De eenheid door de eeuwen heen op springen Oe Thants beleidsfout Franse aanval op Benelux KERK IN G Prof. Belinfante's nieuwe verkeersreglement ook van kracht voor de militairen? HETALLERBESTE Terechtgekomen van onderontwikkeling in stroomversnelling Het is onjuist te zeggen dat we 50 jaar geleden de eenheid hadden Niet alleen Nederland kent de theologische „trouble-makers" OE TIJD ZATERDAG 24 JUNI 1967 DOOR DR. K. J. HAHN HET ZAL WEINIGEN ZIJN OPGE VALLEN dat de paus in zijn toespraak tot de honderdduizenden bedevaarders van Fatima niet alleen aanspoorde tot het gebed voor de vrede in de wereld. Hij sprak uitdrukkelijk van „innerlijke vrede van de Kerk" en de vrede in de gehele wereld waarvoor de gelovigen heden ten dage met meer kracht dan ooit dienen te bidden. SEDERT - JANUARI 1967 geldt in Nederland een nieuw reglement voor het wegverkeer. Vernieuwing en vereenvoudiging van ons verkeersrecht, was de gedachte die leidde tot de op dracht aan prof. mr. A. D. Bëlin- fante te Amsterdam een nieuwe regeling voor het wegverkeer te ontwerpen. Het nieuwe reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) vervangt een deel van het wegenverkeersreglement 1950, dat voor het overige van kracht blijft. Nederland nog altijd in „oorlogsgevaar Uitzonderingen tot het uiterste beperkt Oe Thant, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, wil niets weten van een memorandum van zijn voorganger, Hammarskjöld, in zake de V.N.-vredesmacht in het Midden-Oosten. Het bestaan van het document kan door Oe ITiant niet ontkend worden, maar hij ont kent wel, dat de afspraak die door Nasser met Hammarskjöld in augus tus 1957 gemaakt werd, in mei 1967 van toepassing geweest zou zijn. Volgens het memorandum, dat in een tijdschrift voor internationaal recht is gepubliceerd, zou de United Nations Emergency Force, de Unef, die in november 1936 aan de Egyp- tisch-Israëlische grens werd gesta tioneerd, alleen teruggetrokken kun nen worden als de Algemene Vergadering van de V.N. had vast gesteld dat de taak van de Unef was voltooid. Maar wat is er op donderdag 18 mei 1967 gebeurd? De Egyptische regering eiste de terugtrekking van de Unef, en Oe Thant gaf, zonder meer, gevolg aan deze eis. Oe Thant liet na, de kwestie eerst voor te leg gen aan de Algemene Vergadering of de Veiligheidsraad. Volgens de Amerikaanse, de Israëlische en an dere regeringen is hij daarmee zijn bevoegdheid te buiten gegaan. Oe Thant zegt nu, dat Israël indertijd geweigerd heeft de Unef op Israë lische grondgebied toe te laten, en dat de Egyptenaren die de Unef wel op hun grondgebied ontvingen dus ook eenzijdig hun toestemming konden intrekken. Maar Oe Thant zegt niet, dat Israël in de Suez-oorlog de over winnende partij was en dat de ves tiging van de Unef aan de andere zijde van de grens de voorwaarde was die Israël vervuld wilde zien voor het terugtrekken van zijn troe pen uit de Sinaï. De Unef moest een nieuw gewapend jonflict tussen Egypte en Israël voorkomen en voor al de vrije doorvaart garanderen naar de Israëlische haven Eilat. I oen Oe Thant de Unef terugtrok en de Egyptenaren zo de gelegen heid bood de toegang tot de Goll van Akaba te blokkeren, wist hij dat Israël die blokkade als een casus belli zou opvatten. Volgens het Handvest van de Ver enigde Naties is de Secretaris-Ge neraal: „De hoogste administratie ve ambtenaar van de Organisatie". Hij is dus een functionaris die alleen namens de V.N., en in opdracht van de V.N., kan handelen. Hij is niet een soort minister of staatsman, maar werkelijk een ambtenaar. In artikel 100 van het Handvest staat; ..Bij de vervulling van hun taak moe ten de Secretaris-Generaal en het per soneel geen instructies van enige Rege ring vragen of ontvangen". Maar Oe Thant ging feitelijk in op een instructie van de Egyptische regering. In hetzelfde artikel lezen we: De Secretaris-Generaal en het personeel „moeten zich onthouden van enig op treden dat een nadelige invloed zou kunnen hebben op hun positie als inter nationale ambtenaren, die uitsluitend verantwoordelijk zijn aan de Organisa tie". Aan die regel heeft Oe Thant zich kennelijk niet gehouden en zijn po sitie heeft inderdaad reeds nadelige invloed ondervonden van zijn op treden ten aanzien van de Unef. Egypte, dat lid is van de Ver enigde Naties, zou in dit verband gewezen moeten worden op het vol gende artikel uit het Handvest: „Ieder Lid van de Verenigde Naties ver bindt zich het uitsluitend internationaal karakter van de verantwoordelijkheden van de Secretaris-Generaal en het per soneel te eerbiedigen en niet te trachten invloed op hen uit te oefenen bij de vervulling van hun verantwoordelijk heden". President Nasser heeft deze be- paling geschonden met zijn eis aan Oe Thant persoonlijk de Unef on middellijk terug te trekken. Dat Egypte daar zelf na 5 juni de dupe van zou worden, heeft Nasser op 18 mei kennelijk niet voorzien. In zijn grote rede over de buiten landse politiek heeft minister Couve de Murvi'He, verleden week voor de Nationale Vergadering uitvoerig over het Midden-Oosten, Vietnam, liet Duitse vraagstuk, Oost-Europa en vanzelfsprekend ook over de Europese Economische Gemeen schap gesproken. Hij kon het na tuurlijk niet laten hierbij over de positie van de Beneluxlanden in Europa te spreken. Wat hij hier van zei, is een zo origineel stuk ge schiedbeschouwing dat het moeilijk valt of aan het historisch inzicht öf aan de goede trouw van de minis ter te geloven. De heer Couve de Murville weet namelijk te vertellen: „De deelnemende staten (van de EEG) hebben noch dezelfde tradities, noch dezelfde oriëntaties, noch dezelfde be zorgdheden. Samen met Duitsland en Italië zou Frankrijk het gemakkelijk eens kunnen worden, over het belang van een Europese politiek. Zij zouden zich dan overeenkomstig kunnen orga niseren. De landen van de Benelux heb ben niet het gevoel dat dit alles moge lijk, ja zelfs wenselijk is. Zij hebben een traditie van terughouding, zij heb ben een veel geringere continentale organisatie dan hun drie belangrijkste partners". Maar Couve de Murville gaat verder: „De vrees zich met de Grote Drie van de Zes te verbinden brengt de Benelux landen tot een twijfelende houding, zo niet een afwijzende houding, terwijl daarentegen op economisch gebied al hun belangen hen ertoe dwingen zich met ons zo nauw mogelijk te verbinden". Om deze redenen zetten de Bene luxlanden zich, volgens de Franse minister van Buitenlandse Zaken, in voor de opneming van Engeland. Daarmee kunnen de Beneluxlan den het voorlopig wel doen. Het lijkt alsof niet Frankrijk maar Bel gië en Nederland de Europese De fensie Gemeenschap en de Euro pese Politieke Gemeenschap in 1954 hebben doen kelderen en alsof niet Frankrijk maar de Beneluxlanden de Europese verkiezingen ophouden en het landbouwbeleid bijna hebben doen stranden, en alsof niet Frank rijk maar de Beneluxlanden de Euro pese veiligheidspositie aanzienlijk verzwakt hebben door uit de Noord- Atlantische Verdragsorganisatie te lopen. Dit werkelijk verbazende verhaal van Couve de Murville is een eigen lijk onaanvaardbare poging van Frankrijk de eigen geïsoleerde po sitie te doorbreken met een poging de Beneluxlanden zelf te isoleren. België en Nederland hebben het niet nodig een bewijs van goed Europees gedrag te leveren. De ge schiedenis van de Europese integra tie van het Europees Congres van Den Haag in 1948 tot heden bewijst het. Wat echter bijzonder irriteert is het oordeel dat Couve de Murville zich over de historische positie van Nederland in Europa aanmatigt. Nederland en België denken niet continentaal genoeg, omdat zij Enge land bij Europa willen brengen? Is Engeland dan een ver verwijderd exotisch land? Heeft Frankrijk Al gerije niet als een Franse provincie bij Europa gebracht? Zeker, Duits land heeft uiteraard altijd continen taal gedacht, van 1938 tot 1945 zelfs een tikkeltje overdreven. Maar zei de Italiaanse regering niet on langs dat de goede relatie met de Afrikaanse en Arabische landen een constant motief van de Italiaanse buitenlandse politiek is? Dat is vol strekt normaal en behoeft niets al te doen aan de Europese gezindheid van Italië. Aan deze vreemde argumentatie van de Franse minister ligt een ver keerde filosofie van „continentaal Europa' ten grondslag, die Enge land er buiten wil laten. De Bene luxlanden wekken de onwil van Parijs, omdat zij de merkwaardige opvatting zijn toegedaan dat Enge land bij Europa hoort, wat Frank rijk in 1918 en in 1945 nog dank baar heeft erkend. De zaak is een voudig: de Beneluxlanden denken aan Europa „tout court". Frankrijk denkt aan een Europa „trop court Niet minder vreemd zal Italië op kijken. Zal het zich tezamen met Duitsland en Frankrijk willen be perken tot het continentale Europa geleid door De Gaulle of door een Frans-Duitse groepering? Om de dooie dood niet. De grote betekenis die Rome aan de toetreding van Engeland hecht. Iaat duidelijk zien, dat Couve hier een handige poging deed de Beneluxlanden te isoleren door eensgezindheid van België en Nederland enerzijds en Italië ander zijds te voorkomen. Mooi bedacht, het klopt alleen niet. Couve de Mur ville, de correcte ambtenaar, heeft de instructies van de Generaal goed opgevolgd, maar hij heeft de „stuk ken" niet gelezen. Europa ziet er anders uit en Nederland denkt an ders dan Couve de Murville zich dat voorstelt. Misschien weet hij dat alles zelf wel en redeneert hij alleen zo als de onvergetelijke Chris tian Morgenstern: „Omdat niet we zen kan, wat niet wezen mag", PAUS PAULUS VI STRIJDT VOOR INTERNE VREDE VAN DE KERK Op het eerste gezicht lijkt deze aansporing in de tijd van het oecumenische streven begrijpe lijk, ja gewoon, kijkt men echter scherper dan blijkt dat gewaarschuwd wordt voor een be dreiging van de vreedzame eenheid van de ge lovigen in de Kerk zelf en verder, dat dit gevaar bijna op hetzelfde niveau geplaatst wordt als de gevaren die de vrede van de mens heid bedreigen. Men beseft dan iets van de diepe verontrus ting die de paus bezielt en waarvan hij even vaak, zij het ook vaak minder opvallend uit- drukking geeft: de zorg namelijk over interne stromingen, tendenzen, gedachten en bewegin gen die een gevaar kunnen vormen voor de vrede binnen de Kerk. Opvattingen kunnen te genover elkaar komen te staan die de eenheid van de kinderen Gods ernstig bedreigen. Wie zich zelfs maar oppervlakkig oriënteert over de wijze waarop in de post-conciliaire periode waarin we staan, het „aggiornamento" van de Kerk uit de geest van het Concilie wordt be grepen en toegepast, die zal weten welke feile tegenstellingen binnen de Kerk kunnen ont staan. Het is een simplificatie als men, zoals vaak uit de uitlatingen van het Vatikaan wordt geconcludeerd, aanneemt, dat alleen en bijna uitsluitend Nederland de theologische en ker-' kelijke nuisance-values" en „trouble-makers" kent. Ze zijn overal te vinden en ze overtreffen zonder moeite hetgeen in Nederland door ijveri ge „aggiornatori" verkondigd wordt. Dat de paus zich bezorgd maakt, is dus r.iet verwon derlijk. Zeker niet bij deze paus die kennelijk ernaar streeft de grote en felle stroom van ver nieuwing die de geesten heeft gepakt, gebonden te houden aan de kern van de kerkelijke tra ditie en aan de zuivere leer van het evange lie en van de Kerk. Het is volkomen juist en zelfs noodzakelijk dat de paus met alle kracht een aanval op de „interne vrede van de Kerk" wil vermijden. Hoe kan die aanval vermeden worden? Door de een of de andere stroming eenvoudig te verbieden, of door in een ge voel van oneindig vertrouwen in de heilige geest helemaal niets te zeggen? De paus doet noch het een noch het ander. Hij waarschuwt en doet een appèl voor de vrede, voor de een heid. De vraag is nu, hoe dit appèl moet worden verstaan. Worden wij opgeroepen tot een sim pele uniformiteit in het denken en tot volstrek te discipline onder het gezag van de kerk die in alle bijzonderheden aangeeft hoe wij de geest van het Concillie op onze concrete natio nale en persoonlijke bestaan moeten toepassen? Hoe ziet deze eenheid die wij in de Kerk moeten bewaren er eigenlijk uit? Het woord van de „interne vrede van de Kerk" kan alleen goed worden begrepen als wij een juiste voorstelling van de eenheid van de leden van de Kerk hebben. Bestond deze eigen lijk ooit in een zuivere zin? Is zij ooit haal baar op aarde, door altijd falende mensen? Wie naar de geschiedenis van de kerk kijkt we bedoelen hier de geschiedenis van de mensen die de kerk vormen, de paus, d- bisschoppen, de geestelijken, de gelovigen in hun kerk-zijn, die zal opmerken, met hoeveel moeite de kerk haar eenheid trachtte te bewaren. Deze eenheid stond altijd op springen. Zowel in de zichtbare gestalte van de Kerk als in het geloven van de gelovigen was zij altijd een zeer broos ge heel waarnaar wij als „pelgrimskerk" allemaal op weg waren. Het is onjuist te zeggen dat wij vijftig jaar geleden de eenheid hadden en dat de theologische provo's van vandaag ze licht zinnig over boord gooien. In de negentiende eeuw was de eenheid van de kerk in vele lan den vaak alleen naar buiten gewaarborgd om dat de intellectuelen en de leidende kringen van de maatschappij over een schandalig geringe theologische en religieuze vorming beschikten. De leken van onze eeuw zijn niet alleen mon dig geworden, ze werden ook veel dieper en exacter theologisch gevormd. Door de Kerk. Als men Maritain, Gilson, Guardini, Rahner en de Lubac leest, dan is het onvermijdelijk dat men eigen gedachten ontwikkelt en er toe komt de preek van de eigen parochie-pastoor in het licht van deze denkers te critiseren. Hoeveel meer is dat nu het geval met het Concilie en het „aggiornamento"? We hebben hier te maken met een stuk versnelde geschiedenis zoals Toynbee het zou noemen want we komen vanuit een situatie van onderontwikkeling te- recht in een stroomversnelling. Dit is ook het eerste Concilie dat door de wereldopinie en door iedere leek afzonderlijk gedurende iedere mi nuut en in iedere situatie is meebeleefd. We hebben de indruk dat men de bezorgd heid van de paus verkeerd zou interpreteren als men zou vermoeden dat hem deze aspek- ten ontgaan. Hij ziet duidelijk „de religieuze vitaliteit" die uit de vernieuwingsgedachten van de Nederlandse katholieken spreekt. Het is ech ter nodig de voorstelling van de eenheid van de kerk en van haar interne vrede die hier aan ten gronslag ligt, nader te omschrij ven. De „Osservatore Romano" heeft dit pro bleem op 20 mei uitvoerig behandeld. We heb ben de indruk dat de auteur aan het eigen lijke actuele probleem van het ogenblik voor bijgaat. Hij stelt duidelijk dat de paus niet ver oordeelt, slechts waarschuwt, dat hem de twee slachtigheid van de nieuwe strevingen bekend is, namelijk hun vruchtbare en hun bedenke lijke, gevaarlijke tendenzen. De schrijver spreekt van de „gehele leer en praktijk van de kerk" van het verleden en van het heden, die men moet bewaren. Hij citeert de paus waar hij zoals in „Ecclesiam Suam" over de eenzijdige persoonlijke opvattingen, de willekeurige „inspiraties" spreekt, die de leer stellingen van de Kerk in twijfel trekken. Ken nelijk met het oog op Rahner citeert de au teur de waarschuwing van de paus, die zegt dat men „het wijde en ter ere Gods majestu euze gebouw van de Kerk, dat tot een grootse verschillend. Steeman noemt terecht als de cen trale motieven: de veranderde houding van de kerk tegenover de wereld: de openheid tegen over de wereld, en dit houdt voor hem in: de kerk treedt door deze nieuwe openheid „het algemene historische proces van de mensheid" binnen. Deze nieuw begrepen en nieuw ervaren „his toriciteit" de directe deelneming van de Kerk aan het gebeuren van de mensheid heeft on middellijke gevolgen: sterkere deelneming van de leken, een noodzakelijke verandering in de verhouding leek-autoriteit. In tegenstelling tot hetgeen de auteur in de „Osservatore Roma no" stelt, is het volgens pater Steeman „onmo gelijk deze dubbel verandering van het eigen begrip van de kerk slechts ais een uitbreiding van het voor-conciliaire systeem te beschouwen." De kerk heeft met het concilie het besluit ge nomen de zelfgekozen en zelfgeschapen ghetto- situatie te verlaten, daarmede de richtlijnen van uniformiteit en integrale structuur op te geven, de autoriteitsstructuur niet meer als de enige en uitsluitende vorm van het leven in tempel geworden is, niet tot zijn oorspronkelijke en minimale proporties terug moet brengen, alsof alleen deze de ware en de goede zouden zijn." De struktuur van de kerk moet niet langs charismatische weg, op grond van eigen bijzondere gedachten vernieuwd worden, aldus de paus. De auteur van het artikel in de „Os servatore Romano" merkt op dat de machtig ste en veiligste basis voor een vertrek van de vernieuwing ligt in „de continuïteit en onveranderlijkheid in het lerende,, hiërar chische, dogmatische, charismatische pro ces van de kerk, die altijd en in iedere omstandigheid door God geleid, uit een onein dig erfgoed van de leer, de heiligheid en de ervaring bloeit". Niemand zal dit ontkennen. Hiermede is de Kerk als mystiek lichaam van Christus bedoeld. De vraag is alleen of met deze visie van de eenheid vanuit het ene geloof en vanuit de mystieke existentie alles gezegd is wat over de Kerk in de wereld te zeggen is. We menen dat het goed is naast een der gelijke beschouwing de „sociologische interpre tatie" te leggen die pater Steeman o.f.m., in een uiterst lezenswaardige studie van de ro- meinse IDO-C aan het vraagstuk van het „con flict in de conciliaire kerk" gewijd heeft. Het is de tekst van een lezing die pater Steeman verleden april te Rome hield in een reeks le zingen die het IDO-C ter voorbereiding van het wereldcongres voor het lekenapostolaat had ge organiseerd. Hier wordt dezelfde problematiek vanuit de nieuwe conciliaire werkelijkheid van de kerk be handeld. Steeman gaat van de bestaande span ning tussen gelovigen en autoriteit uit (hij noemt de gevallen van prof. Davis, Father Mc. Cabe, en pater Hervé), een spanning die ook de fase van de scheiding is binnengetreden. Zolang er spanning is, bestaat nog conflict en daarmede een band. Als er scheiding is, houd. het conflict op, de band is verbroken. Het conflict heeft dus ook positieve aspecten. De spanning waarin we dus vandaag leven, is die van „religieuze hervorming" en „ecclesi astische hervorming" (Osborne), tussen de le vende gemeente en de institutie, tussen de ge lovige en de autoriteit, tussen de spontaneïteit van het religieuze leven en de onbewogenheid van het gezag. De redenen voor deze post-conciliaire situatie die wij allemaal zeer goed kennen zijn zeer de kerk te beschouwen. Behalve collegialiteit aan de top van de kerk komt er ook meer ge meenschappelijkheid in de liturgie, raden van leken en geestelijken in de diocesen enzovoorts. Op deze wijze treedt als derde aspekt, voort komend uit de nieuwe openheid en de nieuwe „historiciteit" het begrip voor het pluralisme ook in de Kerk op, in de geloofsbeleving, in de geloofservaring, in het zoeken naar de waar heid en het juiste integreren van de waarheid- Hoe lang en hoe vaak werd „in dubiis li' bertas" om pedagogische redenen verzwegen? Een zekere democratisering is niet mogelijk zonder het spel van een zeker pluralistische be nadering van vraagstukken. Dit moet de unifor miteit en niet de scheuring dienen. Helaas, zo zegt pater Steeman terecht, ontbreekt in vel® van de huidige conflicten in de kerk te vaak het integreringsstreven. Zolang het conflict et is, kan dit streven worden gewekt en vrucht baar worden. Onderdrukking van het conflict zou fataal werken. Juist gezien en gehanteerd kan het conflict echter de institutionele integra tie bevorderen. Deze zeer behartigenswaardige gedachten van pater Steeman zijn niet het tegendeel van het geen over de „interne vrede in de kerk" door het vatikaanse blad is gesteld, het is de nood zakelijke. niet alleen sociologische, maar con creet historische aanvulling, vanuit het zijn van de kerk in onze maatschappij, in onze wereld, in onze fase van de geschiedenis. Het juiste be grip van deze historische en maatschappelijke werkelijkheid is, naast het stellen van de theo- logisch-dogmatische grondslagen van de kerk, onmisbaar. Niet alleen voor het nieuwe besef van de kerk van vandaag, maar juist ook ip het belang van die reële kerkelijke eenheid, waarin wij staan en waarheen wij steeds weer op weg zijn. (Van een medewerker) Beide reglementen berusten op dele gatie van de wetgever-koning en Sta- ten-Generaal aan de kroon in de zin van koningin met ministers (artikel 2 wegenverkeerswet). Basis en richt snoer van de wetgever is „de eenheid van het verkeer". De toenmalige mi nister van verkeer en waterstaat, de heer J. G. Suurhoff, schreef in de no ta van toelichting op het ontwerp-re- glement: „Zoals een toneelstuk niet bestaat uit losse rollen, maar één ge heel vormt, vormt ook de regeling van het onderhavige onderwerp een een heid. Bij ieder hoofdstuk wordt gere geld, hoe iedere verkeersdeelnemer zich gedragen moet. De afzonderlijke regelingen voor speciale soorten weg gebruikers zijn tot het uiterste be perkt. Slechts op deze wijze kan men het publiek duidelijk voor ogen stel len, dat de weg er voor allen is en dat de grondslag van het verkeers recht, als van alle recht, de eerbied voor de medemens is. Het reglement verkeersregels en verkeerstekens kent speciale bepalin gen ten behoeve van militair verkeer. Artikel 43 lid één verbiedt weggebrui kers onder meer militaire colonnes te doorsnijden en paragraaf 8 van het hoofdstuk „gedragsregels" regelt het gebruik van lichten door militaire co lonnes en bij militaire oefeningen. Militairen die verkeersmisdrijven en overtredingen begaan, vallen onder het gewone strafrecht, als het wet boek van militair strafrecht (WMS) Kiet anders bepaalt. Artikel 167 WMS bedreigt militairen die verkeersover tredingen begaan met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboe te van ten hoogste driehonderd gul den. De wettelijke omschrijving van de verkeersovertreding voorzover het wegverkeer behoeft, luidt: „Hij die als gebruiker van een voor het openbaar of militair verkeer openstaande weg dan wel als bestuurder van een n motorrijtuig, een rijwiel, enig ander rij- of voertuig dat bij de krijgs macht in gebruik is, de door of van wege het bevoegd gezag met betrek king tot het verkeer gegeven regels en aanwijzingen niet in acht neemt waarop de strafbepa ling volgt. In geval van oorlog, oorlogsgevaar en andere buitengewone omstandighe den, gelden de wegenverkeerswet, het wegenverkeersreglement en het nieu we RVV evenwel slechts voorzover de kroon dat wil zeggen de koningin met in dit geval de ministers van de fensie en van verkeer en waterstaat dat bepaalt. Koninklijke besluiten van 1953 en 1954 hebben de wet en het oude reglement van toepassing verklaard ten aanzien van onder an dere motorrijtuigen ten behoeve van de strijdkrachten en de door de kroor, aan te wijzen overheidsdiensten; in 1952 geschiedde dit voor militairen te voet, voorzover zij zich ter uitoefening van de dienst op een weg bevinden. Geldt het nieuwe RVV r.u voor mi litair verkeer of niet? Voor het ant woord op deze vraag moet men eerst weten of Nederland zich officieel nog in „oorlogsgevaar" bevindt. Het vierde lid van artikel 201 der Grondwet (voor 1956 artikel 194) zegt: „Of er oorlogsgevaar in de zin, waar in dat woord in 's lands wetten voor komt, aanwezig is, beslist de koning". Nasporingen in de geldende wetten en besluiten, voeren tot de slotsom, dat het koninkrijk der Nederlanden, dus Nederland, Suriname en de Nederland se Antillen, officieel nog steeds ver keert in de toestand van „oorlogsge vaar in de zin waarin dat woord in 's lar.ds wetten voorkomt". Nog altijd geldt immers het Besluit van 10 april 1939 (staatsblad no. 181) dat als volgt luidt: „Wij Wilhelmina, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op voordracht van den Raad van Ministers van 8 April 1939. Lr. A, Ka binet M. R.; Overwegende, dat de heerschende internationale ver houdingen medebrengen een voortdu rend latent oorlogsgevaar, dat het daarom los van iedere on middellijke dreiging noodig is, dat de Regeering kan beschikken over de bevoegdheden tot het nemen van bui tengewone maatregelen, zooals in de wetten des lands voorzien, ten einde onder alle omstandigheden de zelj- zelfstandigheid en de volstrekte onzij digheid des lands te waarborgen; Gelet op het bepaalde in de laatste alinea van artikel 194 der Grondwet; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen; dat de tegenwoordige buitengewone omstandigheden inhouden oorlogsge vaar in den zin, waarin dat woord in 's lands wetten voorkomt". De toenmalige minister van staat, minister van algemene zaken en voor zitter van de raad van ministers, de heer H. Colijn, heeft het koninklijke besluit medeondertekend. Zolang het oorlogsgevaar in juridi sche zin, dus op grond van een gel dend koninklijk besluit voortduurt, be schikt de regering over tal van be voegdheden, nader omschreven in on der andere de Dienstplichtwet, de Wet bescherming staatsgeheimen, de In- ADVERTENTIE BOKMA "r"' te- kwartieringswet, de Telegraaf, en lefoonwet en de Wegenverkeerswet. In geval van oorlogsgevaar eist, z als gezegd, artikel 45 der WegenV®ej keerswet dat een algemene maatreg van bestuur het nieuwe verkeersreg' ment van toepassing verklaart opTlr litair verkeer. Deze a.m.v.b. is echt nog niet tot stand gekomep. De nisteries van defensie en van verke^_ en waterstaat bereiden op dit oêeT. blik wel de maatregel voor. Het oV leg tussen de betrokken departe*® q, ten vereist evenwel nog enige tijd, dat de a.m.v.b. waarschijnlijk por. over enkele maanden zal kunnen den afgekondigd. Verkeersovertredingen door ren kunnen dan ook niet op grono het nieuwe reglement verkeersreg^ en verkeerstekens worden here Wel heeft de minister van <fefeI1®en de heer W. den Toom, onlangs in ^en dagorder een beroep gedaan op a zQ die tot de krijgsmacht behoren ee ^eJ., groot mogelijke veiligheid in he keer na te streven. n(j Strafrechtelijke vervolging °P re- van de wegenverkeerswet en tejjjke glement van 1950 en tuchtrecogeijjk- maatregelen blijven dan ook m

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1967 | | pagina 18