A0. 1890. Maandag 30 Juni. N°. 7532. Eerste Blad. BEKENDMAKING. -veertigste Jaargang. Verschijnt dagelijks, uitgezonderd Dinsdag. i r - n UITGEVER: J.' ODÉ. COURANT. BUREAU: HARKT, E, 124. Advertentieprijs: van 110 gewone regels met inbegrip van eene Courantf 1.10, Iedere gewone regel ineer - 0.10, Driemaal geplaatst wordt tegen tweemaal berekend. Abonnementsprijs, per kwartaal franco per post, door het geheele Rijk Aftonderlijke nommers De Burgemeester van Schiedam, Gotien de wet van den 30 December 4887 .(Staatsblad no. 255) betreffende onderstand .(ondersteuning) ann mindere geëmployeerden, vasie werklieden en bedienden, op daggeld weikë saam bij inrigtingen van 's Rijks zeemagt er> op 's Rijks werkvaartuigen, niet vallende in de termen van art. 2 der wet van 24 Junij -1854 Staats blad no. 92) Gelet op art. 6 van het Koninklijk Besluit van den 10 Januarij 1888 Staatsblad no. 3) hou dende bepalingen nopens de betaalbaarstelling der bij eerstgenoemde wet toegekende onder steuningen Maakt bekend dat de attestation de vita tot ontvangst van bedoelde ondersteuningen, in bet begin van ieder kwartaal, op de werkdagen van des voormiddag» 10 tot des namiddags 3 uren, ter Secretaire der gemeente verkrijgbaar zullen tijn. Schiedam, den 28n Junij 1890. De Burgemeester voornoemd, P. J. TAK niJIt VAN MATENESSE. Schiedam 28 Juni 1890. Is de Staatsburger, wiens brochure door professor Spruyt aan een zoo grondige critiek wordt onderworpen, vol angst over den ver derfelijker! invloed, dien liet soldatenleven op jongelieden uit den gegoeden, den beschaafden stand, op de kern dir natie zal oefenen, anders redeneert hij over dien breeden stroom des volks, welke genoodzaakt is, zijn kinderen in militairen dienst te laten treden, als zij daar toe door het lot worden aangewezen. Hooren we hem, als hij deze weinig of niet bezitten- den bedenkt. «Men zegge nu ook niet, dat wij ten be lieve van de middelklasse, die van de plaats vervanging profiteert, het karakter van het mindere volk prijsgeven. Want het gedwongen .kazerneleven zal op den minderen man, die .reeds volgens zijn stand meer afhankelijk is, •niet zulk een invloed hebben als op het karakter van den vrijen burger uit de mid delklasse, daar de leefwijze van een gewoon soldaat niet zeer verschillend is van deleef- •vvijze van den stand, waarin hij geboren en opgevoed is. Daarenboven zal de middenstand .altijd en overaldoch vooral in Nederland de eigenlijke kern en het karakter eener natie ibljjven vormen. Van de vrije en onbelemmerde •ontwikkeling van dezen stand, van den invloed van zijn eigenaardig karakter zullen ook de welvaart en de goede of slechte hoedanig heden der lagere standen, ja de bloei van geheel den Staat afhangen, Welnu, die kern onzer natie was eeuwenlang en is nog altijd antimilitaristisch gezind." Duidelijk komt in deze redeneeringen uit zegt professor Spruyt, hoe enghartig het standsbeianij isdat de zoo noodige hervor ming op militair gebied tegenhoudt. Deze 'humane en kundige schrijver vergeet oogen- 1.85. - 2.50. - 0.10. mmmmm blikkelijk zijne groote bezwaren tegen den gedwongen dienst, als hij over den dienstplicht van «het mindere volk" of «den minderen man" spreekt. Geen woord van beklag over de «onwaardige wijze" van drillen, over de »nor- sche bevelen", over de «vloeken en versven- scliingen", die zooveel opgeld deden, toen het den «jongeling van stand" gold. Alleen wordt er gezegd dat de dmindere man reeds volgens zijn stand meer afhankelijk is", wat toch moeilijk beteekenen kan dat het er bij hem minder op aan komtof hij op onwaardige wijze" gedrild wordt, enz., en dat «de leef wijze van den gewonen soldaat" niet zoozeer afwijkt van die, waaraan hij gewoon is, wat wel op voedsel en ligging, maar kwalijk op de vloeken en verwenschingen slaan kan. Inderdaad geeft tie schrijver in zijn systeem liet karakter van het «mindere volk" prijs aan al die schadelijke invloeden, waaraan hij de «kern der natie" wil onttrekken. Nu is, gelijk iedereen weet, de behandeling, die de miliciens ondervinden, niet zoo slecht, als de Staatsburger haar voorstelt. Een zekere ruwheid zal in geen kazerne ontbreken. Maar waar komt die niet voor, als jonge mannen, den vlegeljaren pas ontwassen, onder elkander zijn Zouden de gezelschappen van studenten, kantoorbedienden en andere min of meer «deftige" jongelieden zich altijd onderscheiden door die gepastheid van toon en dat fatsoen, die men volgens Goethe van edele vrouwen kan leeren? In zooverre er echter waarheid ligt in het uitgangspunt van des schrijvers redeneering, pleit het niet tegen persoonlijken dienstplicht, maar daaruoor. Laat er te veel ruwheid, te veel norschheid, te veel hardhandigheid in de kazerne zijn, zooveel, dat de gevolgen voor het karakter der miliciens bedenkelijk kunnen heeten, Hoe is dat te voorkomen, zoolang de instructeurs uitsluitend te maken liebben met jongens, die niet genoeg be schaving en wereldkennis bezitten ons op gepaste wijze en aan het rechte kantoor over de ondergane mishandeling te klagen Zoodra ook »jongelieden van stand" de militaire instructie genieten, zullen die gebreken aan merkelijk verminderen. Want die jongelieden hebben ouders en vrienden, die ter plaatse, waar het behoort, den noodigen invloed kun nen oefenen, terwijl thans natuurlijk niet zoo licht notitie genomen wordt van wat er met de plaatsvervangers en de minder gegoede miliciens gebeurt. Starre behoudzucht kan slechts spreken, zooals deze Staatsburger doet. Ilij is zeer in genomen met ons vaderland van voorheen, met zijn burgers van verschillende graden van «deftigheid". Boven, aan den top der pyra- mide, de patricische familie», die niet dan bij uitzondering afdalen tot den rijken koopman, den edelman, den beroemden geleerde of den gLvierden predikant. Ver, zeer ver daaronder de zeer gegoede middelstand, die opziet naar de patriciërs en neerziet op den ook zeer gegoeden, maar toch niet zoo gegoeden stand, enz. enz. totdat men eindelijk aankomt bij klassen, die hoegenaamd niet in tel zijn, maar toch ook wel degelijk ieder voor zich »de eer vaii bun stand ophouden", en minstens even nauw op het standverschil letten als de meest patricische familie. Voor iemand die meent dat deze afschei ding der standen ook thans nog bestaat en haar handhaven wilmoet de persoonlijke dienstplicht zulk een gruwel zijn als hij voor 'den Staatsburger is. De zoon van den patriciër een jongmenseh met een naam, die klinkt als een klokgedrild door den neef van 's mans kruier 1 Dat is de verkeerde wereld. "Wie zoo iets wil, moet minstens een «socia- list" zijn. Geen wonder dat de Staatsburger een lange paragraaf wijdt aan het betoog van de stelling: Persoonlijke dienstplicht hevor- ,1cst dim geest van socialisme. Omdat het maatschappelijk en nationaal standpunt van den Staatsburger samenvalt met dat van den gemiddelden ouderwetschen deftigen Hollander, kan hij in den persoon lijken dienstplicht volstrekt niets goeds zien. Nu willen wij liever niets kwaads van zijn ideaal zeggen, ofschoon die scherpe afscheiding der standen eigenlijk eerst begonnen is met den tijd van ons verval. liet ziju sterke beenen, die de weelde en de zelfgenoegzaam heid kunnen dragen. Laat de Staatsburger eens in een onzer kleinere Ifollandsche steden de familieportretten der regenten in oogen- schouw nemen, en de llinke koppen en stevige lichamen der zestiende-eeuwers eens verge lijken met de flauwe tronies en de vadsige lijven van hun achttiende-eeuwsch nageslacht. Dan zal hij misschien iets beginnen te voelen voor de beschouwingen der «militaristen", die den krijgsdienst uiet schadelijk maar uiterst heilzaam achten voor de jongelieden uit meergegoede gezinnen. Het is niet in alle opzichten goed voor denmensch van zijn prille jeugd af behandeld te worden als iemand «van sland"'. integendeel, het is een gevaar lijke proef, waartegen weinigen bestand zijn. Doch wij zouden niets kwaads van des Staatsburgers maatschappelijk ideaal zeggen. Dat behoeft niet, want het is dood. De revo lutie van 1795 heeft den eersten stoot ge geven aan de inrichting der maatschappij die hij behouden wil. De Grondwet van 1848 deed er vrij wat meer van afbrokkelen, en sedert dien tijd gaat het sloopingswerk ge regeld voort. Dat is zeker in sommige op zichten te betreuren, maar niet te veranderen. Zoolang aristocraten, die inderdaad de ver standigste de wakkerstede beste burgers zijn, het heft alleen in handen hebben, kan de Staat bloeien en kunnen de onderdanen tevreden ziju. Maar wanneer de aristocraten op den duur blijk geve,, van slaperigheid, van gemis aan verstand en wilskracht, dan is hun rijk uit. Zoo is het helaas gegaan met de Nederlandsehe aristocratie, door den Staatsburger de «middelstand" of de «gegoede middelstand" genoemd. Al zijn loftuitingen, hoe goed gemeend ook en zeker niet alle onverdiend, zullen dat vonnis der geschiedenis niet uitwisschen. NVie de zeden onzer ver mogende landgenooten in de 18de eeuw be studeerd heeft, moet zich verwonderen dat de omwenteling van 1795 niet meer ingrij pend geweest is. De Nederlandsehe gegoede stand, de besturende klasse, heeft het ook in de '19de eeuw niet zoo schitterend gemaakt, dat zij zich op hare verdiensten zou mogen beroepen om voorrechten te krijgen boven den «minderen man". En daar de «vrijheid van plaatsvervanging" wel niet in de theorie, maar in de practijk een voorrecht is der meergegoeden, zullen zij afstand moeten doen van dit onbillijk privilege. We laten de beschouwingen aangaande de militaire zijde van het vraagstuk rusten, en stippen nog even aan, dat met een duidelijk heid, die niets te wenschen overlaat, profes sor Spruyt betoogt, dat wij behoefte hebben aan een talrijk veldleger, veel talrijker dan door de staatscommissie als toereikend is ge acht. Wat toch is het geval? Bij een oorlog tussohen twee groote mogendheden, zooals in 1870, kunnen deze ieder oogenblik in verzoe king komen onze grenzen te overschrijden, hetzij om zuiver strategische doeleinden, het zij om gebruik te maken van de hulpmidde len, die ons land aanbiedt. In dat geval heb ben wij weinig aan de vesting Holland, zeer veel aan een talrijk veldleger, want elk der oorlogvoerende mogendheden weet dat zij, door onze neutraliteit te schenden, de kracht van haren vijand vermeerdert met de sterkte van ons veldleger. De vesting Holland met hare bezettingstroepen kan zij links laten liggen, maar niet liet veldleger moet zij rekenen. Derhalve wordt de schending onzer neutrali teit een gebeurtenis, die veel waarschijn lijker is dan een aanval op ons des te onwaarschijnlijker, naarmate ons veldleger meer beteekent. Een groute mogendheid zal er des te lichter toe overgaan, naarmate zjj meent, ons veldleger gemakkelijker te kun nen vernietigen." Tot zooverre professor Spruyt. Of zijn ge schrift ook maar een klein steentje zal aan brengen tot den opbouw van een flink ge bouw, dat Nederlands weerbaarheid heet, wie zou er op durven hopen, als hij in aanmer king neemt, hoeveel en met hoeveel zaak kennis er over geschreven is, en met hoe wei nig succes. Toch heeft de schrijver een nuttig werk gedaan, door nogmaals het vraagstuk onzer landsverdediging, waarmede dat van den persoonlijken dienstplichtzoo innig same»* hangt, ter sprake te brengen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1890 | | pagina 1