood) heeft nu eenmaal zijn zipnen gezet op de dochter van een saloonhouder uit Black- stone HUI en dit edele motief helpt hem door alle moeilijkheden heen. „Arizona colt" is een nieuwe aflevering in de serie westerns die de Italianen de laat ste tijd op de markt brengen. Over het algemeen kunnen deze het Holy- woodwerk wel bijbenen. Zo ook hier. EEN CHINESE PROFESSOR wil (in OSS-77-Operatie Lotusbloesem, al dus de film) naar Amerika om pre sident Johnson en de Verenigde Na ties de verrassende boodschap te doen, dat de Chinezen een eigen atoombom hebben. Een CIA-agent moet hem in Rome komen ophalen. Door tegenwer king van enkele andere geheime dien sten en de traagheid van regisseur John Huxley duurt het veel te lang. De wereld weet het al, leest de gam mele Chinees in een Italiaanse krant! Alweer zo'n spionagefilm, zult u zeg gen. Ja, alweer zo'n spionagefilm. IN HET MICKERY-theatertje in Loe nersloot is gisteravond de eerste voor stelling in Nederland gegeven van „De Dwergen" van Harold Pinter, door een groepje van drie spelers, geregisseerd door Lex Schoorel, die het ook ver taald heeft. Het is een voorstelling, die goed ge daan is, waar men met interesse en ook meestal geboeid naar zit te kijken en te luisteren, ook al blijkt het moei lijk er veel lijn in te ontdekken. Mis schien zou men het niet eens aan Pin ter toeschrijven, als men niet wist dat het van hem was. Het wetende vindt men gelijkenissen en verschillen. De drie figuren erin bijvoorbeeld zijn veel Agent Filpon Dick Visser (37) heeft een nieuw stripfiguurtje gecrëerd, Agent Fli pon. Een aardig mannetje, dat braaf zijn best doet het gezag te hand haven, „want daar heeft het pu bliek recht op". Het lukt hem allemaal niet zo best en bij een demonstratie, die hij eventjes de kop moest indruk ken, laat hij zich zelfs meevoeren, zodat de stoet onder zijn leiding doormarcheert. Visser heeft met Flipon natuur lijk een bedoeling, het is een satire. Hij valt niet zozeer de politie of de rechters aan, maar heeft het meer gemunt op de kastegeest. Daaraan zegt hij een stevige hekel jjte heb ben. „Ook bijvoorbeeld aan de ;kas- tegeest van de wetenschapsmensen, corpsstudenten en cineasten, maar dat is met uitzondering van de wetenschapsmensen misschien veel minder actueel en daarom is het maar goed da4 er politie is". Het filmpje „Flipon et les Cama- rades" (eerst is er een franse ver sie gemaakt) heeft wel een nauw engagement met actuele gebeurte nissen in met name Amsterdam. Fli pon is echter als tekenfiguurtje leuk genoeg om daarvan in een ver volg los te komen. De humor van Visser is heel apart droog, zoals al eerder bleek uit zijn „Asbakken- film", die drie jaar lang te zien is geweest in de voorprogramma's van de Amsterdamse bioscopen De Uit kijk en het Leidsepleintheater. Een inleiding op deze Flipon heeft on langs gedraaid als voorfilm van ,,Oj Oj Oj". De nieuwe aflevering van Flipon komt in het najaar in het programma van Cinetol. minder nauwkeurig van buiten af waar genomen, veel minder werkelijkheids getrouw in hun doen en laten en in hun praten getekend. Er wordt ook hier langs elkaar heen gepraat, er wordt ook over onbenulligheden uitgeweid, maar nadrukkelijker, alsof Pinter er nog behoefte aan had vooral daar de aandacht op te vestigen, ook in zijn taalgebruik, dat poëtischer is met ab surde effecten en beelden. Daar komt ook een beeld van de verhoudingen tussen de drie mannen uit te voorschijn, waarbij één van hen gaandeweg een centrale plaats inneemt. Op twee manieren. De beide anderen zijn zijn vrienden, ieder van hem waar schuwt hem voor de ander. Maar ook de aandacht van de schrijver concen treert zich op die ene. Hij geeft hem een aantal monologen in de mond, waar in hij niet rechtstreeks iets van zich zelf onthult, maar zich toch uit in vreemde droomgezichten, waarin de dwergen uit de titel een obsederende rol spelen, totdat zij opeens verdwe nen zijn. De kernvraag van het hele stuk lijkt in zijn laatste monoloog aan wezig: Wie ben je, daar gaat het om. Niet waarom je bent, of hoe, of wat. Wat je bent kan ik, misschien, duide lijk genoeg zien. Maar wie ben je? Dat is het raadsel van al zijn stuk ken, waarin hij het uiterlijke doen van zijn figuren zo helder mogelijk tekent en niet poogt te verklaren wat achter dat uiterlijk schuilt. „De Dwergen" heeft hij als roman geschreven en niet uitgegeven. Hij heeft er zelf eerst een hoorspel van gemaakt en dat weer voor toneel bewerkt nadat hij al succes gehad had met „Het Verjaardagspar tijtje", „De Dienstlift", „Een beetje Hoofdpijn" en „De Huisbewaarder". In een interview heeft hij eens gezegd, dat hij deze vorm van toneel nooit meer zou kiezen. Onder regie van Lex Schoorel speel den Jéróme Reehuis van de BRT in Brussel, John Smit van de Nieuwe Ko medie en Luc Boyer, die onder meer bij Etienne Decroux en bij de Vieux Colombier in Parijs mime en toneel geleerd heeft. Zij speelden boeiend, plastisch en in toon de wisselende stijl van het stuk helder volgend. De voorstelling wordt 9, 10 en 11 juni herhaald, zondagmiddag ookdan ten bate van de collectieve Israël-actie. ANDRé RUTTEN PARIJS, 9 juni De Académie Frangaise heeft haar jaarlijkse natio nale poëzieprijs ter waarde van tien duizend francs toegekend aan Georges Brassens, de vermaarde tekstdichter- componist en zanger van zijn eigen chansons. Brassens zal het geld wel niet be paald'--nodig hebben, maar met deze „consecratie" door de illustere Acade mie van zijn poëtische talent zal de populaire bard zich terecht verguld kunnen voelen. Binnen de traditie van de Académie Frar.gaise is deze bekro ning van een chansonnier een nogal origineel gebaar; wellicht heeft het ge zelschap er zich toe aangemoedigd ge voeld door het feit, dat het vorig jaar het oeuvre van Brassens reeds het the ma was geweest van een proefschrift bij een promotie aan de Sorbonne. In ieder geval heeft de Académie er ze ker geen misgreep mee gedaan. De bekroning heeft Brassens ver rast terwijl hij pas sinds enkele dagen ontslagen was uit het ziekenhuis, waar hij voor de tweede rtiaal een operatie had ondergaan voor het verwijderen van nierstenen. Hoewel hij de operatie uitstekend had doorstaan verklaarde Brassens, dat hij zich voor de rest van het jaar toch wel te slap zal blij ven voelen om zich aan het schrijven van nieuwe chansons te zetten. En aan een nieuw optreden valt vóór volgend jaar niet te denken. FILM IN DE KANTINE Iedere bioscoop heeft zijn ei gen sfeer, vooral bepaald door het genre films dat er door gaans draait en het gemiddel de publiek, de vaste klanten. In kleine plaatsen met één bio scoop of een daarvoor op gere gelde tijden gebruikte lokaliteit wordt die sfeer getekend door het theaterinterieur en de „dorpsaard", of hoe men dat noemen moet. van de plaatse lijke bevolking, die een film wil zien en door gebrek aan keuze minder afgaat op wat er araau. Deze twee elementen zijn ook doorslaggevend voor de sfeer bij besloten voorstellingen als de schoolfilm en de film- Werkelijk heel apart zijn de filmvoorstellingen voor militai ren in de kantines van hun ka zernes. Deze huisbioscoop is met niets te vergelijken. Ik heb dit onlangs ervaren in de ka zerne, waar ik enkele weken gastvrij onderdak genoot. El ders schijnt het zo'n beetje het zelfde te zijn. In de kantine wordt iedere week een film gepresenteerd door de „Welzijnszorg", die bij de marine Bureau Ontwikke ling, Sport en Ontspanning heet, omdat bij de marine al les anders heet: als ze daar 's avonds de kazerne uitgaan, gaan ze niet de kazerne uit, maar „nemen de sloep van half zeven". In de zaal mag niet gerookt worden. Daar wordt streng op toegezien door iemand die er over gaat. Deze rent de hele avond met een streng vermaan langs de rijen en heeft teven? ruzie met de kantinebaas. Bio scoop en kantine vallen immers samen, de één wil een graantje meepikken van de ander en de jongens zijn nu eenmaal ge wend om het half uur een ge vulde koek te betrekken. Omdat er maar één projec tor is, moet er voortdurend een pauze worden ingelast om een nieuwe rol in te zetten. Dat gaat niet zo snel, want de ope rateur wil weliswaar niet te laat naar huis, maar jagen doe je in het leger alleen op comman do. Meestal is een film die om zeven uur begint daarom pas te gen tienen afgelopen, na een vreselijke feuilletongeschiede nis in meerdere bedrijven. Na twintig minuten gaat het licht aan en, hup, iedereen rent joelend en dringend naar de koek. Vijf a tien minuten later is het weer donker, enkele me ters van de film gaan door het wisselen verloren en je mist nog een paar minuten, omdat iedereen stommelend en vloe kend probeert zijn eigen plaats terug te vinden. Achter in de zaal worden aan het buffet de ingewisselde flesjes in een kist gegooid en de man van de wel zijnszorg loopt rond te roepen, dat het toch bekend is dat nie mand mag roken, óók niet in de pauze. Vooraan wordt geroe pen dat het geluid veel te hard is, achteraan kan niemand wat verstaan en de operateur pro beert naarstig compromissen uit, of geeft om beurten toe aan het geroep van voor en achter. Voortdurend denk je dan aan Fons Rademakers, die zich aan woede te buiten ging toen zijn „Dans van de reiger" in het ordentelijke Calypso „ver knold" werd tijdens een pers voorstelling, omdat het geluid niet haarfijn door kwam. Wat er door dit alles van een film overblijft, is niet meer dan een slordige „digest" van een ro man. Liefde voor film kweken is hier even moeilijk als het op dringen van een verkering met een meisje, dat altijd d'r haar heeft gewassen en met haar hoofd vol krulspelden komt bin nenwippen met de opmerking, dat zij na het haar ook de brommer heeft schoongemaakt en nog even in bad moet, of Piet nog even wachten wil. Er blijkt ook helemaal geen behoefte te bestaan aan liefde voor film. Tm soldaat zit voor een kwartje (officieren vijftig vent) in zijn glad gestre ken uitgaanspakje wat vrije tijd op te maken. Tijdens mijn verblijf werden o.m. gedraaid „The leather boys" van Furie, „Het loon van de angst" van Clouzot. „Von Hyans exprestrein" en „Becke". Echt niet het slechtste dus en in vergelijking met 6e tele visie-programma's tamelijk re cent. Ook een film als „Le bon- heur" was er vertoond. Waar het aan ligt weet ik niet, maar het kantine-publiek wil elemaal geen goede film zien. De tienduizend jongelie den die overal verspreid de vrij heid van het vaderland liggen te verdedigen willen een uitje, als afwisseling op de spannin gen die deze vrijheidsverdedi ging met zich meebrengt. De film van Furie was „niet om aan te zien", reactie op „Loon van de angst": „Ik had tóch beter mijn schoenen kun nen gaan poetsen" en van „Becket" werden alleen de middeleeuwse folterscènes ge waardeerd. Het meest in de smaak viel nog „Von Ryans exprestrein" met Frank Sina tra. Begrijpelijk, als men weet wat de soldaat wil: vechten en spanning. De hele dag doet hij dat zelf, 's avonds wil hii het van anderen zien. Die voorkeur blijkt ook tij dens de voorstelling. De zaal is er pas goed bij als er geschoten of geslagen wordt. De commen taren betreffen de strijdwijze en het soort wapens dat wordt gebruikt. Er wordt hard ge lachen om de ouderwetse gra naten die er op het doek ge worpen worden. Veelvuldig wordt geroepen: „Man, dat is toch geen dekking" en „die lui weten niet wat oprukken in linie is". Het lijkt of de zaal iedere film ziet in het kader van de gevechtsopleiding. Een hoofdstuk apart vormen de voorlichtingsfilms. Iedereen kent „De ondergang van de B-compagnie", waarin een compagnie Amerikaanse in fanteristen in de strijd tegen Japan volkomen vernietigd wordrt door verwaarlozing van „schijnbaar nietige details van discipline". Zo zakken en kele soldaten op het kritieke moment van uitputting in el kaar, „omdat zij de militaire maaltijden niet waarderen en gewoon zijn in de kantine hun honger met koek en ijs te stil len". Legerinstructeurs grijpen de ze film aan als „bewijs" van het nut van koper poetsen en het op lepelbreedte vouwen van de lange onderbroek. Er was ook een instuctiefilm, op het niveau van schoolradio met lichtbeelden, over camouflage. Men ziet een soldaat door de duinen lopen en een stem roept hem, in de trant van: „Hé, jij daar!" De soldaat kijkt ver schrikt om zich heen, ziet nie mand en sjokt weer door. „Hé. jij daar!" „Ik?" „Ja, jij." „Ik zie u niet". „Maar ik jou wel." En dat is logisch, want de sol daat bekommert zich geenszins om sporen, schaduw, of wat hem maar zou kunnen verra den, zoals we in het verloop van de film leren. Een beetje kin derlijk, maar dat is normaal voor een rekruut en de visuele manier is in ieder geval doel treffender dan het gebruikelijke droogkletsje van een instruc teur. Niet zo slim was het, dat di rect na deze camouflage-les een in alle opzichten afschuwelijke film over Vietnam werd ver toond van de Amerikaanse voor lichtingsdienst. De door heli copters gedropte soldaten trok ken zich niets aan van de ca- mouflageregels die net uitge legd waren. Een rekruut vroeg zich af waarvoor camouflage dan eigenlijk diende, als zelfs Amerikaanse soldaten in Viet nam zich er niet aan hielden. Een wachtmeester gaf hem het schitterende antwoord: „Ja, lui, kijk, in zo'n oorlog heb je na tuurlijk niet altijd tijd voor een behoorlijke camouflage en dan is het niet zo belangrijk meer." HET JUBILEUM-NUMMER van het „Nieuw Vlaams Tijdschrift" geeft al direct een moeilijkheid. De „Verant woording" van de nieuwe directeur, Julien Kuypers, die Herman Teirlirxk opvolgde, begint met de volgende zin: „Na twintig jaar plaatsen wij vooraan in dit jubileumnummer een zelfde ti tel als die waarmee in mei 1946 onze eerste jaargang geopend is." Volgens mij gaat het om eenentwintig jaar en had het jubelnummer dus vorig jaar moeten verschijnen. In strijd met die mening is dan weer dat op het nu verschenen nummer „twintigste jaar gang" vermeld staat, van welke jaar gang de nu verschenen aflevering nummer 5 en 6 samen is. Dat zou betekenen dat men rekent vanaf 1 ja nuari 1947. Vraag blijft wat er dan in het daaraan voorgaande halfjaar gebeurd is. Maar goed. In de verantwoording wordt een kort overzicht van geschie denis en opzet van het tijdschrift ge geven, over de materiële positie van de auteur wordt gesproken en de in tegratie Zuid-Noord komt vanzelfspre kend ter sprake. Julien Kuypers, die niet alleen wat breedsprakig schrijft (en spreekt) maar ook nogal versie rend, zegt over die integratie: „Ten aanzien van de algemeen gewens te culturele intergratie van Noord en Zuid, zondigt ons tijdschrift reeds in zijn titel. Dat het evenwel voor de Noord nederlandse confraters open staat hoeft geen betoog, een reeks bijdragen beves tigen dit; alsook de symbolische aanwe zigheid van prof. dr. Garmt Stuiveling in de redactie. Gelukkig zingt in ons taal gebied geen nachtegaal verloren in de nacht. Ook in het Noorden wordt onze stem vernomen, en beschouwt men onze bijdrage tot de literatuur van de Lage Landen beslist niet als een aanhangsel. Toch achten wij de huidige toestand niet ideaal, elke gedachte aan differentiëring of provincialistische afzondering is ons vreemd." „NIEUW VLAAMS TIJDSCHRIFT" heeft een directie, een redactieraad en een redactie, tezamen eenentwintig man. Daar kan geen tijdschrift tegen op, „Dietsche Warande en Belfort" moet het met een redactie van maar veertien mensen doen. Van twintig is werk opgenomen in dit jubileumnum mer; volgens Julien Kuypers hebben allen bijgedragen, maar Marnix Gijsen is niet vertegenwoordigd. Van de ze ventien medewerkers indertijd door de stichter van het N.V.T., August Vermeylen, aangezocht, zijn er zeven overleden. Men is erin geslaagd van alle zeven nagelaten werk in dit num mer te publiceren. Een van die zeven is Willem Elsschot. Van hem is opge nomen „Brief aan mijn zoon". Of het hier een authentieke brief betreft of een fragment van een niet voltooid literair werk, wordt niet vermeld. Is het eerste het geval, dan kan men concluderen, dat Elsschot in zijn pri- vé-correspondentie een gelijke stijl schreef als in zijn verhalend werk, hetgeen weer niet zo verwonderlijk is, war.t vee] van dat werk heeft een briefvorm. Men kan uit de brief dan ook concluderen dat Mijnheer van Schoonbefce, die in „Raas" figureert, echt bestaan heeft, want Elsschot schrijft aan zijn zoon: „Je weet dat Ik sedert meer dan twin tig jaar iedere zaterdagmiddag bij die sympathieke Van Schoonbeke ga door brengen waar ik, onder mijn vrienden, mijn vaste plaats bij het venster heb naast de oude staande klok." De onmiskenbaar eigen stijl van Elsschot is in vee] stukken van de brief aanwezig. Een passage als de volgende zou, anoniem gepubliceerd, dadelijk als van hem afkomstig her kenbaar zijn: „Dat wij hier gezond zijn, dat wij weer een kleinkind méér bezitten, welke van onze kennissen de laatste maanden in de heer ontslapen zijn, dat alles verneem je van je moeder wel want zij beeft gister avond tot een stuk in de nacht zitten pennen als ging het om haar testament." De brief dateert van 1939, werd ge schreven kort na de afkondiging van de mobilisatie. De zoon is in Zwitser land en heeft kennelijk gevraagd of hij naar huis moet komen voor zijn dienstplicht. De voorzichtige burger adviseert hem te blijven zitten waar hij zit. Een van de motieven: „Houd steeds voor ogen dat in 1914 Iets als tien miljoen jonge lieden bij eer. dergelijke geschiedenis hun pels hebben gelaten, wat dus, om het aanschouwelij ker voor te stellen, zeventienduizend ki lometer of zevenhonderdduizend ton aan lijken vertegenwoordigt en mij dunkt dat niemand het je kwalijk nemen kan dat je 't onmogelijke doet opdat die arme meter zeventig van jou niet op zijn beurt gestrekt zou worden." Is de brief authentiek dan heeft het zeker zin andere bewaard geblever correspondentie van Elsschot uit te geven. Zijn posthume bijdrage is een der aardigste stukken van dit jubi leumnummer. Van Herman Teirlinck is er een monoloog uit een nooit ge publiceerd hem in '52 door Lode Claes afgenomen interview, „Als Vlaminf aan het hof", waarin men met name over Koning Albert r.ogal wat te we ten komt. Er staan in het nummei twee ongepubliceerde verzen var Richtard Minne, weinig verrassend en ook twee van Gaston Bursser.s waarvoor hetzelfde geldt. UIT DE BIJDRAGE van de leven den vermeld ik enkele bijzondere ver zen van Paul Snoek en Hugo Claus, een bijzonder geslaagd prozastuk van Louis Paul Boon, hopelijk ver schijnt het uitgewerkt nog eens in boekvorm. De symbolisch aanwezige Garmt Stuiveling is er deze keer con creet met een reeks kwatrijnen „Ar meense Suite", waarvan nummer achi wat Spaans aandoet, althans Ma rib Lecina-achtig: De wereld is onmetelijk met menige berg bij menige stad, maar geen berg zo onvergetelijk als de heilige Arrat. Ivo Michiels is bezig aan een nieu we roman, „Orchis Militaris". Een fragment eruit wordt gepubliceerd; naar stijl doet het proza denken aan dat van „Het boek alfa", waarvan Jean Weisgerber in hetzelfde nummer een analyse geeft. Karei Jonckheere tenslotte is bezig schrijvers aan hun sterrebeeld te meten. De Stieren zijn deze keer aan de beurt. Zijn horospo- kerij is niet onaardig om te lezen, maar de zin ervan ontgaat mij vol komen. Over alle auteurs die hier aan hun astrologische eigenschappen ge toetst worden, zouden, waren zij on der een ander sterrebeeld geborer. bijvoorbeeld een heleboel Weegschaal kwaliteiten op te sommen zijn.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1967 | | pagina 9