De eenheid door de eeuwen heen op springen
Oe Thants beleidsfout
Franse aanval op Benelux
KERK IN
G
Prof. Belinfante's nieuwe verkeersreglement
ook van kracht voor de militairen?
HETALLERBESTE
Terechtgekomen van
onderontwikkeling
in stroomversnelling
Het is onjuist te zeggen
dat we 50 jaar geleden
de eenheid hadden
Niet alleen Nederland
kent de theologische
„trouble-makers"
OE TIJD
ZATERDAG 24 JUNI 1967
DOOR DR. K. J. HAHN
HET ZAL WEINIGEN ZIJN OPGE
VALLEN dat de paus in zijn toespraak
tot de honderdduizenden bedevaarders
van Fatima niet alleen aanspoorde tot
het gebed voor de vrede in de wereld. Hij
sprak uitdrukkelijk van „innerlijke vrede
van de Kerk" en de vrede in de gehele
wereld waarvoor de gelovigen heden ten
dage met meer kracht dan ooit dienen
te bidden.
SEDERT - JANUARI 1967
geldt in Nederland een nieuw
reglement voor het wegverkeer.
Vernieuwing en vereenvoudiging
van ons verkeersrecht, was de
gedachte die leidde tot de op
dracht aan prof. mr. A. D. Bëlin-
fante te Amsterdam een nieuwe
regeling voor het wegverkeer te
ontwerpen. Het nieuwe reglement
verkeersregels en verkeerstekens
(RVV) vervangt een deel van
het wegenverkeersreglement
1950, dat voor het overige van
kracht blijft.
Nederland nog altijd
in „oorlogsgevaar
Uitzonderingen tot
het uiterste beperkt
Oe Thant, de secretaris-generaal
van de Verenigde Naties, wil niets
weten van een memorandum van
zijn voorganger, Hammarskjöld, in
zake de V.N.-vredesmacht in het
Midden-Oosten. Het bestaan van
het document kan door Oe ITiant
niet ontkend worden, maar hij ont
kent wel, dat de afspraak die door
Nasser met Hammarskjöld in augus
tus 1957 gemaakt werd, in mei 1967
van toepassing geweest zou zijn.
Volgens het memorandum, dat in
een tijdschrift voor internationaal
recht is gepubliceerd, zou de United
Nations Emergency Force, de Unef,
die in november 1936 aan de Egyp-
tisch-Israëlische grens werd gesta
tioneerd, alleen teruggetrokken kun
nen worden als de Algemene
Vergadering van de V.N. had vast
gesteld dat de taak van de Unef
was voltooid.
Maar wat is er op donderdag 18
mei 1967 gebeurd? De Egyptische
regering eiste de terugtrekking van
de Unef, en Oe Thant gaf, zonder
meer, gevolg aan deze eis. Oe Thant
liet na, de kwestie eerst voor te leg
gen aan de Algemene Vergadering
of de Veiligheidsraad. Volgens de
Amerikaanse, de Israëlische en an
dere regeringen is hij daarmee zijn
bevoegdheid te buiten gegaan. Oe
Thant zegt nu, dat Israël indertijd
geweigerd heeft de Unef op Israë
lische grondgebied toe te laten, en
dat de Egyptenaren die de Unef
wel op hun grondgebied ontvingen
dus ook eenzijdig hun toestemming
konden intrekken.
Maar Oe Thant zegt niet, dat
Israël in de Suez-oorlog de over
winnende partij was en dat de ves
tiging van de Unef aan de andere
zijde van de grens de voorwaarde
was die Israël vervuld wilde zien
voor het terugtrekken van zijn troe
pen uit de Sinaï. De Unef moest
een nieuw gewapend jonflict tussen
Egypte en Israël voorkomen en voor
al de vrije doorvaart garanderen
naar de Israëlische haven Eilat.
I oen Oe Thant de Unef terugtrok
en de Egyptenaren zo de gelegen
heid bood de toegang tot de Goll
van Akaba te blokkeren, wist hij
dat Israël die blokkade als een
casus belli zou opvatten.
Volgens het Handvest van de Ver
enigde Naties is de Secretaris-Ge
neraal: „De hoogste administratie
ve ambtenaar van de Organisatie".
Hij is dus een functionaris die alleen
namens de V.N., en in opdracht
van de V.N., kan handelen. Hij is
niet een soort minister of staatsman,
maar werkelijk een ambtenaar. In
artikel 100 van het Handvest staat;
..Bij de vervulling van hun taak moe
ten de Secretaris-Generaal en het per
soneel geen instructies van enige Rege
ring vragen of ontvangen".
Maar Oe Thant ging feitelijk in
op een instructie van de Egyptische
regering. In hetzelfde artikel lezen
we:
De Secretaris-Generaal en het personeel
„moeten zich onthouden van enig op
treden dat een nadelige invloed zou
kunnen hebben op hun positie als inter
nationale ambtenaren, die uitsluitend
verantwoordelijk zijn aan de Organisa
tie".
Aan die regel heeft Oe Thant zich
kennelijk niet gehouden en zijn po
sitie heeft inderdaad reeds nadelige
invloed ondervonden van zijn op
treden ten aanzien van de Unef.
Egypte, dat lid is van de Ver
enigde Naties, zou in dit verband
gewezen moeten worden op het vol
gende artikel uit het Handvest:
„Ieder Lid van de Verenigde Naties ver
bindt zich het uitsluitend internationaal
karakter van de verantwoordelijkheden
van de Secretaris-Generaal en het per
soneel te eerbiedigen en niet te trachten
invloed op hen uit te oefenen bij de
vervulling van hun verantwoordelijk
heden".
President Nasser heeft deze be-
paling geschonden met zijn eis aan
Oe Thant persoonlijk de Unef on
middellijk terug te trekken. Dat
Egypte daar zelf na 5 juni de dupe
van zou worden, heeft Nasser op
18 mei kennelijk niet voorzien.
In zijn grote rede over de buiten
landse politiek heeft minister Couve
de Murvi'He, verleden week voor
de Nationale Vergadering uitvoerig
over het Midden-Oosten, Vietnam,
liet Duitse vraagstuk, Oost-Europa
en vanzelfsprekend ook over de
Europese Economische Gemeen
schap gesproken. Hij kon het na
tuurlijk niet laten hierbij over de
positie van de Beneluxlanden in
Europa te spreken. Wat hij hier
van zei, is een zo origineel stuk ge
schiedbeschouwing dat het moeilijk
valt of aan het historisch inzicht
öf aan de goede trouw van de minis
ter te geloven.
De heer Couve de Murville weet
namelijk te vertellen:
„De deelnemende staten (van de EEG)
hebben noch dezelfde tradities, noch
dezelfde oriëntaties, noch dezelfde be
zorgdheden. Samen met Duitsland en
Italië zou Frankrijk het gemakkelijk
eens kunnen worden, over het belang
van een Europese politiek. Zij zouden
zich dan overeenkomstig kunnen orga
niseren. De landen van de Benelux heb
ben niet het gevoel dat dit alles moge
lijk, ja zelfs wenselijk is. Zij hebben
een traditie van terughouding, zij heb
ben een veel geringere continentale
organisatie dan hun drie belangrijkste
partners".
Maar Couve de Murville gaat
verder:
„De vrees zich met de Grote Drie van
de Zes te verbinden brengt de Benelux
landen tot een twijfelende houding, zo
niet een afwijzende houding, terwijl
daarentegen op economisch gebied al
hun belangen hen ertoe dwingen zich
met ons zo nauw mogelijk te verbinden".
Om deze redenen zetten de Bene
luxlanden zich, volgens de Franse
minister van Buitenlandse Zaken,
in voor de opneming van Engeland.
Daarmee kunnen de Beneluxlan
den het voorlopig wel doen. Het
lijkt alsof niet Frankrijk maar Bel
gië en Nederland de Europese De
fensie Gemeenschap en de Euro
pese Politieke Gemeenschap in 1954
hebben doen kelderen en alsof niet
Frankrijk maar de Beneluxlanden
de Europese verkiezingen ophouden
en het landbouwbeleid bijna hebben
doen stranden, en alsof niet Frank
rijk maar de Beneluxlanden de Euro
pese veiligheidspositie aanzienlijk
verzwakt hebben door uit de Noord-
Atlantische Verdragsorganisatie te
lopen.
Dit werkelijk verbazende verhaal
van Couve de Murville is een eigen
lijk onaanvaardbare poging van
Frankrijk de eigen geïsoleerde po
sitie te doorbreken met een poging
de Beneluxlanden zelf te isoleren.
België en Nederland hebben het
niet nodig een bewijs van goed
Europees gedrag te leveren. De ge
schiedenis van de Europese integra
tie van het Europees Congres van
Den Haag in 1948 tot heden bewijst
het. Wat echter bijzonder irriteert
is het oordeel dat Couve de Murville
zich over de historische positie van
Nederland in Europa aanmatigt.
Nederland en België denken niet
continentaal genoeg, omdat zij Enge
land bij Europa willen brengen? Is
Engeland dan een ver verwijderd
exotisch land? Heeft Frankrijk Al
gerije niet als een Franse provincie
bij Europa gebracht? Zeker, Duits
land heeft uiteraard altijd continen
taal gedacht, van 1938 tot 1945
zelfs een tikkeltje overdreven. Maar
zei de Italiaanse regering niet on
langs dat de goede relatie met de
Afrikaanse en Arabische landen een
constant motief van de Italiaanse
buitenlandse politiek is? Dat is vol
strekt normaal en behoeft niets al
te doen aan de Europese gezindheid
van Italië.
Aan deze vreemde argumentatie
van de Franse minister ligt een ver
keerde filosofie van „continentaal
Europa' ten grondslag, die Enge
land er buiten wil laten. De Bene
luxlanden wekken de onwil van
Parijs, omdat zij de merkwaardige
opvatting zijn toegedaan dat Enge
land bij Europa hoort, wat Frank
rijk in 1918 en in 1945 nog dank
baar heeft erkend. De zaak is een
voudig: de Beneluxlanden denken
aan Europa „tout court". Frankrijk
denkt aan een Europa „trop court
Niet minder vreemd zal Italië op
kijken. Zal het zich tezamen met
Duitsland en Frankrijk willen be
perken tot het continentale Europa
geleid door De Gaulle of door een
Frans-Duitse groepering? Om de
dooie dood niet. De grote betekenis
die Rome aan de toetreding van
Engeland hecht. Iaat duidelijk zien,
dat Couve hier een handige poging
deed de Beneluxlanden te isoleren
door eensgezindheid van België en
Nederland enerzijds en Italië ander
zijds te voorkomen. Mooi bedacht,
het klopt alleen niet. Couve de Mur
ville, de correcte ambtenaar, heeft
de instructies van de Generaal goed
opgevolgd, maar hij heeft de „stuk
ken" niet gelezen. Europa ziet er
anders uit en Nederland denkt an
ders dan Couve de Murville zich
dat voorstelt. Misschien weet hij
dat alles zelf wel en redeneert hij
alleen zo als de onvergetelijke Chris
tian Morgenstern: „Omdat niet we
zen kan, wat niet wezen mag",
PAUS PAULUS VI STRIJDT VOOR
INTERNE VREDE VAN DE KERK
Op het eerste gezicht lijkt deze aansporing in
de tijd van het oecumenische streven begrijpe
lijk, ja gewoon, kijkt men echter scherper dan
blijkt dat gewaarschuwd wordt voor een be
dreiging van de vreedzame eenheid van de ge
lovigen in de Kerk zelf en verder, dat dit
gevaar bijna op hetzelfde niveau geplaatst wordt
als de gevaren die de vrede van de mens
heid bedreigen.
Men beseft dan iets van de diepe verontrus
ting die de paus bezielt en waarvan hij even
vaak, zij het ook vaak minder opvallend uit-
drukking geeft: de zorg namelijk over interne
stromingen, tendenzen, gedachten en bewegin
gen die een gevaar kunnen vormen voor de
vrede binnen de Kerk. Opvattingen kunnen te
genover elkaar komen te staan die de eenheid
van de kinderen Gods ernstig bedreigen. Wie
zich zelfs maar oppervlakkig oriënteert over
de wijze waarop in de post-conciliaire periode
waarin we staan, het „aggiornamento" van de
Kerk uit de geest van het Concilie wordt be
grepen en toegepast, die zal weten welke feile
tegenstellingen binnen de Kerk kunnen ont
staan. Het is een simplificatie als men, zoals
vaak uit de uitlatingen van het Vatikaan wordt
geconcludeerd, aanneemt, dat alleen en bijna
uitsluitend Nederland de theologische en ker-'
kelijke nuisance-values" en „trouble-makers"
kent. Ze zijn overal te vinden en ze overtreffen
zonder moeite hetgeen in Nederland door ijveri
ge „aggiornatori" verkondigd wordt. Dat de
paus zich bezorgd maakt, is dus r.iet verwon
derlijk. Zeker niet bij deze paus die kennelijk
ernaar streeft de grote en felle stroom van ver
nieuwing die de geesten heeft gepakt, gebonden
te houden aan de kern van de kerkelijke tra
ditie en aan de zuivere leer van het evange
lie en van de Kerk. Het is volkomen juist en
zelfs noodzakelijk dat de paus met alle kracht
een aanval op de „interne vrede van de Kerk"
wil vermijden. Hoe kan die aanval vermeden
worden? Door de een of de andere stroming
eenvoudig te verbieden, of door in een ge
voel van oneindig vertrouwen in de heilige
geest helemaal niets te zeggen? De paus doet
noch het een noch het ander. Hij waarschuwt en
doet een appèl voor de vrede, voor de een
heid.
De vraag is nu, hoe dit appèl moet worden
verstaan. Worden wij opgeroepen tot een sim
pele uniformiteit in het denken en tot volstrek
te discipline onder het gezag van de kerk die
in alle bijzonderheden aangeeft hoe wij de
geest van het Concillie op onze concrete natio
nale en persoonlijke bestaan moeten toepassen?
Hoe ziet deze eenheid die wij in de Kerk moeten
bewaren er eigenlijk uit?
Het woord van de „interne vrede van de
Kerk" kan alleen goed worden begrepen als wij
een juiste voorstelling van de eenheid van de
leden van de Kerk hebben. Bestond deze eigen
lijk ooit in een zuivere zin? Is zij ooit haal
baar op aarde, door altijd falende mensen? Wie
naar de geschiedenis van de kerk kijkt we
bedoelen hier de geschiedenis van de mensen
die de kerk vormen, de paus, d- bisschoppen,
de geestelijken, de gelovigen in hun kerk-zijn,
die zal opmerken, met hoeveel moeite de kerk
haar eenheid trachtte te bewaren. Deze eenheid
stond altijd op springen. Zowel in de zichtbare
gestalte van de Kerk als in het geloven van
de gelovigen was zij altijd een zeer broos ge
heel waarnaar wij als „pelgrimskerk" allemaal
op weg waren. Het is onjuist te zeggen dat wij
vijftig jaar geleden de eenheid hadden en dat
de theologische provo's van vandaag ze licht
zinnig over boord gooien. In de negentiende
eeuw was de eenheid van de kerk in vele lan
den vaak alleen naar buiten gewaarborgd om
dat de intellectuelen en de leidende kringen van
de maatschappij over een schandalig geringe
theologische en religieuze vorming beschikten.
De leken van onze eeuw zijn niet alleen mon
dig geworden, ze werden ook veel dieper en
exacter theologisch gevormd. Door de Kerk. Als
men Maritain, Gilson, Guardini, Rahner en de
Lubac leest, dan is het onvermijdelijk dat men
eigen gedachten ontwikkelt en er toe komt de
preek van de eigen parochie-pastoor in het licht
van deze denkers te critiseren. Hoeveel meer
is dat nu het geval met het Concilie en het
„aggiornamento"? We hebben hier te maken
met een stuk versnelde geschiedenis zoals
Toynbee het zou noemen want we komen
vanuit een situatie van onderontwikkeling te-
recht in een stroomversnelling. Dit is ook het
eerste Concilie dat door de wereldopinie en door
iedere leek afzonderlijk gedurende iedere mi
nuut en in iedere situatie is meebeleefd.
We hebben de indruk dat men de bezorgd
heid van de paus verkeerd zou interpreteren
als men zou vermoeden dat hem deze aspek-
ten ontgaan. Hij ziet duidelijk „de religieuze
vitaliteit" die uit de vernieuwingsgedachten van
de Nederlandse katholieken spreekt. Het is ech
ter nodig de voorstelling van de eenheid van
de kerk en van haar interne vrede die hier
aan ten gronslag ligt, nader te omschrij
ven. De „Osservatore Romano" heeft dit pro
bleem op 20 mei uitvoerig behandeld. We heb
ben de indruk dat de auteur aan het eigen
lijke actuele probleem van het ogenblik voor
bijgaat. Hij stelt duidelijk dat de paus niet ver
oordeelt, slechts waarschuwt, dat hem de twee
slachtigheid van de nieuwe strevingen bekend
is, namelijk hun vruchtbare en hun bedenke
lijke, gevaarlijke tendenzen.
De schrijver spreekt van de „gehele leer en
praktijk van de kerk" van het verleden en
van het heden, die men moet bewaren. Hij citeert
de paus waar hij zoals in „Ecclesiam Suam"
over de eenzijdige persoonlijke opvattingen, de
willekeurige „inspiraties" spreekt, die de leer
stellingen van de Kerk in twijfel trekken. Ken
nelijk met het oog op Rahner citeert de au
teur de waarschuwing van de paus, die zegt
dat men „het wijde en ter ere Gods majestu
euze gebouw van de Kerk, dat tot een grootse
verschillend. Steeman noemt terecht als de cen
trale motieven: de veranderde houding van de
kerk tegenover de wereld: de openheid tegen
over de wereld, en dit houdt voor hem in: de
kerk treedt door deze nieuwe openheid „het
algemene historische proces van de mensheid"
binnen.
Deze nieuw begrepen en nieuw ervaren „his
toriciteit" de directe deelneming van de Kerk
aan het gebeuren van de mensheid heeft on
middellijke gevolgen: sterkere deelneming van
de leken, een noodzakelijke verandering in de
verhouding leek-autoriteit. In tegenstelling tot
hetgeen de auteur in de „Osservatore Roma
no" stelt, is het volgens pater Steeman „onmo
gelijk deze dubbel verandering van het eigen
begrip van de kerk slechts ais een uitbreiding
van het voor-conciliaire systeem te beschouwen."
De kerk heeft met het concilie het besluit ge
nomen de zelfgekozen en zelfgeschapen ghetto-
situatie te verlaten, daarmede de richtlijnen
van uniformiteit en integrale structuur op te
geven, de autoriteitsstructuur niet meer als de
enige en uitsluitende vorm van het leven in
tempel geworden is, niet tot zijn oorspronkelijke
en minimale proporties terug moet brengen,
alsof alleen deze de ware en de goede zouden
zijn." De struktuur van de kerk moet niet
langs charismatische weg, op grond van eigen
bijzondere gedachten vernieuwd worden, aldus
de paus. De auteur van het artikel in de „Os
servatore Romano" merkt op dat de machtig
ste en veiligste basis voor een vertrek van de
vernieuwing ligt in „de continuïteit en
onveranderlijkheid in het lerende,, hiërar
chische, dogmatische, charismatische pro
ces van de kerk, die altijd en in iedere
omstandigheid door God geleid, uit een onein
dig erfgoed van de leer, de heiligheid en de
ervaring bloeit". Niemand zal dit ontkennen.
Hiermede is de Kerk als mystiek lichaam van
Christus bedoeld. De vraag is alleen of met
deze visie van de eenheid vanuit het ene geloof
en vanuit de mystieke existentie alles gezegd
is wat over de Kerk in de wereld te zeggen
is. We menen dat het goed is naast een der
gelijke beschouwing de „sociologische interpre
tatie" te leggen die pater Steeman o.f.m., in
een uiterst lezenswaardige studie van de ro-
meinse IDO-C aan het vraagstuk van het „con
flict in de conciliaire kerk" gewijd heeft. Het
is de tekst van een lezing die pater Steeman
verleden april te Rome hield in een reeks le
zingen die het IDO-C ter voorbereiding van het
wereldcongres voor het lekenapostolaat had ge
organiseerd.
Hier wordt dezelfde problematiek vanuit de
nieuwe conciliaire werkelijkheid van de kerk be
handeld. Steeman gaat van de bestaande span
ning tussen gelovigen en autoriteit uit (hij
noemt de gevallen van prof. Davis, Father Mc.
Cabe, en pater Hervé), een spanning die ook
de fase van de scheiding is binnengetreden.
Zolang er spanning is, bestaat nog conflict
en daarmede een band. Als er scheiding is,
houd. het conflict op, de band is verbroken.
Het conflict heeft dus ook positieve aspecten.
De spanning waarin we dus vandaag leven, is
die van „religieuze hervorming" en „ecclesi
astische hervorming" (Osborne), tussen de le
vende gemeente en de institutie, tussen de ge
lovige en de autoriteit, tussen de spontaneïteit
van het religieuze leven en de onbewogenheid
van het gezag.
De redenen voor deze post-conciliaire situatie
die wij allemaal zeer goed kennen zijn zeer
de kerk te beschouwen. Behalve collegialiteit
aan de top van de kerk komt er ook meer ge
meenschappelijkheid in de liturgie, raden van
leken en geestelijken in de diocesen enzovoorts.
Op deze wijze treedt als derde aspekt, voort
komend uit de nieuwe openheid en de nieuwe
„historiciteit" het begrip voor het pluralisme
ook in de Kerk op, in de geloofsbeleving, in
de geloofservaring, in het zoeken naar de waar
heid en het juiste integreren van de waarheid-
Hoe lang en hoe vaak werd „in dubiis li'
bertas" om pedagogische redenen verzwegen?
Een zekere democratisering is niet mogelijk
zonder het spel van een zeker pluralistische be
nadering van vraagstukken. Dit moet de unifor
miteit en niet de scheuring dienen. Helaas, zo
zegt pater Steeman terecht, ontbreekt in vel®
van de huidige conflicten in de kerk te vaak
het integreringsstreven. Zolang het conflict et
is, kan dit streven worden gewekt en vrucht
baar worden. Onderdrukking van het conflict
zou fataal werken. Juist gezien en gehanteerd
kan het conflict echter de institutionele integra
tie bevorderen.
Deze zeer behartigenswaardige gedachten van
pater Steeman zijn niet het tegendeel van het
geen over de „interne vrede in de kerk" door
het vatikaanse blad is gesteld, het is de nood
zakelijke. niet alleen sociologische, maar con
creet historische aanvulling, vanuit het zijn van
de kerk in onze maatschappij, in onze wereld,
in onze fase van de geschiedenis. Het juiste be
grip van deze historische en maatschappelijke
werkelijkheid is, naast het stellen van de theo-
logisch-dogmatische grondslagen van de kerk,
onmisbaar. Niet alleen voor het nieuwe besef
van de kerk van vandaag, maar juist ook ip
het belang van die reële kerkelijke eenheid,
waarin wij staan en waarheen wij steeds
weer op weg zijn.
(Van een medewerker)
Beide reglementen berusten op dele
gatie van de wetgever-koning en Sta-
ten-Generaal aan de kroon in de zin
van koningin met ministers (artikel 2
wegenverkeerswet). Basis en richt
snoer van de wetgever is „de eenheid
van het verkeer". De toenmalige mi
nister van verkeer en waterstaat, de
heer J. G. Suurhoff, schreef in de no
ta van toelichting op het ontwerp-re-
glement: „Zoals een toneelstuk niet
bestaat uit losse rollen, maar één ge
heel vormt, vormt ook de regeling van
het onderhavige onderwerp een een
heid. Bij ieder hoofdstuk wordt gere
geld, hoe iedere verkeersdeelnemer
zich gedragen moet. De afzonderlijke
regelingen voor speciale soorten weg
gebruikers zijn tot het uiterste be
perkt. Slechts op deze wijze kan men
het publiek duidelijk voor ogen stel
len, dat de weg er voor allen is en
dat de grondslag van het verkeers
recht, als van alle recht, de eerbied
voor de medemens is.
Het reglement verkeersregels en
verkeerstekens kent speciale bepalin
gen ten behoeve van militair verkeer.
Artikel 43 lid één verbiedt weggebrui
kers onder meer militaire colonnes te
doorsnijden en paragraaf 8 van het
hoofdstuk „gedragsregels" regelt het
gebruik van lichten door militaire co
lonnes en bij militaire oefeningen.
Militairen die verkeersmisdrijven en
overtredingen begaan, vallen onder
het gewone strafrecht, als het wet
boek van militair strafrecht (WMS)
Kiet anders bepaalt. Artikel 167 WMS
bedreigt militairen die verkeersover
tredingen begaan met hechtenis van
ten hoogste vier maanden of geldboe
te van ten hoogste driehonderd gul
den. De wettelijke omschrijving van
de verkeersovertreding voorzover het
wegverkeer behoeft, luidt: „Hij die als
gebruiker van een voor het openbaar
of militair verkeer openstaande weg
dan wel als bestuurder van een
n
motorrijtuig, een rijwiel, enig ander
rij- of voertuig dat bij de krijgs
macht in gebruik is, de door of van
wege het bevoegd gezag met betrek
king tot het verkeer gegeven
regels en aanwijzingen niet in acht
neemt waarop de strafbepa
ling volgt.
In geval van oorlog, oorlogsgevaar
en andere buitengewone omstandighe
den, gelden de wegenverkeerswet, het
wegenverkeersreglement en het nieu
we RVV evenwel slechts voorzover de
kroon dat wil zeggen de koningin
met in dit geval de ministers van de
fensie en van verkeer en waterstaat
dat bepaalt. Koninklijke besluiten
van 1953 en 1954 hebben de wet en
het oude reglement van toepassing
verklaard ten aanzien van onder an
dere motorrijtuigen ten behoeve van
de strijdkrachten en de door de kroor,
aan te wijzen overheidsdiensten; in
1952 geschiedde dit voor militairen te
voet, voorzover zij zich ter uitoefening
van de dienst op een weg bevinden.
Geldt het nieuwe RVV r.u voor mi
litair verkeer of niet? Voor het ant
woord op deze vraag moet men eerst
weten of Nederland zich officieel nog
in „oorlogsgevaar" bevindt.
Het vierde lid van artikel 201 der
Grondwet (voor 1956 artikel 194) zegt:
„Of er oorlogsgevaar in de zin, waar
in dat woord in 's lands wetten voor
komt, aanwezig is, beslist de koning".
Nasporingen in de geldende wetten en
besluiten, voeren tot de slotsom, dat
het koninkrijk der Nederlanden, dus
Nederland, Suriname en de Nederland
se Antillen, officieel nog steeds ver
keert in de toestand van „oorlogsge
vaar in de zin waarin dat woord in
's lar.ds wetten voorkomt". Nog altijd
geldt immers het Besluit van 10 april
1939 (staatsblad no. 181) dat als volgt
luidt:
„Wij Wilhelmina, bij de gratie Gods,
Koningin der Nederlanden, Prinses
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op voordracht van den Raad van
Ministers van 8 April 1939. Lr. A, Ka
binet M. R.;
Overwegende,
dat de heerschende internationale ver
houdingen medebrengen een voortdu
rend latent oorlogsgevaar,
dat het daarom los van iedere on
middellijke dreiging noodig is, dat
de Regeering kan beschikken over de
bevoegdheden tot het nemen van bui
tengewone maatregelen, zooals in de
wetten des lands voorzien, ten einde
onder alle omstandigheden de zelj-
zelfstandigheid en de volstrekte onzij
digheid des lands te waarborgen;
Gelet op het bepaalde in de laatste
alinea van artikel 194 der Grondwet;
Hebben goedgevonden en verstaan
te bepalen;
dat de tegenwoordige buitengewone
omstandigheden inhouden oorlogsge
vaar in den zin, waarin dat woord in
's lands wetten voorkomt".
De toenmalige minister van staat,
minister van algemene zaken en voor
zitter van de raad van ministers, de
heer H. Colijn, heeft het koninklijke
besluit medeondertekend.
Zolang het oorlogsgevaar in juridi
sche zin, dus op grond van een gel
dend koninklijk besluit voortduurt, be
schikt de regering over tal van be
voegdheden, nader omschreven in on
der andere de Dienstplichtwet, de Wet
bescherming staatsgeheimen, de In-
ADVERTENTIE
BOKMA
"r"'
te-
kwartieringswet, de Telegraaf, en
lefoonwet en de Wegenverkeerswet.
In geval van oorlogsgevaar eist, z
als gezegd, artikel 45 der WegenV®ej
keerswet dat een algemene maatreg
van bestuur het nieuwe verkeersreg'
ment van toepassing verklaart opTlr
litair verkeer. Deze a.m.v.b. is echt
nog niet tot stand gekomep. De
nisteries van defensie en van verke^_
en waterstaat bereiden op dit oêeT.
blik wel de maatregel voor. Het oV
leg tussen de betrokken departe*® q,
ten vereist evenwel nog enige tijd,
dat de a.m.v.b. waarschijnlijk por.
over enkele maanden zal kunnen
den afgekondigd.
Verkeersovertredingen door
ren kunnen dan ook niet op grono
het nieuwe reglement verkeersreg^
en verkeerstekens worden here
Wel heeft de minister van <fefeI1®en
de heer W. den Toom, onlangs in ^en
dagorder een beroep gedaan op a zQ
die tot de krijgsmacht behoren ee ^eJ.,
groot mogelijke veiligheid in he
keer na te streven. n(j
Strafrechtelijke vervolging °P re-
van de wegenverkeerswet en tejjjke
glement van 1950 en tuchtrecogeijjk-
maatregelen blijven dan ook m