Sinterklaas
II
een persoonlijke herinnering
aan het Sinterklaasfeest
uit de jeugdjaren van
Peter Hoef nagels, thans
hoogleraar criminologie
aan de Erasmus-universiteit
te Rotterdam
Een.
samen
zwering
van
rechte i
ruggen
tegen
een nat
gezag.
Ik kon
niet
geloven
dat onze
ouders
ons zo
omslachtig
bij
de neus
namen.
Je werd
in die
zak onder i:
in het
ruim
gesmeten.
n
Het geloof van kinderen in
Sinterklaas hield ongeveer
even lang stand als net geloof
in de ooievaar die babies
bracht bij moeders die
toevallig ziek in bed lagen. Op
school werden beide geloven
levend gehouden. Over de
ooievaar werd alleen in
uiterste noodzaak gesproken.
Het geloof in Sinterklaas was
nodig om ons, onder
bedreigingen van tal van
verschrikkingen, gedurende
de maand november en in *t
begin van december in
bedwang te houden. Wie zoet
was kreeg lekkers, wie stout
was de roe. En erger. Niet dat
wij in november ondeugender
waren dan anders. We rukten
het hele jaar door aan de
strakke teugels van een
rechtlijnig regiem.
Niets-mocht, tenzij het was
toegestaan. In de klas hield je
je mond, van negen tot twaalf
en van twee tot vier. Elk
praten werd bestraft. Tenzij je
iets werd gevraagd. Als je op
die vraag geen antwoord kon
geven, werd je ook gestraft.
Het was dus erg simpel. Op
school zat je stil en rechtop
met je armen over elkaar.
Strak over elkaar was het
mooiste. Rechte ruggen en een
vinger omhoog als je naar de
wc moest. Ook dit had een
maar.
Joop had 's-maandags zijn vinger
opgestoken om naar de we Ie gaan.
Woensdag deed hij dat weer. Trils-
ma, de onderwijzer van de vierde
klas, ze»: „Moet je alweer? Dat kan
niet. Je bent al geweest". Een kwar
tier later deed Joop het in zijn
broek. Het stonk geweldig. Er lag
een plas onder zijn bank. Hij kreeg
opdracht de plas op te dweilen.
Daarna moest hij in zijn natte broek
naast de bank blijven staan. Klaas,
die naast hem zat, schoof naar het
uiterste puntje. Dat mocht niet van
Tnlstra en hij gebood hem in het
midden van de bank te gaan zitten.
,.Het is vies" protesteerde Klaas.
Trilsma gaf hem een draai om zijn
oren en keek naar het zitvlak van-
de bank. Het was nat. De urine
kroop langzaam verder. „Ga de*
dweil halen". Klaas kwam terug
terwijl hij de dweil tussen twee vin
gers ver van hem af hield. „Dweil
op" commandeerde Trilsma. „Het is
vies. Het is zijn pies" zei Klaas ter
wijl hij met grote afkeer naar de
•s dweil keek. Er klonk onderdrukt
gegiechel.
„Pies", „Pies" was geen woord voor
in de klas, Trilsma was een dikke
man met een figuur uit een mop-
penblaadje. Een aik hoofd, een dik
ke-buik en dikke billen. Trilsma
liep rood aan. „Brutale aap" blies
hij. Er kwamen blaasjes spuug op
zijn lippen. „Brutale aap! Ga naast
de bank slaan"! Trilsma waggelde
op Klaas af en wilde hem uit de
bank trekken, maar Klaas was hem
juist een slag voor en schoot de
bank uit. Trilsma verloor boven de
bank zijn evenwicht en viel met zijn
ellebogen op het natte zitvlak. Het
duurde maar heel kort. We keken
met de armen over elkaar hoe Trils
ma uit Joop's plas omhoog kwam.
De mouwen van zijn colbert waren
zeiknat. Het was een moment van
stille glorie en solidariteit. Een sa
menzwering van 'rechte ruggen te-
gen een nat gezag.
Trilsma deed langzaam en met een
vies gezicht zijn jasje uit en hing dat
aan het schoolbord. Hij had bretels
aan over een versleten overhemd.
Zijn buik stak puntig tegen zijn
hoogopgetrokken broek. Trilsma-
stond met de rug naar de klas, toen
hij zijn jasje aan het schoolbord
hing. We begrepen nu waarom zijn
broek altijd zo hoog boven zijn
schoenen hing. Dat was vanwege de
bretels. Trilsma draaide zich lang
zaam om en keek naar de klas. Zijn
ogen stonden klein In zijn drkke ge
spannen gezicht. Zijn korte nek zat
vol rode vlekken, zijn bolle wangen
waren donkerrood. Trilsma blies en
t haalde' adem met korte stoten. Er
slond' iets te gebeuren, dat wisten
we. Trilsma kon het er niet bij la
ten. Zijn gezag moest weer geves
tigd worden. Door middel van straf.
Wie de straf zou krijgen wisten we
ook niet. Maar de straf zou komen,
dat was zeker.
Trilsma blies en keek naar de klas.
Joop en Klaas stonden ieder aan
een kant'van de bank. Klaas wend-
de zijn gezicht af van de stank. De
twee kinderen die achter dè bank
zaten, hielden hun armen stijf over
elkaar en zaten met rechte ruggen
achterover om hun neus zover mo
gelijk van de plas te houden. Het
leek wel of ze extra mooi zaten.
..Jullie moeten alle twee nablijven"
zei hij tegen Klaas en Joop.
Trilsma voelde dat de kwestie hier
mee niet was opgelost. Al zaten de
kinderen nog zo in het gelid, zijn
gezag had meer geleden dan door
het schoolblijven van twee leerlin
gen kon worden vergolden. Trilsma
moest meer verzinnen. Hij verzon
meer. „Ik zal dit aan Sinterklaas
rapporteren". De klas was stil. Maar
het was een andere stilte dan enkele
seconden tevoren.
Sinterklaas. Dan was de herfst
voorbij. Trilsma had een nieuw tijd
perk aangekondigd. De winter be
gon met angst voor Sinterklaas. Het
was begin november. Sinterklaas
zou pas over enkele weken in het
land komen. Zou Trilsma het zolang
onthouden? Gezien de ernst van het
Angst en geloof
beheersten ons
Sinterklaasfeest
gebeurde, was dat heel goed moge
lijk. De gevolgen zouden vet^chrik-
kelijk zijn. Sinterklaas was een
mengsel van suikergoed, kadootjes
en de meest verschrikkelijke straf
fen. Met eigen ogen hadden we ge
zien hoe Zwarte Piet een jonge met
de roe had geslagen. Op vijf decem
ber kwam hij op school. Het leek al
lemaal erg aardig. Het gymnastie
klokaal was feestelijk -versierd.
„Sinterklaas is jarig" zongen we met
de hele school. Vooraan zaten de
jongste kinderen. Als Piet strooide,
kregen zij het meeste snoep. De pe
pernoten die hij naar de oudere kin
deren, achter in de zaal gooide,
kwamen hard aan. Je moest uitkij
ken dat je ze niet in jegezicht
kreeg. Vooral de kruidnoten kon
den pijn doen. Als Zwarte Piet naar
achteren liep waar de vierde-, vijf
de- en zesde-klassers zaten, was het
meestal mis. Eerst ging hij tekeer
met een ijzeren ketting. Dat gaf en
rottig knersend geluid. Dan sloeg hij
er een paar met de roe.' Maar het
ergste was als je door hem meegeno
men werd naar voren. Het kon wel
zijn dat je dan een kadootje kreeg,
maar meestal kreeg je op je donder.
Eerst vertelde Sinterklaas ten over
staan van de hele school wat je had
uitgevreten.' In het gunstigste geval
legde Piet je daarna over de knie en
sloeg je flink hard met de roe. Wij
hielden de adem in. Veel erger was
het als je de zak in moest. Vorig jaar
moest Martien van de vijfde klas in
de zak. Hij had geluk gehad. Sinter
klaas had zijn hand over zijn hart
gestreken, zodat hij niet mee naar
Spanje moest.
De juffrouw van de tweede klas had
ons omstandig verteld wat zo'n reis
inhield. Je werd in die zak onder in
het ruim van het schip gesmeten en
drie keer per dag werd je zo gesla
gen dat je met zak en al van pijn
heen en weer rolde. Dat ruim van
het schip stonk naar verrot vlees.
De juffrouw legde uit dat je drie da
gen zonder water in leven kon blij
ven. Na drie dagen werd de zak
even open gemaakt door een nare
Zwarte Piet met en kroes water. Je
moet eerst drie keer herhalen wat je
had misdaan, daarna drie keer belo
ven dat het niet meer zou doen, ten
slotte kreeg je een slok vies modder
water uit die kroes. De juffrouw
had bij die gelegenheid ook uitge
legd hoe lang een mens zonder eten
kon. Na veertien dagen kreeg je een
homp brood, maar als het schip in
de Golf van Biscaye kwam werd je
zeeziek, zodat je alles toch weer uit
braakte.
Dat soort verhalen vertelde de juf
frouw van de tweede klas. Toen we
in de derde zaten, moest ze naar een
gekkenhuis. Waarom dat hebben
we nooit gehoord. De schrik voor de
komst van Sinterklaas zat er bij ons
in ieder geval goed in. Trilsma wist
wel wat hij zei, toen hij aankondig
de, dat Sinterklaas van het gebeu
ren in de klas op de hoogte zou wor
den gesteld. We waren in wezen al
lemaal schuldig, want Trilsma wist
natuurlijk dat we genoten hadden,
toen hij in Joop's pies viel. De straf
fen zouden verschrikkelijk zijn en
iedere leerling uit de klas kon het
slachtoffer worden,
„Sinterklaas bestaat niet" zei Henk,
toen we naar huis fietsten. Henk's
broer was vorig jaar in de zak ge
gaan. Henk had het nodig om niet
m Sinterklaas te geloven. Zo kon hij
zijn angst ontvluchten, „Geloof jij in
Smterklaaas"? hield hij vol. „Ik
wel" „Zo oud kan niemand worden"
bewees Henk, Hier had ik over na
gedacht. „Nee" antwoordde ik. „Dat
kan niet.. Maar Sinterklaas is, een
andere bisschop". „Wat voor" bis
schop"? vroeg Henk. „Niet zo'n
oude natuurlijk. Gjswoon een bis
schop uit Spanje". Dat was mijn op
lossing van alle geheimzinnigheid.
Thuis deden we veel aan Sinter
klaas. We zetten de schoen. We zon
gen liedjes. Op zes december 's-mor-
gens was er een tafel met geschen
ken. Ik kon me niet voorstellen dat
mijn ouders ons zo omslachtig bij de
neus zouden nemen. Vijf december
's-avonds kwam Zwarte Piet
strooien. Dat was niet echt, Dat>was
oom Toon. Maar we deden alsof
voor mijn jongere zusje. Na het
strooien kwam oom Toon op bezoek
om een borrel te drinken. Mijn ou
ders geloofden, dat ik erin geloofde.
Ik Jm' het maar zo. Ik geloofde in
e - ïanse bisschop die nu Sinter-
./as. Dan klopte alles weer, op
f sn thuis. Ik had mijn moeder
in vertrouwen verteld van die
Spaanse bisschop. Ze had ja geknikt.
Er was dus een echte Sinterklaas,
voor grotere kinderen. De echte
kwam op school met Zwarte Pieten.
„Martien zei dat die zak van vorig
jaar niet naar pepernoten rook,
maar naar aardappels. Het was ge
woon een aardappelzak" zei Henk.
„Dat kan toch" zei ik. „Sinterklaas
kan toch een aardappelzak gebrui
ken. In ieder land gebruikt hij wat
anders. In Indié gebruikt hij bam
boe" verzon ik. Henk zweeg. Sinter
klaas was gered. Onze angst ook.
Het was enkele dagen vóór Sinter
klaasavond. Ik was bij Henk thuis.
We zaten met alle kinderen en zijn
ouders in de huiskamer. Zijn moe
der zat achter de piano en speelde
sinterklaasliedjes. Zijn vader zette
in en wij zongen mee. Plotseling
werd er op de ruiten gebonkt. We
schrokken. „Doorzingen" beval zijn
vader. We zongen door met bene
pen stemmen. Er werd weer ge
bonkt. „Hoor wie klopt daar kinde
ren...." zongen wij. Dan schoof het
raam met een klap open en over het
kozijn stak een zwarte handschoen
die strooigoed naar binnen wierp.
Wij doken in de verste hoek om het
op te rapen. Henk's moeder speelde
„Sinterklaasje kom maar binnen
met je knecht". „Doorzingen" brom
de vader. Wij zongen door met het
.snoepgoed tussen de kiezen en
graaiend over de vloer. Er klonk
een verschrikkelijke klap door het
open raam. Een dikke ketting don
derde de kamer in en schuurde over
het raamkozijn. De kinderen lagen
panisch van schrik op de grond. De
zware ketting w-rd op en neer over
het ramkozijn getrokken, Henk's
vader had het pas geverfd. Ik zag de
verf met splinters hout eraf sprin
gen. Door het raam klonk de 2ware
stem van Zwarte Piet: „Henk moet
aan de ketting. Henk moet aan de
ketting". Henk verstijfde van
sbhrik. Hij kroop achteruit de ka
mer in. Weer klonk de boze boeman
door het donkere raam: „Henk moet
aan de ketting"- Met een afgrijselij
ke kreet sprong Henk op en sloeg
zijn armen om de hals van zijn moe
der achter de piano. Iedereen
zweeg. Henk drukte zich tegen zijn
moeder aan. Ziirt lijf schokte. Ziin
moeder klopte hem op de rug. De
ketting schuurde nog over het ko
zijn. Henk's vader raapte een houts
plinter en een brokje verf van de
vloer, liep naar het raam, pakte de
ketting en zei: „Nu is het wel ge
noeg". Hij duwde het raam naar be
neden, zo hard, dat er weer een stuk
verf af viel. Hij smeet de ketting
achter een stoel. Deze bleef er wat
wezenloos liggen. „Ga maar naar
huis" zei hij tegen mij. Ik keek naar
Henk. Deze lag met zijn gezicht te
gen zijn moeder gedrukt. Toen ik
buiten kwam was het donker en ik
rende naar huis. Ik voelde de. hete
adem van Zwarte Piet in mijn nek
en kwam hijgend de keuken bin-
illustratie ton hoogendoorn
nen. „Wat is er"? vroeg mijn moe
der, die stond te koken. Ik zag dat
de keukendeur goed dicht zat en
keek naar het donkere raam. „Nu
wat is er? Heb je hard gelopen? ,jJa"
zei ik. Moeder roerde m de pan,
„Zwarte Piet is bij Henk thuis ge
weest" zei ik. „Heeft hij gestrooid"?
vroeg mijn moeder. „Ja". „Wat een
bof voor jouw". „Ja„ zei ik eri
schoof de keuken uit.
Op de ochtend dat Sinterklaas op
school kwam, was Henk ziek. Ik be
loofde wat snoep voor hem mee te
nemen. „Het hoeft niet" zei Henk.
„Ik vind het niet zo lekker". „Dan
ben je wel erg ziek" zei ik. Ik had
een mes in mijn zak. Het scherpste
mes uit de keukenla. Als het nodig
was, zou ik het gebruiken. Trilsma
had het voorval aan Sinterklaas ge
rapporteerd. „Volledig" had hij ge
zegd. „Volledig". Als jullie niet le
ren wilt, moet je maar voelen".
Ik was er zeker van dat iemand van
ons in de zak moest. Misschien de
hele klas wel. Dan zou Sinterklaas
minstens dertig Zwarte Pieten met
dertig zakken mee moeten nemen.
De hele klas zou niet zo erg zijn.
Maar dat zou niet gebeuren. Het
werd er één. Ieder jaar was het er
één. Meestal uit de zesde klas, ook
wel uit de vijfde en soms uit de
vierde. Dit jaar zou het een vierde
klasser zijn. Daar was ik van over
tuigd. Ik was de laatste die een uit
schijter van .Trilsma had gehad. De
pastoor had gesproken over het
doopsel als voorwaarde om in de
hemel te komen. Er waren missio
narissen nodig om zoveel mogelijk
negerkinderen te bekeren en aan
een blanke ziel te helpen. Trilsma
had na de les van de pastoor gezegd
dat we zilverpapier van thuis mee
moesten nemen voor de missie om
negerkinderen uit de hel te redden.
Ik had mijn vinger opgestoken:
„Stuurt God kinderen naarde hel.
als er geen zilverpapier is, mijn
heer"? Trilsma had me aangekeken
alsof hij me niet begreep. Toen
vroeg hij op scherpe toon: „Jij twij
felt toch niet aan de woorden van
de pastoor"? „Niet als zwarte kinde
ren ook zonder zilverpapier in de
hemel komen mijnheer". Trilsma
was weer rood aangelopen,
„Zwarte kinderen gaan naar de hel,
als de pastoor het zegt" zei hij drif
tig. „Dat is gelogen" riep ik kwaad.
Het was er uit voor ik het wist.
Trilsma greep me bij mijn haar en
duwde me de hoek in. Dat was een
paar dagen vóór Sinterklaas ge
beurd. Zodoende was ik op het idee
gekomen een mes mee te nemen
naar het Sinterklaasfeest op school.
Klaas, Joop en ik hadden op de
speelplaats onze kansen besproken.
Die stonden er niet best voor. We
moesten zien uit de zak te komen
als we erin zaten.
Het was warm in het gymnastieklo
kaal. In een gespannen sfeer zongen
we van de maan die door de bomen
schijnt en van de stoomboot uit
Spanje. Zou dat die rotboot zijn met
dat ruim vol stoute kinderen in de
zak? Sinterklaas kwam binnen.
Vriendelijk en kalm woof hij de
kinderen toe. De Zwarte Pieten
sprongen om hem heen en begon
nen te strooien. Ik telde de Zwarte
Pieten. Het waren er zeven. Sinter
klaas zag er echt uit. Hij zou best die
Spaanse bisschop kunnen zijn. Maar
waren de Zwarte Pieten allemaal
echt? Was het schoensmeer of een
zwarte huid? Ik keek scherp. Ik
meende bij één van de Pieten op
zijn witte kraag zwart smeersel te
zien, maar zeker was ik niet. Sinter
klaas had nu zijn stoel voorin de
zaal bereikt. Htj sprak ons toe. De
Pieten keilden pepernoten hoog
door de zaal. „Au" riep een meisje
dat een noot op haar hoofd kreeg.
Wij vingen en raapte wat wij kon
den. De kleine kinderen mochten
bij Sinterklaas komen. Eentje ging
huilend naar zijn plaats. De derde
klas was aan de beurt. Er werd wat
met de roe gedreigd, een leerling
werd geslagen en ging met een wit
gezicht naar zijn plaats. "Dat is tóch
een rotzak" zei Joop, die naast me
zat.
Toen kwamen de kinderen van de
vierde aan de beurt. Sint sprak on
verstaanbaar, maar de Zwarte Pie
ten die naast hem stonden rekten
zich dreigend met zak en roe. Iede
re twijfel werd opgeheven: iemand
uit de vierde klas zou gepakt wor
den. Maar wie? Toen hoorde we
Zwarte Piet Sinterklaas nazeggen:
„Joop". Het was Joop. „Ik heb geen
mes bij me" zei Joop angstig tegen
mij. Ik ritste snel het mes uit mijn
bloes en stopte het in de achterzak
van Joop. Net op tijd, want twee ge
meen grijnzende Zwarte Pieten
kwamen op hem af, de een met een
ketting, de ander met de roe. Het
was duidelijk het soort Zwarte Piet
dat ook onder in het schip dienst
deed om de kinderen in de zakken
te pesten. Joop werd door beide Pie
ten bij de armen gepakt en gevan
kelijk weggevoerd naar Sinterklaas.
Hij moest op zijn knieen zitten en
naar Sinterklaas luisteren. Toen zag
ik hoe twee Pieten hem vast pak
ten, terwijl twee andere een zak
open hielden. Het was een vreselijk
tafereel. Ik ging boven op mijn stoel
staan en hijgde van angst en woede.
Ik moest Joop helpen, maar de
overmacht van Zwarte Pieten en
onderwijzend personeel maakten
me kansloos. Ik zag hoe Joop met
zijn hoofd naar beneden de zak in
ging. Toen riep ik, met alle kracht,
over de kinderen heen naar Joop:
„Joop! Joop! Hij bestaat niet! Hij is
niet echt"!
De onderwijzers en onderwijzeres
sen sprongen op. Er ontstond con
sternatie. Het hoofd ging achter de
piano zitten en speelde gauw een
Sinterklaaslied. De Zwarte Pieten
lieten Joop in de zak liggen en zon-
gen, met de roede zwaaiend, „Zie
ginds komt de stoomboot uit Spanje
weer aan". Ik bleef kijken naar de
zak waarin Joop gestopt was. Deze
lag doodstil en verlaten op de
grond. Ik was misschien nog de eni
ge die op Joop in de zak lette. Toen
zag ik Joop het mes door de onder
kant van de zak heen steken, tot
aan de helft. Joop's schoenen staken
aan de onderkant van de zak naar
buiten. Joop spartelde en merkte
dat zijn benen loszaten. Hij rukte de
zak open met het mes naar boven.
Zijn gezicht kwam te voorschijn en
hij krabbelde overeind. Joop hield
de zak met het mes erdoor boven
zijn hoofd alsof het een trui was die
hij uittrok, maar waarin hij was blij
ven steken. Hij liep met geneven ar
men en het mes met de zak omhoog
het gangpad door. Ik sprong van
mijn stoel af en nep door het gezang
heen: „Joop! Hier"! Joop liep op me
toe en ging op zijn plaats zitten, ter
wijl zijn armen, de zak en het mes
nog in de lüeht staken. De kinderen
om ons heen zongen maar door.
„Hoe huppelt zijn paardje het dek
op en neer". Joop bleef maar zitten
met de zak boven zijn hoofd» ver
stijfd, het lemmet Vhn het mes gehe
ven als een speer van een Indiaan.
Hij had grote verschrikte ogen in
een lijkbleek gezicht. Het leek of hij
niets merkte van alles wat om hen
heen gebeurde. Het lied van de
stoomboot was afgelopen, Ik hoorde
de stem van het hoofd „Sinterklaas
is jarig inzetten. Ik pakte de zak en
het mes uit Joop's handen. Hij legde
zijn handen op zijn schoot. Er kwam
weer kleur in zijn gezicht. Zijn ogen
ontspanden zich. Het leek of hij
voor het eerst weer ademde. Ik
rook een scherpe lucht. Pies. Ik
keek naar beneden. Onder de stoel
van Joop lag een enorme plas. Het
droop van zijn stoel af. „Ga mee"
zei ik en pakte zijn hand. We liepen
door het gangpad met al die zingen
de kinderen om ons heen. Een
Zwarte Piet stond te zwaaien. Ik
duwde hem opzij. Ik kon wel jui
chen. Verdomd, ik was niet bang. Ik
was niet bang meer. Buiten ademde
we diep. Joop stak een hand in zijn
broekzak en haalde er een mep pe
pernoten uit. Hij draaide zich om,
bonkte op de ramen van het gym
nastieklokaal alsof hij Zwarte Piet
was, deed de deur open en smeet de
pepernoten de zaal in. Toen rende
we samen weg met de bedoeling om
nooit meer terug te keren.
PETER HOEFNAGELS
"'Si
1