ONTWERP MN WH, A0. 1855. Bijvoegsel lot *M>. 54.5 derj, aandag 5 November. aanvulling der Wet van 1822 BINNENLANDSeiI GEDISTILLEERD. Verschijnt eiken Maandag en Donderdag. Met \oor <lii 151 ad bestemde wordt aangenomen te: (Ingezonden bij Koninklijke Boodschap van den 27 October -1S55). Prijs van liet Abonnement en der Advertentie». VLAAltDINGEfi bij J. A. Kanngiksskh. MAASSLUIS <lc Wed. G. VAM nsa Wiydum.. DELFSIIA VEN p. or, Jomg, in Je Kolk. OVEHSCII1E J. Desabmjm, Ja. HOUDENDE OP HET SchiedamF. J. VAN DIJK, Uitgever. ABONNEMENT per drie maanden voor SCHIEDAM1.25, id. voor tie o?ün0c Plaatsen de» Htjks franco per Post. - 1.50. ADVliltTENTlEN tot 10 regels 1.00. Iedere regel meerder - 0.10, Zegelgeld voor iedere plaatsing- 0.35. Wij WILLEM III, bij de gratie GodsKoning der NederlandenPrins van Oranja-Kassau, Groot-Hertog van Luxemburgenz.enz.enz. Allen, die deze zullen zien, of hooren lezen, salut! doen te welen Alzoo Wij in overweging genomen hebbendat het nood zakelijk is om, bij de ophanden zijnde opheffing der wette lijke bepalingen nopens den accijns op liet gemaal, voorzie ningen vast te stellen omtrent den inslag van meel in de branderijen; En willende te gelijker tijd verbeteringen brengen in de wet van 20 Augustus 1822 Staatsbl. No, 37), houdende be lasting op het binnenlnndsch gedistilleerd, Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen ovorlegderStaten-Gcnerual, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaanbij deze: Art. 1. Geene branderij mag worden opgerigt in hetzelfde locaal of in een belendend locaal, waarin eene bierbrouwerij of azijnimikerij wordt uitgeoefend. Evenmin mag cene branderij worden opgerigt in steden binnen den afstand van vijftig ellenen buiten de steden bin nen don afstand van drie honderd ellen var, oenen koren- of moutmoien. Bij overtreding dezer bepaling wordt de branderij door de ambtenaren van de administratie van 'sRijks belastingen, door middel van verzegeling ton koste vun den eigenaar buiten werking gesteld. Art. 2. Geen koren- of moutmoien mag worden dnargesteld, wanneer die van cene branderij minder dan vijftig ellen in steden, en minder dan drie honderd ellen buiten de steden inogt verwijderd zijn. Bij overtreding dezer bepaling wordt de koren-of mout moien door de ambtonaren van de administratie van 's Rijks belastingen, door middel van verzegeling ten koste van den eigenaarbuiten werking gesteld, Art. 3. Het hebben van oenen handmolen of ander werktuigge schikt om granen te malen of te brekenin eene branderij of daartoe belioorend bebouwd of onbebouwd eif, is verboden op eene boete van drie honderd gulden. Het is eveneens op straffe van gelijke boete verboden, zoo- danigen molen of werktuig te bezitten binnen den afstand van eene branderij als in art. 2 is vermeldten ware daartoe vergunning van de administratie van 's Rijks belastingen mogt zijn verkregen. Art. 4. De gelijktijdige uitoefening van liet bedrijf van brander met dat van koren- of moulmolenaar in dezelfde of aangren zende gemeente, of met dat van bakker, meelverkooper grutter, stijfselmaker, ouwel- of vermicelli- en macaronifa- brikant, op minderen afstand dan van duizend ellen van do brandery ol daartoe belioorend bebouwd of onbebouwd erf, is verboden. Bij overtreding dezer bepaling wordt de branderijdoor middel van verzegeling, ten koste van den brander, buiten werking gesteld, liet verbod van vereenigde uitoefening is evenzeer toe passelijk op des branders kuisgenooton en al of niet met hem inwonende bedienden. Art. 5, Do brander echter, die op den 3Isten December 1855 ge- regtigd is tot de in het vorig artikel verboden gelijktijdige uitoefening van bedrijven, wordt in dat rogt voor zijn per soon gehandhaafd, doch met dien verstande, dat wanneer de koren- of moutmoien, of wel de bakkerijmeolverkooperij grutterij, styfselmakcrijouwel- of vermicelli-en macaro- nifabriok wordt uitgeoelend in een locaal behoorende tot of gemeenschap hebbende met de branderij of daartoe behoo rend bebouwd of on bebouwd erf', de gemeenschap met laatst genoemde loealen geheel moet worden weggenomen, zoodanig dat geen moei naur de branderij of eonig daartoe bohoorcud bebouwd ofonbebouwd erfkunno worden vervoerd dan over den publieken weg. Byaldien do gemeenschap niet binnen zes maanden na het in werking treden dezer wet is weggenomen, wordt do bran derij ten koste van den brander, verzegeld. Het persoonlijk rogtin dit artikel bedoeld, wordtinge val van bij regterlijk vonnis gebleken misbruik, door do administratie van 's Rijks belastingen ingetrokken. Die in trekking heeft, de verzegeling der branderij ten koste van den brander, ten gevolge. Art. 6. Art. 2 der wet van 26 Augustus 1822 StaatsblNo. 37) wordt ingetrokken. Art. 7. Do branders van de vier eerste klassen mogen geen andero grondstoffen bezigen dan meel van graanspecienop cene boete van een honderd gulden. Art. 8. Geen ander meel mag door de branders der vier eerste klassen in hunne branderij of daartoe beboerende bergplaats worden ingeslagen dan van tarwe, spelt of rogge, geheel gemoutenof wel met moutmeel vermengd en door de bran ders der vijfde klasseonder b van artikel 25 dezer wet ver meld, geen ander meel dan haver- of gersten moutmeel. Art. 9. Inslag van meel in eene branderij of daartoe belioorend bebouwd of onbebouwd erf, anders dan voorzien van liet biljet tot inslag overeenkomstig artikel 13 dezer wet, is verboden op cene boete van vijf honderd gulden ten laste van den brander, onverminderd de verbeurte van het meel. De boete wordt verdubbeld wanneer zulk een inslag ge schiedt na zonsondcr- of vóór zonsopgang. Aan zoodanige branders; wier woning met hunne bran derij gemeenschap heeft, wordt echter vrijgelaten om cene hoeveelheid van hoogstens vijf ponden meel tot lmisselijk ge bruik zonder biljet in te slaan, mits die inslag regtstreeks in de woning zelve en tusschen zonsop- en ondergang geschiede. Art. 10. Bij den inslag van meel in eene branderij of daartoe behoo rende bergplaats moeten de zakken der partij iedercenegelijko hoeveelheid meel bevatten op eene boete van vijftig gulden. Een verschil van ddn pondof minder op ecnigen zak is niet beboetbaar, mits de geheele partij jovcrigens met het biljet tot inslag overeenstemmc. Art. 11. Uitslag van meel uit eene branderij of daartoo belioorend bebouwd of oubebouwd erf wordt gestraft mot eene boete van twee honderd gulden ten laste van den brander. Art. 12. Do ruwstokor, die meel van gemouten of van mot mout vermengd graan verlangt in te slaan, levert ten kantore van den ontvanger over de gemeente, waartoe zijne branderij be hoort, eene schriftelijke opgave in, duov hem of zijnen daar toe door hem gemagtigde onderteekend, houdendo a. den naam van den brander on do kadastrale sectie en nommer der branderij, waar de inslag zul plaats hebben; b. liet middel van vervoeren den naam van den persoon door wien de aanvoer zal geschieden c. de soort van meel, de juiste hoeveelheid in gewigt (in schrijfletters) en het aantal zakken, waarin het meel zal worden aangebragt d. het tijdstip, waarop de brander verlangt den inslag te bewerkstelligen de dagteekening cn het uur der opgave. Deze opgave moet minstens drie uren voor het tijdstip waarop do inslag wordt verlangdten kantore des ontvan gers zijn ingelevevd. Art. 13. Na de opgave volgens liet vorig artikel wordt door den ont vanger een biljet tot inslag van het meelafge geven,inhoudende al hetgeen in de opgave des branders sub n, b, ceneis vermeld. De ontvanger bepaalt in hetzelve tevens don tijd gedu rende welken het biljet geldig is lot het doen van den inslag. Deze tijd raag dien van twee uren niet te boven gaan en moet in elk geval invallen tusschen het tijdsverloop van des mor gens negenure tot des avonds vóór zonsondergang. Na verloop van don aldus bepaalden tijd houdt het biljet op don inslag te kunnen dekken. Hot zegel voor dat biljet bedraagt vijf cents. In bijzondere omstandigheden kan de inslag van meel ook op andero uren dan tusschen negen ure dos morgens en vóór zons-ondergang des avonds, door den controleur van 's Rijks belastingen, of, indien deze niet ter plaatse gevestigd is, door den ontvanger, worden toegestaan. Art. 14. Do brander is voor zijne in art. 12 vermelde opgave aansprakelijk. Wanneer doov de ambtenaren, bij verificatie van hot meel bij den inslag, de partij niotovereenkomslig dos branders op gave wordt bevonden, vervalt hij in eene boete van twintig cents voor elk pond, berekend over de geheele party. De voormelde boete bedraagt echter tiucc gulden per pond, wanneer een verschil van meer dan een ten honderd tusschen de door den brander opgegeveno en de bevondone hoeveol- lieid meel aanwezig is. - In elk geval wordt door do ambtenaren een bevonden wordend verschil op de hoeveelheid meclopheteonsentbiljec j aangeteekend, terwijl de met den brander gehouden wor- dendo poilrekening van liet meel, overeenkomstig dat ver- sehil, wordt gowyzigd. i Bij do in dit artikel bedoelde verificatie, oven als bij elke andero opname van liet meel in de branderij en daartoe be- 1 hoorende bergplaatswordt bij de weging voor het gewigt i van iederen zak een en een half pond afgetrokken, j Art. 15. In iedere ruwstokerij, waarin meel van granen gebruikt wordtmoeten voorhanden zijn de noodigo bruikbare schalen, 1 alsmede een stel gewigten, bestaande uit de volgende stukken: 1 van 50 pond; 2 van 20 pond; 1 van 10 pond; 1 van 5pond. 2 van 2 pond; 1 van 1 pond, een en ander ten dienste van do ambtenaren bij de weging van het meel, Bij liet niet ofslechts gedeeltelijk voldoen aan deze ver- pligting, verbeurt de brander eene boete van vijftig gulden. Art. 16. De ruwstokor is gehouden om zoowelbij do verificatie van het meel bij den inslag, als bij elke andere opneming van hot t meel in zijne branderij en daartoe behoorende bergplaats, de ,1 zakken door zijne bedienden op en van de schaal te doen brengen. c; Hij is mede gehouden om hij do peiling van hot meel, des noodig, do veroischle zakken te leveren. Art. 17. liet meel, ten dienste van eene ruwstokerij ingeslagen moet worden nedergelegd in eene daartoo vooraf ten kantore b des ontvangers over de gemeente, waartoe do brandery be hoort,- duidelijk aangegeven en'uitslu'itond tot dat einde be stemde bergplaats, op welker ingang mot duidelijke letters in olicverw moeten zijn gesteld de woorden: bergplaats VAN- MEEL, Bevinding van eenige meelsoort, elders in de branderij of daarmede gemeenschap hebbend bebouwd ofonbebouwd erf, doet don brander in eene boete vervallen van iweegulden j per pond, onverminderd de verbeurte van bet meel. Deze boete cn verbeurte zijn nogtans niet toepasselijk a. voor het meel, hetwelk, overeenkomstig de aangifte tot stokentijdelijk op de stelling is geplaatst tot het maken van het beslag b. voor het meel, dat tot cene hoeveelheid van vijf ponden voor lmisselijk verbruik wordt gevonden in do met do bran derij gemeenschap hebbende woning des branders. Art. 18. Van bet in eene ruwstokerij ingeslagen meel wordt ecno rekening ten kantore van den ontvanger over de gomoento, waartoe de branderij behoort, gehouden. De volgens do biljetten ingeslagenc hoeveelheden moeten bij peiling worden verantwoord: a. met de hoeveelheden meel, die door den brander, vol gens zijne aangiften tot stoken, gedurende het tijdvak, waar over de peiling loopt, zijn verbruikt', b. met den voorraad, door do ambtenaren aanwezig wor dende bevonden. De peiling nmg niet geschieden, dan opschriftelijken last vari den ontvanger over de gemeonte, waartoe de branderij behoort, of van een hoogeron ambtenaar bij do administra tie vun 's Ryks belastingen. Art. 19. Bij de peiling worden de biljetten, gediend hebbende om den inslag van het meel te dekken, aan de boambten overge geven en door dezen ingetrokken, O Zij mogen, om bij do peiling geldig te wezen, niet ouder zijn dan twee maanden na den dag der afgifte, ofwel dan de door don ontvanger, vóór den afloop van dien tijd, bij aan - teokening op do biljetten, toegestane verlenging. Nu afloop der peiling wordt daarvan een bewijs afgegeven, hetwelk strekt om de gevondene hoeveelheid meel tcdekken. Het is daartoe gedurende twee maanden na de dagteekening van kracht, tenzij die tijd, vóór dcszelfs afloop door den ont vanger, bij aanicokening op liet biljet, mogt zijn verlengd. Art. 20. Indien bij do peiling van liet meel in cene ruwstokerij cene mindere hoeveelheid wordt bevonden, dan volgens de aan giften tol stoken kon worden verbruikt, en het tekort do se dert do laatste peiling ingeslagono hoeveelheid met twee ten honderd te boven gaat, verbeurt de brander voor elk pond moei boven die twee ten honderd eene boete van twee gulden per pond. Bij bevinding van eene meerdero hoeveelheid meel dan volgens de ovengenoemde berekening voothnndon raag zijn, wordt, wanneer dal meerdere do ingeslngene hoeveelheid met een ten honderd of moer overtreft, gelijke boete voor elk pond meel boven die een ten honderd verbeurd. liet inoerder bevondone wordt in elk geval op de peilroko- ning vun het nuocl gebragt.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1855 | | pagina 3