18 EXTRA! Het P. J. Meertens Instituut jsSfS^fm 1 SSH DE KRANT BRENGT DE WERELD BIJU THUIS. Rotterdams Nieuwsblad vrijdag 27 augustus 1982 RZ/RY/Rw Amsterdam De schrijf ster van dit artikel is als wetenschappelijk ambte naar werkzaam op het P.J. Meertens-Instituut te Amsterdam. Aan dit insti tuut wordt o.a. onderzoek gedaan naar dialectenen naar diverse aspecten van de Nederlandse volkscul tuur, zoals volksverhalen, volksliederen, feesten, landbouwgebruiken, voe dingsgewoonten. Dit on derzoek is o.m. mogelijk, doordat vrijwilligers overal uit het land elk jaar twee of drie dialect- of volkskundevragenlijs ten invulen. Zo werd bij voorbeeld in 1978 ge vraagd naar de conserve- ringsgewoonten in het eerste kwart van deze eeuw. Een deel van de gegevens uit die lijst zijn in dit artikel -dat eerder gepubliceerd werd in: Mededelingen van het P.J. Meertens-Instituut 33 (1981) - verwerkt. Wie er niet tegenop ziet af en toe een vragenlijst over zijn- /haar dialect of over tra ditionele gewoonten in zijn /haar plaats in te vul len, kan een brief(kaart) sturen aan het P.J. Meer tens-Instituut, tav. J. Job- se, Postbus 19888, 1000 GW Amsterdam en wordt dan als medewerk(ster) genoteerd. Ook aanvul lingen op deze bijdrage zijn van harte welkom, aangezien het onderzoek nog in volle gang is. Wat in het zout ligt verzuurt niet... CONSERVERINGSMETHODEN VAN SPEK Cvoor 1920) inzouten drogen roken in kar neme Ik of azijn zetten on der vet zetten aaa \a® geruij 28-33 rtaareen ontwerp J Jobse.van Puit getekend doo J PWieg Het P.J. Meertens- Instituut in Amsterdam. Schoonhoven'„Regeren is vooruitzien". Tot voor kort was deze zegswijze ook op de voeding van de Nederlandse plattelandsbevolking van toepassing. Buiten de steden was het namelijk gebruikelijk om de benodigde levensmiddelen voor een heel jaar zo veel mogelijk zelf te pro duceren. Gezin Met het oog op de voeding van het eigen, gezin werd bijv. door boeren een deel van de aardappel-, graan-, peulvrucht- of rnelkopbrengst niet verkocht; arbeiders en ook wel bur gers verbouwden zelf - als ze daar maar enigszins toe in staat waren - hun jaarlijks benodigde aardappelen en groenten en mestten ook zelf een varken, om in de eigen behoefte aan .spek, vlees en vet te voorzien. Hoe wel er omstreeks de eeuwwisseling al enkele streken aan te wijzen zijn waar niet alleen de burgers of de arbeiders, maar ook de boeren meer en meer voedingsmiddelen gaan ko pen, kan in het algemeen gesteld worden, dat het Nederlandse platte land wat de voeding betreft tot in het begin van deze eeuw overwe gend op zelfvoorziening was ge richt. De meeste producten werden echter maar één keer per jaar geoogst, ter wijl men er het liefst het hele jaar van wilde eten. Een groot probleem daarbij was, dat voedingsmiddelen vaak al na vrij korte tijd bederven. Het was dus van groot belang ze zo danig te bewaren of te bewerken, dat men het bederf ervan uitstelde. In het verleden zijn hiervoor diver se methoden ontwikkeld die per product verschilden. Zo was het voor aardappelen en knolgewassen meestal wel voldoende als ze koel, droog en donker bewaard werden. Appels kon men, drogen, maar ook verwerkte men ze - in Limburg bijv. - tot appelstroop. Bonen wer den gedroogd, maar ook vaak inge zouten (wie kende vroeger geen „bonen uit de pot"?). Van vruchten was sap of jam te maken, tenzij men ze liever op suiker of op een alco holhoudende drank zette. Vlees en vis konden ingezouten, gerookt of gedroogd worden, enz. In de loop van enkele maanden kon de huis vrouw vroeger dus een grote voor raad van allerlei geconserveerde voedingsmiddelen opbouwen, die het gezin door de jaarlijks weerke rende tijden van schaarste heen moest helpen, mits het eigen bedrijf of dat van familie of het bezit van een tuin haar daartoe in staat stel den. h Verschillen Voor de volkskunde is de conserve ring door haar rijkdom aan gewoon ten een zeer boeiend verschijnsel. Hierboven werd er al op gewezen, dat de keus die men uit de veelheid van conserveringsmethoden maak te, vaak samenhing met de aard van het product. Behalve dit type varia ties kwamen er bij de verduurza ming ook regionale verschillen voor. Deze zijn waar te nemen als men de conservering van één be paald product bestudeert; soms blijkt dan zelfs, dat de toegepaste in- maakmethoden ook binnen eenzelf de gebied konden variëren <zïe het kaartje). De regionale verschillen stellen ons voor een groot aantal vragen. Niet duidelijk is of de ver klaring van deze verschillen bij voorbeeld gezocht moeten worden in bepaalde tradities, in de lokale agrarische situatie, in een bepaald kennisniveau van het conserve- ringsproces of in kleine, maar niet onbetekende klimaatverschillen. Zeker is wel dat er rekening gehou den moet worden met een groot aantal verklaringsfactoren. In 1978 hebben onze medewerkers een vra genlijstingevuld over de verschil lende manieren van. conserveren van groente, fruit, worst, spek, vlees, eieren en vis; sommigen heb ben later, mondeling nog eens uit voerig toegelicht hoe de inmaak bij hen thuis vroeger.?>precies verliep. Van al deze gegevens zal ik hier al leen, die van de conservering van "enkele delen van' hét. varken nader 'V uitwerken?Daarbij wil ik in* de ëer- door Jozien Jobse-Van Putten (Met dank aan het P.J. Meertens- Instituut) j^Sf'TÜUI: ste plaats, zonder al te veel op de tails in te gaan, een korte schets ge ven van de verschillende conserve ringsmethoden die men op het Ne derlandse platteland aan het begin van de 20e eeuw toepaste; een kaart van de conserveringsmethoden van spek is ter verduidelijking en. als voorbeeld van voorkomende regio nale verschillen toegevoegd. Ver volgens zal ik proberen aan te to nen, waarom deze oude, beproefde methoden het in deze eeuw moesten verliezen van moderne conserve ringstechnieken. Zout De eerste handeling om de verschil lende stukken van het varken -ik laat de worst buiten beschouwing - langer houdbaar te maken, bestond aan het begin van deze eeuw nog vrij algemeen uit het inzouten. Meestal gebeurde dit met droog zout; doordat zout vocht aan het vlees onttrekt, vormde zich na ver loop van enige tijd pekel. In het westen van het land legde men de stukken vaak direct in de pekel. Be paalde stukken van het varken - zoals ribben, poten, spek - liet men soms in het zout liggen tot ze nodig waren voor het gebruik. In de ge vallen dat dit laatste op de vragen lijst voor spek werd ingevuld, is er op de kaart het teken „inzouten" gebruikt. Meestal volgde op de in- zoutingsperiode, die van één tot zes weken kon varieren, nog een ande re conserveringsmethode. Men. boende het overtollige zout van de stukken af of men spoelde ze af, liet ze uitlekken en wat opdrogen. Daarna waren er in Nederland twee verschillende manieren van conser veren in gebruik, n.l. drogen of ro ken; tussen die twee manieren be stonden allerlei overgangsvormen. Als men de gezouten stukken liet drogen, hing men ze met touwtjes of haken aan stokken of balken hoog aan de zolder in de buurt van het vuur of de kachel; in het oosten van het land noemde men die plaats „de wieme". Gezien de kaart paste men deze methode vooral in het oosten en zuiden van het land toe, maar bijv. niet in Friesland, Noord-Hol- land, Utrecht of in het noorden van Zuid-Holland, waar men het vlees meestal rookte. Op de kaart is het teken „roken" gebruikt, als men ge durende kortere of langere tijd de stukken van het varken na het in zouten binnen in de schoorsteen hing of in een rookhok, dat soms speciaal op zolder aan' de schoor steen. was vastgebouwd. Sommigen lieten de gedroogde of gerookte vleesproducten gewoon tot het ge bruik ophangen, anderen borgen ze op in een spekkïst of -kast op zol der. Wecken In het noordoosten van het land, met name Groningen, legde men het spek soms ook wel in karne- ynelk of azijn iri. In het zuidwesten, - vooral in Zeeland, werd het soms eerst uitgebakken en vervolgens on der het vet bewaard; enkelen merk ten op dat de laatste methode aan het begin van deze eeuw iets nieuws was. Op de oorzaak van de regiona le verschillen in de conserverings technieken hoop ik in. de toekomst ooit terug te komen. In de loop van de 20e eeuw is de voedselconserve ring in de Nederlandse huishoudens sterk veranderd. Eerst kwam de methode van het wecken op; deze nieuwe conserveringswijze won snel terrein, al was ze niet in staat het inzouten, drogen enz. helemaal te doen verdwijnen. De later ook voor huishoudelijk gebruik toegepaste techniek van het invriezen van voedsel wist wel alle oudere conser veringsmethoden, inclusief het wec ken, te verdringen. De veranderin gen in de conserveringstechnieken werd o.a. veroorzaakt door nieuwe ontwikkelingen in de industrie sinds het midden van de vorige eeuw. De industriële revolutie, die zich in ons land aan het eind van de 19e en het begin van deze eeuw vol trok, was onder meer een gevolg van de enorme kennistoename op technisch gebied. Ook de voedsel- conservering kreeg hiervan haar deel. In het buitenland, waar de in dustrialisatie al eerder op gang was gekomen, had dit geleid tot techno logische vernieuwingen zoals de mechanisatie van de inmaak in con- servenfabrieken. Hoewel het sterili seren van voedsel al eerder ontdekt was (namelijk circa 1800 door de Fransman Appert), kon de toepas sing ervan in de fabrieken pas een hoge vlucht nemen toen. de machi-. nes ten dienste van de conservering uitgevonden waren en er voldoende glas en blik machinaal - en dus goedkoop - geproduceerd kon wor den. Meisjes De huisvrouw kon pas voor haar gezin gaan steriliseren toen om streeks 1900 de Oostenrijkse firma Weck als één van de eerste appara tuur in de handel bracht waarmee men zelf voedsel kon „wecken"; ook het inblikken thuis is wel ge propageerd, maar het is in Neder land nooit algemeen geworden. Hoewel weckflessen, als men er voorzichtig mee omgaat, vele malen te gebruiken zijn, was de nieuwe methode om voedsel te conserveren voor de huisvrpuw van die tijd een prijzige aangelegenheid. Aanvanke lijk werd er dan ook alleen bij de meer gegoeden geweckt; de meisjes leerden het wel als ze in dienstbe trekking waren. Pas omstreeks 1920 vond het wecken vrij algemeen in gang in de Nederlandse gezinnen, wat v Igens veel correspondenten onder meer een gevolg was van de monstraties en cursussen door land bouworganisaties en huishoudscho len, en de verkoopactiviteiten van vertegenwoordigers in weckflessen, -ketels e.d., die handleidingen bij de <2oor hen verkochte, artikelen ver strekten. Dankzij de in die periode toenemende welvaart was de bevol king ook in staat op het duurdere wecken over te gaan. Betaalbaar Het diepvriezen van voedsel, dat door verbetering in de koeltechnie ken mogelijk was geworden, werd pas in de tweede helft van deze eeuw voor huishoudelijk gebruik' betaalbaar. Hierop kom ik straks nog kort terug. Wat me nu vooral bezighoudt, is de vraag waarom men omstreeks 1920, toen het motief van voorraadvor- ming nog volop speelde, de traditio nele cvonserveringsmethoden lang zamerhand vaarwel zei en vrij mas saal overging op het wecken. Het wecken was namelijk niet alleen duurder dan het inzouten, drogen of roken, maar het was ook zeer ar beidsintensief, want de groente, het vlees enz, moest eerst worden toebe reid, daarna over goed schookge-t maakte flessen, vanerend van een halve tot twee liter, worden ver deeld en pas dan kon de huisvrouw gaan steriliseren, wat meestal maar met een beperkt aantal flessen tege lijk kon. Waarom haalde de huis vrouw zich toch al die moeite en kosten op de hals, als de voedings middelen die op de traditionele wij ze geconserveerd werden financieel voordeliger waren, minder toeberei dingstijd vergden en bovendien - naar men tegenwoordig nog al eens verneemt - buitengewoon lekker waren? Op deze vraag wil ik probe ren antwoord te geven, vooral met behulp van. opmerkingen die onze correspondenten naar aanleiding van de enquete uit 1978 maakten; daarbij zal ik me helaas moeten be perken tot alleen vleesproducten. Zoals we aan het begin al zagen, was de belangrijkste reden om vlees te conserveren het uitstellen - zo mogelijk tot de volgende slacht - van het bederf van de enorme hoe veelheid vlees die men na de slacht van een varken had. Meestal slacht te men in november of december. In sommige delen van het land was het daarnaast niet ongewoon om in februari of in het voorjaar als het nog niet te warm was, weer een varken voor de eigen comsumptie gereedste maken, maar vaak werd maar één keer per jaar een varken geslacht. Vooral voor de laatste groep mensen was het dus noodzaak om een conserveringsmethode toe te passen die het bederf vrijwel een jaar tegenhield. Uit een aantal op merkingen kreeg ik de indruk dat de in Nederland gevolgde conserve ringstechnieken onder ideale om standigheden wel aan deze voor waarde konden voldoen. Zo deelde bijvoorbeeld een medewerkster voor Nieuwkuijk mee: „De (gerook te) hammen en de zij daar deed je wel een jaar van. Dat kon". En over de worst merkte een correspondent uit Beerta. op: „Als 't goeie worsten zijn van een goeie kwaliteit, dan kunnen ze best een jaarjiuren. Ze waren in de regel wel eerder op, maar ze konden best een jaar du ren". Opmerkingen van deze aard werden meer gemaakt. Uit andere moest ik concluderen dat de kwali teit van de geconserveerde produc ten in de loop van het jaar veran derde, en veelal niet in positieve zin. Zo deelde iemand mee: „Rook- spek is verrukelijk als het uit de rook komt. Maar men doet er te lang mee. Als er in de herfst is ge slacht en volgende zomer eet men nog van de ham "of schouder of spek, de geur is er af, de smaak wordt minder". Een ander merkte op: „Je hebt een 2ij spek bij wijze van spreken die drie maanden goed blijft. Je hebt er ook één na twee maanden zeg je, he wat smaakt 't kreng beroerd; dan wordt ie geel. Daar kun je geen normen voor ge ven; dat hing van zoveel factoren af. Of het werkelijk lekker droog hing, want als'het effen te vochtig hangt dan begint het op het laatst uit te slaan, 't Wordt geel, dan wordt het zogenaamd garstig ranzig). Het hing ook nog van de varkens af, van de kwaliteit var kens, waar ze mee gevoerd waren, met maïsmeel of met gerstemeel, dat scheelde ook nog". Maar meestal duurde het volgens hem toch wel drie of vier maanden eer er sprake van kwaliteitsvermindering was. Anderen meenden dat spek pas'na bijv. een half jaar garstig werd, weer anderen noemden een jaar of langer, maar garstig worden „dat kan je niet voorkomen, dat is een oudheidsverschijnsel". „Dan moes ten we meer eten. Als je dat spek dan uitbakte in de pan, dan had je 'n beetje scherpe lucht. Dan is *t niet zo lekker meer". „Wij zorgden altijd dat we 't op tijd op hadden. Bewa ren tot vroeg in 't voorjaar, dat de den wij nooit". Op verschillende manieren heeft men vroeger geprobeerd het ranzig worden van spek te voorkomen. Veel medewerkers schreven dat het niet te lang mocht blijven hangen. Zodra het droog was, moest het in een spekkist of -kast; anderen de den er zakjes of een witte kussens loop omheen en weer anderen hin gen het op zolder; soms werd het zelfs opnieuw in wat zout gelegd. In het zuidwesten van het land vond men er nog iets anders op: nadat het uit het 20ut was genomen, „werd het uitgebakken en onder het spek vet bewaard. Het werd dan niet gar stig". Ook met hammen konden zich problemen voordoen. „Ham mocht gerust beschimmeld zijn. Groen uitgeslagen was nog niet be derf. 't Bederf zat er pas in als er wormen in kwamen. Maar dat groen wer er met een borstel vanaf gehaald en dan was 't prima vlees hoor". Rond het bot -van de ham men zit „heel kwetsbaar, heel teer vlees, heel week". „Veel boeren lie ten de botten in de ham zitten, wij haalden ze eruit en rolden ze op, want bij het bot kwamen de maden er het eerst in". „Rondom de ham benen proefde je, dat had eigenlijk een beetje sterke, ik zou nou zeggen een bedorven smaak, dat was niet lekker. En ten langen laatste wer den die hambenen eruit gesneden. En toen was dat over". „Ik heb toch wel meegemaakt - dat zo'n halve ham, misschien wel vijf kilo, weg gesneden werd en weggegooid". Uit bovenstaande opmerkingen blijkt dat de kwaliteit van het ge conserveerde vlees in Nederland niet elk jaar gelijk was, en dat de traditionele conserveringsmethoden duidelijke beperkingen hadden. Deze beperkingen golden zowel voor het roken als voor het drogen. Het inzouten alleen, dus zonder dat het vlees nadien gerookt of ge droogd werd, leverde ook proble men op: het werd veel te zout en bovendien was men er evenmin van verzekerd, dat het bederf afdoende geweerd was. Het optimisme dat uit de zegswijze „wat in het zout ligt, zuurt niet" (variant op 'wat in het vat zit, verzuurt niet') spreekt, ging in werkelijkheid dus maar beperkt op omdat de kwaliteit van het inge maakte product na verloop van tijd achteruitging. We mogen dus con cluderen dat het aanleggen van een vleesvoorraad volgens de in Neder land gebruikelijke ^onserverings- Voor 1920 werd spek op ver schillende manieren bewaard. In dit gebied genoot het roken de voorkeur. Bron: P.J. Meertens In stituut. methoden voor een deel van het jaar zonder noemenswaardige pro blemen goed mogelijk was, maar dat er grote bezwaren aan verbonden waren, wanneer men een heel jaar met die voorraad wilde doen. Met het idealiseren van de vroegere in- maakmethoden moeten we dan ook voorzïchtiug zijn, aangezien de eindproducten vaak maar geduren de een beperkte tijd echt smakelijk waren. Omdat de nadelen van het wecken bij vlees groeter waren dan bij het wecken van groente of fruit, hield men bij het vlees -ondanks de hierboven aangehaalde bezwaren- vaak langer aan de traditionele methoden vast; deze werden pas de finitief verdrongen door het diep- vrezen. Propaganda Hoewel ik nog geen onderzoek naar de traditionele inmaakmethoden van groente en fruit heb kunnen doen, vermoed ik dat zich ook daar- hij soortgelijke problemen als bij vlees voordeden en dat de huis- vrouw om die reden openstond voor vernieuwingen, ook al vergden die van haar meer moeite, kosten en, tijd en liep ze daarbij het risico dat af en toe de inhoud van een fles verloren ging. We mogen aannemen dat de organisaties voor plattelands vrouwen en de huishoudscholen, die bij hun propaganda vooral ge zondheidsaspecten op het oog had den, over het algemeen dan ook niet veel overredingskracht hoefden te gebruiken om het wecken ingang te doen vinden. Toen later, met de j invoering van het diepvriezen voor huishoudelijk gebruik, ook de be zwaren die aan het wecken kleef den, werden weggenomen, was de noodzaak om een voedselvoorraad voor het eigen gezin op te bouwen veel minder dwingend geworden dan in het verleden, want inmiddels hadden zich overal winkels geves tigd en was de bevolking over vol doende geld gaan beschikken om*, aan voedingsmiddelen te komen; bovendien was het isolement van het platteland opgeheven, waardoor de consument de winkels makkelijk kon bereiken, zelf 's winters. Bij het diepvriezen heeft de vorming van een voedselvoorraad dan ook vaak een ander karakter dan in het ver- j leden.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Rotterdamsch Nieuwsblad / Schiedamsche Courant / Rotterdams Dagblad / Waterweg / Algemeen Dagblad | 1982 | | pagina 4