A0. 1881.
Vrijdag 4 Februari.
5113.
Verschijnt öagelijks, uitEuzratofl Dinsöac.
Kennisgeving.
POLITIE.
ADVERTENTIËN, 's namiddags na
v i e r u r e n gezonden, worden eerst
in het volgend nummer geplaatst.
Vi| f ©ui JO o r t i g s t e Jaargang,
*.:<5
COURANT.
ABOMMSWKSTorKua, (its. kwmuml1.85.
franco po post, dour liet gelieele Kijk. - 2.50.
jUzondertyke immuuns- 0.10.
HUKKAV: HitKKT, K, 12 4.
DU ÜITGDVDB.
um
i
furlgtlngen welke gevaar, achade of
hinder bunnen veroorzaken.
Burgemeester en Wethouders
van Schiedam;
Gelet op Art. 8 der Wet van den 2en JunH
4875 (Stoat,blad no 95);
Geven kennis aan de ingezetenen dat op heden
aan Th. GOOVAART en Co. en zijne regtver-
krijgenden vergunning is verleend tot oprlg-
llflf ecner BranderU met stoomwerktuig
en ketel van 2 paardekraclit op het per-
ce«l open grond aan de Mariastraat, kadaster
Sectie F, uo. 4276;
en dat op het verzoek van H. VRÏJENHOEK
EN Co. om vergunning tot oprlgtlng ecner
'Wetsmelfery ten dienste zijner 01te> en
loeghereldlng in het pand aan den Singel,
w|jk Ano, 182, kadaster Sectie G, no. 1910,
uithoofde vau brandgevaar afwijzend ls
- beselilkt.
Schiedam, den 3 Februari 1884.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
P. J. VAN DIJK VAN MATENESSE.
De Secretaris
A. W. MULDER
Aan het Commissariaat van politie is als op
straat gevonden aangebracht eeu onderofll-
- eters-sabelkwast.
Schiedam, 3 Februari 1881.
De heer Mr. J. J. "Van Kerkwijk bespreekt in
het Februari-nummer van de Vragen des
Tyds", het aftreden van het Miuisterie Kappeyne.
De sluier, die over deze aftreding nog altyd
verspreid ligt, door de geheimhouding van wege
de Regeering aan de Staten-Generaal opgelegd,
wordt natuurljjk niet opgeheven. De heer van
K. heeft echter nagegaan wat in de dagbladen en
by de discussion in de Staten Generaal is mede
gedeeld, en dit aangevuld met verschillende
inlichtingen, liern mondeling medegedeeld. Uit
dit een en ander.is een geheel gevormd, dat
in'geregelde orde tenminste een oveizicht der
feiten geeft.
Van de wet op het lager onderwijs sprekende
zegt de heer van K: 1
Een nieuwe wet op het lager onderwijs
kwam in 1878 tot standdeze wet voldeed
geenszins aan de verwachting. Grootegebieken
heeft deze wetdertig ten honderd van het
bedrag der kosten voor het lager onderwijs
■worden door het rjjk aan de gemeenten ver
goed; het onderwijs ia van gemeentezaak gewor
den rijkszaakbok uit een paedagogisch oogpunt
zijn gewichtige bezwaren aan te voeren. Velen
v
verklaarden zich intusschen voor de nieuwe
wet, omdat zij beter was dan de bestaande en
men zich vieide, dat eenmaal de wet op het
lager onderwijs tot stand gebracht zijnde, er
rust iu den lande zou komen en de politieke
toestand zuiverder zou worden, die door het
vraagstuk van het lager onderwijs geheel was
bedorven.
Onmiddellijk laat hij hierop volgen
Alvorens de onderwijswet in werking kon
treden, moesten verschillende reglementen wor
den gemaakt. De Minister Kappeyne was bezig
met het voorbereiden dezer regiemeuten, toen
de Minister van "Waterstaat Tak Van Poortvliet
aan den voorzitter der Tweede Kamer ver
zocht, om na de terugkomst der Tweede Kamer
op den 28steti April 1879 de zoogenaamde
kanalenwet aan de orde te stellen. Verschil
lende leden der Staten-Generaal raadden zulks
af; behalve andere bezwaren kwam in aan
merking, dat de gewone rijksuitgaven de ont
vangsten verre overtroffen, en men meende,
dat eerst ^eze zaak geregeld moest worden,
vóór men besloot tot een uitgaaf van wellicht
50 millioen aan kanalen, waarvan het nut
l
twijfelachtig was. De Minister Tak dreef evenwel
zijn gevoelen door, en de voorzitter der Tweede
Kamer stelde, op verzoek van dien Minister, in
de zitting van 28 April 1879 voor, om de
beraadslagingen over de kanalenwet te beginnen
op den 5den Mei, Dit voorstel vond tegenstand
de Minister Tak ondersteunde het, verklaarde,
dat de Regeering een beslissing over het wets
ontwerp wenschteen dat uitstel van de
lahandeling dezer voordracht in elk geval voor
de lieg earing onaannemelijk zou zijn. Daar de
vergadering niet zeer voltallig was, werd het
nemen van een besluit verdaagd tot den eer
sten Mei. De heer Biussé'vei zocht in dien tus-
scheutijd de liberale Kamerleden bij zich; op
deze vergadering waren ook de Minister Kap
peyne en anderen tegenwoordig. Het bleek toen,
dat in den Minister!aad niet was besloten,
dat voor de Regeering uitstel der kanalenwet
onaannemelijk was, zooals de Minister Tak in
de Kamerzitting had verklaard, maar dat die
Minister deze woorden had gebezigd in overleg
met den Minister Kappeyne en eeoige Kamer
leden, vertrouwende, dat de meerderheid na
zulk een verklaring de kanalenwet wel in be
handeling zou nemen. De Minister Kappeyne
droDg aan op het iu discussie brengen van de
kanalenwet, onder anderen, omdat eerst als
de kanalenwet was afgedaan, het Ministerie tot
het voorstellen van audeie gioole maatregelen
kon overgaau. De woorden van den lieer Kap
peyne beeft men' later voorgesteld, alsof hier
mede "grondwetsherziening was bedoeld; in die
dagen liebbben wij niemand daaiaan dien uitleg
hooren geven.
In de zitting van 1 Mei 1879 werd tot de
behandeling der kanalenwet besloten, nadat de
héér des Amorie van der Hoeven er op ge-
wezen had,.dat door de woorden van den Mi-
AovKHTEntikprus van 110 iiowuue relais
met ifihegnr V*»n eene CourantI/" 1 tO,
Iedere gewone regel tnrer- 0.10,
Drismaai, plaatsing wordt tegen twkbmaai, kerekend.
nister van Waterstaat: »dat een uitstel van
behandeling dezer voordracht in elk geval voor
de Regeering onaannemelijk zou zijneen
pressie was uitgeoefend, die niet geoorloofd was.
Den 20sten Mei werd met 40 tegen 39
stemmen artikel 1 der kanalenwet afgestemd,
nadat vooraf een amendement was aangenomen
tot wyziging van artikel 1. Het afstemmen
van artikel 1 en de daarop ontstane crisis was
het treurig gevolg van het doordry ven van den
Minister Tak, om toen reeds de kanalenwet in
discussie te brengenlmd men gewacht tot
na de afdoening der financiëele wetsvoordrachten,
de kanalenwet zou zjjn aangenomen, en reeds
nu zou de spade in den grond zijn gestoken
voor het kanaal van Amsterdam naar den Rijn
en de Waal,
Dan volgt het verzoek om ontslag van den
Minister Tak, gevolgd door dat van den Minister
Kappeyne, die in de bekende nota aan den
Koning zijn meening uiteenzette.
In genoemde nota werd uiteengezetdat
grondwetsherziening noodig was tot verkrijging
«ener betere parlementaire inrichting. De perio
dieke verkiezing om de twee jaren der tweede
kamerleden moest vervangen worden door aftre
ding van al de leden om de vier jaren, en het
aantal leden op een vast cijfer van 100 worden
gebracht. De bepalingen omtrent den'census'
behoorden uit de grondwet te vervallen; in
verband daarmede verviel de lijst der hoogst-'
aangeslagenen, als uitsluitend vei kiesbaar voor
de Eerste Kamer. De Provinciale Stateu zouden!
de leden der Eerste Kamer kiezen, wier getal'
op 50 werd gebracht; ieder Nederlander, 30
jaar oud, was verkiesbaar. Uit de grondwet
moeten de artikelen weggenomen worden, die
den gewonen wetgever beletten den krijgsdienst
te regelen.
Naar aanleiding van deze nota werd voor
gesteld, in de grondwet te wijzigen de artt.
76-79, 81, 86, 106, 123, 139, 178, 180 en
186, en te laten vervallen artt. 181, 182,183,
184, 185, 188 en 189.
Deze brief van den Minister van Biunen-
landsche Zaken werd door den Koning om
advies aan den Ministeirsad gezonderi. In de
vergadering van dien raad van 2 Juli waren
de Miuisters van Binnenlandsche Zaken en
"Wateistaat niet tegenwoordig. De Ministers van
Buitenlandsche Zaken, Justitie, Oorlog en Ma
rine besloten in hun ..dvies aau Oen Koning
te verklaren, dat zij in a*. zionswyze van den
Minister Kappeyne deelden.
De Ministers van' Koloniën en Financiën
konden zich niet met dit ad-ies vereenigen j"
en voegden ieder een nota bij dat advies.
De Minister van Koloniën schreef, dat vóór
noch bij zijn optieden als Minister, van grond
wetsherziening met een enkel wootd was gerept.
De algemeens en politieke toestand des lands
'gedoogde niet 'op dit oogenblik eén' grondwets
herziening aan de orde te stellen. "Vooiaf mdest'
een algemeen 'gevoelde behoefte, een algemeens