k 33, 33,33, (2 si 84,
HAAGSCHE SCHETSEN.
Kerstvertelling.
PE li TELEGP A AF.
A I) TEH T EN TIE N.
te SCHIEDAM.
O gouden zonneo zonnelicht en gloed o
zon, o zee, o hoop en verwachting
Goud straalde de zonne, vloeiend goud, breed
uit en vol, want het was Kerstmis
Volop dronk da zee van het goud en gaf er
niets van terugmaar een tinteling was over
het water, een heider duizendrimpelig geschitter,
lichtgroen-zilverig als een liefelijke melodie,
want het was Kerstmis 1
O gouden zonne! o zilveren zee! o lied van
hoop en vreeze, waar, in den naam van al
wat heilig is, waar bergt ge uw stormen, uw
razen, en wie drijft u tot het verwekken van
zoo nameloos een wee, zoo groot een ellende 1
Duizenden zullen weer komen vandaag,
want het is Kerstmis 1
Komen om u te zien, o zon van goud, o zee
van zilver; komen om u te hooren, o lied van
hoop en vrees, want het is Kerstmis 1
Maar zij verstaan u nietmaar zij kernen
u niet.
0 gouden zonne, o zilveren zee, die u
kennen, dat zijn de visschersvrouwen.
0 lied van hoop en vrees, die u verstaan,
dat zijn de visscherskinderen, wier wiegelied
gij zijt.
Mair niet aan de zonne van goud en niet
aan de zilveren zee hebben zij wat te vragen,
de vrouwen der visschers.
Maar niet het lied van de hoop wiegt er de
kinderen der visschers het spoedigst in slaap.
O gouden zonne 1 o zilveren zeeo lied van
hoop en verwachting 1 gij allen liegt, liegt met
lachenden mond en jubelanden klanken de
vrouwen der visschers en de kinderen der vis
schers, zij weten helen zij willen niets met u
te maken hebbenzij noemen u, zonne, bedrog,
en u, zee, valsch; en u, lied van zon en zee,
naar u luisteren zij niet, zoo als er vandaag
weer naar geluisterd zal worden, omdat het
Kerstmis is.
Alleenig zij staan maar in de geopende deuren
barer armzalige woninkjes en kijken naar
u en luisteren naar u uit de verte, met de
handen zoo gevouwen en de oogen zoo starend,
en met in die handen en oogen zoo'n onuit
sprekelijk weeen de kleine kinderen zijn onder
den druk van een onuitgesproken, onbegrepen
angst, terwijl het toch Kerstmis isen
de grootere kinderen hangen met betraande
oogen aan de ruwe zwartbruine rokken der
moeders, en dezen weer vragen met de oogen
om hulpe aan de grootmoeders, en dat
terwijl het toch Kerstmis is alsof ooit
de hulpe kon komen van die zeiven geslagen
zijnO zonne van goudo zilveren zee 1
o lied van goud en zilver t heden want het is
Kerstmis heden zullen ze weer komen en u
zien en u hooren met een groot genotmaar
voor de vrouwen en de kinderen der vrouwen,
die daar wonen diep in het duin, zijt gij te zamen
de Leugenuw goud is gelogen, en uw zilver
en uw lied zijn gelogengelogen op
Kerstmis
Gisteren nog spraakt gij de waarheidgiste
ren nog bruldet gij haar uit. Verschrikkelijk
klonk zij, de waarheid; oorverdoovend, maar
voor de vrouwen en kinderen waart gij allen
te zamen die gij zijt. Toen was 't nog geen
Kerstmis; maar de Kerstnacht brak aan, en gij
werdt weer die gij niet zijt, in den Kerstnacht
werdt gij daten nu, zonne van goud, en
zilveren zee, ziet wat gij hebt gedaan lied van
zon en zee, hoor hoe schrille wanklanken met
u rijzen diep uit het duin en dat op Kerst
mis, het Vredefeest
O God! die verschrikkelijke uren aan eeuwen
gelijk voordat de Kerstnacht aanbrak 1
Anders was tegen Kerstmis de vloot, de vis-
schersvloot, meestal thuis.
Eene schilderij van Jozef Israëlsvroeger,
naar ik meen, in 't bezit der familie Borski te
Amsterdam.
i Maar nu, met het ongewoon zachte weer,
waren de schuiten uitgebleven sommige hadden
zelfs nog eens zee gekozenwat wilt ge vis
schers moeten ook levenen de verdiensten
waren in den verloopen zomer maar schraaltjes
geweest.
Toch, tegen Kerstmis zou de vloot wel binnen
zijn. Kerstfeest vieren op zee.... 't gebeurt wel,
maar de visschers van *t zeedorp, ze hebben zoo
goed als de stadslui hun lieven, en als het maar
eventjes kan, dan.... enfin 't grootste deel der
vloot was binnen, 'n Aardige vangst hadden ze
nog meegebracht.
Slechts een paar schuiten zwalkten nog rond,
maar de berichten van de laatst aangekomene
vertelden dat ook die binnen hoopten te zijn
voordat de Kerstnacht aanbrak. Eii ze zouden
binnengekomen zijnde visschers van 't dorp
kennen den weg naar hun strand, als....
Als, even vóór Kerstmis, de zee niet, nog één
maal in woede ontstoken over bet gemis van
zooveel buits, het hadde belet
En nog éen kwam er aan. Wel gehavend
wel met verlies van netten en want maar god
dank, nog éen schuit kwam aan. Zij had er de
laatste gezien, gepraaid zelfsmaar op verren
afstand, en 't mocht haast geen praaien heeten....
en die zwalkte nu rond en God weet in hoe'n
toestand.... éen schuit zwalkte nog rond, waar
geen wegen zijn als 't stormt.... o Machten van
Goedertierenheid: éen zwalkt er nog rond, hope
loos alleen, alléén, op Gods genade.... Wie is er,
die dat alleen verstaat
En dc storm brak los.
En de schuit was ter zee
Verstaat ge dat, gij, die dit leest
Nog vóór Kerstmis brulde de storm uit 't Noord
westen, God, vlak op de kust! Nog vóór het
Vredefeest donderden de golven zonder tusschen-
poozen aan op het strand, beukende en ram
meiende al wat daar stond, vliegend in dolle
vaart over den straatweg tot vlak voor den voet
der hoogste duinenScheveningen's schutsmuur.
Hoe hielden ze zich nog staande, die heuvels van
zandZe hielden zich staandemaar
die éene schuit!
O God die éene schuit 1
't Was vreeselijk, maar waarJa, waar 1
Zonne van goud en zilveren zee, gij liegt.
Diep in het duin wel, maar toch uitzicht
gevend naar zee, staat de visscherswoning
de woning, die iets te maken heeft met die éene
nog rondzwalkende schuit.
Bijna niemand kent haar, die woning
bijna niemand kent Scheveningen zooals het
wezenlijk is.
In de opene deur staat een jonge vrouw over
haar, leunend tegen den muur, een oude vrouw;
aan de tafel, aflikkend den lepel die niets meer
op te scheppen heeft, zit 'n kind. Grootmoeder,
moeder en kind, het heele gezin, op éen na.
Waarom is die deur zoo wijd open, terwijl het
toch vriestWaarom staroogen die vrou
wen zoo angstig naar huiten, en durft het kind
niet spreken, niet spelen, slechts te likken
aan zijn lepel Wat hebben zij te maken met de
zonne van goud, met de zilveren zee?
Buiten, ver weg, is het vol aan het strand.
'tls Kerstmis. Zelfs van elders zijn ze geko
men, die 't strand willen zien na den storm.
Dat's heel intressantdat zou nog veel in-
tressanter zijn als de vloot niet vóór Kerstmis
ware binnen geweest. Maar dat is geen beschul
diging de menschen zijn niet zoo kwaadde
menschen vinden het gelukkig, en ze meenen
het dat er maar éen schuit vermist wordt,
en als ze naar huis keeren, doen ze het met een
verlicht hart. »Er was maar éen schuit in het
noodweer"
Eén maar
Aan de deur barer woning staan de visschers
vrouwen de moeder der vrouw en de vrouw
van den man. En 'tkind likt aan den lepel, lot
het hem eindelijk verveelt. Dan neemt de moeder
hem op den arm, en ook hij kijkt naar de zee
alle drie kijken ze naar de zee en luisteren naar
het lied van den dood, dat ruischend tot hier
komt.
Op Kerstmis een lied van den dood 1
In de eenvoudige ziel der grootmoeder gaat
er van allerlei om. En, stille, komt er beweging
in haar tot nu toe als verstijfd lichaam. Zacht,
dat de anderen het niet hooren, met bedaarde
bewegingen, slaat ze den dikken schoudermantel
om ze is al klaar
Kerstmis, en zóo'n Kerstmis, en ntet naar de
kerk dat mag niet. Ze spreekt een paar
woorden dan gaat ze met loomen tred naar
haar kei k. "t Gezin van den visscher is Roomsch
't is 'n heele wandeling naar de Roomsche kerk
dwars door de duinen leidt de weg
En met moeite buigt ze de stramme knieën
ter knielbank en kruist de bmine armen op de
leuning Ze kennen haar, die haar zien
ze weten dat Joapik's vrouw haar dochter is,
en dat Joapik nog uitblijft ter zee. Do mannen,
de vrouwen, de kinderen om haar heen zien in
haar de profetie van eigen loten terwijl ze
schuine blikken op haar werpen, hebben ze meer
dan gewone aandacht voor wat de priester ver
richt, voor wat het oigel zegt: O zonne van
goud o zilveren zee 1 erbarm u eenmaal, nog
voor dezen eenen keer maar over de oude, die bede
na bede opzendt op Kerstmislaat nog een
maal los uw prooi, die u toch niet ontgaan zal
nog dezen keer maar, omdat het Kerst
mis is
En als de dienst gedaan is, keert de grootmoe
der huiswaarts. Is er hoop in haar borst Neen.
Hopen mag wat jong isniet voor niets wordt
de visschersvrouw oud, trekt ze het rouwkleed
aan.... om het bijna nooit meer af te leggen. Een
andere taak rust op haar, die van te troosten;
ze heeft er een voorgevoel van, zij, die, nu al
veel jaren geleden, zich moest laten troosten.
En ze neemt den langsten weg, opzettelijk om
langs het strand de visscheiswoning te bereiken.
De duisternis begint te vallen, en de menschen
gaan weg van het strand. De gouden zonne daalt,
rust aan den gezichteinder op het vlak van de
zee't goud van den Kerstdag is vuur géwor
dén 't is of de wateren in brand staan. De
grootmoeder ziet het welhaar eenvoudig ver
stand of niet nog zou kunnen behouden doen
wederkeeren die de wateren schiep en de zonne
Maar intusschen loopt ze door, omlaag
naar 't strand
Een luttel tijds later weet ze, dat zij, de oude,
geroepen is om zich krachtig te houden tegen
over haar dochter, die weduwe is. Want een
plank is aangespoeld, waarop met witte letters
staat: iDe twee Ge". De rest weten de vis
schers wel aan te vullen »De tweo Gebroeders",
waar Joapik mee voer
Diep gebogen zoekt de oude den weg naar de
stulp.
Daar staan verscheidene visschers huiten, en
twee staan er binnen, de handen in de zakken,
leunend tegen den wand, zwijgend en somber.
Zij hebben de tijding gebrachtde Kei stiijding.
Nu weten ze niets meer te zeggenmaar hun
somber stilzwijgen is welsprekend genoeg.
Zij spi eken zelfs niet ais de grootmoeder bin
nenkomt. Zij doen andeis dan de stadsmenschen
zij weten immers allen wat het Kerstfeest hun
brachtde zee heeft haar diepten gereed voor al
wat visscher heet, en wat nu weeze is, zal ze
tot weduwe maken als de tijd daar is.
Somber, ja norsch haast, gaan ten leste de man
nen heen. Daarbij spreken ze maar éen woord:
«Sterkte 'eur-ieDan zijn de vrouwen met het
kind alleen.
Bleek, met groote holle oogen, staroogt -
jonge weduwe door 't eenige raam naar buiten,
leunend roet den elleboog op t smalle kozijn,
leggend de kin n de hand. Op Kerstmis,
weduwe Als 'n plank aanspoelt, éen maar, dan
twijfelt 'n visschersvrouw niet.
Als 't donkerder wordt, neemt grootmoeder
het kind op en tikt de weduwe op den schouder.
Langzaam, onwillig, als werktuiglijk keert ze
't bleeke hoofd om, ziet van de oude 'n blik,
waarin zoo'n namelooze deernis isDan
rijst ze opstille legt ze 't hoofd op grootmoe
ders schouder, stamelt een enkelen naam sM'n
Joapik!" En terwijl ze toelaat dat het kind
zijn handjes in beur baren woelt, weent ze,
maar zacht, heel zacht
En de menschen in de stad en elders, die des
daags de zonne van goud en de zilveren zee
hebben gezien, zeggen tot elkaar dat het 'n prach
tige Kerstdag is geweest na zóo'n storm, en dat
er gelukkig maar éen schuit is vergaan
l'LOX.
's-tSHEAWEXIIilCïE24 December.
Eerste Kamer. Aangenomen zijn de uitzonde
ringswetten voor de accijns-heffing van 7
gemeenten, de geldleening van 45 millioen
en de middelenwet. Maandag 41 Januari
wordt met het onderzoek der staatsbegrooting
aangevangen.
Ondertrouwd:
JOAN ZWAAN
EN
MARIA HELENA RICHEL.
Eenige en algemeene kennisgeving.
Schiedam,
's-Gravenhage,
24 December 1891.
Voor de vele bewijzen van deelneming,
ondervonden bij liet overlijden van onzen ge
liefden Zoon, Broeder en Behuwd broeder,
betuigen wij onzen hartelijken dank.
Uit aller naam
N. VAN DER SLUYS.
E. VAN DER SLUYS,
Gouka.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
SCHIEDAM brengen ter kennis van de
belanghebbenden, dat bij de op lieden plaats
gehad hebbende CITLOTI» van vfir
aandeden, ieder groot f 100.~, in de
GELDLEENING, oorspronkelijk groot
f 11,600.—aangegaan ingevolge raadsbe
sluit van 4 Juli 1871, goedgekeurd door de
Gedeputeerde Staten bij besluit van 18 Juli
d.a.v. no. 40, ter bestrijding der bos
ten van overdekking der Koopmans
beurs. ter aflossing zijn aangewezen de
aandeelen
en dat het bedrag dier aandeelen betaal
baar gesteld Is ten Kantore van den Ge
meente-Ontvanger, op den 2n Januari 1892.
Schiedam, den 24n December 1891.
Eurgemeester en Wethouders van Schiedam,
VAN DIJK VAN MATENESSE.
De Secretaris,
VERNEDE.
De DIRECTIE brengt ter kennis van be
langhebbenden, dat zij op grond van Artikel
7 van het Algemeen Reglement voor het
Vrij-Entrepot, met ingang van 1 Januari
e.k. de huur van geëntrepoaeerde
goederen zal berekenen over een gclieela
maandzoodat de gebrokene voor eene
geheele zal gerekend worden.
Namens de Directie .-
JACs. J. G. NOLET,
Loco- Voorzitter.
W. VAN NOUHUIJS.