EXTRA Hl ■I mi Ui m■r'.v' mmmmm ia1 Over geestelijk gehandi- captèriis veel geschreven. Over de ouders van deze kin deren min der. Veel van hun problemen zijn de buitenwacht onbekend. Op deze pagina de weerga ve van een gesprek met en kele direct betrokken ou ders. Over de martelende onzekerheid wanneer het vermoeden bestaat dat het kind niet in orde is, maar gr nog geen duidelijkheid wordt gegeven. Over de houding van de buiten we reld,.het somsaange- hetisolemen t, hoe het la ter, móet: Een verhaal zon der conclusies, maar dóór téld: Met danlcaan de he ren Van Wijsbergen en Van der Heide, de ech tpa- ren Van der Arend en Ze- venbergen, mevrouw Zandstra én tenslotte me vrouw Van der \Hoek en zoon Paul voor het pose- Erkenning Plf%jjmL X* Bang Zorg Het huis uit vrijdag 13 Hpril 1080 VD/SC/WW „Toen mijn zoontje geboren werd hebben ze het wel tegen mijn man gezegd dat het een mongooltje was, maar niet tegen mij. Tegen mij mocht het niet verteld worden. En dat is vijf maanden zo gebleven. Dat iedereen het wist, ouders, buren en noem maar op. En ik heb het zelf niet gezien. Ik zag wel dat het geen schoonheid was, maar dat is met de meeste pasgeboren kinderen zo. Hij was kaal, een oud mannetje, net een mandarijntje, maar een mongooltje nee. Ik dacht, hij lijkt op mij, serieus. En ik vroeg aan de anderen: hij lijkt op mij, hè? En ze zeiden: ja hoor, hij lijkt op jou. Maar iedere keer op de zuigelingenzorg zeiden ze: zie je dan niks, doet ie dan niks? En stom dat ik was, ik merkte niets." Rl T< Totdat een arts het haar vertelde. Het is een mongooltje. „Ik dacht dat ik doodbleef." vertelt Anita Zand stra nu. nu ze van haar schrik beko men is en ze haar zoon tot „een stuk van een jongen, echt waar" ver klaart. Haar verhaal is misschien niet illustratief voor alle ouders van geestelijk gehandicapte kinderen, maar laat toch op zijn minst iets zien van de overdreven voorzichtig heid die de buitenwereld ten op zichte van deze ouders soms in neemt. Ook als de ouders zelf al lang het duistere vermoeden heb ben dat hun kind niet als de andere kinderen is. Ook dan wordt de waarheid nog vaak opgeschort en door de medische wereld vooruit geschoven. Het verhaal van Jannie en Ton Ze venbergen. Tijdens de geboorte van hun zoon Richard zijn er zuurstof- iroblemen geweest 'on: „Ik had het eigenlijk gelijk bij de geboorte al gezien dat het niet in orde was, maar dorst het tegen haar niet te zeggen." Jannie: „In het ziekenhuis zeiden ze tegen mij: te snelle geboorte, gebrek aan zuurstof. Richard moest een paar dagen naar boven. Maar toen ik na elf dagen naar huis mocht, feen Richard die naar beneden wam, geen kind dat ik mee kreeg. Daar ga je dan met lege handen. Sta ie toch wel even vreemd te kijken. Daar heb je negen maanden op f wacht en dan zo naar huis. Maar goed, na een week moeten we weer naar het ziekenhuis komen. Richard had stuipen, het was een aflopende Zaak, zeiden ze. Nou, en daar sta je dan als ouders voor zo'n couveuse. Je kunt helemaal niets doen. En toen het kritieke gevaar geweken was, toen was het enige wat die arts na een week zei: afwachten maar, waarschijnlijk zijn zijn hersens be schadigd, afwachten maar." Beide ouders waren er toen eigen lijk meteen al van doordrongen dat hun kind er niet goed door geko men was. Toch moest het nog een jaar duren voordat de medische we reld iets van zich liet horen. Ton: „Na een jaar hadden we ook Wel-in de gaten dat het niet goed was! Hij reageerde alleen maar op licht en donker en zo. Maar enfin, toen kwam het grote moment dat er een BEG (een meting van de herse- nactiviteSten waarbij echter alleen de goede, levende hersendelen een uitslag te zien geven, red.) gemaakt moest worden. Goed, de uitslag was: hij had dus een geestelijke achter stand, maar dat kwam best in orde. Nou ja, bet resultaat weet je." Reageert John van der Arend, zelf vader van een 8-jarige zwaar geestelijk gehandicapte zoon, voor de erkenning van wiens handicap hij twee jaar heeft moeten vechten: „En waarom is dat nou, hè) Waarom» krijg je geen eerlijke antwoorden! Waarom draaien ze allemaal alsof je kleine snotapen bent om je heen? Op een gegeven moment wil je we ten wat er aan de hand is. Dan wil je niet meer met een kluitje in het riet gestuurd worden. Dan wil je het weten. En al krijg je het dan kei hard voor je raap, je weet het ten minste zodat je er op in kunt spe len." Vroegtijdige erkenning. Achteraf zijn alle ouders het er overeens. Hadden we het maar gelijk gewe ten, dan waren we er mee opge groeid'en hadden ons kind direct de voorzieningen kunnen geven die het nodig had. Te vaak blijkt het nog voor te komen dat ouden jaren- l"~" in onwetendheid of onzeker- worden gehouden. Te vaak hebben ouders de volgende erva ring: „Dan vraag ie na de geboorte aan de zusten is alles goed? En dan krijg je te horen: ja hoor, mevrouw, alles goed, alles zit er op en er aan, maar ze vergeten de binnenkant." Zeker meer dan vijftig procent van de ouders krijgt niet op net moment dat er medische duidelijkheid is te horen hoe de zaken er voor staan. Toegegeven, de huisartsen hebben duizend excuses, verontschuldigin-- gen die voor ieder mens die de an der een onaangename boodschap heeft over te brengen volkomen na tuurlijk zijn. Maar de ouders. Zelf willen ze niets liever dan die harde waarheid. Vroegtijdige erkenning echter van het feit dat een kind geestelijk gehandicapt is, zodat aan spraak gemaakt kan worden op de voorzieningen die er tegenwoordig zijn, daar moeten de ouders vaak zelf voor vechten. En als de erkenning er inmiddels is? Als de twijfel en onzekerheid plaats hebben gemaakt voor de weten schap dat het kind geestelijk gehan dicapt is, wat dan? Hoe reageert de omgeving? Het blijkt dat de situatie ten opzich te van zo'n vijfentwintig jaar gele den toch wel iets veranderd is. John: „Vroeger lag er een bepaald sfeertje om heen, dan trokken de ouders zich terug uit een soort schuldgevoel." Misschien is er de laatste tijd voor dat gevoel van schuld, mede door de nieuwe in zichten in het ontstaan van een geestelijke handicap (het kan ieder een overkomen)," minder reden. Toch wordt er door de buitenwereld Ouders van geestelijk gehandicapten: Hu in zorg, hun onzekerheid fi nog vaak genoeg aanleiding gege ven zich terug te trekken. Nel van der Arend: „Toen wij het wisten van Reno, toen begonnen zijn ouders direct: nou, bij ons in de familie komt het niet voor!" En ze vertelt een voorval met de buren, mensen waarop ouders van geeste lijke gehandicapten sterk op aange wezen zijn, juist doordat zij zo aan huis gebonden zijn. „Toen in het be gin met Reno woonde wij naast een buurvrouw. En het viel me altijd op dat als Reno in de tuin was, dan ging zij naar binnen. Ze sprak nooit tegen me. Ik voelde wel, dat mens is bang. Maar ik durfde er ook zelf niet over te beginnen. Totdat toe vallig op een keer, toen Maija gebo ren werd en hij (haar man John) een kaartje ging brengen, toen' kwam het er uit, hè. Dat ze niet durfde. Ja, zei ze, jullie hebben zo'n kind, hè, en je weet niet hoe je rea geert. Later bleek het echt zó'n mens te zijn. En ik merk het bij voorbeeld ook nog wel aan zijn' beste vriend. Die komt ook niet meer zo vaak. Eigenlijk alleen op verjaardagen, als hij weet dat Reno dan in bed ligt. Maar je zal hem nooit meer eens zo aan zien komen schieten. Andere ouders hebben andere erva ringen, hoewel tijdens het gesprek blijkt dat het toch een kwestie van instelling is. Jannie: „Het ligt heel erg aan jezelf. Je moet gewoon je vrienden uit blijven nodigen en de mensen niet ontlopen. Ton en ik hebben heel veel gepraat. We heb ben onze vrienden en kennissen er van het begin af aan bij betrokken, zodat ze ook van begin af aan heb ben meegeleefd." Haar ervaringen zijn diametraal te genovergesteld aan die van Anita: „Toen ik het hoorde was ik zo te leurgesteld, zo geschrokken, ik zon derde me helemaal af. Vier jaar lang heb ik in mijn eentje gezeten. Dat kwam natuurlijk ook omdat alle vertrouwen weg was, in je man, in je ouders, in je kinderen.' Iets van de vaak moeilijke reacties bij de buitenwereld mag ook blijken uit de woorden van John: „Ik had een tijdje geleden een gesprek met een ouder iemand, iemand die mij al heel lang kent, met wie ik vroe ger vaarde. Wij waren aan het pra ten en toen opeens zei ie: dat jullie nou zo'n kind moeten hebben, nee, dat heb ik nooit kunnen zetten. Dat jullie nou zo'n kind moeten hebben. Dat vond hij niet rechtvaardig, daar had hij het moeilijk mee. Die man is nu toch al over de zeventig en hij blijkt er al die jaren zo over gedacht te hebben. Toen heb ik gelukkig met hem kunnen praten en gezegd: zo is dat nu eenmaal, dat hebben we aanvaard. Maar met hoeveel men sen die er net zo over denken kun je niet op die manier praten?" Kinderen zijn handenbïnders, voor geestelijk of lichamelijk gehandi capte kinderen geldt dat nog eens in verhevigde mate. En uitzicht op een langzamerhand zelfstandig worden is er niet. Geestelijk gehandicapte kinderen blijven hun leven lang veel aandacht en zorg vragen. Zo lang het kind thuis is dient er in fei te altijd iemand aanwezig te zijn om er een oogje op te houden. „Geeste lijke gehandicapte kinderen moeten door Jan Hendrik Bakker Foto: Henk Koster. altijd het gevoel hebben dat er naar hen gekeken wordt." Oppas is daar om moeilijk te krijgen. Soms kun nen de grootouders bijspringen, soms de buren, maar lang niet in alle gevallen. Soms ook de wat bit tere constatering dat je als ouder daardoor toch een beetje apart komt te staan. Nel: „Zoals van de winter toen het vroor. Als de kinderen dan uit school komen, dan zie je al die moe ders met hen naar het ijs gaan. Met schaatsen. Dat kan ik niet doen. Ik moet zeggen, ga jij maar alleen. Want Reno kan niet op het ijs staan. Je moet altijd zeggen: nou, ga maar alleen," Of in het geval van visite. Het kind mee nemen is meestal ondoenlijk. Ton: „Ik vind het wel leuk, hoor, visite, maar je hebt er niets aan. Tot een zinnig gesprek kom je niet. Ben je net een beetje aan het praten, en verdorie, dan zit ie weer in de keu ken. Dus jij er heen, weer terug, waar waren -we ook alweer geble ven en je wilt net de draad weer op vatten als ie weer ergens aanzit. Want Richard is wat dat betreft net een strontvlieg, overal zit ie aan. Rustig praten kun je niet, je hebt er niets aan." Duidelijk dat veel afhangt van goe de oppas. In het geval van Ton en Jannie is dat opgelost door de uitste kende relatie met de buren. Maar probleem blijft dat op een gehandi capt kind passen niet zo eenvoudig is. Reden waarom men bezig is met een speciale oppascentrale voor geestelijk gehandicapte kinderen. In vroeger jaren was de consequen tie van het bezit van een geestelijk gehandicapt kind dat ouders hun le ven lang „er aan vast zaten". Hoe wel de kinderdagverblijven en, als de kinderen ouder zijn, de gezins vervangende tehuizen of interna ten, de ouders nu toch ook uitzicht geven op meer vrije tijd, komt het nog voor dat geestelijk gehandicapte kinderen hun leven lang thuis blij ven. Er worden voorbeelden genoemd van een 80-jarige man die nog steeds zijn 60-jarige mongolide zoon verzorgt, al lang bejaarde echtparen die nog steeds voor de zorg van hun kind opdraaien, waar andere ouders het rustiger hebben gekregen. Een zorg die met de jaren zwaarder wordt Letterlijk, omdat hun kind in lichamelijke zin volwassen is, maar wel steeds aan en uitgekleed moet worden, in lïad moet worden gedaan. Figuurlijk omdat de ouders zelf ouder worden en het niet meer aan kunnen. Vraag: heb je ook als ouders van een geestelijk gehandicapt kind niet het recht om op een bepaald mo ment weer eens wat tijd voor jezelf te krijgen? Ton (verontwaardigd): „Kijk, dat zijn nou precies van die dingen waarmee je bij de buitenwacht niet aan moet komen. Als je daar zegt* wij willen wel eens wat tijd voor onszelf, dan komt dat averechts over. Dan zeggen ze: kijk, ze willen hem kwijt." John: „Reno is eigenlijk, denk ik, wel een internaatsKincye. Wij heb ben tegen elkaar gezegd, we mogen hopen dat ie tot zijn vijftiende hier kan blijven. Maar die grens hebben we al terug moeten schroeven met 1 h 2 jaar. Vanwege nieuwe ontwik kelingen. Het gewicht van Reno gaat meespelen. Je moet hem elke avond de trap op slepen. Als een lo den zak is ie dan. Op een bepaald moment kan dat niet meer." Bijna iedereen blijkt zich met die realiteit, dat hun kind op een gege ven moment het huis uit moet, ver zoend te hebben. Bijna iedereen overweegt om hun kind nu al vast in te laten schrijven voor een ge zinsvervangend of andersoortig ver blijf, want de plaatsen zijn schaars. Er wordt dan ook fel gereageerd op de mening van Anita, die nu zo ge hecht blijkt te zijn aan haar zoon dat ze hem liever niet kwijt zou wil len. „Als hij straks achttien is dan mag hij het zelf zeggen. En als hij dan zelf weg wil en zelfstandig wü wo nen, dan is het goed. Maar zoals ik er nu voorsta dan gaat ie nooit meer weg, nooit, van zijn leven niet" Bij de meeste ouders echter bestaat het inzicht dat hun kind, net als alle anderen, eens het huis uit wil om min of meer op zich zelf te gaan wonen. Zij het dan in een be schermde omgeving. Het besef dat ze daar thuis zijn, meer misschien nog wel dan bij de ouders, is heel sterk. Ton illustreert het, aan de hand van een ervaring met zijn, zoon Richard toen hij hem naar school bracht voor het schoolreisje: „Normaal probeer ik altijd met die reisjes mee te gaan, maar toevallig kon ik toen niet Ik ging Richard dus alleen maar brengen. Nou is Ri- chard normaliter niet vooruit te branden. Maar ik zet hem bij die school uit de auto en, werkelijk, ik heb mezelf rot moeten lopen achter hem aan. En toen dacht ik, hij is hier toch in de juiste omgeving.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Rotterdamsch Nieuwsblad / Schiedamsche Courant / Rotterdams Dagblad / Waterweg / Algemeen Dagblad | 1980 | | pagina 5