EXTRA 23 'Afbraak onderwijs: pertinent niet waar' Computer- onderwijs wacht op beleid regering Niet elk individueel onderwijs is Montessor i-onderwi j s Prof. I.A. Diepenhorst, voorzitter Onderwijsraad Rotterdams Nieuwsblad vrijdag RL/EZ/RV/EY/EW/RS 28 wiian 1933 prof. I.A. Diepenhorst: geen gezelschap voor het applaus. 'We zijn per definitie kri tisch"» zegt prof. I. A. Die- benhorst, voorzitter van de Onderwijsraad. „Wij zijn feeen gezelschap voor ap plaus SVat is de onderwijsraad dan? De secretaris, rar. EI. Drop, schreef er in 1977 het volgende oven 'In de raad mag onder geen beding éen college van super des kundigen worden gezien, alsof dit de wijsheid in pacht zou hebben. Wel mag fcen benadering worden ver bracht, die misschien nog iheer dan thans aandacht schenkt aan de samenhang co de grote lijnen. En bij dat alles de nuchtere praktijk van het onderwijs niet uit liet oog verliest', Super' misschien niet, maar deskundig zijn ze zeker, de leden van de Onderwijsraad. 2e dienen de minister van Qnderwijs en Wetenschap pen van advies over wetten, itota's en maatregelen, die hij wil nemen en houden de toepassing van bepalingen in de onderwijswetten in de gaten. De Onderwijsraad, het hoogste adviescollege van de regering op onderwij sterrein, werd al op 21 febru ari 1919 voor dit doel inge steld. De Raad groeide uit tot een or gaan met acht afdelingen, die elk een deel van het onderwijs bestrijken. De leden zijn be noemd op persoonlijke titel, niet als vertegenwoordigers Van organisaties. Hun persoon lijke kwaliteiten en kennis van het onderwijs zijn door slaggevend. De voorzitter van de Onderwijsraad, prof. Die penhorst, is oud-minister van onderwijs en wetenschappen (kabinet-Cals, 1965-'66). De af delingen van de raad bestude ren niet alleen de stukken waarover advies moet worden gegeven, ze bezoeken ook scholen om contact te houden met 'het veld'. De meeste le den werken in het onderwijs. Geweten De Onderwijsraad zou je 'het onderwijskundig geweten' van. de minister van onderwijs en wetenschappen kunnen noe men. Secretaris Drop: „Wij hebben het meer gezien als het wettelijk geweten van de mi nister. Natuurlijk ook wei on derwijskundig. maar voor zo ver het dan een zaak van de wet is". De voorzitter, prof. Diepenhorst, is het daarmee eens. „Wij zouden graag het volledig geweten zijn van de minister van onderwijs, maar er is altijd nog enige persoon lijke vrijheid, ook voor be door Peter ter Horst windslieden. In de tweede plaats: wij moeten juist als On derwijsraad wel de grenzen in acht nemen. Bij voorbeeld ten opzichte van het bijzonder on derwijs (op levensbeschouwe lijk grondslag, red.), dat een grotere vrijheid heeft, staan wij iets anders dan ten opzich te van het openbaar onder wijs". De minister van onderwijs en Wetenschappen, op dit mo ment de CDA'er Deelman, heeft veel adviesorganen. De Onderwijsraad is het laatste, het 'finale' adviescollege. De minister is gehouden bij wet geving de Onderwijsraad als kaatste te horen. De invloed van de Raad op het onderwijs beleid is moeilijk te peilen. De nunister mag afwijken van de adviezen. De Raad moet dan ®aar afwachten of het parle ment daar stappen tegen on derneemt. Is die invloed van belang? diepenhorst: „Men moet altijd üch hoeden voor zelfover schatting. Maar in het alge- meen is het aldus, dat in de Onderwijsraad is verenigd zeer veel kennis en ervaring van het onderwijsveld, dus het is eigenlijk uitgesloten dat [men aan de adviezen van de Onderwijsraad geen waarde zou hechten. Beurtelings lig gen wij in de clinch met het departement of met bepaalde onderwijskundige organisaties en het is wel eens zo dat men, omdat wij het dikwijls met niemand helemaal eens zijn, zegt: wat hebben wij aan zulke adviezen? Tegelijkertijd is het echter zo dat uiteindelijk blijkt dat er toch bepaald aandacht aan gegeven wordt. Men zou natuurlijk alles voor het zeg gen willen hebben, maar dat kan niet in een democratie". Secretaris Drop wijst op de controlemogelijkheid van de Tweede Kamer. „De Raad is zeer verscheiden van samen stelling. De kracht van de ad viezen moet ook niet komen van de vraag: wat staan daar voor groepen achter, wat voor machtsfactoren zitten er ach ter, die kracht van de advie zen moet komen uit de argu menten. En juist doordat de raad zo verscheiden is, komen er veel argumenten naar vo ren. Ik kan me voorstellen dat de minister wei eens moeite heeft met zo'n Raad, die toch altijd weer weet te vinden wat de zwakke plekken van de re gelingen zijn. De minister moet een keuze maken en zal dan, ook zelf die zwakke plek ken ziende, een koers moeten inslaan, Het zal hem verdrie ten dat juist die zwakke plek in het advies van de raad wor den uitgewerkt". ontwikkeld worden, zonder dat men het over mensen had, want dat kwam blijkbaar pas later, en men had het ook niet over het geld, terwijl we wis ten dat het geld er niet is". Diepenhorst: „De bewindslie den (toen minister Van Keme- nade en staatssecretaris Deet- man) hadden het veel te idea listisch gesteld, Ze gingen zon der meer ervan uit: die mid denschool komt er, die is on derwijskundig wenselijk en die is volstrekt betaalbaar. Dat was in grote trekken de ge- dachtengang. De Onderwijs raad heeft op enkele punten gezegd, dat er onderwijskun dig nogal wat onzeker is. En in de tweede plaats: de hele voor stelling dat we kunnen ver werkelijken wat we willen zonder zeer ingrijpend in de buidel te tasten, ja, dat is uitge sloten. Men zegt altijd dat men van het onderwijspersoneel niet te veel mag vergen. Maar als men in een budget-indiffe rente staat (zonder extra geld, red.) met deze hele affaire doorgaat, ja, dan is de ellende niet te overzien. Dat houdt een normaal zenuwstelsel van een gemiddeld begaafd leraar niet uit. Als men hier ging doen, datgene wat verlangd en wen selijk geacht werd, dan gingen de leerkrachten eigenlijk de vernieling in. Dan is het toch beter dat gezegd wordt: denk daar nog eens goed over na". Diepenhorst werd al in 1961 lid van de Onderwijsraad. Na zijn ministerschap keerde hij weer terug. Grootste verschil tussen toen en nu noemt hij de snelheid- waarmee moet wor den gewerkt. De wetgeving is sterk in omvang gegroeid, de mr. H. Drop: het wettelijk geweten van de minister. Onderwijsraad moet daar snel op inspelen. Diepenhorst: „Er worden naar onze indruk wel eens slordigheden begaan. Aan de andere kant, omdat wij sneller moeten werken, kan het heel goed wezen dat ook ons werk minder volkomen is. Wij hebben natuurlijk dit voordeel, wat in het algemeen alle specialisten hebben tegen gewone dokters, dat ze de pa tiënten krijgen in een later stadium en beter weten wat er aan de hand is". Een andere verandering is dat de Onderwijsraad in deze tijd nauwelijks adviseert over de groei van het onderwijs, maar veel meer over de afbraak van voorzieningen door bezuini gingsmaatregelen. Voor een instantie, die zich vooral om onderwijskundige en wettelij ke aspecten bekommert, lijkt dat een moeilijke zaak. Die penhorst vindt een instantie als de Onderwijsraad juist in moeilijke tijden belangrijk om de afslanking te begeleiden. „Iemand kan aan vervetting overlijden maar ook aan ver magering", zegt hij. „Louter onderwijskundig be zien kan men zeggen: het on derwijs is nooit goed genoeg. Ik heb altijd gezegd: het moet blijven binnen de grenzen van het redelijk betaalbare. Ik heb steeds gezegd: denk erom, het is gemakkelijker iets op te bouwen dan af te breken, dat geeft altijd ontzaglijk veel stampij. Ik denk dat dat toch een vrij verstandige houding geweest is. Men kan zeggen dat men zich toch iets te zon nig heeft ingesteld op de toe komst. Men heeft nooit gere kend op een dusdanige werk loosheid en de daarmee ge paard gaande daling van de publieke inkomsten, dat is na tuurlijk een ontzaglijke tegen valler". Middenschool Het meest opvallende advies van de Onderwijsraad uit het afgelopen jaar was dat over de nota voortgezet basisonderwijs - eerste fase, ofwel: de mid denschool. De Raad liet weinig heel van het stuk, noemde de gekozen onderwijsvorm te veel een politiek compromis en vond er te weinig onder wijskundige argumenten in. Het zou volgens de Raad zelfs een 'ernstig debécle' worden als de middenschool op deze wijze wordt ingevoerd. De ïwakke plek werd in het ad vies haarscherp blootgelegd: zonder extra geld, een voor waarde van de minister, is het onmogelijk de middenschool als nieuw schooltype In het voortgezet onderwijs in te voe ren. Drop en Diepenhorst zeggen niet te begrijpen, dat deze kri tiek zo hard is overgekomen. Drop: „Het advies stelde de za ken nuchter tegen de achter grond van de financiële reali teit. Maar het was niet anders dan: als er geen geld en geen mensen zijn, moet je niet aan de middenschool beginnen. In deze nota zag je een schooltype De opleiding van leerkrach ten, de ontwikkeling van programma's en de levering van goede apparatuur aan scholen en opleidingsinstitu ten zorgen voor obstakels. Daarnaast ontbreekt in het algemeen een beleid. Kort om, de invoering van com- puteronderwijs gaat uiter mate stroef. En dat terwijl toch op school de basis moet worden gelegd voor een ge lukkig bestaan in de (infor matie) maatschappij. Negatieve geluiden in een rap port van het Europese Insti tuut voor Onderwijs en Sociale Politiek van de Europese Cul turele Stichting in Parijs aan ons ministerie van onderwijs en wetenschappen. In deze 'Zeslandenstudie' gaat het om de achterblijvende ontwikke lingen in de VS, Frankrijk, West-Duitsland, Denemarken. Engeland en Wales en Schot land. Maar in Nederland staat het er bepaald niet beter voor met de invoering van de com puter in het onderwijs. Het uitvoeren van de pro gramma's voor deze introduc tie gaat zelfs zo moeizaam, dat het rapport de vraag stelt of computeronderwijs wel kan worden ingevoerd in de be staande onderwijssystemen, in het traditionele instituut 'school'. De opgedane ervarin- door Mark Glotzbach gen in de zes landen tonen aan dat zeker verandering van de onderwijssystemen noodzake lijk is om de informatietechno logie optimaal te kunnen ge bruiken. Het rapport noemt het gunstig, dat er tenminste hier en daar is begonnen met computeron derwijs, op eigen initiatief van scholen en in Amerika zelfs op aandringen van ouders. Zo wordt in Nederland op het Voorburgse Huygenslyceum computerkunde gegeven. De problemen die dat opwerpt zijn eerder van menselijke, so ciale en politieke aard dan technische. En ze zullen groei en, gezien het toenemende aanbod van steeds goedkopere apparatuur. Een beleid mag daar natuur lijk niet op stranden. 'Het moet komende generaties voorbereiden op de komst van de informatietechnoliogteen en. zodat zij weten wat hun te wachten staat, zij er naar kun nen handelen, met name van micro-computers', aldus de Zeslandenstu d i e. Hoe? In ons land ontbreekt zo'n be leid geheel. Maar wetenschap, vakorganisatie, docentenop leidingen en bedrijfsleven vinden dat de introductie van computeronderwijs nü dient te beginnen. Over de manter waarop wordt verschillend ge dacht. Het decembernummer van het voorlichtingsblad We tenschapsbeleid zet de zaken aan de hand van het Zeslan- denrapport op een rijtje. De Adviescommissie voor On derwijs en Informatietechnolo gie vindt dat computeronder wijs nodig is voor iedereen binnen de leerplichtige leeftijd en het beste in de onderbouw van het voortgezet onderwijs kan starten, meteen al in de brugklas, dus voor leerlingen van 12, 13 jaar. In een advies aan minister Deetman is prof. Uhlenbeck voorstander van het geven van enig informatica-onder- wijs aan alle leerlingen van 14. 15 jaar. Het programmeren van computers en algemeen onderwijs in de verschijnselen van automatisering, staat daar in voorop. Prof. Verrijn Stuart, hoogle raar informatica in Leiden, wil met de principes al begin nen bii leerlingen in de leeftijd van 8 tot 10 jaar. De 14-, 15-ja- rigen zijn daarna intellectueel in staat om zelf bepaalde din gen te doen met het compute ronderwijs. Status Informatica moet een officiële status krijgen, vindt het Ne derlands Genootschap van Le raren, dat de leerlingen ver trouwd maakt met het ver schijnsel computer. Alle vak organisaties zien nut in de in- Les in de computerkunde op het Voorburgse Huygensly ceum. Verplicht in de klassen 3 havo en 4 vwo. Foto: voor lichtingsdienst wetenschapsbeleid, voering op korte termijn van een basispakket 'burgerinfor- matica', om de computer als nieuw maatschappelijk/cultu reel verschijnsel van zijn ge heimzinnigheid te ontdoen. Nergens woröt nog voldoende geld beschikbaar gesteld om de computer toegang te ver schaffen tot de scholen, zo blijkt uit de Zeslandenstudie. Dat Nederland moet profite ren van elders reeds verricht onderzoek over de mogelijkhe den van de invoering van computeronderwijs. Alles nog eens dunnetjes overdoen, is een kostbare en vertragende zaak, meent het bedrijfsleven. Hoe worden de docenten tn het nieuwe vak informatica opgeleid en door wie. Dat is steeds opnieuw de vraag Ver- rijn Stuart ziet mogelijkheden voor de korte termijn in de exacte en economische hoek van de lerarenopleidingen. Maar de pedagogische acade mie bieden nog te weinig ruimte. Keuzes Volgens directeur dr. J. C. M. M. Moonen van het Centrum voor Onderwijs en Informatie technologie aan de TH in Twente wachten de opleidin gen op de beleidskeuzes van de overheid. Hou zou al in sep tember 1983 grootscheepse in voering van het vak informa tica in de lerarenopleidingen willen 2ien. Ook de lerarenop leidingen zijn in afwichting van een overheidsbeleid. De vakorganisaties spreken zich uit voor het snel ontwikkelen van leerplannen door de Stichting Leerplan Ontwikke ling. De computer mag echter geen banen in het onderwijs kosten. Specifiek Nederlandse programma's voor de compu ter zijn binnen korte tijd niet te verwachten. De ontwikke ling ervan is duur en tijdro vend. Een stap-voor-stap-be^ leid geniet daarom de voor keur van alle betrokkenen. Standarisatie van apparatuur en programmeertalen moet uitwisselbaarheid van programma's en ervaringen tussen de scholen mogelijk maken, aldus de vakorganisa ties. Spoedmaken met een voor waarden scheppend rege- ringssbeleid en het vrijmaken van geld om de weg van de computer naar het onderwijs te effenen. Dat is de eerste vereiste, waarover ieder het eens is. De kloof tussen mens en computer mag niet zo breed worden dat er geen brug meer overheen valt te slaan. Individualisering is een actueel onderwerp in onderwijskringen. Meer aandacht voor het individuele kind, niet meer alles klassikaal, meer belangstelling voor de individuele gaven en interesses van het kind, materiaal waarmee het spelenderwijs leert. Onbewust wordt dan vaak een vergelijking gemaakt met het Montessorï- onderwijs. Een deel van het materiaal waarmee gewerkt wordt, lijkt ook erg veel op de artikelen waarmee Montessori- leerkrachten hun klaslokaal inrichten. „Het is prima, dat men nu ook op normale, openbare scholen meer individueel gericht gaat werken, maar het mag nooit vergeleken worden met Montessori- onderwijs, omdat daar heel andere gedachten aan ten grondslag liggen, „aldus Mark Snijdewint, een van de leiders van de Montessori-school Waalsdorp. Het uitgangspunt van het Montessori-onderwijs is het scheppen van mogelijkheden voor ieder kind zich te ont plooien naar eigen aanleg en tempo in een omgeving die daartoe stimuleert. Die „voor bereide omgeving" is een we zenlijk onderdeel van het Montessori-onderwijs. „Het materiaal waaruit het kind kan kiezen is zo opgesteld, dat een kind ertoe wordt aange trokken, ermee gaat spelen en ervan leert", aldus Mark Snij dewint,,, maar de taak van de leider of leidster is veel groter. Hij bekijkt en observeert een kind; dat is zijn belangrijkste bezigheid. De leerkracht in het Montessori-onderwijs is bege leider en voorbereider van de leerstof, niet de docent die een programma oplegt en uitge voerd wil zien Wie voor de eerste maal een Montessori-school binnen komt, zal vooral verbaasd zijn door de schijnbare ordeloos heid, groepjes kinderen in een lokaal, op de gang, lezend, spe lend. Iedereen is met wat an ders bezig. Mark Snijdewint: omdat het Montessori-onder wijs ervan uitgaat dat elk kind wil leren, maar dat het voor elk onderwerp een bepaalde tijd nodig heeft. Dat het op een gegeven leeftijd rijp is om dit te leren, een half jaar later iets anders"1. Het ond~>- v *iit van het kind 1 - het werk uit. -» ,j hulp nodig heeft, a een lesje, zo dat h .na weer zelf ver der kan gaan. Kinderen die nog moeilijk kunnen kiezen of snel het overzicht over hun werk zijn, krijgen een inten sievere begeleiding. Dikwijls wordt dan samen met het kind een dag- of weektaak opge steld. Er wordt vooral gesti muleerd de eigen mogelijkhe den te gebruiken, zelfstandig te werken en ervoor verant woordelijkheid te dragen, „En er op die manier uit te halen wat erin zit, in welke vorm dan ook. Het onderwijs is puur kind gericht, wij leiden het kind alleen maar. Ook bijvoor beeld om het ene kind iets aan het andere te laten overdra gen. Als je die voldoening ziet bij een kind uit de oudere groep die een jonger kind iets geleerd heeft, dan besef je als leerkracht, dat Maria Montes- sorl gelijk had: kinderen wil len leren". De leerkrachten volgen een speciale cursus en ook de ou ders zijn nauw betrokken bij de school. „Het is van belang door Ria Schuurhuizen dat de ouders thuis op dezelfde lijn zitten, anders komt het kind met twee verschillende werelden in aanraking en weet het niet meer hoe het zich moet gedragen". Over de Montessor i-scholen zijn er nogal wat misverstan den: alleen super-intelligente kinderen hebben er wat aan, het is elitair, de kinderen wor den verschrikkelijk eigenwijs, echt leren is er niet bij. „Maar vergeet niet dat er in een groep wel degelijke regels en afspraken zijn. Heel belangrijk daarbij is de afspraakom el kaar niet te storen. En die re gel wordt echt nageleefd", aldus Snijdewint Mark Snijdewint kent alle vooroordelen en met hem alle andere leerkrachten: er is bij de Nederlandse Montessori Vereniging zelfs een boekje uitgekomen waarin de meest voorkomende vragen van ou ders - en dus de misvattingen - in worden behandeld. Kinderen die een lagere school hebben bezocht, kunnen moei teloos naar een 'gewone' voortgezet onderwijs-instel- ling. Sterker nog, ze zijn in het voordeel omdat ze veel meer zelfstandig kunnen werken. Snijdewint betreurt het dan ook, dat er eigenlijk maar zo weinig Montessori-scholen voor voortgezet onderwijs zijn, waardoor kinderen na de ba sis-school toch aan een ander soort onderwijs moeten wen nen. Hoewel het Montessori-onder wijs in Nederland niet al te wijd verbreid is, zijn de ideeën die achter deze methode schuil gaan toch voor een deel ver werkt in de onderwijsvernieu wing. Wat in de 'Contouren van een Toekomstig Onder wijsbestel' als vernieuwing naar voren wordt gebracht, is in een Montessori-school al vaak een verworvenheid: indi viduele begeleiding, doorbre-> king van het jaarklassensys teem, integratie kleuter- en la ger onderwijs, ontwikkelen van zelfstandigheid en mon digheid.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Rotterdamsch Nieuwsblad / Schiedamsche Courant / Rotterdams Dagblad / Waterweg / Algemeen Dagblad | 1983 | | pagina 7