P
A0. 1890.
Vrijdag 31 October.
N°. 7620.
Tweede Blad
ier-en-veert; ffste Jaargang".
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd Dinsdag.
Binnenlandsche Berichten.
UITGEVER1.: J. ODÉ.
De voorzitter stelde voor liet besluit te
nemen, dat het in art. 38 le lid der grond
wet omschreven geval aanwezig is.
De heer Pijnappel opperde bezwaar, op
grond dat de stukken onvoldoende waren ter
beoordeeling. Hij lmd een gemotiveerd advies
der geneesheeren verlangd, vooral na het
gebeurde in 1889. Hij gaf aan art. 38 der
grondwet de interpretatie, dat het niet sloeg
op den gezondheidstoestand met afwisseling
van ziekte, maar alleen op den voortdurenden
ziektetoestand, waarvan niet voldoende blijkt.
De heer Schaepman ontkende niet, even
als de minister van koloniën, dat art. 38
geen onderscheid maakt. Bovendien is in het
belang der afdoenirg van zaken de toepas
sing van art. 38 noodwendig.
De minister verzekerde dat voor het oogen-
blik en in de naaste toekomst geen verande
ring denkbaar is.
Ook de heer Sanders bestreed de opvatting
van den heer Pijnappel, op grond der geschie
denis van artikel 38.
Daarna werd met 109 tegen 5 stemmen
aangenomen het voorstel van den voorzitter,
die de bede uitsprak, dat de Almachtige het
dierbaar Vaderland en den Vorst behoeden
moge.
Tegen stemden de heeren VVertheiin, Van
der Breggen, Pijnappel, Stork en Zijlker.
De vereenigde vergadering werd hierna ge
sloten.
Aan het voorloopig verslag van het afdee-
lings-onderzoek in de Tweede Kamer over de
Indische begrooting over 1891 is het volgende
ontleend
Vele leden hadden van de regcering inlich
tingen verwacht omtrent verschillende belang
rijke punten van regeeringsbeleid en achtten
den minister verplicht, gevolg le geven aan
de toezeggingen uopens het In lisch bestuur
in de openingsrede van 1 Mei 1888 gedaan.
De begrooting zelve had eenen ongunstigen
indruk teweeggebracht, uithoofde z\j niet
voldoende rekening houdt met den gegeven
toestand, geenerlei blijk geeft van zorg voor
de fmaueieele toekomst en eigenlijk bestemd
is óm het bestuur gaande te houden.
Bij de behandeling van den financieelen
toestand in bijzonderheden, en bij de uiteen
zetting van de bedenkingen daartegen kwam
•men tot hei besluit, dat het tekort denkelijk
veel grooter zal zijn dan de minister verwacht.
Benerzyds werd het hooger bedrag op 4, ander
zijds op ten minste 10 millioea gulden ge
schat, terwijl na 1891 geen batig saldo van
vroegere diensten verwacht werd. Maatrege
len ter verzekering van de financieeie toe
komst waren dus hoogst noodig. Met liet
oog ook op de afhankelijkheid der Indische
huishouding, grootendeels van de koJ'lie-cul-
luur, drong men er op aan, dat de regeering
hare denkbeelden omtrent het koffie-rapport,
de oorzaken van de achteruitgaande oogsten,
de opbrengst van de koffie-cultuur in de toe
komst voor de schatkist, onverwijld zou ken
baar maken.
Verscheidene leden meenden dan ook, dat
zoolang omtrent de toekomst der Indische
financiën niet meer zekerheid bestond, er
geen nieuwe uitgaven, zelfs productieve of
urgente, mochten gedaan worden. Ook de
houding van liet Indisch bestuur tegenover
Nederlandsehc industrieele ondernemiugen
kwam ter sprake. De klacht over allerlei
belemmeringen, waardoor de ontwikkeling
van het particulier initiatief werd tegenge
houden en beperkt, in stede dat de oprichting
van landbouw-ondernemingen in Indië van
regeeringswege werd gesteund en aangewak
kerd gaf ten slotte aanleiding tot den
wensch, dat de minister openlijk zou uitspre
ken, dat liet Indisch bestuur in de richting
van aanwakkering der particuliere industi-ie
werkzaam behoort te zijn.
Verscheidene leden verwachtten alsnog
mededeelingen van de denkbeelden der regce
ring over den loop van zaken in Atjeli, en
vroegen of er thans uitzicht op toenadering
van de zijde der Atjehers bestond. Men
wenschte echter niet dat in den strijd tegen
Atjeh weer opnieuw van stelsel veranderd
werd. Omtrent doel en inrichting der blok
kade werd uitvoerig van gedachten gewisseld.
Omtrent de Flores-expeditiën werd nog
gevraagd of het bevel tot het zenden van de
tweede expeditie was uitgegaan van liet be
stuur in Nederland.
Eene grensregeling op Borneo, waarbij de
onzerzijds steeds ingenomen stelling zou wor
den gehandhaafd, werd wenschelijk geacht.
Inlichtingen werden gevraagd omtrent de
strekking van het asugekondigde voorstel
voor de exploitatie van liet Ombiliën-kolen-
veld.
SCHIEDAM, 80 October 1890.
De Standaard geeft een recept voor de ver
kiezingsmanifesten.
nMen moot hen in een kort strooibiljet
ik druk op dit laatste! op het
sliart binden, dal het gaat om een keuze
«tusschon geloof en ongeloof, tusschen
revolutie en gezag.
«Wilt ge mannen, die loopen in de lijn
»van de liberalen van Tessino, van de
anti-monarchisten te Lissabon, van de
«socialistische woelwaters in onzehoofd-
nstad kiest dan de liberalen.
jZoo niet, verkiest ge mannen, die het
«gezag hoog zullen houden, die op een
mnderen bodem staan dan op dien der
«Revolutie kiest dan de mannen van
«Nederland en Oranje.
«Het gaat om een «Entweder-oder
»Bat pakt, Dat gevoelt men.
»0f men voor de herstemming andere
«wapens gebruiken zal en dan met ijver
«en verstand Eri of het dan nog luk-
«ken zal
Dat zal de aanst. stembus leei'en 1"
Is het niet of men frèrc Basile in eigen
persoon hoort: Calomniez calomniez, il en
restera toujours quelque chose
Bestrijden behoeft men de tegenstanders
niet; men lastere hen slechts door ze vol
gelingen van anarchisten en oproermakers
te noemen. De rest komt dan wel vanzelf.
(Ar-nh. Ct.)
De Standaard juicht de Brabantsclie motie
n zooverre toe, dat zij haar wreekt op zijn
bedillers in zake de motieKeuchenius en
tevens toont dat er ook in Roomsche kringen
politiek leven schijnt te ontwaken, en dat in
het hyper-conservatieve Brabant een vrije,
allicht te vrije constitutioneele opvatting
doordringt.
"Wat den inhoud der motie betreft, daarin
zijn twee zwakke steeën, maar voor het overige
zit er gang in en toont zij een wil.
De eerste zwakke stee is, dat ze verzuimt
het noodige licht te werpen op de vraag,
waarom de plaatsvervanging moet worden
behouden; de tweede ligt in degoedgeefsche
verklaring, «dat een ander ministerie zich wel
zal wachten wederom een wetsontwerp op
zich te nemen, dat zoo indruist tegen den
aard, den vrijheidszin en de waarachtige be
langen van het Nederlandsche volk en dat
zooveel beroering in den lande heeft verwekt".
Dezo bewering struikelt over haar eigen
zwakheid. Stel toch al, dat liet ontwerp-
Bergansius viel en dat een ander ministerie
optrad, dan zou het ongetwijfeld denkbaar
zijn, «lat zulk een Kabinet een voorstel met
behoud van plaatsvervanging indiende; maar
stellig zou zulk een Kabinet, alleen door de
Roomschen en een enkel conservatiefgesteund,
nog veel spoediger bezwijken. Men zou er dus
van Roomsche zijde niets mee gewonnen,
maar binnen uiterlijk twee jaren alles mee
verspeeld hebben.
I.nmers «1e onderstelling van enkele organen
der Eoomsch-katholieke pers, dat, zoo Ber-
gansius viel, baron Mackay binnen 14 dagen
een nieuw Kabinet zou klaarspelen, dat
tegen persoonlijken dienstplicht was, rast op
een misverstand. Op het misverstand namelijk,
alsof de overtuigiug, dat persoonlijke dienst
plicht voor de veiligheid van liet vaderland
noodig is, niet bij liet Kabinet als zoodanig
bestond. Dit nu is wel terdege het geval.
"Viel dus Bergansius, dan gingen ook Mackay
en do zijnen heen, en men zou vruchteloos
wachten op een reconstitutie van het Kabinet
onder leiding van denzelfden premier.
»"W'| voor ons zien dus in de Brabantsclie
motie volstrekt geen gevaar besluit het
blad De vraag, waar alles op aankomt,
is maar of do Roomsche staatspartij van
oordeel is, dat behoud van de plaatsvervanging
boven alles gaat. Zegt ze hierop ja, dan is
toch de ontbinding der thans bestaande ver
houdingen een besloten zaak, die liet land te
aecepteeren heeft. En zegt ze ten slotte neen,
dan doet de motie van Noord-Brabant toch
niets af aan het eindresultaat."
Blijkens bij de regeering ontvangen mede
deelingen van den consul der Nederlanden te
Miinchen werd de tweede jaaiTijksclie inter
nationale tentoonstelling van kunstwerken
aldaar op 15 Juli dezes jaars geopend. Er
waren uit Nederland, Duilsehland, België,
Frankrijk, Groot-Briltannië, Italië, Oostenrijk,
Denemarken, Zweden, Noorwegen, Zwitser
land, Spanje en Rusland 2097 kunstwerken
van 1284 meesters ingezonden, tegen 1715
werken van 1089 kunstenaars in 1889. Uit
Nederland alleen waren 109 werken van 60
kunstenaars gekomen, en wel 107 schilde
rijen van 58 meesters en 2 prenten van 2
meesters.
Acht gouden medailles le klasse en 49
gouden medailles 2e klasse werden toege
kend. De heer A. Neuhuys, te's-Gravenhage,
werd bekroond met de gouden medaille le
kl., terwijl de lieer T. de Bock, te 's-Graven
hage, en mej. Therèse Schwavtze ieder een
gouden medaille 2e kl. verwierven.
Buiten mededinging waren de heeren: L.
Apol, A. Artz, C, Bisschop, B. J. Blommers,
F. J. du Chattel, J. II. L. de Haas, Josef
Israels, K. Klinkenborg, J. Maris, "W. Maris,
H. W. Mesdag, P. H. Sadöe en J. J. van de
Sande Backhuyzen.
Op deze tentoonstelling hebben Neder
landsche kunstenaars, wegens verkoop hunner
werken, eene som ontvangen van f15,180,
tegen f22,484 in 1889.
Voor de koninklijke pinakotheek werd 'eene
schilderij, door C. Bisschop, aangekocht voor
f 4200. Voorts kochten particuliere personen
stukken van de heeren F. J. du Chattel, O.
Eerelman, P. J. 0. Gabriel, J. J. van de Sande
Backhuyzen en J. Maris.
In het algemeen werden van de 2097
werken 220 ter waarde van f 280,000 ver
kocht.
Intusschen waren slechts 1858 stukken
verkoopbaar gesteld.
Bij deze tentoonstelling werd geene ver
loting van kunstwerken gehouden.
Dinsdag is door de politie te Rotterdam
aangehouden en naar de strafgevangenis
overgebracht een persoon, die verdacht is
zich als colporteur van de firma GebrJ
o u n A N T.
Abonnementsprijs', per kwartaal/1.85.
Franco per post, door het gehealejRijk"2.50.
Afzonderlijke O.IO.
BtJIlEAl' MARKT, K, 12 4.
Advertentieprijs: van 110 gewone regels met
inbegrip van eene CourantA.'10.
Iedere gewone regel meer'0.10.
Driemaal geplaatst wordt togen tweemaal beiekend.
VEREENIGDE VERGADERING VAN DE BEIDE
KAMERS DER STATEN-GENERAAL,
op Woensdag 29 October.