Uit een Dagboek. Zaterdag 28 Juni N°. 7531. KENNISGEVING. Feuilleton. A*. 1890 ier-en-yeert i gste Jaargang. Verschijnt dagelijks, uitgezonderd Dinsdag. uitgeverTT odé. COURANT. ABONNEMENTSPRIJS per kwartaal ffdKco per 'postdoor het geheele Rijk Aftonderlijlte nommers ƒ1.85. - 2.50. - O.IO. BtllRit! n&IlKT, B, 124. Advertentieprijs: van 110 gewona regels met inbegrip van eene Courantl.tO. Iedere gewone regel meer- 0.10» Driemaal geplaatst wordt tegen tweemaal berekend. Pe Burgemeester van Schiedam, Brengt bij eze ter kennis van de Ingezetenen: Bat bet Kohier voor de Belasting op het Personeel ■Ne, 1 dezer Gemeente over het Dienstjaar 1890/91, .door Oen Heer Provincial» n Inspecteur der Directe Belastingen Se Rotterdam, >p den 2 in Junij 1890 •ezecutoir verklaard en op heden aan den Ontvanger der Dlrecto Belastingen ter invordering is overgemaakt. Voorts wordt bij deze herinnerddat een ieder terpligt is zijnen aanslag op den bij de wet bepaalden roet, te voldoen; alsmede dat van heden if de ■torniijn van drie maarden ingaat, binnen welken de reclames tegen dezen aanslag belmoren te worden ingediend. En is biei van afkondiging geschied, waar liet behooit den 27n Junij 1890 De Jlurijemeefter voornoemd, P. J. VAN DIJK VAN MATKNKSSE. Schiedam, 27 Juni 1890. Professor C. B. Spruyt, van wien vroeger reeds een brochure verscheen»De persoon lijke dienstplicht uit een politiek en sociaal oogpunt", heeft hetzelfde onderwerp nogmaals behandeld, thans onder den titel van: »De persoonlijke dienstplicht voor de vierschaar der Oud-Ifollandsche deftigheid". De aanleiding, welke de hoogleeraar had ten tweeden male op te treden, was de verschijning van oen geschrift: «Persoonlijkedienstplicht en leger- organisatie, van juridische, moreele, maat schappelijke, nationale en militare zijde be schouwd door een Staatsburger". Deze staats burger is innig overtuigd, dat de vrijheid van plaatsvervanging een groote zegen is en dat de persoonlijke dienstplicht een ramp zou zijn, die ons vaderland voor hem en zijn geest verwanten haast onbewoonbaar maken zou. Tegen de strekking van dit geschrift komt pro fessor Spruyt beslist op. De staatsburger levert argumenten, die .eenige kracht hebben, andere, die weinig be- teekenenb.v.«Nu zijn (er) voor officieren natuurlijk beweegredenen te over om hen nnar persoonlijken dienstplicht verlangend te doen uitzien. Zoo bijv. zou het hun veel aange namer zijn commando te voeren over jon gelingen van stand, dan over onbeschaafde jongelui uit de mindere klassen. Ook zouden zij daardoor meer in achting stijgen bij de natie en bare vertegenwoordiging; zij zouden meer in intieme relaties komen met den rijken handelsstand, meer vooruitzicht hebben eene aanzienlijke partij aan te gaan, enz." Zoo zegt hij elders, dat door den persoon lijken dienstplicht de oplossing Ier sociale quaestie moeilijker, ja onmogelijk wordt gemaakt; want door de afschaffing der plaats vervanging zouden in Nederland jaarlijks eenige duizenden arbeiders nu ,:r zijn dan thans. En daardoor zou het loon dalen. Want hoe meer arbeiders, zooveel minder werk en zooveel lager loon. Steekhoudend zijn deze argumenten zeker niet. We vestigen daarom de aandacht op andere, die de bijzonder maatschappelijke zijde van het vraagstuk, op nog andere, die de bijzonder nationale zijde er van raken. Deze besprekend en beooi'deelend, zegt pro fessor Spruyt: «Bijzonder" zijn deze beschouwingen vooral in den door den schrijver niet bedoelden zin, dat zij verwonderlijk oudenvctsch zijn en weinig rekening houden met de thans bestaande toestanden, daarom zouden zij waarschijnlijk zeer overtuigend zijn geweest voor een burger van het Nederland van vóór een halve eeuw, maar maken zij op iemand van dezen tijd een geheel anderen indruk. De «Staatsburger" gaat uit vau de meeuing dat de strenge afscheiding der standen, die ons vaderland tot Óen der meest aristocratische landjes gemaakt heeft, nog steeds bestaat en gehandhaafd moet worden. Wij zagen reeds hoe hij, anderen naar zichzelf beoor- deelend, steilig van meening is dat de officie ren liever «jongelieden van stand" comman- deeren dan anderen en hen verdenkt van slinksche middelen om een huwelijk te sluiten met jonge meisjes van stand. Zijn hart is inderdaad vervuld met zorg en kommer over de ontberingen, die de meergenoemde jonge lieden wachten, als zij den ransel moeten dragen. Deze jongelieden worden denk eens aan«uit moeilijke studiën, die zooveel volhardenden moed en geleidelijke ontwik keling eisehen, in een geheel ander midden ge slingerd en merkelijk gestoord." Het is eene «vernedering" voor hen «naast een ongema- nierden jongeling uit de lagere volksklasse in het gelid to moeten staan, op gelijken vos'.;,inot dezen te worden behandeld, door minderen van stand te worden gedrild en op bnrsche wijze gecommandeerd". Hij moet «als eenvoudig recruut op eene zijn stand onpassende wijze worden gedrild". «De ont beringen, vermoeienissen, vernederingen, de gedwongen onderwerping aan geringen van stand, enz. -njn voor den meer deftigen jcugen man onnoemelijk veel zwaarder en druk kender dan voor een zoon uit de volksklasse, die van kindsbeen af aan dit alles gewoon is". Zoozeer is de schrijver overtuigd dat de «jongelieden van stand" bij de invoering vau den persoonlijken dienstplicht het diepe medelijden van ieder weldenkend mensch verdienen, dat liij als zeker aanneemt dat zij allerlei voorrechten zullen hebben. Zijn betoog voor de nadeelige werking van den peisoon- lijken dienstplicht op de krijgstucht berust grcatendeels op het bestaan van die «voor rechten", ofschoon het hem moeilijk zou vallen óen voorstander van den persoonlijkelt dienstplicht te vinden, die deze voorrechten in bescherming neemt. Wat mij aangaat, liever geen persoonlijken dienstplicht, dan zoodanigen dienstplicht met voorrechten, aan stand of geld toegekend. Onz." «jongelieden van stand" zouden al zeer diep gezonken moeten zijn, als zij zelf niet tegen zulke voorrechten opkwamen. Maar de Staatsburger vei wacht niet w-jl goeds van de deftige jongelieden, voor wlo hij zoo bezorgd is. Zijn zij in het leger, dan komt er van de krijgstucht bitter weinig terecht. Wij vernamen reeds, dat zij dikwijls met minachting op hun superieur zouden neerzien, diens bevelen bevitten enz. Geen wonder dat de schrijver het «voor orde en tucht verkieslijker" vindt, «dat de manschap pen bij den minderen troep ook van minderen stand zijn, m. a. w. dat de plaatsvervangers behouden blijven." Dit gevaar voor verslapping der krijgstucht is «nog meer te duchten bij ons eigenaardig volkskarakterVan dat karakter geeft do Staatsburger een schets, die ongelukkig «vooral onze Nederlandsche middelklasse" en dus minder de lagere standen geldt, en voorts de groote kwaal heeft van volgens hare bedoeling al te vleiend, volgens haar inhoud al te ontmoedigend te wezen. Dis middelklasse mag «vooral roem dragen" op een «gevoel van vrijheid en zelfstandigheid" en op een «actieven geest". Juister zou het misschien zijn te zeggen dat samenwerking met anderen ons inderdaad zeer moeilijk valt, omdat wij gaarne ieder zijn eigen weg volgen, en dat het Nederlandsche volk in de eerst® helft der 18de eeuw in een diepen slaap Tan Yltssingen nnar Pretoria, <le lieofdpluats van de Zuidafrikaanschc Republiek (Transvaal). 19. Zeker zou er meer gebruik gemaakt worden van deze reisgelegenlieden, wanneer zij ook bagage vervoerden. Doch dit is niet liet geval. Die dus van dÜmberley naar Pretoria loist met de postcoats, Rioet zijne bagage toch inet den ossenwagen meegeven en heeft nu kans, maanden, ja soms •een jaar, op zijn goed te moeten wachten, tor- wijl bij bij een langzamer reis inet de laatste •gelegenheid te gelijk inet zijn goed de plaats zijner bestemming bereikt. Bij hot inspannen te Kliprivier wordt ontdekt, dat een onzer muilezels, Vonk genaamd, gestolen ii». We zouden hem evenwol later weor terug vinden. Zonder ongelukken komen wij over den dam in Klipspruit, die niet alleen smal en vol diepe sporen en kuilen, maar ook bezaaid is met klipsteenen. Nauwelijks zijn wij er echter over, of onze wagen raakt vast en komt eerst los na een half uur van de uiterste krachtsinspanning, waarbij do ezels geducht aangedreven moesten worden en wij den wagon voor omslaan poogden to behoeden. Nu nog door een spruit, en wij zijn te «Eerste Poststation". Een ossendrijver komt ons editor vertollen, dat er nan liet andeie oinde van den dam een ossenwagen, met bouwstoenen beladen', vastgeraakt is, zoodat wij niet passeoren kunnen. ij slaan dus voor do spruit ons kamp op en slapen tot Vrijdagmorgen, toen wij tot de ontdekking kwamen, dat de dam in nog hooger mate de slechte eigenschnppen van den vorigen had, behalve nog de versperring door den ge noemden ossenwagen. Deze moest eerst gedeel telijk ontladen worden en werd daarna met woest geweld, waarbij de zweepslagen als gcweerschoton knalden, losgetrokken. Nu was het onze beurt. Eerst moest da weg gerepareerd worden. Wij stoppen zoo goed mogelijk de gaten, vooral dat, waar de ossenwagen had gezeten, en nu dalen onze wagens van de berghelling in den modder poel. Schuddend en schokkend en hortend en stootend trekken de muilezels ze met dc grootste krachtinspanning over den smallen dam on weldra verkondigt een krachtig «hoerahonze blijdschap over hot gelukken van dezen overtocht. Nu naar Johannesburg. Na een rit van half zeven tot negen uren bereiken v'ij een hoogte, van waar wij het heel in de vorle zien liggen. 'tGaat du al door over bergen en door dalon, tot om éen ure onze verbaasde bëkken de stad aanschouwen, die in vier jaar tijds als uit den grond getooverd is. Fraaie huizen met galerijen en halkons, een prachtige overdekte nmrkt, een flink post- en telegraafkantoor en daartU'.-ciien Engelsehen, Afrikanen, Duitschers, Hollanders, Kaffers, Hol- tentotlen, Arabieren, kleurlingen, ja meeschen van bijna alle rassen, in bonte mengeling zich dooreenbaweger.de alles geeft u den indruk, dat gij in oen wereldstad zijt. Het goud, dat hier ontdekt on steeds in grootei* hoeveelheid gevonden werd, heeft uit alle landen manschen deen toestroomon en, waar voor viei* jaar nog slechts een onkele bar stond, een stad doen verrijzen, voor wier wording in Europa eeuwon zouden zijn noodig geweest. De nieerf mogelijke schakeeringen openbaren zich in de kleeding van dit mengelmoes van menschen. Naast de gewone tlollandsche kleederdrncht: de meer bonte der Engelschen, den wijden witten man tel der Arabieren, de chique Parijsche klceding der blanke dames, de bonte lappenkleeding der Kaffers, de bespottelijke coricatuur der Euro- pecsche dumeskleeding bij de KufTcrmeiden, die ook al oen queue dragen en bare zwarte vi eten in schoenen met Fransche hakken steken. Allerlei talen en tongvallen hoort men zuiver llullandsch, Afrikaansch-Hollandscli, Engelsch, Duitsch, Fransch, de leeliike KafTertaal enz. (Slot volgt.)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1890 | | pagina 1