4 SIAI Archivaris als auteur rmw:' w Jlgtli wi :d m Delft destijds een lastige stad donderdag 12 niHrt 1981 VD/SC/WW Binnenkort verschijnt een tweede boek over de ge schiedenis van Delft, waar aan vijftig auteurs hebben meegewerkt. Het boek completeert de ex positie De Stad Delft II, die van 20 maart tot en met 24 mei in museum Het Prinsen hof wordt gehouden. Een van de auteurs is de heer C. Postma, archivaris van het Hoogheemraadschap van Delfland. Zijn bijdrage, waarvan een deel op deze pagina is weer gegeven, handelt over een reeks van conflicten tussen het stadsbestuur van Delft en het bestuurscollege van Delfland. De enige stad binnen de grenzen van het Hoogheemraadschap van Delfland was Delft, De derde stad van het gewest Holland en voor de hoogheemraden van Delfland een doorn In het vlees. Delft was tot het einde van de zestiende eeuw een lastige stad, omdat het bestuur - veelal met steun van op posanten uit de-ambachten - zich steeds verzette tegen het heem- recht dat De'fland zowel op het platteland als in de stad uitoefen de. Dat heemrecht steunde op een handvest dat Albrecht van Beie ren op 20 november 1391 had uit gevaardigd. Het stadsbestuur van Delft probeerde hier onderuit te komen door het voeren van pro cessen. Strikt genomen een niet onge vaarlijke bezigheid, omdat de stad haar welvaart mee te danken had aan het zuivere water dat door de grachten stroomde en wat nodig was voor de bereiding van het be faamde Delftse bier. Water waar voor Delfland zorgde. De gron doorzaak van het ver2et was de benoeming van ambachtsbewaar ders door het Hof van Holland of door de hoogheemraden. Dit was bepaald in de zogenaamde Zes- puntensententie van het Hof van Holland van 6 mei 1454. Het re sultaat van een procesvoering se dert 1450, die een oorsprong vond in de weigering van Delft om de hoogheemraden inzage te geven in het stadsarchief. Delfland had daarop de stad Delft voor zijn vierschaar gedaagd. Ter voorkoming van een compe tentiestrijd was dit voor het Hof van Holland aanleiding om in te grijpen. Oorspronkelijk hadden de 'buren' in de ambachten zelf hun ambachtsbewaarders benoemd. Deze functionarissen beslisten aanvankelijk met de hoogheemra den over zaken die buiten de rechtspraak vielen of niet in de keuren waren omschreven. Bo vendien waren zij oudtijds belast met het toezicht op de financien en het onderhoud van de kaden, sluizen en bruggen. Het onvermo gen van de ambachtsbewaarders tegen de Deiflandse bevoorrechte groep leidde er toe, dat de hoog heemraden steeds meer macht aan zich konden trekken. In het begin van de zestiende eeuw wa ren dé verhoudingen tussen de partijen dermate vertroebeld, dat dijkgraaf Jart van Utrecht in 1522 naar Mechelen reisde en daar mee namens de stad Delft de zaak aan de Geheime Raad voorlegde. De uitspraak van dit college was gunstig voor de ambachtsbewaar ders, want zij zouden in hun oude rechten worden hersteld. De praktijk wees anders uit. Opnieuw grepen dijkgraaf en hoogheemra den de rechtsmacht, die aan de ambachten was toebedeeld. Het gevolg daarvan was. dat in de daarop volgende jaren vele pro cessen werden gevoerd, waarin soms ook het bestuur van Delft partij was. De stad had er groot bezwaar tegen, dat er sedert 1522 geen enkele invloed meer was op de Deiflandse zaken. Tot 1522 mochten enkele heren uit het stadsbestuur nog de rekeningen van het hoogheemrtaadschap con troleren, 2odat er nog een kans was om kritiek op het beleid uit te oefenen. De hoogheemraden wer den voor het leven benoemd, in tegenstelling tot de leden van het stadsbestuur en de ambachtsbe waarders, die slechts voor korte perioden hun plaatsen innamen. Dat de stad steun zocht op het platteland en bij een grootgrond bezitter is begrijpelijk. De trouwe medestander in het verzet was Jan de Ligne baron de Barban?on, die door zijn huwelijk met Marga- retha van der Marck de titel van graaf Van Arenberg had gekre gen. De familie Van Arenberg, die de zijde van de koning van Spanje had gekozen, bezat tot 1612 de heerlijkheden Honselersdijk, Naaldwijk en Wateringen in ei gendom. Arenberg had met Delft grieven tegen de wijze waarop de hoogheemraden het heemrecht in geheel Delfland uitoefenden. Als eisers of gedaagden vertegen woordigden Delft en Arenberg stad en platteland, wat blijkt uit processtukken. De grote aanval was gericht op het in het leven roepen van een college ter be slechting van de lopende geschil len. In 1589 slaagden stad en land er in de overwinning te behalen: er kwam een college van hoofdinge landen, waarin ook Delft was ver tegenwoordigd. Het eerste proces tegen Delfland werd gevoerd in de jaren vijftig van de zestiende eeuw. Enige inwoners van de am bachten Naaldwijk en Waterin- Delf land was stads bestuur in processen toch de baas 3» v C sw 'is i ik. fen, die door de dijkgraaf waren ekeurd, stonden terecht in de Vierschaar van Delfland. Molen- meester Cornelis Jaeobsz. van de Wateringveldse molen, die geen 'overclim' aan zijn hekken had gemaakt, weigerde op de gestelde vragen te antwoorden. Volgens hem hoorde deze zaak bij het am bachtegerecht thuis. Ambachts heer Jan de Linge bracht deze zaak in 1559 voor het Hof van Holland. Volgens hem was niet oud-dijkgraaf Johan Francois van Bodegem bevoegd geweest de na latigheid van de molenmeester te vervolgen, maar de gravin Van Arenberg. Uit de overgelegde stukken bleek echter dat schout, schepenen en diikheemraden van Naaldwijk en Wateringen de schouw dreven met volmacht van dijkgraaf en hoogheemraden en krachtens Demands keuren, zoals dit ook el ders in het hoogheemraadschap gebeurde. Zo had Delfland bij voorbeeld de nodige maatregelen Setroffen op verzoek van de inge landen van de Kerkpolder. Dezen hadden geklaagd dat hun kaden 'deur 't wanxcbouwen van de schout ende geswoerens van Ho- denpijl soe zeer vergaen, laech ende ondicht geworden zijn, dat nyet dan mit vilt (vuil) ende an der ruychte gemaickt ende onder houden zijn geweest'. Daardoor zou grote schade zijn geleden. De maatregelen hielden in, dat de hoogheemraden tijdens een bij eenkomst op 30 juli 1555 op het kasteel Keenenburg de schout zijn recht van schouw ontnamen. De schouw werd in handen ge steld van de molenmeesters en de huren van de polder. Zelf zouden zij de naschouw drijven over de kade. Wellicht om Delft van pro test te weerhouden voegden dijk graaf en hoogheemraden bij de bewijsstukken een uitspraak van het vonnis door het Hof van Hol land van 28 maart 1523, inhou dende dat de stad Delft in haar ambachtsheerlijkheid Overschie, die slechte voor een deel binnen Delfland was gelegen, geen be voegdheden had in zaken van heemrecht. Wel mocht Delft daar ambachtsbewaarders aanstellen, maar de schouw mocht alleen door diikgraaf en hoogheemraden van Schieland worden gedreven. Ook werd het handvest van her tog Albrecht van Beieren van 20 september 1379 op tafel gelegd, waarin de heemraden van Delf land met hun knechten en boden gemachtigd werden wapens te dragen. Het Hof van Holland bevestigde Delfland bii uitspraak van 11 fe bruari 156o in naar rechten en veroordeelde de tegenpartij tot be taling van de proceskosten. Bo vendien werd erkend dat de oud- dtfkgraaf in overeenstemming met zijn recht had gehandeld. Graaf Van Arenberg tekende te ken de uitspraak beroep aan bij de Grote Baad van Mechelen. De zaak werd op de rol geplaatst, doch werd eerst in 15S4 in behan deling genomen. Een jaar later werd de uitspraak van het Hof van Holland bevestigd. Er kwam een tweede proces, want op zijn beurt tekende molenmeester Cor nelis Jaeobsz. Bij het Hof van Hol land beroep aan tegen de veroor deling door de hoogheemraden. Hij kreeg een boete van twintig stuivers opgelegd. De graaf Van Arenberg koos terstond zijn zijde, Toen de zaak voor kwam stelde de advocaat van Delfland in zijn verweer vast dat de hoogheemra den 'moegen keuren, schouwen endë berechten al dattet heem- raetschip aengaeat deur alle ste den ende dorpen geleegen in 't waterschip van Delflandt als van dijeken, dammen, sluysen, heulen, weegen, wateringen ende anders'. De keur schreef voor dat de hek ken voorzien moesten zijn van 'planeken dat men daer bequae- melicken buyten omme mach gaen om alsoe den gemeenen man ende bysonder de vrouwen te ge rieven'. Terecht beweerde de ad vocaat van Delfland dat de hoog heemraden sinds onheuglijke tij den rechtspraken, keuren maak ten en schouw dreven binnen het hoogheemraadschap. Het Hof van Holland stelde op 11 februari 2566 vast, dat alleen de hoogheemraden competent waren in zaken aangaande het heem recht. Cornelis Jaeobsz. en de graaf moesten de proceskosten be-, talen. De veroordeelden gingen in beroep bij de Raad van Mechelen. Uiteindelijk bevestigde de Hoge Baad van Holland en Zeeland, die na de afzwering van Philips II was opgericht, in 1585 de uit spraak. Op het moment dat het proces Arenberg nog bij het Hof van Holland in behandeling was, gingen burgemeesteren, schepe nen en raden van Delft voor eni ge poorters in beroep tegen door de oud-dijkgraaf gemaakte bekeu ringen en de daarop gevolgde vonnissen van de hoogheemraden. De delicten bestonden uit het ver voeren van bagger, aarde en puin buiten Delfland, het leggen van mest bij een watering en het voorttrekken van een schuilt met mest door de Schïe. Het baggertransport hield ver band met het schoonmaken van de grachten. Wanneer dit nodig was liet het stadsbestuur in enige kerken publiceren, dat degenen die bagger nodig hadden dit uit de stadsgrachten mochten halen. Als voorwaarde werd gesteld dat men zelf de bagger buiten de stad bracht. Dijkgraaf en hoogheemra den stonden echter niet toe dat bagger, net als mest en 'poortaar de' (stadsvuil) buiten Delfland werden gevoerd. Met het mate riaal konden immers de lage lan den binnen het hoogheemraad schap worden opgehoogd, waarna hun eigenaars zouden moeten meebetalen aan het onderhoud yan de dijken en dergelijke. Jan in de Boot, gasthuismeester van het Oude Gasthuis en stamvader van het geslacht Graswinckel, had mest laten deponeren op de kade van het Gasthuisland, Kadeverzakking en watervervui ling konden daarvan het gevolg zijn. Dit gebeurde binnen het rechtsgebied of de vrijheid van de stad, waar dijkgraaf en hoog heemraden volgens het stadsbe stuur geen heemrecht konden la- Het water dat door de. Delftse grachten stroomt, was eens zuiver genoeg voor het befaamde Delftse bier.... ten gelden. Gedaagde tn dit derde proces voor het Hof van Holland was de oud'dijkgraaf Adriaen van der Does. Voor de verdediging lichtte men uit het archief het no dige bewijsmateriaal Als oudste stuk was daarbij een onvolledig getateerd handvest van Floris V, waarin de heemraden vele be voegdheden door de graaf waren toebedeeld. Dat hier sprake was van een vervalsing wist toen nog niemand. Zeker is, dat deze ver valsing in het voordeel van de verdedigers heeft gewerkt. Oorkonden van Albrecht van Beieren, die bewezen dat de heemraden dc jurisdictie hadden over de Schïe (1376) en het recht van schouw (1391) stonden bij de verdediging bovenaan de lijst. Evenmin werd verzuimd de Zes- puntensententie van 1554 te noe men. Ter verzwaring van alle be weringen herinnerde de oud-dijk graaf als gedaagde aan de uit spraak van het Hof van Holland in 1562 in de zaak van de Delftse bierbrouwer Pieter Sasbout tegen de dijkgraaf. Sasbouw, in wiens land illegaal turf was gedolven, had daarvan aangifte gedaan bij de schout. Weldra werd hem dui delijk gemaakt dat hier sprake was van een overtreding van het heemrecht, dat onder Delfland viel en dat het hoogheemraad schap in deze moest handelen. ■Evenmin kan in dit proces van het vonnis van 28 juli 1537, dat de rechtsmacht van de hoogheemra den in criminele 2aken moest aan tonen, onvermeld blijven. Het be trof de zaak van de Delftse vlees houwer Eeuwout Lambrechtsz., die Jan Claesz., bode van Delf land, had beledigd en geslagen. De uitspraak van dijkgraaf en hoogheemraden luidde: *bïoots- hooit, ongegort mit een barnende waskairse van een pondt wegende in zijn hant' in de Vierschaar ver schijnen en het college 'in de nae- me van den justicie' vergiffenis vragen. Daarnas moest de drijftige slager de brandende kaars naar de parochiekerk brengen Voor 't wairdighe heylighe sacrament ende offeren de kairsse'. Boven dien moest Eeuwout 50 Carolus- guldens boete betalen aan de dijk graaf, 2 aan zijn dienaren en 24 aan geslagen bode. Dit vonnis zal vast bij de regering van de stad bekend zijn geweest. De oud-dijkgraaf had ook ander bewijsstukken ter hand gesteld, waaruit bleek dat de seheepstol bij de stad ingevolge een Delftse keur was gemaakt, verder was het maalpeil voor de stadswateren door de hoogheemraden vastge steld, De stand van het grachtwa ter was vooral voor de bierbrou wers van belang. Ter bescherming van het water was zelfs in 1472 een keur gemaakt, inhoudende dat slechts met toestemming van dijkgraaf en hoogheemraden de Vijfsluizen mochten worden geo pend om Maaswater in of uit te la ten via de Poldervaart en SDchie. Zodoende kon binnen de stadsmu ren worden beschikt over vol doende vers water met een laag zoutgehalte. In hun verweer voor het Hof lie ten dijkgraaf en hoogheemraden goed blijken dat het Delftse stads- bestuur niet onbekend kon zijn met de regeling van het transport van bagger, stadsvuil en mest. Dat Delft in 1389 van Albrecht van Beieren met de toestemming tot het graven van de Delfhavense Schie tevens een eigen waterb- heer had gekregen, werd door het Hof als bewijsstuk van de tafel ge veegd. Juist hierop had hel stads bestuur zijn verdediging geba seerd. Binnen Delft vormden dijk graaf en hoogheemraden het col lege dat heemrecht mocht uitoefe nen. Dit gold ook voor het rechts gebied van Delft buiten dé wallen. Met succes hiedeln de heren deze stelling aan. Als de hoogheemraden geen juris dictie hadden 'duer alle steeden, dorpen ende vlecken', dan zouden de landen nooit 20 vruchtbaar zijn geworden en 'huer boter- ende zuyvelmerkten niet ultra Iberos (over de Ebro tat in Spanje) be kent zijn'. Ongetwijfeld kon het Hof uit de memorie van dupliek concluderen dat dijkgraaf en hoogheemraden met strenge hand het heemrecht toepasten in heel Delfland, 'wandt dye hooghe lan den en souden huere kaeden nyet onderhouden, mer huerluyden wateren laten loopen naturali cur- su nae den laechste polders die daerduer verdroncken ende gans- selijck verdorven souden werden mit meer andere i neon venitfn ten die alhier in Hollant nootelicken souden opcomen'. In gevolgde de uitspraak door het Hof van Holland op 11 februari 1566 was het het stadsbestuur ver gund zijn grachten te laten diepen en reinigen tot aan het einde van de stadsbebouwing, alsmede bag ger, aarde en puin te transporte ren; ook door de Schie. Wel moest de stad zich in deze zaken geheel onderwerpen aan de keuren van Delfland. Wat de Schie betrof mocht Delft dit water geheel on derhouden van het klooster Ko ningsveld tot aan de Overschie. De eis van de regering van Delft werd door het Hof niet ontvanke lijk verklaard. De stad betaalde de helft van de kosten van het pro ces. Het benadeelde Delft ging in beroep bij de Grote Raad van Me chelen, waar het proces wegens gebrek aan bewijsstuken zonder beslissing is gebleven.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Rotterdamsch Nieuwsblad / Schiedamsche Courant / Rotterdams Dagblad / Waterweg / Algemeen Dagblad | 1981 | | pagina 4