talijm iaplijto, nitsezonderd Dinsiai.
A°. 1881.
Donderdag 20 Januari.
K 5102.
m n*.
"V" ij 1 e 1) e r t i g s t e Jaargang.
G~*
ABUr.M*»KNT»rhi<fc (lol /IS..
Prmieo per post, door het geheele h'ijk - "2.50,
Afzonderlijke uominei»- D. 10.
Hl'IIB/Hl: II A ItHT, K, 19 4
Advkktkntikokus van 110 gewoue legela
met mbegiip van eeue Courantf 1.10
Iedere gewone regel meer- 0.10.
Dhilmaal plaatsing wot Ut tegen tweemaal berekend.
Schiedam, 19 Januari 1881.
Door den Minister van Binneniandsclie Zaken
is dezer dagen een bij uitstek belangiijk besluit
genomen. In de N. B. Courant van 10 Januari
jl. wprd namelijk het volgende medegedeeld*.
>Met zekerheid kunnen wij berichten, dat dezer
dagen door den Minister van Biunenlundsche
Zaken eene beslissing genomen is in den geest
van het verzoekschrift door de afdeeling Rot
terdam van Volksonderwijs aan gedeputeerde
Staten van Zuid-Holland gericht, zoodat bepaald
is, dat kinderen van onvermogenrien kosteloos
en van minvermogenden tegen lager schoolgeld
moeten kunnen ge.bruik maken van het open
baar onderwijs in de vakken l—t van artikel
2 der uieuwe onderwijswet, overal waar de
behoefte aan dat onderwys is erkend.
Die vakken van lt bevatten de beginselen
der Fiausche, Hoogduitsche en Engelscbe talen,
algemeene geschiedenis, wi'kunde, handteeke-
nen. enz., en uit deze eenvoudige opsomming blij kt
tl! aanstonds, vao welk gewicht de genomen
maatregel des Ministers voor den minderen
«tand is.
Het ingrijpende van bedoeld besluit zal zeker
wel tot hartige discussiën en veel geschriif aan
leiding geven, waarom het niet van belang ont
bloot is, kemtis te maken met een ai li kei
•over de zaak, van den heer Van Gil-e leRot-
leid&m, opgenomen in Be Amsterdammer. Het
is getiteld:
Een Volksbelang.
Ken vraagstuk, sedert eenige weken te Rotterdam
aan de orde gesteld en thans ter beslissing aan
hangig bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
verdient naar de stellige overtuiging van den
schrijver van dit opstel, zóó terecht de kwalificatie
welke als opschrift boven deze regelen geplaatst
•is, dat het hem van bet grootste gewicht voorkomt
om in een buiten Rotterdam veel gelezen blad die
kwestie onder de aandacht van bet publiek te
"brengen. Wordt zij boslist in den zin als de schrijver
wenscht en, met alle bescheidenheid, meent dat
zij volgens de wet beslist mnet worden, dan heeft
zij opgehouden een Rotterdamsch vraagstuk te zijn
en zullen, binnen kortcren of langeren tijd, ook
"do besturen van Amsterdam en tal van andere
gemeenten in ons vaderland geroepen worden om
te overwegenboe op de beste wijze aan die be
slissing uitvoering gegeven zal worden.
Bij de regeling van het openbaar lager onderwijs
overeenkomstig de nieuwe onderwijswet is te Rotter
dam de vraag ter sprake gekomen, of do gemeente
besturen verplicht zijn ook aan kinderen van on-
en minvermogende ouders kosteloos of tegen gering
schoolgeld openbaar onderwijs te verstrekken in
de vakken, welke, naar de terminologie' onder de
schoolwet van 1857 gebruikelijk, tot dusver ge
rekend werden te behooren tot het zoogenaamd
uitgebreid en meer uitgebreid lager onderwijs? De
plaatselijke schoolcommissie alhier antwoorddeja;
de commissie van bijstand uit don gemeenteraad:
neen, en zonder eenige discussie heeft de rand
zvth bij dit laatste antwoord aangesloten. Tegen
deze beslissing is de Rotterdamsche afdeeling van
Volksonderwijsbij Gedeputeerde Staten in beroep
gekomen, welk college thans aan de beurt is om
een antwoord op de vraag te geven. En daar de
macht tot vernietiging van het desbetreffende be
sluit van dun Gemeenteraad bij den Koning berust,
mag verwacht worden dat do vraag, met hot
advies van Gedeputeerde Statenweldra aan' dc
Regeering ter beslissing zal worden voorgelegd.
Door haar dan zal een antwoord worden gegeven,
dat uit den aard der zaak voor do besturen van
allo gemeenten gelden zal, waarin door of namens
belanghebbenden het verlangen naar het onderwijs
in die vakken zal worden kenbaar gemaakt.
Bij de schriftelijke en mondelinge behandeling
der nieuwe onderwijswet is deze kwestie niet ter
sprake gekomen, en de letter der wet laat zoowel
eene ontkennende als eene bevestigende beantwoor
ding der vraag toe. Art. 2 zegt: nOnder lager
onderwijs begrijpt deze wet het onderwijs in a. hot
lezen; 6. het schrijven; c. het rekenen; d. de be
ginselen der yormleer; e. die der Nederlandsche
taalf. die der vaderiandsche geschiedenisg. die
der aardrijkskunde 5 die van de kennis der
natuur; t. het zingen; k. de nuttige handwerken
voer meisjes. Aan lagere scholen kan bovendien
onderwijs gegeven worden in"en dan volgen
onder de letters lt de drie vreemde talen met
wiskunde, handteekenen, landbouwkunde, gym
nastiek en fraaie handwerken. Waar zoowel de
grondwet als do schoolwet voorschrijft, dat van
overheidswege oveia! voldoend openbaar lager
onderwijs" moet gegeven worden, daar strekt zich
derhalve de plicht der gemeenten niet verder uit
dan tot de vakken ak, welke volgens art. 2 der
wet onder slager onderwijs" begrepen worden.
De tweede alinea is facultatief: het verstrekken
van openbaar onderwijs in de vakken/t blijft dus
geheel aan iiet goedvinden dor gemeentebesturen
overgelaten.
Met deze argumentatio wordt de ontkennende
beantwoording der bovengestelde vraag verdedigd,
en inderdaad, dit betoog schijnt onwedorlegbaar
het sluit als een bus. Maar niet minder klemmend
is de argumentatie, geput uit art 16 derzelfde
wet, waarvan zij zich bedienen, die de vraag be
vestigend beantwoorden. Dit artikel zegt: sin elke
gemeente wordt voldoend lager onderwijs gegeven
in een genoegzaam aantal scholen, welke voor alle
kinderen zonder onderscheid van godsdienstige ge
zindheid toegankelijk zijn. Het onderwijs omvat do
vakken, in art. 2 vernield onder ak»en daar(
waar genoegzame behoefte aan uitbreiding bestaat,
een of meer of wel aile vakkenvermeld in dat
artikel onder t." Blijkt derhalve het .bestaan der
behoefte, dan is het gemeentebestuur verplicht ook
jn deze vakken onderwijs te verschaffen, want dan
moet het openbaar iager onderwijs, om «voldoende"
te kunnen zijn, ook de facultatieve vakken van
art 2 omvatten. Het bestaan dier behoefte is
nagenoeg in alle, althans grootere gemeenten in
,ons land erkend, want in de bedoelde vakken
wordt" van gemeentewego onderwijs verstrekt,
en waar dit geschiedt is de omvang van het lager
onderwijs dus niot beperkt tot de vakken aA*,
maar omvat het alle of nagenoeg alle vakken in
art. 2 vermeld. Tor tegemoetkoming in de kosten
nu van het lager onderwijs, welke voor rekening
van de gemeente blijven, kan schoolgeld worden
geheven, maar art 46 alin. 4 zegt: sBedeetden
en zij, die schoon niet bedeeld, onvermogend zijn,
worden niot, de minvermogenden niet of slechts
voor een gedeelte aan do heffing onderworpen."
Ergoaan on- en minvermogenden moet, kosteloos
of tegen gering schoolgeld, van gemeentewege de
gelegenheid worden gegeven om onderwijs in de
vakken lt te ontvangen, zoo luidt de conclusie
van hen, die uit art. 16 redeneerde, aan het lager
onderwijs in den zin der wet den ruimeren omvang
toekennen, althans als de behoefte naar uitbreiding
bestaat; terwijl daarentegon zij, die hun betoog
op art. 2 gronden on daaruit de beteekenis van
slager onderwijs" afleiden, natuurlijk zeggen:
neende verplichte schoolgeldontheffing geldt
slechts voor onderwijs in den engeren zin, d. i. in
de vakken ak'
Naar de letter der wot derhalve, 't kan niet
geloochend wordenis zoowel een ontkennend als
een bevestigend antwoord op de bovengestelde
vraag volkomen correct. Hoe nu te beslissen welk
antwoord hèt eenig juiste is? Hoe anders dan door
den geest der wetde bedoeling des wetgevers
te raadplegen, en een gezonde interpretatie van de
artikelen der wet, in hun onderlingen samenhang,
te zoeken.
De geest der wet, de bedoeling des wetgevers.
Slaan wij om die te leeren kennen de memorie
van toelichting op Op pag. 1 zesde alinea lezen
wijVoor allen, die het behoeven, moet door hare
(de overheid) gestadige zorg de gelegenheid, om
lager onderwijs te ontvangennergei 5 ontbreken.
Dat onderwijshetgeen «door omvang en gehalte
aan al de eischen des tijds behoort te beantwoorden",
moet gegeven worden in scholenenz. Op pag.
7 aan den voet schreef de Minister Kappeyne:
»Elk kind heeft aanspraak op het aanleeren der
allereerste kundigheden. Van overheidswege moet
gezorgd worden, dat de gelegenheid hiertoe open
staat. En wanneer de grondwet er bijvoegt, dat
dit onderwijs, van overheidswege gegeven, voldoend
zijn moet, zoo wordt daarmede kennelijk uitgedrukt,
adat liet naar omvang en gehalte aan het doel
dat er mede beoogd wordt, moet beantwoorden.
Het is een maatschappelijke eisch, dat voor olken
burger de verstandelijke opvoeding en de mate
van algemeene kennisgevorderd tot den arbeid
dien hij als lid der samenleving zal hebben te ver
richten, verkrijgbaar zijn moeten. Aan dien eisch
moet van overheidswege worden voldaan." Op
pag. 11 sprekende van het herhalings-onderwijs
hetwelk kosteloos pleegt verstrekt te worden,
schreef do Minister: »Hct moet vrijstaan liet her
halings-onderwijs ook uit to strekken tot nieuwe
vakkenwaarin hijdio het volgt, vroeger geen
onderwijs genoten had, szooals beginselen van het
Franschvan de wiskunde of van het handtee
kenenOfschoon bestemd voor hen, die het
geleerde willen onderhouden, wint het in aantrek
kelijkheid, als "het tegelijk een middel wordt om
verder te komen." Eindelijk pag. 16 waar de
Minister over de redenen en de gevolgen'spreekt
van het vervallen der wettelijke onderscheiding
tusschcn gewoon on uitgebreid en moer uitgebreid