Zakkendrager Kemmer één der laatsten van het oude gilde Keurig leven rond het zakkendragershuisje I STUD Tweehonderd kilo rogge tegelijk op zijn nek SCHIEDA3ISCHE COURANT ZATERDAG 22 NOVEMBER 1.9G3 Schiedam „Hoe gaat het na vijftien jaar?" Een handdruk, waarbij je je voelt als een jongetje» dat zyn hand schuchter in de grote hand van vader legt. Achtenzeventig jaar en je bent blij, dat bü niet doorknijpt, want het is nog dezelfde kracht, spierballen van ijzer, een borstkas ai-* een paard, een rechte rug, een nek, die hy alleen maar buigt onder een zak cement en dan nóg nauwelijks. Heeft hjj niet een keer bij de Mouterij van de Olifant vijf baaltjes cement op zyn nek genomen: twee op zijn schouders, één op 2jjn hoofd, en dan nog twee overdwars daar boven op? Dat waren 250 kilogram. Zonder een spier te vertrekken. Dat is de Beer, alias Hendrik Herman Kemmer, met Adrianus Arkestein de laatstover- geblevenc van het gilde der Schiedamse zakken dragers. Vijftien jaar geleden hebben we hem het laatst in de krant gehad. En mevrouw Clara Theresia Kemmer-van der Horst is er ook nog. Een beetje magerder geworden» maar nog kern gezond. De stroom van inlichtingen over de zakkendragers en de oude Brandersbuurt komen van beiden, eerst de één en vóór die helemaal uitgepraat Is, de ander. HIJ KOCHT EEN ZAK „Mijn vader was brandersknecht en later meester knecht bij Meijer op de Westerkade, een oom van Piet Meijer, de gemeente-ontvanger, en ik voer als jonge kerel op een schip van Bijlo naar Amsterdam. O, ik verdiende aardig voor die tijd. Ik kon op een goede dag „een zak kopen" van Meeuwis van Duijn. dat wil dus zeggen, een lidmaatschap in het zakkendragersgilde. Daar betaalde je in die tijd aardig voor. Ik kwam er vrij goedkoop aan, maar vier jaar terug had collega jan Scholten zich nog ingekocht voor 250 gulden". „Verbeeld je maar niet, dat die zakkendragers arme mensen waren", valt mevrouw Kemmer ip, „2e kwa men een keer hier van het ka tholiek lyceum om iets te horen over die arme zakkendragers. 1 Nog cén keer smakken" in de trechter Ik zeg tegen die kinderen: ver tel- maar aan de meester, dat het géén arm volk was. Het was een ambacht, waarvoor je respekt moest hebben. Toen. mijn moeder jong was, betaal den 2e nog wel meer dan 250 gulden, maar dat was dan nog in de glorietijd van Schiedams branderijen". „Ik nad eigenlijk Kever blijA'en varen", zegt Kemmer er met can ^ware bas stem overheen, „want soms had je werk en soms zat je drie dagen te niksen. Maar op een goede keer kwamen ze bij me en zeien: Je bent liet voor niks lid van het gilde. Je kemt of jc wordt geroyeerd. Eveo rj de tweede wereldo jriog deed ifc dan de punt van !a :.ok o•-'er- mijn hoofd en -l-» slobkousen aan en ben ik ga a 1 sjouwen. Kijk. zo'n zak was üc'.. ..Mil- Rank. Den Ha ig staat f-r op; wal dat bMeke U weer. ik r.ioi. maar hij kostte nv eve gul den". Mevrouw Kemmer komt. uit hef Café de Blauwe Druif, waarvan het uithangteken nog te zien is in het Stedelijk Museum. Je had in de omgeving drie cafés: de Blauwe Druif stond tegenover het gildegebouwtje, op de hoek bij de paaltjes, waar nu Koen van der Meer zit. „Mijn man zat toen nog op een molen en moest telkens graan halen voor de mouterij en als hij dan Ach- ter de Teersloof langs kwam keek hij stiekem door de gor dijntjes in het café of ik er was. Zo is het aangekomen. HU kwam er telkens langs op een wagen met twee paarden. Hoi zijn vijf dochter en twee zonen geworden". En die hebben dan allemaal ge woond in de Prinsensteeg, in één van die simpele woningen, nu gelukkig afgebroken. Meer dan -een halve eeuw. „En ik heb er altijd graag gewoond, want het was best gezellig in d«* Brandersbuurt toen alles er nog stond. Mijn eerste werk ais zakkendrager heb ik gedaan voor de Brouwerij van Grif fioen: een schuit kolen gelost De grote firma's bestelden helu schuiten kolen tegelijk uit hei ftuhrgebied. Een goed daggeld en vrij bier, maar de hete dag werken van *s morgens zes tot *s avonds zes. Dat houdt met iedereen vol. Voor de moute rijen was het werk nog zwaar der. Voor Wittkampf, Bols, De Koning. Hulskamp en Hoïlandia tegen een ladder op met eer» zak op je nek naar de derde zolder". SCHOENEN VOL KONIJNENVOER ,Ja, cn als je 's avonds thuis kwam en je schoenen leeggoos- Het zakkendragershuisje, eens centrum van een klewig lei»en, de, hadden we goedkoop konij- ncnvoer allemaal graan: je zakte er tot je knieën in op zo'n schuit. Eater moest je slob kousen dragen. Weet je nog: bij de branderij, waar nu Huize Frankenland staat de schuit lag in de Nieuwe Haven en er liep een spoor van graan over de hele straat. De kippen lie pen er te -pikken. Bij alle bran derijen: allemaal kippen. Weet je noe. Drooglever werd weg gejaagd, omdat hij geen slob kousen droeg. Die Drooglever heette eigenlijk Vredebregt.Een van je dochters kwam je des middags een schaaltje eten brengen. Bij de Noord vest of bij het Proveniershuis moest ze dan over met een pontje". ,Na het werk moest je de kolen- zakken spoelen, in de Schie", vertelt Kemmer verder. Voor het graan kreeg je zakken van het gilde, die je na gebruik weer schoon moest afleveren. 2e werden over een hek langs de Schie gehangen om wal uit le druipen en dan later nadra gen op de zolder van het Huis je. Je had soms ook ander spui* chemikaliën, calcium voor dc chemische fabriek in de Konij- nenbuurt, een raar bruin goed je. Maar cement sjouwen en. ongebluste kalk of eierkolen dat was beroerd. Daar kreeg je zere ogen en kapotte schouders vun vooral als je n}>» dc zon werkte. Teer en sief,'hc, dat brandde gewoon het vj;l van je lijf. Ze zeien: een stofbril dra gen, maar dat gaf r.iks, want dan droop het zweet langs je brillegla2en en op het laatst'- kon je niks meer zien. Je kreeg een paar dubbeltjes meer per ton, maar voor de rest moest je maar zien je te klaren". ZWEMMEND NAAR PERNIS ,Nou ja, ik kon wel ontzaglijk veel hebben. Bij het gewicht heffen drukte ik 125 kilo co ik stootte 135. Met voetballen was ik back en iedereen was bang voor me. Gek, want ik deed niemand wat. Maar ja, als je tegen me opliep, ging jc tegen de grond, dat is zo. Zoals de meeste branders knechts woon de mijn vader in de Gorzen. Als 14-jarige jongen ben ik ii« Maas al overgezwommen. Dat wat- spart. Dat deed je mei een heel .stel jongens. Bij een paar steigers achter de kistenfa briek van Van Deventer sprong je d'r in en dan maar zwemmen Op het water een enkele dri*- iuj.iter, wat tweemasters tin een paar stoomboten van de Ht'Hand—Amerika Lijn. Nu mag het niet meer vun cie waterpoli tie. De meiden moch ten vroeger nog met het water in. Weet u. dat ik als negen jarige jongen mijn eerste baas- kreeg? Dat was bij de petro leumboer Bram v. d. Vlies. Bij de mouterij, waar nu de HAV- Bank staat, heb ik eens drie zakken rogge tegelijk gedragen van bet water naar de tum- luan, cloor een gangetje. Dat was 210 kg vracht op je nek. Nooit een breuk gehad, nooit hernia. Balen van honderd kilo op mijn kop. En dat allemaal op bruine bonen met spekvet en veel pa ar de vlees. Maar ik nam dan ook nóóit een borrel.." „Nooit voor eU uur *s morgens, wil je zeggen", vult mevrouw Kemmer aan, „en dan voor het eten nog een borreltje en des avonds een glaasje moutwijn", „Ach ja", geeft Kemmer toe, „ik heb hot vlees goed onder de pekel gehouden. En ik rookte een pijp en pruimde. Nee, nu met meer. Paardevlees: drie pond voor een gulden. Kom daar nu eens om. Toen het af liep met de drankindustrie ben ik by dc KeUingfabriek gaan werken. Nog eon jaar of elf. Daar heb ik zelfs nog een klein pensioentje van overgehou den...". Schiedam Het Schiedamse zak kendragersgilde bestaat sedert het jaar 1465 en dateert dus uit de bloeiperiode van het giJde- wezen. Schiedam had toen nog vijftien andere gilden, maar hot zakkendragersgilde was het voornaamste en zette kleur bij aan het openbare leven in 0112e stad. Het ging bij de processies voorop met het vaandel en het gildezilver, met de commissa ris rn dc hoofdlieden, en daar- a<":iïer de leden van het gilde, vermoedelijk gekleed in rood boaien hemd en Witts' onder broek, 'iet als latex. Het welva rende gilde nam ,n 1693 van een beenhakker-bi ander een lege branderij aap de Schie over om die met goedkeuring var» de overheid tot giJdehuis in te richten. 2e betaalden daarvoor 275 gulden. Het tegenwoordige Zakkendragershuisje, waar thans Jan Schaper zijn studio heeft, werd anno 1725 in ge bruik genomen. Eerst moest het gebouwtje daarvoor wat restauratie ondergaan? de klok» ketoren kwam er bij met een koperen windwijzer in de vorm van een zakkendrager» gebogen onder een zware last. ZANDLOPER Daar heeft zich dan in de rest van de achttiende eeuw en in de jaren daarna het kleurige le ven van de zakkendragers afge speeld. De commissaris, die de administratie voerde, had er zijn kantoor, 's Morgens half ze ven, 's middags kwart voor twaalf, 's avonds kwart voor zes kon het klokje geluid wor den ten teken, dat er werk aan de winkel was. 's Winters net zo, maar dan op andere uren- Het klokje werd drie of vier mi nuten geluid, een grote zandlo per werd omgekeerd, die zes- eneenhalve minuut overspande. Wie niet binnen deze tijd bij het zakkendragershuisje ver scheen, werd uitgesloten en. lud die dag geen recht op werk. Wie op tijd was schaarde zich fcn de bak met koperen trechter bij de ingang cn „gooide met de benen", ri.w.z met de benen dobbelstenen, die zich thans m het Museum bevinden; de ste nen kwamen op een bal terecht, die met een pen verankerd was in de bodem van de bak en dc den aldus heel onpartijdig uit spraak; fraude was uitgesloten. In de volgorde '*an dc geworpen ogen stelden de mannen zich dan in een rij voor het zakken dragershuisje op. In historische tijd liep die rij soms op tot een paar honderd man; die stonden don. langs „het pad" tot aan de Dam. Een hoofdman gaf aan, hoeveel en welke dragers voor een bepaald karwei in aanmer king kwamen. Had ieder zijn taak, dan werd van de reste rende krachten er één de man die het hoogste aantal ogen had gegooid aangewe zen als reserve. Dat was „de hooggeplaatste", die zich thuis of in het gildchuisje beschik baar moest houden. ECHTE STENEN OP SCHIEBODEM In het zakkendragershuisje het waren virtuozen in het bedenken van bijnamen en curieuze vak manstermen heette dat dob belen om bij een karweitje mee te mogen doen het „doen van een smak". De lui konden zich door een goede worp „aan- smakken". Wie in zijn ijver het resultaat verkeerd doorgaf, mocht van de commissaris een week lang niet meesmakken. Ook werd gesmakt wie de lad ders, planken, kolenschoppen en zakken moest dragen. Wie aangesmakt was, ging naar huis, haalde zijn kapzak en zijn kolenzak of graanzak; voor graan was dat wit keper, voor kolen wit zeildoek, alles met initialen, want na reiniging van het materiaal in de Schie en droging over het hek of op de 2older van het huisje, kreeg ie dereen zijn eigen bullen weer. „Wat in het Museum bewaard wordt, dat zijn niet de echte dobbelstenen.", zo onthult de heer Kemmer, „de echte liggen in de Schie. De kinderen kon den gemakkelijk in het zakken- dragershuKie binnenkomen en een jongetje van zes ging er on der de ogen van hoofdman Van Tienen met de dobbelstenen vandoor. Bij het logement Het Zwaantje smeet hij ze in het water. D'r is naar gebaggerd met een schuitje, maar we heb ben niks gevonden. Jammer. Ze waren van echt ivoor. Ach, ze zouden toch zwart zijn ge worden van het vuile Schiewa- ter. Maar je kon bij Olthof in Rotterdam, onze oude leveran cier, geen grote dobbelstenen meer krijgen; hij had 2ich ge specialiseerd op biljartballen. Gelukkig hadden we een paar stenen in reserve, alleen iets kleiner en minder rond bij de hoeken". SCHILDERACHTIGE BIJNAMEN ,Och, met die kleinere dobbelste nen ging het ook goed. Ais het klokje werd geluid had je zeven minuten om naar het Zakken dragershuisje te komen. Com missaris Kudders, later hoofd van het arbeidsbureau, riep: „Aaaaf", als de zandloper was leeggelopen en dan ging je gooien. De man die twaalf ogen gooide kreeg de eerste kans. Die zocht natuurlijk, het beste werk uit. Bij voorbeeld Hoïlan dia een keer 2000 ton kolen op één keer. Sommigen kwamen net van een werk terug, smak ten zich weer aan en kregen meteen een kans: schepen graan, siibkolen uit Limburg, cement, bij sommige adressen, zoals Winddok, een stomerij- droger ij-branderij kon je elke dag terecht. We hadden mooie namen voor het aantal ogen: Gooide je tweemaal zes, dan heette dat tweedubbel, twee maal vijf heette de kraatepo- ten, twee vieren noemde ja twee stoven, twee drieën wer den kattepoten genoemd. Twee tweeën was niks, maar had je dubbel één, dan zei je: ik heb twee apen". Onder elkaar hadden we ook prachtige bijnamen. Mijn colle ga's och ik zal maar geen echte namen noemen heet ten: De Finkpil, het Engeltje, de Peur, Malie, het Maria- beeldje, Brussel, Mellekie, Gudde, cle Gup, Liplap, Boskat, Katuil en de Beer. Dat was ik dan. In het Broers veld was er een waterstoker, die ook zak kendrager werd. Hij zei: Jon gens, ik wil wei trakteren, ais je me geen naam geeft. Goed, zeiden, we, maar de volgende dag bij Hoïlandia zei er een: Kijk, daar komt-ie onze „Ongedoopte". En dat is dan zijn bijnaam geworden..." HET GILDE VIERT In het Zakkendragershuisje was er beneden een wachtruimte, waar de banken rondom de ka chel'stonden met de plavuizen er in cirkels omheen gelegd. Daar was ruimte om de plan ken te drogen. Boven was het kantoortje voor de hoofdlieden. Daar werd ook het vaandel be waard en de begr&fenispïaat uit 1818, een paar decimeter groot, hand gesmeed met een doods hoofd en gekruiste beenderen. In een hoek stond de schatkist; er waren vier grote sleutels, één voor elk van de hoofdlie den. Ze hadden er aanvankelijk vier, twee katholieken en twee protestanten. Na 1930 werd hun aantal teruggebracht tot twee. „Er werden telkens andere hoofdlieden gekozen", aldus Hendrik Kemmer, „ze wissel den om de-twee jaar. Dat werd dan telkens een heel feest, met bierdrinken en oen etentje bo ven op het kantoorij's van de hoofdlieden. Ja, niet voor ons hoor, maar voor de hoofdlieden zelf. In de schatkist zat niet ge noeg om er allemaal van te eten. We waren omstreeks 1900 nog met een man of tachtig. Mijn moeder wist nog te vertel len. dat er vroeger wel eens tachtigduizend gulden in kas is geweest. Tot ca. 1930 kreeg je wel vrij bier. kaas, worst en zo bij de verkiezingen, Daarna was het afgelopen". ,Wij kregen uit die kas één keer per jaar zes gulden aardappel- geld en in augustus, met de kermis, dan was er nooit veel werk dan kreeg je ook wat. Maar van je verdiensten als zakkendrager moest je vijf pro cent in de pot sloppen. Daar voor werd materieel gekocht schoppen, zakken en planken daaruit werd ook het aardap- pelgeld betaald en het geld van de hoofdlieden. Voor zieken werd niets gedaan, maar dc be grafeniskosten waren wel voor rekening vhn de kas. Ik heb éénmaal zo'n begrafenis mee gemaakt, ik denk zo ongeveer m 1939. Het omfloerste vaandel, de zilveren plaat en dan de zak kendragers achter de lijkkoets. Op het kerkhof geen toespraak. De eigen collega's lieten de kist zakken, dat was alles". TOEN WAREN ER NOG MAAK ZEVEN Eigenlijk kwam er al in 1797 een einde aan het bestaan van het gilde, maar klandestien bleef de organisatie voortleven als een soort „bussche'*. een zie kenfonds, waarin de zakkendra gers hun boeten moesten stor ten en waaraan de kooplieden een bijdrage afdroegen voor het gebruik van ladders en wa gens. 3n feite werd het gilde eerst in 1830 bij koninklijk be sluit opgeheven. Daarna vorm den de mannen een soort com pagnieschap, gegroepeerd rondom het gemeenschappelijk bezit: het zakkendragershuisje. De organisatie bestond bij het begin van de eerste wereldoor log uit ongeveer zeventig man. Het echtpaar Kemmer voor het oude Soephuis. Daarna is hun aantal snel afge nomen, als gevolg van het min der belangrijk worden van de brandersindustrie in. onze stad. In 1939 waren er nog slechts 22, waarvan er vijftien nog actief werkten. Een van de laatste op drachten was het lossen van 15.000 kilogram gerst. Daar kwamen zeven dragers en twee tonners aan le pas. Het werden 200 zakken elk van 702 kilo en het graan was binnen de twee uur in cle mouterij. „Daarna was het snel afgelo pen", zo besluit Hendrik Kem mer zijn verhaal, „er kwam steeds minder werk en ik nam. ergens een tweede baantje aan. Van de gemeente hoorden wc, dat we het Zakkendragershuis je zouden mogen gebruiken, zolang er nog zeven zakkendra gers in leven waren. In 1961 of 1962 was het bekeken. De zeven laatste zakkendi'agers kregen van de gemeente een vergoe ding van 201) gulden elk".

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Rotterdamsch Nieuwsblad / Schiedamsche Courant / Rotterdams Dagblad / Waterweg / Algemeen Dagblad | 1969 | | pagina 2