TUI r |11 r
Gemengde Berichten.
"pek" t e l e g r a af.
Gisterochtend werd te Utrecht met trein
iQi een onbekend menspersoon aangebracht,
welke tusschen Vleuten en Utrecht dood op
den weg is gevonden.
Delft. De collecte, alhier gehouden voor
een nationaal huldeblijk aan prinses Sophie,
heeft opgebracht f 409.94V».
Utrecht. In eene dezer dagen gehouden
vergadering van het Utreehtsch studenten
korps is een voorstel van den senaat aange
nomen om H. M. de Koningin bij haar aan
staand bezoek hier ter stede namens het korps
eene eerewacht aan te biedenmet welker
regeling de senaat zich belast.
Blokland zal nader interpelleeren over de
invoering der nieuwe tijdseenheid. De militie-
noodwet werd sterk bestreden door de heeren
Schaepman, Seret, Van Houten en Schimmel-
penninck van der Oye, wat den vorm betreft,
en verdedigd door den heer Guyot ea de
ministers van oorlog en van bmnenlandsche
zaken, als eene noodzakelijkheid, in de hoop
op definitieve regeling der delensie-quaestie
voor 1895. De heer Poelman bestreed de
vervroegde inlijving.
Donderdag voortzetting.
Mijnheer de Redacteur.
Het laatste ingezonden stuk van mr. Tak kan
ik niet onbeantwoord latenèn om de manier
waarop hij mij bestrijdt èn om de zaak zelve.
Verleen mij dus s. v, p. nogmaals ©enige plaats
ruimte in uw blad,
Laat ik u vooraf zeggen dat ror. T. weet, wie
»de niet-rechtsgeleerde" ishij heeft mtj opge
zocht en mij de bekentenis ontlokt, dat ik de
schrijver was. Daarop hebben wij over sommige
punten gedisputeerdwaarin >k eerst geen lust
hadomdat ikbij een mogelijk antwoord van
mr. T.in een ongunstige positie zou kunnen
geraken, In 't bijzijn echter van twee getuigen
heeft hij meer dan eens gezegd niet in het
openbaar te zullen antwoorden, en wat doet nu
de advocaat Hij hoort mij uitschrijft toch
een stuk van twee kolommen druks, en dat niet
alleen, maar gebruikt mijne argumenten.
Een voorbeeld. Lees zijne woorden vliet ver
volg van alinea I van art. 4 geeft" enz. in 't
midden tweede kolom eerste stuklees daarna
de mijne bij«De getrouwde vrouw heeft" enz,
(vijfde al, van mijn schrijven) en vergelijk nu het
antwoord van mr. Tak. Wat ziet men dan? Dat
mr, T. als iets geheel nieuws komt aandragen mot
een aanhaling uit het werk van mr. Asser en Van
Heusdcnhetzelfde werk wat ik op *t oog had, toen
ik onder de rechtsgeleerde schrijvers «Asser" ver
meldde. In die aanhaling vindt men juist wat ik
beweaid heb, n.l. dat eene van goederen geschei
den vrouw geem andere woonplaats heeft dan
die van haren man. Mijne rechtskennis behoefde
dus daarmede niet vermeerderd te worden, mijne
opmerking daarentegen heeft blijkbaar mr. Tak*s
rechtskennis verrijkt.
En nu over de zaak zelve.
Mr. T. vindt de gevallen, dat de vrouw zich
het beheer harer goederen en het vrije genot barer
inkomsten bedongen heeft, en dat de ecbtgenoolen
van goederen gescheiden zijn, uit een practisch
oogpunt gelijk. Het zij zoo, maar de verhouding
tusschen de echtgenooten is in die gevallen toch
anders.
Wanneer de vrouw een eisch tot scheiding van
goederen instelt, is het waarlijk niet om een
vriendschappelijke reden (zie slechts art, 241 B.
W,); bij het bestaan van huwelijksche voor
waarden met het voorbehoud van beheer door
de vrouw, zal de verhouding wel niet ver
schillen met die van echtgenooten zonder huwe
lijksche voorwaardende vrouw draagt dan
volgens de wet bet hare bij in de kosten der
huishouding en de opvoeding van de kinderen
waarom zou zij ook niet haar aandeel in de be-
belasting met haar man verrekenen
Nergens heb ik gezegd, dat de man het recht
heeft om oen afzonderlijken aanslag voor zijne
vrouw te vragenik zeide alleen, hij vraagt een
afzonderlijken aanslag. Hij wordt zelfs, volgens
't ontwerp-hescbrijvingsbiljet, beleefd uitgenoo-
digd om alle inlichtingen te geven, die hem voor
de rangschikking wen schel ijk voorkomen. Bij letter
a wordt hem daarvoor de gelegenheid gegeven,
in niets natuurlijker, dan dat bij in die kolom de
scheiding van goederen vermeldt. B, en W.
moeten, wanneer zij zich van de juistheid dier
opgave vergewist hebben, volgens de 2e al. van
art. 4, de vrouw afzonderlijk aanslaande be
lasting gaat in op 1 lull; verandering, vernie
tiging of wijziging van aanslag heeft volgens art.
14 niet plaats, hoewel de scheiding van goe
deren reeds maanden geleden was begonnen te
werken. Niets geen moeilijkheid dus; ver
andering van art. 4 m. i. overbodig.
Mr, Tak komt er n. b. mij op Wijzen dat eene
vrijwillige of buitengerechtelijke scheiding van
1 goederen, «en onbekend rechtsinstituut is en bij
de wet verboden. Blijkt echter niet glashelder
nit mijne door hem aangehaalde woorden, dat
ik van geen rechtsinstituut gesproken heb en zelf
een dergelijke scheiding onwettig noemde. Is dat
na eene flinke bestrijding van een Mr. in de
Rechten?
Schijnt bet bem toe, dat het verschil tusschen
de scheiding van goederen (titel X 1ste boek)
en de scheiding van goederen na scheiding van
tafel en bed, mij niet recht duidelijk Is; mij wil
bet voorkomen dat het verschil hem eerst na
mijn eerste schrijven duidelijk is geworden. Dat
er echter bij het behoud van het woord «ge
rechtelijke" meer verwarring zou ontstaan, dan
bij de weglating, kan ik onmogelijk toegeven.
Ook de Utrechtsche verordening (toevallig in mijn
bezit) spreekt meermalen van een gerechtelijke
scheiding Tan goederen.
De 3e al. van de 2e kolom van mr, T.'s tweede
schrijven begint mat: tZijne bezwaren legende
uitdrukking ren andere zakelijks lasten"dit is
zeker een drukfout, althans ik heb er geene be
zwaren tegen ingebracht, en al zegt mr. T.de
wet in het spraakgebruik op zijn hand te hebben,
ik houd vol dat de rechten, zooals die in art,
564 B. W. worden opgenoemd, niet afgetrokken
kunnen worden. En wat hoort men nu verder van
mr. T. «Dat ik onder art, 554 B, W. ook liy-
rpotheken heb opgenoemd is slechts een bewijs,
«dat ik onzen wetgever heb willen sparen"
Omr. Tak, wat zou die wetgever blijde en
dankbaar zijn. als hij die woorden van u nog
eens hoeren kon 1 Meer bij de waarheid zou het
echter wezen, als gij gezegd badt, dat ge u
vergistet.
«De inzender houde mij ten goede dat hij blij
ken geeft noch de wet nóch het ontwerp goed
gelezen te hebben" zegt mr. Tak. ZEdGestr.
houda mij echter eveneens ten goede, dat ik die
blijken in booge mate in zijn 1ste stuk gevonden
heb. Zie o. a. het onbestaanbare beding van be
heer, zonder verdere uitsluiting van gemeenschap,
waarover hij wijselijk niet meer spreekt.
Doch, hier ben ik genadeid tot een punt,
waar ik mr. Tak gelijk moet geven, zooals ik
aanvankelijk reeds mondeling deed. 't Is de
bepaling van art, 9, Zij onduidelijk, zij kan
"tot verschil van gevoelen aanleiding geven. De
processen voor de rechtbank, die mr. Tak voor
de oogen zweven, vrees ik daarvan echter niet.
Evenals mr. Tak al zijne ingebrachte bezwaren
tegen het ontwerp ten krachtigste blijft hand-
ha ;en, zoo blijf ik bij mijne meening, dat ze
niet zwaarwichtig genoeg zijn, om daarvoor
wijzigingen in 't ontwerp op te nemen.
Vóór ik van mr. Tak afscheid neem, een enkel
woord tot reen gewoon burger". Denkt u, dat ik,
waaneer ik mij vergist had, mij verontschuldigen
zou met te zeggen, ik ben maar reen niet-
rechtsgel eerde", of zooals gij wilt; reen halve
rechtsgeleerde"? Zoo ja, dan acht ik hier het
bekende spreekwoord van toepassing«zoo de
waard is, vertrouwt hij zijne gasten".
Wat aan mij persoonlijk gericht was, bewaarde
mr. Tak voor 'tslot. Weet dan, mr. T., dat ik
voor de eer, die gij mij geven wilt om mij een
rechtsgeleerde te noemen, beleefd bedanken en
dat ik mij niet gelijk stel met een ridder,
noch ons geschrijf met een tournootspel. Een
masker houd ik er niet op na. Bovendien gij
weet, wie ik ben. Ik teekon dus weder, na
vriendelijke dankzegging aan U, Mijnheer de
Redacteur,
Een niet- rechtsgeleerde.
Mijnheer de Redacteur.
Tot mijn groot genoegen heb ik bemerkt dat
mijn schrijven in uwe courant van j.l. Zaterdag,
in rake den nood te Beets, niet vergeefsch is ge
weest en dat de door mij beoogde vereeniging
hare houding te dezen opzichte heeft toegelicht
en gerecbtvaardigd(?). 't Doet mij evenwel leed
te moeten getuigen, dat deze verklaring mij, en
- zeker veten met mij, op zijn minst vreemd voor
komt. In antwoord toch op mijn eerste schrijven
werden de arU. 1 en 2 der statuten aangehaald,
welke als streven dor vereeniging vermelden het
weldoen der Schiedamsche armen door het geven
van uitvoeringen, terwijl volgens het «Jaarboekje
voor Schiedam" de weidsche naam luidt: «Ver
eeniging Charitas, tot het verschaffen van gel-
delijkan bijstand aan hulpbehoevenden". Mij
dunkt, deze naam en de korte inhoud der aan
gehaalde artt. strooken niet volkomen met elk
ander, daar toch de eerste spreekt van hulp
behoevenden, en dan nog wel in 't algemeen.
Bovendien, toen ik, kort na de oprichting der
vereeniging, informaties inwon omtrent haar
streven, werd mtj geantwoord, dat zij jaarlijks
eene uitvoering zou geven ten bate der Schie
damsche armen, doch daarenboven bij eventueele
rampen geldelijke hulp zou verleenen, Nu mij
echter uit de statuten blijkt dat dit laatste bi
daaruit is gelicht of er nimmer in opgenomen is
geweest, zie ik mij bedrogen en bitter teleurge
steld, aangezien m. i. dit de voornaamste reden
tot bestaan voor een deigelijke vereeniging is.
Met alle waardeering toch voor de goede bedoe
ling, meen ik dat voor armenzorg reeds voldoende
gelegenheid bestaat, daar wij immers wekelijks
iets afzonderen ten behoeve van onze minder
met aard scha goederen bedeelde sludgenooten,
velen zelfs nog meer dan eens per week, daar
gelaten nog de buitengewone collecten.
De bewering, dat het geven van eene soirée
iets onmogelijks zijn zou, daargelaten dal 't besto
ten tijd is, komt mij wat vooi harig voor. Dnruers
bij een gelegenheid als deze behoeft men geen
geheel nieuw programma t.iuien te stellen ook
zijn er nog wel krachten te vinden, welke de
vorige maal niet medewerkten. *t Zou bovendien
zeer onbillijk zijn, wanneer het publiek dezelfde
eischen stelde, welke het kan stellen bij een jaur-
lijksche, intijds voorbereide uitvoering.
De wijze waarop mijn advies tot het doen cir-
culeeren van lijsten beantwoord wordt, acht ik
zeer onheusch en onverdiend. Met 't oog op den be
stoten tijd heb ik dien raad gegeven, daar velen zich
de gelegenheid benomen zien aan eau soirée deel
te nemen. De argumenten er tegen aangevoerd,
zijn uiterst zwak en getuigen slechts van opzien
tegen eenige moeite. De bewering toch, dut lijsten
niet veel opleveren wordt schitterend gelogen
straft door de feitenimmers hebben te Hen
gelo (O.) een viertal jonge dames niet minder
dan f250 door middel van lijsten ingezameld;
ook ts in de bus aan uw bureau den eersten
dag reeds f9 ingekomen en heeft, naar ik
vernam, een der drie heeren, die zich het lot
hunner landgenooten aantrokken, eveneens op
den eersten dag alleen flö ontvangen. Bedenkt
men hierbij dat deze laatste giften niet eens
worden ingezameld, maar moeten worden inge
bracht, en dan nog w.el niettegenstaande het gure
weder, dan voorzeker kan men wel nagaan dat het
resultaat van lijsten, welke worden aangeboden
en waarop men desnoods bij de kachel .zittende
kan inteekenen, niet gering zou zijn. De vereeni
ging «Charitas" verliest te veel uit 'toog, dat
'thier een buitengewoon geval geldt, en geen
jaarlijks weerkeerende verzorging; evengoed als
ik, kan ook zij weten dat bij zulke ontzettende
rampen Schiedam zich niet onbetuigd laat. En
wanneer zij al het heil van inteekenlijsten niet
mocht inzien, dan zou zij immers bussen kunnen
plaatsen of doen wat haar overigens goeddunkt. In
ieder geval was het de taak der vereeniging in
dezen handelend op te treden, en niet, zich beroe
pende ep hare statuten, zich van hulp, van het
werk der naastenliefde, te onthouden. Een der
gelijke handelwijze toch doet mij denken aan die
van den priester en den leviet in de vergelijking
van den barmhartigen Samaritaan, waar ook zij,
zich beroepende op hunne wetten en instellingen,
den dringend en oogenblikkeiijk hulp behoevende
aan zijn lot overlaten en aan den dood prijsgeven,
Goddank, ook hier liet do Samaritaan zich niet
tang wachten en deed het meuschelijk gevoel zich
gelden boven het overdreven en onverantwoordelijk
vasthouden aan vormen; moge de edele poging
van dit drietal stadgenoot i met den gewensch-
ten uitslag worden bekroond.
Ten slotte nog dit, M. de B. en dit is mijn
laatste woord, 't Doet mij leed, dat dit geschrijf
een wrok heeft doen koesteren, waaraan de onder-
geteekende ten «enenmale onschuldig is, daar deza
het, misschien meer dan menig ander, wèl meent
met de vereeniging «Charitas", voor wier strove»
bij tot heden sympathie had en wie hij slechte
wilde te ge moet konten. Nu o ten wel deze wenk
Het blijkt nu dat tijdens bet ongeluk in de
mijn te Anderlaas 236 man in de mijn waren.
Daarvan zijn 63 behouden, 31 dood en 20 ge
kwetst naar boven gebracht. Volgens de offi
cieels opgaven liggen er 122 menschen in de
brandende mijn reddeloos verloren, de mees ten
500 meter onder den beganen grond. De brand,
door de ontploffing ontstaanbreidde zich
zoozeer uit, dat het beneden ondragelijk
levensgevaarlijk werd door den rook. Allen
die deelnamen aan het reddingswerk, moesten
weer naar boven komen. Een poos later getuigde
een hooge vlam, die uit de luchtververscbings-
buizen sloeg, van een nieuwe, geweldige ontplof
fing, welke verwoest bad wat eerst nog gespaard
was.
Men kan nu niets meer doen, dan trachten
de mijn onder water te zetten en zoo den brand
te blusschen, die daar voortwoedt, diep onder
den grond, en die, naar men vreest, grondver
zakkingen zal teweegbrengen. Veiligheidshalve
zijn rondom de mijn tot op 500 meter afstand alle
woningen ontruimd. Op het terrein zijn alleen de
gendarmes, die er wachthouden, ende menschen,
die volstrekt noodig aijn voor het bedienen van de
nog altijd welkende watermachines.
De meeste gezinnen te Anderlttes hebben be
trekkingen onder de lieden «beneden", zooals zij
het noemen sommigen verloren wei vier of vijf
ieden door de rump. Onder de gespaarden zijn
eenigen krankzinnig van smart, omdat zij ver
wanten, die met hen werkten, niet konden
redden.
De vice-admiraal Jurien de Ia Gravière is op
tachtigjaren leeftijd te Parijs overleden. Hij was
als Fransch zeeman een der belangrijke figuren
van zijn tijd, doch hij was tevens geschiedscbr
ver, en als zoodanig was hij ook te onzent be
kend, want in zijne geschiedenis der marine nam
de historie van ons land een veel besproken
plaats in. Op zeer gevorderden leeftijd had hij
nog Hollandsch geleerd, om de geschiedenis van
ons zeewezen te bestudeeren. Bij herhaling is
hier de aandacht gevestigd op zijne artikelen in
de Revue des deux Mondet. Hij was lid van de
Fransche academie van wetenschappen.
Omtrent de vreeselijke sneeuwstormen in Wis
consin, Minnesota, Dakota Kansas, en Jowa komen
reeds eenige nadere mededeel in gen tot ons. Ten
westen van Chicago is 't telegraaf- en spoorweg
verkeer geheel gestremdalle zaken staan er als
het ware stil. Op sommige plaatsen, o. a, te St.
Paul (Minnesota) duurde de sneeuwstorm onaf
gebroken 30 uren en daarop trad een ongekende
koude in: de thermometer daalde tot i O graden
onder O, Groote schade werd veroorzaakt; de
landbouwers moesten allen arbeid stakenhet
verlies van menschen) evens is groot, niet enkel
door bevriezing, maar ook door spoorwegonge
lukken. Een trein van den Iilinoïs-spoorweg werd
bijv. tc Waterloo (Jowa) uit de rails geworpen
en vele reizigers kwamen daarbij om. Sedert
Maart 1883 had men in de Vereenigde Staten
zulk een noodweer niet.
's-CHAVENHACE15 Maart.
Tweede Kamer. Ingekomen is de inter
nationale overeenkomst regelende den indu-
strieelen eigendom. De heer Beelaerts vnn